Artikelen bij COM(2020)610 - Asiel- en migratiebeheer en tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG en de voorgestelde verordening (EU) XXX/XXX [Fonds voor asiel en migratie]

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



DEEL I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Inhoudsopgave

Artikel 1 - Doel en onderwerp

In overeenstemming met de beginselen van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid en met het doel het wederzijds vertrouwen te versterken, voorziet deze verordening in:

(a)een gemeenschappelijk kader voor het beheer van asiel en migratie in de Unie;

(b)een solidariteitsmechanisme;

(c)de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(a)“onderdaan van een derde land”: eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 20, lid 1, van het Verdrag, en die geen persoon is die onder het Unierecht inzake vrij verkeer valt, als bepaald in artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad 53 ;

(b)“verzoek om internationale bescherming” of “verzoek”: een verzoek om bescherming dat bij een lidstaat wordt ingediend door een onderdaan van een derde land of een staatloze die kennelijk de vluchtelingenstatus of de subsidiaire-beschermingsstatus wenst.

(c)“verzoeker”: een onderdaan van een derde land of een staatloze die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover geen beslissing is genomen, of waarover een beslissing is genomen waartegen in de betrokken lidstaat een rechtsmiddel is ingesteld of nog steeds kan worden ingesteld, ongeacht of de verzoeker een verblijfsrecht heeft of mag blijven op grond van Verordening (EU) XXX/XXX [asielprocedureverordening], met inbegrip van personen aan wie onmiddellijke bescherming is verleend op grond van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening betreffende de aanpak van crisis- en overmachtsituaties op het vlak van asiel- en migratie;

(d)“behandeling van een verzoek om internationale bescherming”: de behandeling van de ontvankelijkheid of de gegrondheid van een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [asielprocedureverordening] en Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielnormen], met uitzondering van procedures om te bepalen welke lidstaat overeenkomstig deze verordening verantwoordelijk is;

(e)“intrekking van een verzoek om internationale bescherming”: de expliciete of impliciete intrekking van een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [asielprocedureverordening];

(f)“persoon die internationale bescherming geniet”: een onderdaan van een derde land of een staatloze aan wie internationale bescherming is verleend in de zin van artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielnormen];

(g)“gezinsleden”: voor zover het gezin reeds bestond voordat de verzoeker of het gezinslid op het grondgebied van de lidstaten is aangekomen, de volgende leden van het gezin van de verzoeker die op het grondgebied van de lidstaten aanwezig zijn:

i) de echtgenoot van de verzoeker of de niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden, indien in het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat niet-gehuwde paren en gehuwde paren op een vergelijkbare manier worden behandeld in het kader van het recht van die lidstaat met betrekking tot onderdanen van een derde land,

ii) de minderjarige kinderen van paren als bedoeld onder punt i), of van de verzoeker, mits zij niet gehuwd zijn, ongeacht of zij volgens het nationale recht wettige, buitenechtelijke of geadopteerde kinderen zijn,

iii) indien de verzoeker een minderjarige en ongehuwd is, de vader, moeder of andere volwassene die krachtens de wet of volgens de praktijk van de lidstaat waar de volwassene zich bevindt, voor de verzoeker verantwoordelijk is,

iv) indien de persoon die internationale bescherming geniet een minderjarige en ongehuwd is, de vader, moeder of andere volwassene die krachtens de wet of volgens de praktijk van de lidstaat waar de persoon die internationale bescherming geniet aanwezig is, voor hem verantwoordelijk is,

v) de broer(s) en/of zus(sen) van de verzoeker;

(h)“familielid”: de volwassen tante of oom of grootouder van de verzoeker die op het grondgebied van een lidstaat aanwezig is, ongeacht of de verzoeker volgens het nationale recht een wettig, buitenechtelijk of geadopteerd kind is;

(i)“minderjarige”: een onderdaan van een derde land of een staatloze die jonger is dan 18 jaar;

(j)“niet-begeleide minderjarige”: een minderjarige die zonder begeleiding van een krachtens de wet of volgens de praktijk van de betrokken lidstaat voor hem verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van een lidstaat aankomt, zolang hij niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene staat; onder dit begrip valt ook een minderjarige die zonder begeleiding wordt achtergelaten nadat hij op het grondgebied van een lidstaat is aangekomen;

(k)“vertegenwoordiger”: een persoon of een organisatie die door de bevoegde instanties is aangewezen om een niet-begeleide minderjarige bij te staan en te vertegenwoordigen in procedures waarin in deze verordening is voorzien, teneinde het belang van het kind te behartigen en zo nodig rechtshandelingen voor de minderjarige te verrichten.

(l)“verblijfstitel”: een door de autoriteiten van een lidstaat afgegeven machtiging waarbij het een onderdaan van een derde land of een staatloze wordt toegestaan op het grondgebied van die lidstaat te verblijven, met inbegrip van de documenten waarbij personen worden gemachtigd zich op het grondgebied van die lidstaat op te houden in het kader van een tijdelijke beschermingsmaatregel of in afwachting van de tenuitvoerlegging van een verwijderingsmaatregel die tijdelijk door bepaalde omstandigheden niet kan worden uitgevoerd, echter met uitzondering van visa en verblijfsvergunningen die zijn afgegeven tijdens de periode die nodig is om de verantwoordelijke lidstaat te bepalen in de zin van deze verordening of tijdens de behandeling van een verzoek om internationale bescherming of een aanvraag voor een verblijfsvergunning;

(m)“visum”: de machtiging of de beslissing van een lidstaat die vereist is met het oog op een doorreis of de binnenkomst voor een voorgenomen verblijf in die lidstaat of verscheidene lidstaten, met inbegrip van:

i) een overeenkomstig zijn nationale recht of het Unierecht afgegeven machtiging of beslissing die vereist is voor de binnenkomst voor een voorgenomen verblijf in die lidstaat van meer dan 90 dagen,

ii) een overeenkomstig zijn nationale recht of het Unierecht afgegeven machtiging of beslissing die vereist is voor binnenkomst voor doorreis via of een voorgenomen verblijf in die lidstaat van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen;

iii) een machtiging of beslissing die geldig is voor doorreis via de internationale transitzones van een of meer luchthavens van de lidstaten;

(n)“diploma of kwalificatie”: een diploma of kwalificatie behaald na een studieperiode van ten minste drie maanden in het kader van een erkend, nationaal of regionaal onderwijs- of beroepsopleidingsprogramma dat ten minste gelijkwaardig is aan niveau 2 van de International Standard Classification of Education en dat wordt beheerd door een onderwijsinstelling overeenkomstig de nationale wetgeving of administratieve praktijk van de lidstaten;

(o)“onderwijsinstelling”: elke soort openbare of particuliere instelling voor onderwijs of beroepsopleiding die in een lidstaat is gevestigd en door die lidstaat als zodanig is erkend of overeenkomstig het nationale recht als zodanig wordt beschouwd, of waarvan de studie- of opleidingscursussen overeenkomstig de nationale wetgeving of administratieve praktijk worden erkend;

(p)“onderduiken”: de handeling waarbij een verzoeker niet beschikbaar blijft voor de bevoegde administratieve of gerechtelijke autoriteiten, bijvoorbeeld door het grondgebied van de lidstaat te verlaten zonder toestemming van de bevoegde autoriteiten om redenen waarop de verzoeker geen invloed heeft;

(q)“risico op onderduiken”: het in een individueel geval bestaan van specifieke redenen en omstandigheden gebaseerd op objectieve, in nationale wetgeving vastgelegde criteria, om aan te nemen dat een verzoeker op wie een overdrachtsprocedure van toepassing is, zou kunnen onderduiken;

(r)“begunstigde lidstaat”: de lidstaat die op grond van de solidariteitsmaatregelen steun krijgt in situaties van migratiedruk of voor ontscheping na opsporings- en reddingsoperaties als bedoeld in deel IV, hoofdstukken I, II en III, van deze verordening;

(s)“bijdragende lidstaat”: een lidstaat die bijdraagt of verplicht is bij te dragen aan de solidariteitsmaatregelen voor een begunstigde lidstaat als bedoeld in deel IV, hoofdstukken I, II en III, van deze verordening;

(t)“sponsorende lidstaat”: een lidstaat die zich ertoe verbindt illegaal verblijvende onderdanen van derde landen terug te sturen ten behoeve van een andere lidstaat, door de in artikel 55 van deze verordening bedoelde terugkeersponsoring te verlenen;

(u)“herplaatsing”: de overdracht van een onderdaan van een derde land of een staatloze van het grondgebied van een begunstigde lidstaat naar het grondgebied van een bijdragende lidstaat;

(v)“opsporings- en reddingsoperaties”: opsporings- en reddingsoperaties als bedoeld in het Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee van 1979 dat op 27 april 1979 in Hamburg, Duitsland, is aangenomen;

(w)“migratiedruk”: een situatie waarin een groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen aankomt, of een risico op dergelijke aankomsten bestaat, eventueel voortvloeiend uit aankomsten na opsporings- en reddingsoperaties, als gevolg van de geografische ligging van een lidstaat en de specifieke ontwikkelingen in derde landen die leiden tot migratiebewegingen die zelfs voor goed voorbereide asiel- en opvangstelsels een belasting vormen en onmiddellijke actie vereisen;

(x)“hervestigde of toegelaten persoon”: een persoon die door een lidstaat is toegelaten overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [verordening betreffende het Uniekader voor hervestiging] of krachtens een nationale hervestigingsregeling buiten het kader van die verordening;

(y)“Asielagentschap”: het Asielagentschap van de Europese Unie, opgericht bij Verordening (EU) XXX/XXX [Asielagentschap van de Europese Unie];

(z)“terugkeerbesluit”: de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld die in overeenstemming is met Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad 54 ;

(aa)“illegaal verblijvende onderdaan van een derde land”: een onderdaan van een derde land die niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor toegang die zijn vastgesteld in artikel 6 van Verordening (EU) 2016/399, of aan andere voorwaarden voor toegang tot, verblijf of vestiging in een lidstaat;

DEEL II

GEMEENSCHAPPELIJK KADER VOOR ASIEL- EN MIGRATIEBEHEER

Artikel 3 - Alomvattende aanpak van asiel- en migratiebeheer

De Unie en de lidstaten nemen maatregelen op het gebied van asiel- en migratiebeheer op basis van een alomvattende aanpak. Die alomvattende aanpak heeft betrekking op het geheel van de migratieroutes die van invloed zijn op asiel- en migratiebeheer en bestaat uit de volgende componenten:

(a)wederzijds voordelige partnerschappen en nauwe samenwerking met relevante derde landen, onder meer inzake legale migratiemogelijkheden voor onderdanen van derde landen die internationale bescherming nodig hebben of die anderszins legaal in de lidstaten mogen verblijven, waarbij de diepere oorzaken van irreguliere migratie worden aangepakt, partners worden ondersteund die grote aantallen migranten en vluchtelingen die bescherming nodig hebben, opvangen, en de capaciteit van die partners op het gebied van grens-, asiel- en migratiebeheer wordt opgebouwd, irreguliere migratie en migrantensmokkel worden voorkomen en bestreden, en de samenwerking op het gebied van overname wordt versterkt;

(b)nauwe samenwerking en wederzijds partnerschap tussen de instellingen en organen van de Unie, de lidstaten en internationale organisaties;

(c)volledige tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visumbeleid;

(d)doeltreffend beheer en preventie van irreguliere migratie;

(e)doeltreffend beheer van de buitengrenzen van de Unie, op basis van het Europees geïntegreerd grensbeheer;

(f)volledige naleving van de verplichtingen uit hoofde van het internationaal en Europees recht met betrekking tot op zee geredde personen;

(g)toegang tot procedures voor het verlenen of intrekken van internationale bescherming op het grondgebied van de Unie en de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als vluchteling of persoon die subsidiaire bescherming geniet;

(h)bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, op basis van gedeelde verantwoordelijkheid en regels en mechanismen voor solidariteit;

(i)toegang voor verzoekers tot adequate opvangvoorzieningen;

(j)doeltreffend beheer van de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen;

(k)doeltreffende maatregelen om de integratie van personen die internationale bescherming genieten in de lidstaten, te stimuleren en te ondersteunen;

(l)maatregelen om de factoren die irreguliere migratie naar en illegaal verblijf in de Unie mogelijk maken, met inbegrip van illegale tewerkstelling, terug te dringen en aan te pakken;

(m)volledige inzet en gebruik van de operationele instrumenten die op het niveau van de Unie zijn opgezet, met name het Europees Grens- en kustwachtagentschap, het Asielagentschap, eu-LISA en Europol, alsmede grootschalige IT-systemen van de Unie;

(n)volledige uitvoering van het Europees kader voor paraatheid en crisisbeheersing.

Artikel 4 - Beginsel van geïntegreerde beleidsvorming

1. De Unie en de lidstaten zorgen voor samenhang van het beleid inzake asiel- en migratiebeheer, met inbegrip van zowel de interne als de externe component van dat beleid.

2. De Unie en de lidstaten, handelend binnen hun respectieve bevoegdheden, zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het beleid inzake asiel- en migratiebeheer.

3. De lidstaten zorgen er met de steun van de agentschappen van de Unie voor dat zij in staat zijn het beleid inzake asiel- en migratiebeheer doeltreffend uit te voeren, rekening houdend met de in artikel 3 bedoelde alomvattende aanpak, met inbegrip van de nodige personele en financiële middelen en infrastructuur.

Artikel 5 - Beginselen van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid

1. Bij de uitvoering van hun verplichtingen nemen de lidstaten de beginselen van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid in acht en houden zij rekening met het gemeenschappelijk belang bij de doeltreffende werking van het beleid inzake asiel- en migratiebeheer van de Unie. De lidstaten:

(a)zetten nationale asiel- en migratiebeheersystemen op die toegang bieden tot internationale beschermingsprocedures en houden deze in stand, verlenen internationale bescherming aan personen die deze nodig hebben en zorgen ervoor dat illegaal verblijvende personen terugkeren;

(b)nemen alle maatregelen die nodig en evenredig zijn om irreguliere migratie naar het grondgebied van de lidstaten terug te dringen en te voorkomen, in nauw overleg en nauwe samenwerking met de betrokken derde landen, onder meer op het gebied van de preventie en bestrijding van migrantensmokkel;

(c)passen de regels inzake de vaststelling welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming correct en snel toe en voeren, indien nodig, de overdracht uit naar de lidstaat die verantwoordelijk is overeenkomstig deel III, hoofdstukken I tot en met VI;

(d)bieden andere lidstaten ondersteuning in de vorm van solidariteitsbijdragen op basis van de in deel IV, hoofdstukken I, II en III, bedoelde behoeften;

(e)nemen alle redelijke en evenredige maatregelen om niet-toegestane verplaatsingen tussen lidstaten te voorkomen en bij te sturen.

2. De financiële en operationele steun van de Unie voor de uitvoering van de verplichtingen wordt verleend overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [Fonds voor asiel en migratie] en Verordening (EU) XXX/XXX [Fonds voor geïntegreerd grensbeheer].

Artikel 6 - Beheer en monitoring van de migratiesituatie

1. De Commissie stelt een Europese strategie voor asiel- en migratiebeheer vast waarin de strategische aanpak voor het beheer van asiel en migratie op het niveau van de Unie en de uitvoering van het beleid inzake asiel- en migratiebeheer wordt omschreven overeenkomstig de in dit deel vastgestelde beginselen. De Commissie legt de strategie voor aan het Europees Parlement en de Raad.

2. In de Europese strategie voor asiel- en migratiebeheer wordt rekening gehouden met:

(a)de in lid 3 van dit artikel bedoelde nationale strategieën van de lidstaten;

(b)informatie die door de Commissie is verzameld op grond van aanbeveling nr. XXX van de Commissie betreffende een EU-mechanisme voor paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie, hierna “blauwdruk paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie” genoemd; de verslagen die in dat kader zijn uitgebracht en de activiteiten van het netwerk voor paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie;

(c)relevante verslagen en analyses van agentschappen van de Unie;

(d)informatie die is verzameld tijdens de evaluaties in het kader van het Schengenevaluatie- en -toezichtmechanisme overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1053/2013 55 .

3. De lidstaten beschikken over nationale strategieën zodat er voldoende capaciteit is om een doeltreffend asiel- en migratiebeheersysteem uit te voeren overeenkomstig de in dit deel vastgestelde beginselen. Deze strategieën omvatten noodplannen op nationaal niveau, waarbij rekening wordt gehouden met de noodplannen op grond van Verordening (EU) XXX/XXX [Asielagentschap van de Europese Unie], Verordening (EU) 2019/1896 56 (Europees Grens- en kustwachtagentschap) en Richtlijn XXX/XXX/EU [richtlijn opvangvoorzieningen] en de verslagen van de Commissie die zijn uitgebracht in het kader van de blauwdruk paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie. Deze nationale strategieën omvatten informatie over de wijze waarop de lidstaat de in dit deel omschreven beginselen en de daaruit voortvloeiende wettelijke verplichtingen op nationaal niveau toepast. Zij houden rekening met andere relevante strategieën en bestaande steunmaatregelen, met name in het kader van Verordening (EU) XXX/XXX [Fonds voor asiel en migratie] en Verordening (EU) XXX/XXX [Asielagentschap van de Europese Unie], en sluiten aan bij en vormen een aanvulling op de nationale strategieën voor geïntegreerd grensbeheer die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 8, lid 6, van Verordening (EU) 2019/1896. In deze strategieën moet ook rekening worden gehouden met de resultaten van de monitoring door het Asielagentschap en de Europese grens- en kustwacht, de resultaten van de evaluatie die is uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad en de resultaten van de evaluaties die zijn uitgevoerd overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) XXX/XXX [screeningverordening].

4. De Commissie stelt jaarlijks een verslag over migratiebeheer vast waarin de verwachte ontwikkeling van de migratiesituatie en de paraatheid van de Unie en de lidstaten worden omschreven. In het geval van migratiestromen als gevolg van opsporings- en reddingsoperaties raadpleegt de Commissie de betrokken lidstaten en vermeldt het verslag het totale aantal op korte termijn verwachte ontschepingen en de solidariteitsrespons die nodig zou zijn om te helpen voorzien in de behoeften van de lidstaten van ontscheping door middel van herplaatsing en maatregelen op het gebied van capaciteitsopbouw, operationele steun en de externe dimensie. In het verslag wordt ook vermeld of bepaalde lidstaten met capaciteitsproblemen worden geconfronteerd als gevolg van de aanwezigheid van kwetsbare onderdanen van derde landen, en worden de resultaten opgenomen van de in lid 3 bedoelde verslaglegging over monitoring, met inbegrip van de informatie die is verzameld in het kader van de blauwdruk paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie, en waar nodig verbeteringen voorgesteld.

5. De lidstaten stellen de nationale strategieën uiterlijk [één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] vast. De eerste Europese strategie voor asiel- en migratiebeheer wordt uiterlijk [18 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] vastgesteld en het eerste verslag over migratiebeheer wordt uiterlijk [één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] uitgebracht. 

6. De Commissie monitort en verstrekt informatie over de migratiesituatie door middel van regelmatige situatieverslagen op basis van gegevens en informatie van goede kwaliteit die worden verstrekt door de lidstaten, de Dienst voor extern optreden, het Asielagentschap, het Europees Grens- en kustwachtagentschap, Europol en het Bureau voor de grondrechten, en met name de informatie die is verzameld in het kader van blauwdruk paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie en het bijbehorende netwerk.

Artikel 7 - Samenwerking met derde landen teneinde terugkeer en overname te vergemakkelijken

1. Indien de Commissie op basis van de overeenkomstig artikel 25 bis, lid 2 of 4, van Verordening (EU) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad 57 uitgevoerde analyse en van andere beschikbare informatie van oordeel is dat een derde land onvoldoende meewerkt aan de overname van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, en onverminderd artikel 25 bis, lid 5, van die verordening, dient zij bij de Raad een verslag in waarin in voorkomend geval wordt aangegeven welke maatregelen kunnen worden genomen om de medewerking van dat derde land op het gebied van overname te verbeteren, rekening houdend met de algemene betrekkingen van de Unie met dat derde land.

2. Voor zover de Commissie dit passend acht, vermeldt zij in haar verslag ook welke maatregelen zijn gericht op de bevordering van de samenwerking tussen de lidstaten om de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen te vergemakkelijken.

3. Op basis van het in lid 1 bedoelde verslag overwegen de Commissie en de Raad, binnen hun respectieve bevoegdheden, welke passende maatregelen kunnen worden genomen, rekening houdend met de algemene betrekkingen van de Unie met het derde land.

4. De Commissie houdt het Europees Parlement regelmatig op de hoogte van de tenuitvoerlegging van dit artikel.

DEEL III

CRITERIA EN MECHANISMEN VOOR HET AANWIJZEN VAN DE VERANTWOORDELIJKE LIDSTAAT

HOOFDSTUK I - ALGEMENE BEGINSELEN EN WAARBORGEN

Artikel 8 - Toegang tot de procedure voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming

1. De lidstaten behandelen elk verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze op het grondgebied van een van de lidstaten wordt ingediend, inclusief aan de grens of in de transitzones. Het verzoek wordt door een enkele lidstaat behandeld, namelijk de lidstaat die volgens de in deel III, hoofdstuk II omschreven criteria verantwoordelijk is.

2. Wanneer op basis van de in deze verordening vastgestelde criteria geen verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen, is de eerste lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming werd geregistreerd, verantwoordelijk voor de behandeling ervan.

3. Indien het voor een lidstaat niet mogelijk is een verzoeker over te dragen aan de lidstaat die in de eerste plaats als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die kunnen resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gaat de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast, voort met het onderzoeken van de criteria van deel III, hoofdstuk II teneinde vast te stellen of een andere lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen.

Indien een lidstaat overeenkomstig de eerste alinea de overdracht naar een op grond van de criteria van deel III, hoofdstuk II aangewezen lidstaat of aan de eerste lidstaat waar het verzoek werd geregistreerd, niet kan uitvoeren, wordt die lidstaat de verantwoordelijke lidstaat.

4. Indien geen veiligheidscontrole als voorzien in artikel 11 van Verordening (EU) XXX/XXX [screeningverordening] is uitgevoerd, onderzoekt de eerste lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming is geregistreerd, zo spoedig mogelijk na de registratie van het verzoek of er redelijke gronden zijn om de verzoeker te beschouwen als een gevaar voor de nationale veiligheid of de openbare orde, alvorens de criteria voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat toe te passen overeenkomstig hoofdstuk II of de bepalingen van deel III, hoofdstuk III.

Indien een veiligheidscontrole als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EU) XXX/XXX [screeningverordening] is uitgevoerd, maar de eerste lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming is geregistreerd gegronde redenen heeft om te onderzoeken of er redelijke gronden zijn om de verzoeker als een gevaar voor de nationale veiligheid of de openbare orde van die lidstaat te beschouwen, voert die lidstaat het onderzoek zo spoedig mogelijk na de registratie van het verzoek uit, alvorens de criteria voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat toe te passen overeenkomstig hoofdstuk II of de bepalingen van deel III, hoofdstuk III.

Indien uit de overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EU) XXX/XXX [screeningverordening] of overeenkomstig de eerste en tweede alinea van dit lid uitgevoerde veiligheidscontrole blijkt dat er redelijke gronden zijn om de aanvrager te beschouwen als een gevaar voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat die de veiligheidscontrole uitvoert, is die lidstaat de verantwoordelijke lidstaat.

5. Iedere lidstaat behoudt de mogelijkheid om, met inachtneming van de regels en waarborgen die zijn vastgelegd in Verordening (EU) XXX/XXX [asielprocedureverordening], een verzoeker naar een veilig derde land te zenden.

Artikel 9 - Verplichtingen van de verzoeker

1. Wanneer een onderdaan van een derde land of een staatloze voornemens is een verzoek om internationale bescherming in te dienen, wordt het verzoek ingediend en geregistreerd in de lidstaat van eerste binnenkomst.

2. In afwijking van lid 1 wordt, wanneer een onderdaan van een derde land of staatloze in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning of een geldig visum, de aanvraag ingediend en geregistreerd in de lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum heeft afgegeven.

Wanneer een onderdaan van een derde land of een staatloze die voornemens is een verzoek om internationale bescherming in te dienen, in het bezit is van een verlopen verblijfsvergunning of visum, wordt het verzoek ingediend en geregistreerd in de lidstaat waar hij zich bevindt.

3. De verzoeker verleent volledige medewerking aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in de onder deze verordening vallende aangelegenheden, met name door zo spoedig mogelijk en uiterlijk tijdens het in artikel 12 bedoelde onderhoud alle elementen aan te reiken en alle informatie te verstrekken waarover hij beschikt en die relevant zijn om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is. Indien de verzoeker op het tijdstip van het onderhoud niet in staat is bewijs over te leggen ter staving van de aangereikte elementen en verstrekte informatie, kan de bevoegde autoriteit binnen de in artikel 29, lid 1, bedoelde tijdspanne een termijn vaststellen voor de indiening van dat bewijs.

4. De aanvrager moet aanwezig zijn in:

(a)de in de leden 1 en 2 bedoelde lidstaat in afwachting van de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat en, in voorkomend geval, de uitvoering van de overdrachtsprocedure;

(b)de verantwoordelijke lidstaat;

(c)de lidstaat van herplaatsing na een overdracht uit hoofde van artikel 57, lid 9.

5. Wanneer een overdrachtsbesluit overeenkomstig artikel 32, lid 2, en artikel 57, lid 8, ter kennis van de verzoeker wordt gebracht, komt de verzoeker dat besluit na.

Artikel 10 - Gevolgen van niet-nakoming

1. De verzoeker heeft overeenkomstig artikel 17 bis van Richtlijn XXX/XXX/EU [richtlijn opvangvoorzieningen] vanaf het moment waarop hij in kennis is gesteld van een besluit om hem over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat, geen recht op de opvangvoorzieningen als omschreven in de artikelen 15 tot en met 17 van die richtlijn in een andere lidstaat dan die waar hij overeenkomstig artikel 9, lid 4, van deze verordening aanwezig moet zijn, mits hij overeenkomstig artikel 8, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. XXX/XXX [screeningverordening] van dat gevolg in kennis is gesteld. Dit doet geen afbreuk aan de noodzaak om een levensstandaard te waarborgen die in overeenstemming is met het recht van de Unie, met inbegrip van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en internationale verplichtingen.

2. Elementen en informatie die relevant zijn om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is en die na het verstrijken van de in artikel 9, lid 3, bedoelde termijn zijn aangereikt of verstrekt, worden door de bevoegde autoriteiten niet in aanmerking genomen.

Artikel 11 - Recht op informatie

1. Zodra mogelijk en uiterlijk wanneer een verzoek om internationale bescherming in een lidstaat is geregistreerd, stellen de bevoegde autoriteiten van die lidstaat de verzoeker in kennis van de toepassing van deze verordening en van de in artikel 9 omschreven verplichtingen alsook van de in artikel 10 omschreven gevolgen van niet-nakoming, en met name van:

(a)het feit dat het recht om om internationale bescherming te verzoeken niet inhoudt dat de verzoeker een keuze heeft wat betreft de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming of de lidstaat van herplaatsing;

(b)de doelstellingen van deze verordening en de gevolgen van het indienen van een ander verzoek in een andere lidstaat, alsmede de gevolgen van het verlaten van de lidstaat waar hij op grond van artikel 9, lid 4, aanwezig moet zijn, en met name van het feit dat de verzoeker alleen recht heeft op de opvangvoorzieningen als vermeld in artikel 10, lid 1;

(c)de criteria en de procedures om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, de rangorde van deze criteria in de verschillende fasen van de procedure en de duur ervan;

(d)het doel van het persoonlijk onderhoud uit hoofde van artikel 12 en de verplichting om mondeling of door middel van het verstrekken van documenten zo vroeg mogelijk in de procedure alle relevante informatie te verstrekken en te onderbouwen die kan helpen om de aanwezigheid van gezinsleden, familieleden of andere familiebetrekkingen in de lidstaten vast te stellen, met inbegrip van de middelen waarmee de verzoeker dergelijke informatie kan verstrekken, alsmede van alle bijstand die de lidstaat kan bieden bij het opsporen van gezinsleden of familieleden;

(e)de verplichting voor de aanvrager om zo vroeg mogelijk in de procedure alle relevante informatie openbaar te maken die kan helpen bij de vaststelling van het bestaan van eerdere verblijfstitels, visa of onderwijsdiploma’s;

(f)de mogelijkheid om tegen een overdrachtsbesluit bezwaar te maken binnen de in artikel 33, lid 2, gestelde termijn en van het feit dat de reikwijdte van dat bezwaar beperkt is overeenkomstig artikel 33, lid 1;

(g)het recht op kosteloze rechtsbijstand op verzoek indien de betrokkene de kosten daarvan niet kan opbrengen;

(h)het feit dat de bevoegde autoriteiten van lidstaten en het Asielagentschap persoonsgegevens van de verzoeker verwerken, onder meer om gegevens over hem uit te wisselen, uitsluitend om hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening na te komen;

(i)de betrokken categorieën van persoonsgegevens;

(j)het recht op toegang tot de hem betreffende gegevens en het recht te verzoeken om hem betreffende onjuiste gegevens recht te laten zetten of hem betreffende onrechtmatig verwerkte gegevens te laten verwijderen, alsmede de procedures om die rechten te doen gelden, met inbegrip van de contactgegevens van de in artikel 41 bedoelde autoriteiten en van de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten die bevoegd zijn kennis te nemen van verzoeken betreffende de bescherming van persoonsgegevens, en de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming;

(k)in het geval van een niet-begeleide minderjarige, de rol en de verantwoordelijkheden van de vertegenwoordiger en de procedure voor het vertrouwelijk en veilig indienen van klachten tegen een vertegenwoordiger met volledige eerbiediging van het recht van het kind om in dat verband te worden gehoord;

(l)indien van toepassing, de in de artikelen 57 en 58 omschreven herplaatsingsprocedure.

2. De in lid 1 bedoelde informatie wordt schriftelijk verstrekt, in een taal die de verzoeker verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat. De lidstaten maken gebruik van het overeenkomstig lid 3 voor dat doel in duidelijke en eenvoudige taal opgestelde gemeenschappelijk voorlichtingsmateriaal.

Indien dit nodig is om de verzoeker de informatie te doen begrijpen, wordt de informatie ook mondeling verstrekt, waar passend in samenhang met het in artikel 12 bedoelde persoonlijk onderhoud.

3. Het Asielagentschap stelt, in nauwe samenwerking met de verantwoordelijke nationale agentschappen, gemeenschappelijk voorlichtingsmateriaal op, alsmede een specifieke brochure voor niet-begeleide minderjarigen, waarin ten minste de in lid 1 bedoelde informatie is opgenomen. Dat gemeenschappelijk voorlichtingsmateriaal bevat tevens informatie over de toepassing van Verordening (EU) XXX/XXX [Eurodac-verordening] en met name over het doeleinde waarvoor de gegevens van een verzoeker in Eurodac mogen worden verwerkt. Het gemeenschappelijke voorlichtingsmateriaal wordt zodanig opgesteld dat de lidstaten dit kunnen aanvullen met informatie die specifiek is voor de lidstaat in kwestie.

Artikel 12 - Persoonlijk onderhoud

1. Om de verantwoordelijke lidstaat gemakkelijker te kunnen bepalen, voert de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijk lidstaat is belast, een persoonlijk onderhoud met de verzoeker. Het onderhoud biedt de verzoeker tevens de mogelijkheid de overeenkomstig artikel 11 aan hem verstrekte informatie juist te begrijpen.

2. Er kan worden afgezien van een persoonlijk onderhoud indien de verzoeker:

(a)is ondergedoken;

(b)het persoonlijk onderhoud niet heeft bijgewoond en zijn afwezigheid niet naar behoren heeft gemotiveerd;

(c)na de in artikel 11 bedoelde informatie te hebben ontvangen, reeds op andere wijze de informatie heeft verstrekt die relevant is om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is. Lidstaten die het onderhoud achterwege laten, bieden de verzoeker de gelegenheid om alle verdere informatie te verstrekken die relevant is om op correcte wijze de verantwoordelijke lidstaat te bepalen binnen de in artikel 29, lid 1, genoemde termijn.

3. Het persoonlijk onderhoud vindt tijdig plaats en in ieder geval voordat een overnameverzoek uit hoofde van artikel 29 wordt gedaan.

4. Het persoonlijk onderhoud wordt gevoerd in een taal die de verzoeker verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat en waarin hij kan communiceren. Een onderhoud met niet-begeleide minderjarigen wordt op kindvriendelijke wijze gevoerd door personeel dat overeenkomstig nationaal recht naar behoren is opgeleid en gekwalificeerd, in aanwezigheid van de vertegenwoordiger en, indien van toepassing, de juridisch adviseur van de minderjarige. Zo nodig stelt de lidstaat een tolk, en waar passend een cultureel bemiddelaar aan die kan zorgen voor een goede communicatie tussen de verzoeker en de persoon die het persoonlijk onderhoud voert. De verzoeker kan verzoeken om het onderhoud te laten voeren en te worden bijgestaan door personeel van het eigen geslacht.

5. Het persoonlijk onderhoud vindt plaats in zodanige omstandigheden dat een passende geheimhouding is gewaarborgd. Het wordt gevoerd door een krachtens nationaal recht gekwalificeerde persoon. Verzoekers van wie is vastgesteld dat zij bijzondere procedurele waarborgen nodig hebben overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [asielprocedureverordening], krijgen passende ondersteuning om de voorwaarden te scheppen die nodig zijn om doeltreffend alle elementen aan te reiken die het mogelijk maken te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is.

6. De lidstaat die het persoonlijk onderhoud voert, stelt daarvan een schriftelijke samenvatting op met ten minste de belangrijkste informatie die de verzoeker tijdens het onderhoud heeft verstrekt. De samenvatting kan de vorm van een verslag of een standaardformulier aannemen. De lidstaat zorgt ervoor dat de verzoeker of de juridisch adviseur of andere raadsman die de verzoeker vertegenwoordigt, tijdig toegang tot de samenvatting heeft.

Artikel 13 - Waarborgen voor minderjarigen

1. Bij alle procedures waarin deze verordening voorziet, stellen de lidstaten het belang van het kind voorop.

2. Elke lidstaat waar een niet-begeleide minderjarige aanwezig is, zorgt ervoor dat hij wordt vertegenwoordigd en bijgestaan door een vertegenwoordiger met betrekking tot de relevante procedures waarin deze verordening voorziet. De vertegenwoordiger beschikt over de kwalificaties, opleiding en de expertise om ervoor te zorgen dat tijdens de procedures die in het kader van deze verordening worden gevolgd, rekening wordt gehouden met het belang van de minderjarige. Deze vertegenwoordiger heeft toegang tot de inhoud van de toepasselijke documenten in het dossier van de verzoeker, met inbegrip van het specifieke voorlichtingsmateriaal voor niet-begeleide minderjarigen.

Wanneer een organisatie als vertegenwoordiger is aangewezen, wijst zij een persoon aan die bevoegd is om ten aanzien van de minderjarige haar taken uit te voeren. De eerste alinea is van toepassing op die persoon.

De vertegenwoordiger waarin in de eerste alinea wordt voorzien, kan dezelfde persoon of organisatie zijn als die waarin artikel 22 van Verordening (EU) XXX/XXX [asielprocedureverordening] voorziet.

3. De vertegenwoordiger van een niet-begeleide minderjarige wordt betrokken bij het proces om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is uit hoofde van deze verordening. De vertegenwoordiger staat de niet-begeleide minderjarige bij bij het verstrekken van informatie die relevant is om vast te stellen wat zijn belang is overeenkomstig lid 4, ook wat betreft de uitoefening van het recht om te worden gehoord, en ondersteunt, in voorkomend geval, zijn contacten met andere actoren, zoals organisaties voor het traceren van familieleden.

4. Om vast te stellen wat het belang van het kind is, werken de lidstaten nauw met elkaar samen en houden zij in het bijzonder naar behoren rekening met de volgende factoren:

(a)de mogelijkheden van gezinshereniging;

(b)het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, met bijzondere aandacht voor de achtergrond van de minderjarige;

(c)veiligheid en beveiligingsoverwegingen, met name wanneer de minderjarige mogelijk het slachtoffer is van enige vorm van geweld en uitbuiting, met inbegrip van mensenhandel;

(d)de standpunten van de minderjarige, in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit;

(e)indien de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, de informatie die wordt verstrekt door de vertegenwoordiger in de lidstaat waar de niet-begeleide minderjarige aanwezig is.

5. Alvorens een niet-begeleide minderjarige over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat of, in voorkomend geval, aan de lidstaat van herplaatsing, ziet de overdragende lidstaat erop toe dat de verantwoordelijke lidstaat of de lidstaat van herplaatsing onverwijld de maatregelen neemt die zijn bedoeld in de artikelen 14 en 23 van Richtlijn XXX/XXX/EU [richtlijn opvangvoorzieningen] en artikel 22 van Verordening (EU) XXX/XXX [asielprocedureverordening]. Elk besluit om een niet-begeleide minderjarige over te dragen, wordt voorafgegaan door een beoordeling van diens belang. De beoordeling wordt gebaseerd op de in lid 4 genoemde factoren en de conclusies van de vaststelling aan de hand van deze factoren worden duidelijk vermeld in het overdrachtsbesluit. De beoordeling vindt snel plaats door personeel dat over de kwalificaties en expertise beschikt om ervoor te zorgen dat rekening wordt gehouden met het belang van de minderjarige.

6. Voor de toepassing van artikel 15 onderneemt de lidstaat waar het verzoek van de niet-begeleide minderjarige om internationale bescherming is geregistreerd, zo spoedig mogelijk het nodige om na te gaan of er gezinsleden of familieleden van de niet-begeleide minderjarige op het grondgebied van de lidstaten aanwezig zijn, waarbij het belang van het kind wordt beschermd.

Daartoe kan die lidstaat de hulp van internationale of andere relevante organisaties inroepen en kan hij de toegang van de minderjarige tot de opsporingsdiensten van die organisaties faciliteren.

De personeelsleden van de in artikel 41 bedoelde bevoegde autoriteiten die verzoeken van niet-begeleide minderjarigen behandelen, hebben een passende opleiding gekregen, en blijven die krijgen, met betrekking tot de specifieke behoeften van minderjarigen.

7. Teneinde de passende acties tot identificatie van de gezinsleden of familieleden van de niet-begeleide minderjarige die op het grondgebied van een andere lidstaat verblijft, te faciliteren overeenkomstig lid 6, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast, met inbegrip van een standaardformulier voor de uitwisseling van de desbetreffende informatie tussen de lidstaten. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK II - CRITERIA OM TE BEPALEN WELKE LIDSTAAT VERANTWOORDELIJK IS

Artikel 14 - Rangorde van de criteria

1. De criteria om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, zijn van toepassing in de volgorde waarin zij in dit hoofdstuk voorkomen.

2. Welke lidstaat volgens de in dit hoofdstuk beschreven criteria de verantwoordelijke lidstaat is, wordt bepaald op grond van de situatie op het tijdstip waarop het verzoek om internationale bescherming voor de eerste maal bij een lidstaat werd geregistreerd.

Artikel 15 - Niet-begeleide minderjarigen

1. Wanneer de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, zijn alleen de in dit artikel vastgestelde criteria van toepassing, in de volgorde waarin zij voorkomen in de leden 2 tot en met 5.

2. De verantwoordelijke lidstaat is de lidstaat waar een gezinslid van de niet-begeleide minderjarige zich wettig ophoudt, tenzij wordt aangetoond dat dit niet in het belang van de minderjarige is. Indien de verzoeker een gehuwde minderjarige is van wie de echtgenoot zich niet wettig op het grondgebied van de lidstaten ophoudt, is de verantwoordelijke lidstaat de lidstaat waar de vader, moeder, of andere volwassene die krachtens het recht of krachtens de praktijk van die lidstaat voor de minderjarige verantwoordelijk is, dan wel zijn broer of zus, zich wettig ophoudt.

3. Indien de verzoeker een familielid heeft dat zich wettig in een andere lidstaat ophoudt, en het op basis van een individueel onderzoek vaststaat dat dat familielid voor hem kan zorgen, verenigt die lidstaat de minderjarige met zijn familielid en is die lidstaat de verantwoordelijke lidstaat, tenzij wordt aangetoond dat dit niet in het belang van de minderjarige is.

4. Indien in meer dan één lidstaat gezinsleden of familieleden als vermeld in de leden 2 en 3 verblijven, wordt op basis van het belang van de niet-begeleide minderjarige bepaald welke lidstaat de verantwoordelijke lidstaat is.

5. Bij ontstentenis van gezinsleden of familieleden als bedoeld in de leden 2 en 3, is de lidstaat waar het verzoek van de niet-begeleide minderjarige om internationale bescherming het eerst is geregistreerd de verantwoordelijke lidstaat, tenzij wordt aangetoond dat dit niet in het belang van de minderjarige is.

6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 68 om gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

(a)de identificatie van gezinsleden of familieleden van niet-begeleide minderjarigen;

(b)de criteria om te bepalen of er sprake is van een bewezen verwantschapsrelatie;

(c)de criteria voor de beoordeling van het vermogen van een familielid om voor een niet-begeleide minderjarige te zorgen ook in de gevallen waarin gezinsleden, broers en zussen of familieleden van de niet-begeleide minderjarige in verschillende lidstaten verblijven.

Bij de uitoefening van haar bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen beperkt de Commissie zich tot het vooropstellen van het belang van het kind, zoals bepaald in artikel 13, lid 4.

7. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige procedures voor overleg en uitwisseling van informatie tussen de lidstaten vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 16 - Gezinsleden die internationale bescherming genieten

Wanneer een gezinslid van de verzoeker als persoon die internationale bescherming geniet, is toegelaten voor verblijf in een lidstaat, is deze lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, mits de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dat wensen.

Artikel 17 - Gezinsleden die om internationale bescherming verzoeken

Wanneer een gezinslid van een verzoeker in een lidstaat een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover in eerste aanleg nog geen beslissing ten gronde is genomen, is deze lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, mits de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dat wensen.

Artikel 18 - Gezinsprocedure

Indien meerdere gezinsleden in dezelfde lidstaat gelijktijdig of met dusdanig korte tussenpozen een verzoek om internationale bescherming indienen dat de procedures waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald, allemaal tegelijk kunnen worden afgewikkeld, en indien de toepassing van de criteria van deze verordening tot gevolg zou hebben dat de betrokkenen van elkaar worden gescheiden, wordt de verantwoordelijke lidstaat als volgt aangewezen:

(a)de lidstaat die volgens de criteria van deze verordening verantwoordelijk is voor de overname van het grootste aantal gezinsleden is verantwoordelijk voor de behandeling van al hun verzoeken om internationale bescherming;

(b)indien op grond van het voorgaande geen enkele lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen, is de lidstaat die volgens de criteria van deze verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek van het oudste lid van de groep, verantwoordelijk voor de behandeling van alle verzoeken.

Artikel 19 - Afgifte van verblijfstitels of visa

1. Wanneer de verzoeker houder is van een geldige verblijfstitel, is de lidstaat die deze titel heeft afgegeven, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

2. Wanneer de verzoeker houder is van een geldig visum, is de lidstaat die dit visum heeft afgegeven, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, tenzij dit visum namens een andere lidstaat is afgegeven op grond van een vertegenwoordigingsregeling als bedoeld in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 810/2009. In dat geval is de vertegenwoordigde lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

3. Wanneer de verzoeker houder is van verscheidene geldige verblijfstitels of visa die door verschillende lidstaten zijn afgegeven, berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming achtereenvolgens bij:

(a)de lidstaat die de verblijfstitel met het langste verblijfsrecht heeft afgegeven of, indien de geldigheidsduur niet verschilt, de lidstaat die de verblijfstitel heeft afgegeven waarvan de geldigheidsduur het laatst verstrijkt;

(b)indien de verschillende visa van hetzelfde type zijn, de lidstaat die het visum heeft afgegeven waarvan de geldigheidsduur het laatst verstrijkt;

(c)wanneer de visa van een verschillend type zijn, de lidstaat die het visum met de langste geldigheidsduur heeft afgegeven of, indien de visa dezelfde geldigheidsduur hebben, de lidstaat die het visum heeft afgegeven waarvan de geldigheidsduur het laatst verstrijkt.

4. Indien de verzoeker in het bezit is van een of meer verblijfstitels of een of meer visa die minder dan drie jaar vóór de registratie van de aanvraag zijn verlopen, zijn de leden 1, 2 en 3 van toepassing.

5. Het feit dat de verblijfstitel of het visum is afgegeven op basis van een valse of fictieve identiteit of op vertoon van valse, vervalste of ongeldige documenten, vormt geen belemmering voor het toewijzen van de verantwoordelijkheid aan de lidstaat die de verblijfstitel of het visum heeft afgegeven. De lidstaat die de verblijfstitel of het visum heeft afgegeven, is echter niet verantwoordelijk indien hij kan aantonen dat er is gefraudeerd nadat de verblijfstitel of het visum werd verstrekt.

Artikel 20 - Diploma’s of andere kwalificaties

1. Indien de verzoeker in het bezit is van een door een in een lidstaat gevestigde onderwijsinstelling afgegeven diploma of kwalificatie en het verzoek om internationale bescherming is geregistreerd nadat de verzoeker het grondgebied van de lidstaten na voltooiing van zijn studie heeft verlaten, is de lidstaat waar die onderwijsinstelling is gevestigd, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

2. Indien de verzoeker in het bezit is van meer dan één diploma of kwalificatie, afgegeven door onderwijsinstellingen in verschillende lidstaten, berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming bij de lidstaat die het diploma of de kwalificatie heeft afgegeven na de langste studieperiode of, indien de studieperiodes identiek zijn, de lidstaat waar het meest recente diploma of de meest recente kwalificatie is behaald.

Artikel 21 - Binnenkomst

1. Wanneer is vastgesteld, aan de hand van bewijsmiddelen of indirect bewijs, zoals omschreven in de twee in artikel 30, lid 4, van deze verordening bedoelde lijsten, inclusief de gegevens zoals bedoeld in Verordening (EU) XXX/XXX [Eurodac-verordening], dat een verzoeker op illegale wijze de grens van een lidstaat heeft overschreden via het land, de zee of de lucht of komende vanuit een derde land, berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming bij de lidstaat waar de verzoeker het eerst op deze wijze is binnengekomen. Die verantwoordelijkheid eindigt indien het verzoek meer dan 3 jaar na de datum waarop die grensoverschrijding heeft plaatsgevonden, wordt geregistreerd.

2. De regel van lid 1 is ook van toepassing wanneer de verzoeker na een opsporings- en reddingsoperatie op het grondgebied is ontscheept.

3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing indien aan de hand van bewijsmiddelen of indirect bewijs, zoals omschreven in de twee in artikel 30, lid 4, van deze verordening bedoelde lijsten, inclusief de gegevens zoals bedoeld in Verordening (EU) XXX/ XXX [Eurodac-verordening], kan worden vastgesteld dat de verzoeker na de grens te hebben overschreden overeenkomstig artikel 57 van deze verordening is herplaatst naar een andere lidstaat. In dat geval is die andere lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

Artikel 22 - Visumvrijstelling

Indien een onderdaan van een derde land of een staatloze het grondgebied van de lidstaten betreedt via een lidstaat waar hij niet visumplichtig is, is de betrokken lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Die verantwoordelijkheid eindigt indien het verzoek meer dan drie jaar na de datum waarop de betrokkene het grondgebied is binnengekomen, wordt geregistreerd.

Artikel 23 - Verzoeken in een internationale transitzone van een luchthaven

Indien in een internationale transitzone van een luchthaven van een lidstaat een verzoek om internationale bescherming wordt ingediend door een onderdaan van een derde land of een staatloze, is deze lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek.

HOOFDSTUK III - AFHANKELIJKE PERSONEN EN DISCRETIONAIRE BEPALINGEN

Artikel 24 - Afhankelijke personen

1. Wanneer, wegens een zwangerschap, het hebben van een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap, een ernstig trauma of hoge leeftijd, een verzoeker afhankelijk is van de hulp van zijn kind of ouder dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten, of het kind of de ouder van de verzoeker dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten afhankelijk is van de hulp van de verzoeker, zorgen de lidstaten er normaliter voor dat de verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met dat kind of die ouder, op voorwaarde dat er familiebanden bestonden voordat de verzoeker op het grondgebied van de lidstaten aankwam, het kind of de ouder of de verzoeker in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.

Indien er aanwijzingen zijn dat een kind of ouder wettig verblijft op het grondgebied van de lidstaat waar de afhankelijke persoon zich ophoudt, gaat die lidstaat na of het kind of de ouder voor de afhankelijke persoon kan zorgen, alvorens een overnameverzoek uit hoofde van artikel 29 in te dienen.

2. Wanneer het kind of de ouder, bedoeld in lid 1, wettig verblijft in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de verzoeker zich ophoudt, is de lidstaat waar het kind of de ouder wettig verblijft, de verantwoordelijke lidstaat, tenzij de gezondheidstoestand van de verzoeker hem gedurende een significante tijdsspanne belet naar die lidstaat te reizen. In dat geval is de lidstaat waar de verzoeker zich ophoudt, de verantwoordelijke lidstaat. Dit brengt voor deze lidstaat niet de verplichting met zich mee dat het kind of de ouder van de verzoeker naar die lidstaat moet worden gebracht.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 68 om gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

(a)de elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie;

(b)de criteria om te bepalen of er sprake is van een bewezen verwantschapsrelatie;

(c)de criteria voor de beoordeling van het vermogen van de betrokkene om voor de afhankelijke persoon te zorgen;

(d)de elementen die in acht moeten worden genomen voor de beoordeling van het onvermogen om gedurende een significante tijdsspanne te reizen.

4. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige voorwaarden voor overleg en uitwisseling van informatie tussen de lidstaten vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 25 - Discretionaire bepalingen

1. In afwijking van artikel 8, lid 1, kan elke lidstaat besluiten een bij hem geregistreerd verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.

2. De lidstaat waarin een verzoek om internationale bescherming is geregistreerd en die bepaalt welke lidstaat verantwoordelijk is, of de verantwoordelijke lidstaat, kan, te allen tijde voordat in eerste aanleg een beslissing ten gronde is genomen, een andere lidstaat vragen een verzoeker over te nemen teneinde familierelaties te verenigen op humanitaire gronden, in het bijzonder op grond van familiebanden of op culturele gronden, ook wanneer die laatste lidstaat niet verantwoordelijk is volgens de in de artikelen 15 tot 18 en 24 vastgelegde criteria. De betrokkenen stemmen hiermee schriftelijk in.

Het overnameverzoek omvat alle elementen waarover de verzoekende lidstaat beschikt die nodig zijn om het de aangezochte staat mogelijk te maken de situatie te beoordelen.

De aangezochte lidstaat verricht alle verificaties die nodig zijn om de aangevoerde humanitaire gronden te onderzoeken en geeft binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek een antwoord aan de verzoekende lidstaat via het netwerk voor elektronische communicatie dat tot stand is gebracht bij artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1560/2003. In geval van een afwijzing wordt vermeld om welke redenen het verzoek wordt geweigerd.

HOOFDSTUK IV - VERPLICHTINGEN VAN DE VERANTWOORDELIJKE LIDSTAAT

Artikel 26 - Verplichtingen van de verantwoordelijke lidstaat

1. De op grond van deze verordening verantwoordelijke lidstaat is verplicht:

(a)een verzoeker wiens verzoek in een andere lidstaat werd geregistreerd, volgens de in de artikelen 29, 30 en 35 bepaalde voorwaarden over te nemen;

(b)een verzoeker, een onderdaan van een derde land of een staatloze ten aanzien van wie deze lidstaat overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) XXX/XXX [Eurodac-verordening] is aangewezen als de verantwoordelijke lidstaat, terug te nemen onder de in de artikelen 31 en 35 van deze verordening vastgestelde voorwaarden;

(c)een persoon die internationale bescherming geniet en ten aanzien van wie deze lidstaat overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) XXX/XXX [Eurodac-verordening] is aangewezen als de verantwoordelijke lidstaat, terug te nemen onder de in de artikelen 31 en 35 van deze verordening vastgestelde voorwaarden;

(d)een hervestigde of toegelaten persoon die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend of die irregulier verblijft in een andere lidstaat dan de lidstaat die hem heeft toegelaten overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [verordening betreffende het Unie-kader voor hervestiging], of die internationale bescherming of een humanitaire status heeft toegekend in het kader van een nationale hervestigingsregeling, terug te nemen onder de in de artikelen 31 en 35 van deze verordening vastgestelde voorwaarden.

2. Voor de toepassing van deze verordening is de situatie van de minderjarige die de verzoeker vergezelt en onder de definitie van gezinslid valt, onlosmakelijk verbonden met de situatie van diens gezinslid en de minderjarige zal worden overgenomen of teruggenomen door de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van dat gezinslid, ook al is de minderjarige zelf geen individuele verzoeker, tenzij wordt aangetoond dat dit niet in het belang van het kind is. Op kinderen die na de aankomst van de verzoeker op het grondgebied van de lidstaten zijn geboren, wordt hetzelfde beginsel toegepast, zonder dat een nieuwe procedure voor hun overname behoeft te worden ingeleid.

3. In de in lid 1, onder a) en b), bedoelde situaties behandelt of voltooit de verantwoordelijke lidstaat de behandeling van het verzoek om internationale bescherming op grond van Verordening (EU) XXX/XXX [asielprocedureverordening].

Artikel 27 - Beëindiging van de verantwoordelijkheid

1. Wanneer een lidstaat een verblijfstitel afgeeft aan de verzoeker, besluit om artikel 25 toe te passen of de betrokkene niet binnen de in artikel 35 gestelde termijnen aan de verantwoordelijke lidstaat overdraagt, wordt die lidstaat de verantwoordelijke lidstaat en gaan de in artikel 26 vastgestelde verplichtingen over op die lidstaat. In voorkomend geval stelt deze lidstaat de voorheen verantwoordelijke lidstaat, de lidstaat die een procedure uitvoert om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, of de lidstaat die om overname van de verzoeker is verzocht of een kennisgeving inzake terugname heeft ontvangen, daarvan in kennis met behulp van het bij artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1560/2003 opgezette elektronische communicatienetwerk.

De eerste alinea is niet van toepassing indien aan de betrokkene reeds internationale bescherming is verleend door de verantwoordelijke lidstaat.

De lidstaat die op grond van de eerste alinea van dit artikel verantwoordelijk wordt, geeft aan dat hij de verantwoordelijke lidstaat is geworden overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EU) XXX/ XXX [Eurodac-verordening].

2. De in artikel 26, lid 1, onder b), van deze verordening vastgestelde verplichting om een onderdaan van een derde land of een staatloze terug te nemen, eindigt wanneer op basis van de actualisering van de in artikel 11, lid 2, onder c), van Verordening (EU ) XXX/XXX [Eurodac-verordening] bedoelde gegevensreeks kan worden vastgesteld dat de betrokken persoon het grondgebied van de lidstaten gedwongen dan wel vrijwillig heeft verlaten overeenkomstig een terugkeerbesluit of een verwijderingsbevel dat is uitgevaardigd na de intrekking of afwijzing van het verzoek.

Een verzoek dat na een daadwerkelijke verwijdering wordt geregistreerd, wordt voor de toepassing van deze verordening beschouwd als een nieuw verzoek, waardoor er een nieuwe procedure ontstaat waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald.

HOOFDSTUK V - METHODEN

AFDELING - I



Begin van de procedure

Artikel 28 - Begin van de procedure

1. De lidstaat waar een verzoek om internationale bescherming voor het eerst is geregistreerd overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [asielprocedureverordening] of, in voorkomend geval, de lidstaat van herplaatsing, begint onverwijld met de procedure om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is.

2. De lidstaat waar een verzoek voor het eerst is geregistreerd of, in voorkomend geval, de lidstaat van herplaatsing, zet de procedure om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, voort indien de verzoeker het grondgebied van die lidstaat zonder toestemming verlaat of anderszins niet beschikbaar is voor de bevoegde autoriteiten van die lidstaat.

3. De lidstaat die de procedure heeft uitgevoerd om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is of die overeenkomstig artikel 8, lid 4, van deze verordening verantwoordelijk is geworden, vermeldt onverwijld in Eurodac overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) XXX /XXX [Eurodac-verordening]:

(a)zijn verantwoordelijkheid uit hoofde van artikel 8, lid 2;

(b)zijn verantwoordelijkheid uit hoofde van artikel 8, lid 4;

(c)zijn verantwoordelijkheid als gevolg van het feit dat hij de in artikel 29 vastgestelde termijnen niet in acht heeft genomen;

(d)de verantwoordelijkheid van de lidstaat die een verzoek tot overname van de verzoeker uit hoofde van artikel 30 heeft ingewilligd.

Totdat deze vermelding is toegevoegd, zijn de procedures van lid 4 van toepassing.

4. Een verzoeker die zich zonder verblijfstitel ophoudt in een andere lidstaat of die daar een verzoek om internationale bescherming indient tijdens de procedure om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, wordt onder de in de artikelen 31 en 35 bepaalde voorwaarden teruggenomen door de lidstaat waarbij dat verzoek voor het eerst is geregistreerd.

Deze verplichting eindigt wanneer de lidstaat die bepaalt welke lidstaat verantwoordelijk is, kan aantonen dat de verzoeker een verblijfstitel van een andere lidstaat heeft verkregen.

5. Een verzoeker die zich zonder verblijfstitel in een lidstaat ophoudt of die daar een verzoek om internationale bescherming indient nadat een andere lidstaat overeenkomstig artikel 57, lid 7, heeft bevestigd dat hij de betrokkene zal herplaatsten, en voordat de overdracht naar die lidstaat overeenkomstig artikel 57, lid 9, is uitgevoerd, wordt, onder de in de artikelen 31 en 35 bepaalde voorwaarden, door de lidstaat van herplaatsing teruggenomen.

DEEL - II


Procedures voor overnameverzoeken

Artikel 29 - Indiening van een overnameverzoek

1. De lidstaat waar een verzoek om internationale bescherming is geregistreerd en die van mening is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van dit verzoek, verzoekt die andere lidstaat onverwijld en in ieder geval binnen twee maanden na de registratie van het verzoek, om overname.

Niettegenstaande de eerste alinea wordt in het geval van een Eurodac-treffer met gegevens die zijn opgeslagen overeenkomstig de artikelen 13 en 14 bis van Verordening (EU) XXX/XXX [Eurodac-verordening] of een VIS-treffer met gegevens die zijn opgeslagen overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EG) nr. 767/2008, het verzoek tot overname verzonden binnen een maand na ontvangst van die treffer.

Indien er binnen de in de eerste en tweede alinea vastgelegde termijnen geen verzoek tot overname van de verzoeker wordt ingediend, is de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming is geregistreerd, verantwoordelijk voor de behandeling ervan.

Indien de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, kan de met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat belaste lidstaat, indien hij van oordeel is dat dit in het belang van de minderjarige is, de procedure voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat voortzetten en een andere lidstaat verzoeken de verzoeker over te nemen, ondanks het verstrijken van de in de eerste en tweede alinea vastgestelde termijnen.

2. De verzoekende lidstaat kan verzoeken om met spoed te antwoorden in gevallen waarin het verzoek om internationale bescherming werd geregistreerd nadat een besluit tot weigering van toegang of een terugkeerbesluit werd uitgevaardigd.

In het overnameverzoek wordt gemotiveerd op welke gronden met spoed een antwoord nodig is en binnen welke termijn dit antwoord wordt verlangd. Die termijn dient minstens één week te bedragen.

3. In de in de leden 1 en 2 bedoelde gevallen wordt het verzoek om overname door een andere lidstaat met behulp van een standaardformulier gedaan en gestaafd met bewijsmiddelen of indirecte bewijzen zoals omschreven in de twee in artikel 30, lid 4, bedoelde lijsten, en/of relevante elementen uit de verklaring van de verzoeker aan de hand waarvan de autoriteiten van de aangezochte lidstaat kunnen nagaan of deze lidstaat op grond van de criteria van deze verordening verantwoordelijk is.

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige voorwaarden vast voor het voorbereiden en het indienen van overnameverzoeken. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 30 - Beantwoording van een overnameverzoek

1. De lidstaat die om overname wordt verzocht, verricht de nodige controles en reageert op het verzoek tot overname van een verzoeker binnen één maand nadat hij het heeft ontvangen.

2. In afwijking van lid 1 neemt de aangezochte lidstaat, in het geval van een Eurodac-treffer met gegevens die zijn opgeslagen overeenkomstig artikel 13 en artikel 14 bis van Verordening (EU) XXX/XXX [Eurodac-verordening] of in het geval van een VIS-treffer met gegevens die zijn opgeslagen overeenkomstig artikel 21, lid 2, van Verordening (EG) nr. 767/2008, binnen twee weken na ontvangst van het verzoek een besluit over het verzoek.

3. Voor het afhandelen van de procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat worden bewijsmiddelen en indirecte bewijzen gebruikt.

4. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen twee lijsten vast, waarin volgens de criteria in de punten a) en b) van dit lid de bewijsmiddelen en indirecte bewijzen worden vermeld, en herziet deze lijsten periodiek. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

(a)Bewijsmiddelen:

i) dit zijn formele bewijzen die overeenkomstig deze verordening de verantwoordelijkheid bepalen, zolang er geen bewijs is van het tegendeel;

ii) de lidstaten leveren het comité van artikel 67 modellen van de verschillende soorten administratieve documenten, overeenkomstig de in de lijst van formele bewijzen gegeven type-indeling;

(b)indirecte bewijzen:

i) dit zijn aanwijzingen die, hoewel weerlegbaar, voldoende kunnen zijn overeenkomstig de bewijskracht die eraan wordt toegekend;

ii) de kracht van bewijs van deze aanwijzingen wordt, in samenhang met de verantwoordelijkheid voor de afhandeling van het verzoek om internationale bescherming, per geval bekeken.

5. De bewijsvereisten gaan niet verder dan noodzakelijk is voor de correcte toepassing van deze verordening.

6. De aangezochte lidstaat erkent zijn verantwoordelijkheid wanneer de indirecte bewijzen samenhangend, verifieerbaar en voldoende gedetailleerd zijn om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is.

7. Indien de verzoekende lidstaat overeenkomstig artikel 29, lid 2, heeft verzocht om met spoed te antwoorden, antwoordt de aangezochte lidstaat binnen de verlangde termijn of, bij gebreke daarvan, binnen twee weken na ontvangst van het verzoek.

8. Indien de aangezochte lidstaat binnen de in lid 1 genoemde termijn van één maand geen bezwaar maakt tegen het verzoek door middel van een volledig en uitvoerig gemotiveerd antwoord, of in voorkomend geval binnen de in de leden 2 en 7 genoemde termijn van twee weken, staat dit gelijk met aanvaarding van het overnameverzoek en houdt dit de verplichting in om de persoon over te nemen en te zorgen voor passende regelingen voor de aankomst.

DEEL - III


Procedures voor kennisgevingen inzake terugname

Artikel 31 - Indiening van een kennisgeving inzake terugname

1. In een situatie als bedoeld in artikel 26, lid 1, onder b), c) of d), doet de lidstaat waar de persoon zich ophoudt, onverwijld en in elk geval binnen twee weken na ontvangst van de Eurodac-treffer een kennisgeving inzake terugname uitgaan.

2. Een kennisgeving inzake terugname vindt plaats door middel van een standaardformulier en bevat bewijsmiddelen of indirecte bewijzen als omschreven in de twee in artikel 30, lid 4, bedoelde lijsten, en/of relevante elementen uit de verklaringen van de betrokkene.

3. De in kennis gestelde lidstaat bevestigt de ontvangst van de kennisgeving binnen een week aan de lidstaat die de kennisgeving heeft gedaan, tenzij de in kennis gestelde lidstaat binnen die termijn kan aantonen dat hij niet langer verantwoordelijk is overeenkomstig artikel 27.

4. Wanneer binnen de in lid 3 bedoelde termijn van één week geen actie wordt ondernomen, staat dit gelijk met een bevestiging van ontvangst van de kennisgeving.

5. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige voorwaarden vast voor het voorbereiden en het indienen van kennisgevingen inzake terugname. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

DEEL - IV


Procedurele waarborgen

Artikel 32 - Kennisgeving van een overdrachtsbesluit

1. De met de bepaling van de verantwoordelijkheid belaste lidstaat van wie het overnameverzoek met betrekking tot de in artikel 26, lid 1, onder a), bedoelde verzoeker is aanvaard of die een kennisgeving van terugname heeft gedaan met betrekking tot de in artikel 26, lid 1, onder b), c) en d), bedoelde personen, neemt uiterlijk één week na de aanvaarding of kennisgeving een overdrachtsbesluit.

2. Wanneer de aangezochte lidstaat de overname van een verzoeker of de terugname van een persoon als bedoeld in artikel 26, lid 1, onder c) of d) aanvaardt, stelt de verzoekende of kennisgevende lidstaat de betrokkene onverwijld schriftelijk in kennis van het besluit om hem over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat en, indien van toepassing, van het feit dat hij zijn verzoek om internationale bescherming niet zal behandelen.

3. Indien een juridisch adviseur of andere raadsman de betrokkene vertegenwoordigt, kunnen de lidstaten besluiten deze juridisch adviseur of raadsman in plaats van de betrokkene van het besluit in kennis te stellen en, indien van toepassing, het besluit aan de betrokkene mee te delen.

4. Het in lid 1 bedoelde besluit bevat informatie over de beschikbare rechtsmiddelen, onder meer inzake het recht om te verzoeken om opschortende werking, alsmede over de termijnen waarbinnen deze rechtsmiddelen moeten worden ingesteld en de overdracht moet plaatsvinden en vermeldt, in voorkomend geval, indien de betrokkene zich op eigen gelegenheid naar de verantwoordelijke lidstaat begeeft, waar en wanneer hij zich moet melden.

De lidstaten zien erop toe dat aan de betrokkene, samen met het in lid 1 bedoelde besluit, informatie wordt meegedeeld over personen of instanties die hem rechtsbijstand kunnen verlenen, indien die informatie hem niet eerder is verstrekt.

5. Wanneer de betrokkene niet door een juridisch adviseur of een andere raadsman wordt bijgestaan of vertegenwoordigd, stellen de lidstaten hem van de voornaamste elementen van het besluit, die altijd informatie omvatten over de beschikbare rechtsmiddelen en de termijnen om deze in te stellen, in kennis in een taal die de betrokkene begrijpt of waarvan redelijkerwijs kan worden verondersteld dat hij die begrijpt.

Artikel 33 - Rechtsmiddelen

1. De verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 26, lid 1, onder b), c) of d), heeft het recht tegen het overdrachtsbesluit bij een rechterlijke instantie een doeltreffend rechtsmiddel in te stellen, in de vorm van een beroep of een bezwaar ten aanzien van de feiten en het recht.

De draagwijdte van het rechtsmiddel is beperkt tot een beoordeling of:

(a)de doorgifte een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling van de betrokkene zou inhouden in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten;

(b)inbreuk is gemaakt op de artikelen 15 tot en met 18 en artikel 24, in het geval van op grond van artikel 26, lid 1, onder a), overgenomen personen.

2. De lidstaten bieden een termijn van twee weken na de kennisgeving van een overdrachtsbesluit waarbinnen de betrokkene zijn recht op het instellen van een doeltreffend rechtsmiddel overeenkomstig lid 1, kan uitoefenen.

3. De betrokkene heeft het recht om binnen een redelijke termijn na de kennisgeving van het overdrachtsbesluit een rechterlijke instantie te verzoeken de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten in afwachting van de uitkomst van het beroep of het bezwaar. De lidstaten zorgen ervoor dat er een doeltreffend rechtsmiddel beschikbaar is door de overdracht op te schorten totdat de beslissing over het eerste opschortingsverzoek is gegeven. Een beslissing over het al dan niet opschorten van de uitvoering van het overdrachtsbesluit wordt genomen binnen een maand na de datum waarop de bevoegde rechterlijke instantie dat verzoek heeft ontvangen.

Indien de betrokkene zijn recht om om opschortende werking te verzoeken, niet heeft uitgeoefend, kan het beroep of bezwaar tegen het overdrachtsbesluit de uitvoering van een overdrachtsbesluit niet opschorten.

Een beslissing om de uitvoering van het overdrachtsbesluit niet op te schorten wordt gemotiveerd.

Indien opschortende werking wordt toegekend, tracht de gerechtelijke instantie binnen een maand na de beslissing om opschortende werking toe te kennen, een beslissing ten gronde te nemen over het beroep of het bezwaar.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat de betrokkene toegang heeft tot rechtsbijstand en zo nodig tot taalkundige bijstand.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat rechtsbijstand op verzoek kosteloos wordt verstrekt indien de betrokkene de kosten niet kan dragen. De lidstaten kunnen bepalen dat de behandeling van personen op wie deze verordening van toepassing is, wat de honoraria en andere kosten betreft, niet gunstiger mag zijn dan de doorgaans aan hun burgers gegunde behandeling in aangelegenheden die verband houden met rechtsbijstand.

Zonder de toegang tot rechtsbijstand willekeurig te beperken, kunnen de lidstaten bepalen dat kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet worden toegestaan wanneer de bevoegde autoriteit of een rechterlijke instantie van oordeel is dat het beroep of bezwaar geen reële kans van slagen heeft.

Wanneer overeenkomstig de tweede alinea een besluit om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging toe te staan, wordt genomen door een andere autoriteit dan een rechterlijke instantie, voorzien de lidstaten in een doeltreffend rechtsmiddel om dat besluit voor een rechterlijke instantie aan te vechten. Indien het besluit wordt aangevochten, vormt dat rechtsmiddel een integrerend onderdeel van het in lid 1 bedoelde rechtsmiddel.

Bij de naleving van de vereisten van dit lid zien de lidstaten erop toe dat de rechtsbijstand en de vertegenwoordiging niet willekeurig worden beperkt, en dat de daadwerkelijke toegang van de betrokkene tot de rechter niet wordt belemmerd.

De rechtsbijstand omvat ten minste het voorbereiden van de vereiste procedurestukken en het vertegenwoordigen voor een rechterlijke instantie en kan worden beperkt tot de juridische adviseurs of andere raadslieden die specifiek bij het nationale recht zijn aangewezen om te voorzien in bijstand en vertegenwoordiging.

De regels voor de toegang tot rechtsbijstand worden bij het nationale recht vastgesteld.

AFDELING - V



Bewaring met het oog op overdracht

Artikel 34 - Bewaring

1. De lidstaten houden niemand in bewaring om de enkele reden dat hij aan de bij deze verordening ingestelde procedure onderworpen is.

2. Wanneer er een risico op onderduiken van een persoon bestaat, mogen de lidstaten de betrokken persoon in bewaring houden om overdrachtsprocedures overeenkomstig deze verordening veilig te stellen, op basis van een individuele beoordeling en, enkel voor zover bewaring evenredig is, en wanneer andere, minder dwingende alternatieve maatregelen niet effectief kunnen worden toegepast, rekening houdend met de individuele situatie van de betrokkene.

3. De bewaring duurt zo kort mogelijk en niet langer dan de tijd die redelijkerwijs nodig is om de vereiste administratieve procedures zorgvuldig af te ronden totdat de overdracht uit hoofde van deze verordening is uitgevoerd.

Wanneer een verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 26, lid 1, onder b), c) of d), op grond van dit artikel in bewaring wordt gehouden, duurt de termijn voor het indienen van een overnameverzoek of een kennisgeving inzake terugname niet langer dan twee weken vanaf het tijdstip van registratie van het verzoek. Wanneer een persoon in een later stadium dan de registratie van het verzoek in bewaring wordt gehouden, duurt de termijn voor het indienen van een overnameverzoek of een kennisgeving inzake terugname niet langer dan een week vanaf de datum waarop de betrokkene in bewaring is gesteld. De lidstaat die de procedure uit hoofde van deze verordening uitvoert, vraagt om een spoedig antwoord op een overnameverzoek. Dit antwoord wordt gegeven binnen een week na ontvangst van het overnameverzoek. Het zonder antwoord laten verstrijken van de termijn van een week staat gelijk met aanvaarding van het overnameverzoek en houdt de verplichting in om de persoon over te nemen en te voorzien in een passende aankomstregeling.

Wanneer een persoon op grond van dit artikel in bewaring wordt gehouden, wordt de overdracht van de betrokkene van de verzoekende of kennisgevende lidstaat naar de verantwoordelijke lidstaat zo spoedig uitgevoerd als praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen vier weken vanaf:

(a)de datum waarop het verzoek is aanvaard of de kennisgeving inzake terugname is bevestigd, of

(b)de datum waarop het beroep of bezwaar niet langer opschortende werking heeft overeenkomstig artikel 33, lid 3.

Wanneer de verzoekende of kennisgevende lidstaat zich niet houdt aan de termijnen voor het indienen van een overnameverzoek of een kennisgeving inzake terugname of geen overdrachtsbesluit neemt binnen de in artikel 32, lid 1, gestelde termijn, of wanneer de overdracht niet binnen de in de derde alinea genoemde termijn van vier weken geschiedt, wordt de betrokkene niet langer in bewaring gehouden. De artikelen 29, 31 en 35 blijven van overeenkomstige toepassing.

4. Wanneer een persoon op grond van dit artikel in bewaring wordt gehouden, wordt de bewaring schriftelijk bevolen door rechterlijke instanties. In het bevel tot bewaring worden de feitelijke en juridische gronden vermeld waarop het gebaseerd is.

5. Op de voorwaarden voor de bewaring van verzoekers en op de waarborgen die gelden voor in bewaring gehouden verzoekers zijn, met het oog op het veilig stellen van de procedures voor overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat, de artikelen 9, 10 en 11 van Richtlijn XXX/XXX/EU [richtlijn opvangvoorzieningen] van toepassing.

AFDELING V - I



Overdracht

Artikel 35 - Gedetailleerde bepalingen en termijnen

1. Een verzoeker of andere persoon als bedoeld in artikel 26, lid 1, onder b), c) en d), wordt overeenkomstig het nationale recht van de verzoekende of kennisgevende lidstaat, na overleg tussen de betrokken lidstaten, overgedragen van de verzoekende of kennisgevende lidstaat aan de verantwoordelijke lidstaat zodra dat praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het overnameverzoek of de bevestiging van de kennisgeving inzake terugname door een andere lidstaat, of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar tegen een overdrachtsbesluit, wanneer dit overeenkomstig artikel 33, lid 3, opschortende werking heeft. Indien de overdracht wegens gevangenzetting van de betrokkene niet kan worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal één jaar worden verlengd.

Indien de overdracht met het oog op herplaatsing gebeurt, vindt de overdracht plaats binnen de in artikel 57, lid 9, vastgestelde termijn.

Als overdrachten naar de verantwoordelijke lidstaat plaatsvinden in de vorm van een gecontroleerd vertrek of onder geleide, dragen de lidstaten er zorg voor dat dit op humane wijze gebeurt, met volledige eerbiediging van de grondrechten en de menselijke waardigheid.

De verzoekende of kennisgevende lidstaat verstrekt de verzoeker zo nodig een doorlaatbewijs. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen betreffende het model van dit doorlaatbewijs vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

De verantwoordelijke lidstaat laat de verzoekende of kennisgevende lidstaat weten dat de betrokkene is aangekomen of dat hij zich niet binnen de gestelde termijn heeft gemeld.

2. Indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de in lid 1, eerste alinea, gestelde termijnen, komt de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen, te vervallen, en gaat de verantwoordelijkheid over op de verzoekende of kennisgevende lidstaat.

Niettegenstaande de eerste alinea behoudt de overdragende lidstaat, indien de betrokken persoon onderduikt en de verzoekende of kennisgevende lidstaat de verantwoordelijke lidstaat vóór het verstrijken van de in lid 1, eerste alinea, gestelde termijnen meedeelt dat de betrokkene is ondergedoken, het recht om de overdracht binnen de tijd die rest in een later stadium uit te voeren indien de betrokkene opnieuw ter beschikking komt van de autoriteiten, tenzij een andere lidstaat de procedures overeenkomstig deze verordening heeft uitgevoerd en de betrokkene na diens onderduiken aan de verantwoordelijke lidstaat heeft overgedragen.

3. Indien een persoon ten onrechte is overgedragen of indien een overdrachtsbesluit in beroep of na bezwaar wordt vernietigd nadat de overdracht heeft plaatsgevonden, neemt de lidstaat die de overdracht heeft verricht, de betrokkene onmiddellijk terug.

4. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige voorwaarden vast voor het overleg en de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten, met name in geval van uitgestelde of te laat verrichte overdracht, overdracht na impliciete aanvaarding, overdracht van minderjarigen of afhankelijke personen, en overdrachten in de vorm van gecontroleerd vertrek. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 36 - Kosten van overdrachten

1. Overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) XXX/XXX [Fonds voor asiel en migratie] wordt voor de overdracht van een verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 26, lid 1, onder b), c) of d), overeenkomstig artikel 35, een bijdrage betaald aan de lidstaat die de overdracht verricht.

2. Wanneer de betrokkene moet worden teruggezonden naar een lidstaat omdat hij ten onrechte is overgedragen of omdat het overdrachtsbesluit in beroep of na bezwaar is vernietigd nadat de overdracht heeft plaatsgevonden, worden de kosten van het terugzenden gedragen door de lidstaat die de overdracht oorspronkelijk heeft verricht.

3. Van personen die moeten worden overgedragen op grond van deze verordening, wordt niet verlangd dat zij de kosten van de overdracht dragen.

Artikel 37 - Uitwisseling van relevante informatie voordat een overdracht wordt verricht

1. De lidstaat die de overdracht van een verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 26, lid 1, onder b), c) of d), verricht, deelt de verantwoordelijke lidstaat adequate en ter zake dienende persoonsgegevens betreffende de over te dragen persoon mee die beperkt blijven tot wat nodig is om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten overeenkomstig het nationale recht in de verantwoordelijke lidstaat die persoon de juiste ondersteuning kunnen verlenen, zoals de onmiddellijke medische zorg die noodzakelijk is ter bescherming van de vitale belangen van die persoon, teneinde de continuïteit van de bij deze verordening en andere toepasselijke rechtsinstrumenten op asielgebied toegekende bescherming en rechten te waarborgen. Die informatie wordt binnen een redelijke termijn voordat de overdracht plaatsvindt, aan de verantwoordelijke lidstaat verstrekt om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten krachtens het nationale recht over voldoende tijd beschikken om de nodige maatregelen te nemen.

2. De overdragende lidstaat verstrekt de verantwoordelijke lidstaat elke informatie die essentieel is om de rechten van de over te dragen persoon te waarborgen en zijn onmiddellijke bijzondere behoeften te lenigen, en in het bijzonder:

(a)elke informatie over de maatregelen die de verantwoordelijke lidstaat onmiddellijk moet nemen om ervoor te zorgen dat op gepaste wijze rekening wordt gehouden met de bijzondere behoeften van de over te dragen persoon, zoals de onmiddellijke medische zorg die noodzakelijke kan zijn;

(b)contactgegevens van gezinsleden, familieleden of andere familierelaties in de ontvangende lidstaat, indien van toepassing;

(c)in het geval van minderjarigen, informatie over hun opleiding;

(d)een bepaling van de leeftijd van de verzoeker;

(e)informatie die is verzameld tijdens de screening overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) XXX/XXX [screeningverordening].

3. De uitwisseling van informatie uit hoofde van dit artikel vindt alleen plaats tussen de overeenkomstig artikel 41 van deze verordening bij de Commissie aangemelde autoriteiten, die daarbij gebruikmaken van het bij artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1560/2003 opgerichte elektronische communicatienetwerk. De uitgewisselde informatie mag uitsluitend voor de in lid 1 van dit artikel genoemde doeleinden worden gebruikt en mag niet verder worden verwerkt.

4. Om de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten te vergemakkelijken, stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een standaardformulier vast voor de doorgifte van de op grond van dit artikel vereiste gegevens. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

5. De in artikel 40, leden 8 en 9, vastgelegde regels zijn van toepassing op de uitwisseling van informatie op grond van dit artikel.

Artikel 38 - Uitwisseling van voor de veiligheid relevante informatie voordat een overdracht wordt verricht

Indien de lidstaat die een overdracht verricht, over informatie beschikt die erop wijst dat er redelijke gronden zijn om de verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 26, lid 1, onder b), c) of d), te beschouwen als een gevaar voor de nationale veiligheid of de openbare orde in een lidstaat, deelt die lidstaat deze informatie ook mee aan de verantwoordelijke lidstaat.

Artikel 39 - Uitwisseling van gezondheidsgegevens voordat een overdracht wordt verricht

1. Enkel om ervoor te zorgen dat de adequate medische verzorging of behandeling gegeven wordt aan met name personen met een handicap, ouderen, zwangere vrouwen, minderjarigen en personen die zijn blootgesteld aan foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld, verstrekt de overdragende lidstaat, voor zover zijn bevoegde autoriteit overeenkomstig het nationale recht daarover kan beschikken, de verantwoordelijke lidstaat informatie over eventuele bijzondere behoeften van de over te dragen persoon, die in specifieke gevallen ook informatie over de fysieke of mentale gezondheidstoestand van die persoon kan omvatten. Die informatie wordt doorgegeven in een gemeenschappelijke gezondheidsverklaring met de nodige bijgevoegde stukken. De verantwoordelijke lidstaat zorgt ervoor dat goed in deze bijzondere behoeften wordt voorzien, met name als het gaat om essentiële medische zorg.

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de gemeenschappelijke gezondheidsverklaring op. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2. De overdragende lidstaat verstrekt de in lid 1 bedoelde informatie aan de verantwoordelijke lidstaat enkel nadat de eerstgenoemde lidstaat de uitdrukkelijke instemming verkregen heeft van de verzoeker en/of zijn vertegenwoordiger, of wanneer het verstrekken van de informatie nodig is ter bescherming van de volksgezondheid en de openbare veiligheid, of, indien de betrokkene lichamelijk of juridisch niet in staat is zijn instemming te betuigen, wanneer het verstrekken van de informatie nodig is ter bescherming van de vitale belangen van de betrokkene of van een andere persoon. Het ontbreken van instemming, inclusief het weigeren van instemming vormt geen beletsel voor de overdracht.

3. De in lid 1 bedoelde persoonlijke gezondheidsgegevens worden alleen verwerkt door gezondheidswerkers die, op grond van het nationale recht of op grond van voorschriften die door nationale bevoegde instanties zijn vastgesteld, onderworpen zijn aan het beroepsgeheim, of door andere personen voor wie een gelijkwaardige geheimhoudingsplicht uit hoofde van hun beroep geldt.

4. De uitwisseling van informatie uit hoofde van dit artikel vindt alleen plaats tussen de in lid 3 bedoelde gezondheidswerkers of andere personen. De uitgewisselde informatie mag uitsluitend voor de in lid 1 genoemde doeleinden worden gebruikt en mag niet verder worden verwerkt.

5. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige voorwaarden vast voor de uitwisseling van de in lid 1 bedoelde informatie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

6. De in artikel 40, leden 8 en 9, vastgelegde regels zijn van toepassing op de uitwisseling van informatie op grond van dit artikel.

HOOFDSTUK VI - ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING

Artikel 40 - Informatie-uitwisseling

1. Elke lidstaat verstrekt aan alle lidstaten die daarom vragen, adequate en ter zake dienende persoonsgegevens betreffende de persoon die binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt, die beperkt blijven tot dat wat nodig is om:

(a)vast te stellen welke lidstaat de verantwoordelijke lidstaat is;

(b)het verzoek om internationale bescherming te behandelen;

(c)alle uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen na te komen.

2. De in lid 1 bedoelde informatie mag alleen betrekking hebben op:

(a)de gegevens ter identificatie van de betrokkene en, in voorkomend geval, van zijn gezinsleden, familieleden of andere familierelaties (naam, voornaam — eventueel vroegere naam —, bijnaam of pseudoniem, nationaliteit — huidige en vorige —, geboortedatum en -plaats),

(b)de identiteits- en reisdocumenten (nummer, geldigheidsduur, datum van afgifte, instantie die het document heeft afgegeven, plaats van afgifte enz.);

(c)andere gegevens die nodig zijn om de identiteit van de betrokkene vast te stellen, inclusief biometrische gegevens die overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [Eurodac-verordening] door de lidstaat zijn genomen van de betrokkene, in het bijzonder met het oog op de toepassing van artikel 57, lid 6, van de onderhavige verordening;

(d)de verblijfplaatsen en reisroutes;

(e)de door een lidstaat afgegeven verblijfstitels of visa;

(f)de plaats waar het verzoek is ingediend;

(g)de datum waarop een eventueel vroeger verzoek om internationale bescherming is ingediend, de datum waarop het huidige verzoek is geregistreerd, de stand van de procedure en de strekking van de eventueel genomen beslissing.

3. De verantwoordelijke lidstaat kan, voor zover dat nodig is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, een andere lidstaat verzoeken hem de door de verzoeker opgegeven redenen ter staving van zijn verzoek en, in voorkomend geval, de redenen van de jegens betrokkene genomen beslissing mee te delen. De aangezochte lidstaat kan weigeren op het verzoek in te gaan als de verstrekking van de gegevens ten koste gaat van essentiële staatsbelangen of van de bescherming van de grondrechten en fundamentele vrijheden van de betrokkene of van anderen. In ieder geval heeft de verzoekende lidstaat voor het doorgeven van deze inlichtingen de schriftelijke toestemming van de persoon die om internationale bescherming verzoekt nodig. In dat geval dient de betrokkene te beseffen op welke specifieke informatie zijn toestemming betrekking heeft.

4. Elk verzoek om informatie wordt enkel ingediend in het kader van een specifiek verzoek om internationale bescherming of overdracht met het oog op herplaatsing. Het verzoek wordt gemotiveerd en als het verzoek bedoeld is om het bestaan na te gaan van een criterium op grond waarvan de aangezochte lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen, wordt in het verzoek aangegeven op welke indicatie, waaronder betrokken informatie uit betrouwbare bronnen over de wijze waarop verzoekers het grondgebied van de lidstaten binnenkomen, of op welke gedetailleerde en verifieerbare gegevens in de verklaringen van de verzoeker het verzoek is gebaseerd. Dergelijke informatie uit betrouwbare bronnen is als zodanig onvoldoende om de verantwoordelijkheid en de bevoegdheid van een lidstaat krachtens deze verordening te bepalen, maar kan bijdragen tot de beoordeling van andere indicaties met betrekking tot de individuele verzoeker.

5. De aangezochte lidstaat moet binnen drie weken antwoorden. Eventuele overschrijdingen van die termijn worden gemotiveerd. De niet-naleving van de termijn van drie weken ontslaat de aangezochte lidstaat niet van zijn antwoordplicht. Indien uit onderzoek van de aangezochte lidstaat die de termijn heeft overschreden, blijkt dat hij de verantwoordelijke lidstaat is, mag die lidstaat het verstrijken van de in artikel 29 gestelde termijnen niet aanvoeren als reden om niet in te gaan op een overnameverzoek. In dat geval worden de in artikel 29 gestelde termijnen voor de indiening van een overnameverzoek verlengd met de duur van overschrijding van de antwoordtermijn door de aangezochte lidstaat.

6. De uitwisseling van gegevens vindt plaats op verzoek van een lidstaat en uitsluitend tussen de autoriteiten die daartoe door elke lidstaat zijn aangewezen en gemeld bij de Commissie overeenkomstig artikel 41, lid 1.

7. De uitgewisselde informatie mag slechts voor de in lid 1 genoemde doeleinden worden gebruikt. In elke lidstaat mogen deze gegevens, afhankelijk van de aard ervan en afhankelijk van de bevoegdheid van de autoriteit waarvoor ze zijn bestemd, slechts worden verstrekt aan de autoriteiten en rechterlijke instanties die tot taak hebben:

(a)vast te stellen welke lidstaat de verantwoordelijke lidstaat is;

(b)het verzoek om internationale bescherming te behandelen;

(c)alle uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen na te komen.

8. De lidstaat die de gegevens verstrekt, ziet erop toe dat deze juist en bijgewerkt zijn. Wanneer blijkt dat deze lidstaat onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens die niet meegedeeld hadden mogen worden, worden de ontvangende lidstaten daarvan onverwijld op de hoogte gebracht. Zij zijn verplicht deze gegevens te corrigeren of te wissen.

9. In elke betrokken lidstaat wordt de verstrekking of de ontvangst van de uitgewisselde gegevens geregistreerd in het persoonlijk dossier van de betrokkene of in een register.

Artikel 41 - Bevoegde autoriteiten en middelen

1. Elke lidstaat deelt de Commissie onverwijld mee welke autoriteiten specifiek belast zijn met de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit deze verordening en eventuele wijzigingen daarvan. De lidstaten zorgen ervoor dat die autoriteiten over voldoende middelen beschikken om hun taken te vervullen en met name om binnen de gestelde termijnen te kunnen antwoorden op informatie- en overnameverzoeken en kennisgevingen inzake terugname en om, indien van toepassing, hun verplichtingen uit hoofde van deel IV, hoofdstukken I, II en III na te komen.

2. De Commissie publiceert een geconsolideerde lijst van de in lid 1 bedoelde autoriteiten in het Publicatieblad van de Europese Unie. Wanneer die lijst wordt gewijzigd, publiceert de Commissie eenmaal per jaar een bijgewerkte geconsolideerde versie.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde autoriteiten de nodige opleiding krijgen betreffende de toepassing van deze verordening.

4. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen veilige kanalen vast voor het elektronisch verzenden van informatie, biometrische gegevens genomen overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [Eurodac-verordening], verzoeken, kennisgevingen, antwoorden en alle schriftelijke correspondentie tussen de in lid 1 bedoelde autoriteiten en tussen deze autoriteiten en het Asielagentschap, en om ervoor te zorgen dat de verzenders automatisch een elektronisch bewijs van ontvangst krijgen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 42 - Administratieve regelingen

1. De lidstaten kunnen onderling op bilaterale basis administratieve regelingen treffen voor de praktische toepassing van deze verordening, teneinde deze gemakkelijker en doeltreffender ten uitvoer te leggen. Deze regelingen kunnen betrekking hebben op:

(a)de uitwisseling van verbindingsambtenaren;

(b)een vereenvoudiging van de procedures en een verkorting van de termijnen voor de indiening en de behandeling van overnameverzoeken en kennisgevingen inzake terugname en

(c)solidariteitsbijdragen uit hoofde van deel IV, hoofdstukken I, II en III.

2. De lidstaten mogen tevens bestaande krachtens Verordening (EG) nr. 343/2003 en Verordening (EU) nr. 604/2013 getroffen, administratieve regelingen behouden. Voor zover dergelijke regelingen niet verenigbaar zijn met deze verordening wijzigen de betrokken lidstaten de regelingen zodanig dat de onverenigbare elementen worden weggenomen.

3. Alvorens een regeling als bedoeld in lid 1, onder b), te treffen of te wijzigen, raadplegen de betrokken lidstaten de Commissie om na te gaan of de regeling verenigbaar is met deze verordening.

4. Indien de Commissie van oordeel is dat een regeling als bedoeld in lid 1, onder b), onverenigbaar is met deze verordening, stelt zij de betrokken lidstaten hiervan binnen een redelijke termijn in kennis. De lidstaten doen al het nodige om de regeling binnen een redelijke termijn zodanig te wijzigen dat alle opgemerkte onverenigbare elementen worden weggenomen.

5. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle regelingen als bedoeld in lid 1, alsmede van eventuele opzegging of wijziging van deze regelingen.

Artikel 43 - Netwerk van verantwoordelijke eenheden

Het Asielagentschap ontwikkelt en faciliteert de activiteiten van een netwerk van de in artikel 41, lid 1, bedoelde bevoegde autoriteiten, met het oog op een betere praktische samenwerking en uitwisseling van informatie over alle aangelegenheden in verband met de toepassing van deze verordening, met inbegrip van de ontwikkeling van praktische instrumenten en richtsnoeren.

HOOFDSTUK VII - Conciliatie

Artikel 44 - Conciliatie

1. Met het oog op de goede werking van de bij deze verordening ingestelde mechanismen en de oplossing van problemen bij de toepassing ervan, vindt, wanneer twee of meer lidstaten moeilijkheden ondervinden om in het kader van deze verordening samen te werken of onderling deze verordening toe te passen, op verzoek van een of meer van de betrokken lidstaten onverwijld overleg tussen hen plaats om binnen een redelijke termijn passende oplossingen te vinden, overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking.

In voorkomend geval kan informatie over de ondervonden moeilijkheden en de gevonden oplossing met de Commissie en de andere lidstaten worden gedeeld in het kader van het in artikel 67 bedoelde comité.

2. Wanneer uit hoofde van lid 1 geen oplossing wordt gevonden of de moeilijkheden voortduren, kunnen een of meer van de betrokken lidstaten de Commissie verzoeken om te overleggen met de betrokken lidstaten om passende oplossingen te vinden. De Commissie laat dit overleg onverwijld plaatsvinden. De betrokken lidstaten nemen actief deel aan het overleg en nemen, evenals de Commissie, alle passende maatregelen om de kwestie onverwijld op te lossen. De Commissie kan aanbevelingen richten tot de betrokken lidstaten met vermelding van de te nemen maatregelen en de passende termijnen.

In voorkomend geval kan informatie over de ondervonden moeilijkheden, de gedane aanbevelingen en de gevonden oplossing met de andere lidstaten worden gedeeld in het kader van het in artikel 67 bedoelde comité.

3. Dit artikel doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Commissie om toe te zien op de toepassing van het recht van de Unie uit hoofde van de artikelen 258 en 260 van het Verdrag. Het doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de betrokken lidstaten om hun geschil overeenkomstig artikel 273 van het Verdrag aan het Hof van Justitie voor te leggen of om zich overeenkomstig artikel 259 van het Verdrag tot dat Hof te wenden.

DEEL IV

SOLIDARITEIT

HOOFDSTUK I - SOLIDARITEITSMECHANISMEN

Artikel 45 - Solidariteitsbijdragen

1. Ten behoeve van een lidstaat die onder migratiedruk staat of wordt geconfronteerd met ontschepingen na opsporings- en reddingsoperaties, bestaan de volgende soorten solidariteitsbijdragen:

(a)herplaatsing van verzoekers die niet aan de grensprocedure zijn onderworpen voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming als bedoeld in artikel 41 van Verordening (EU) XXX/XXX [asielprocedureverordening];

(b)terugkeersponsoring van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen;

(c)herplaatsing van personen die sinds minder dan drie jaar vóór de vaststelling van een uitvoeringshandeling overeenkomstig artikel 53, lid 1, internationale bescherming genieten;

(d)maatregelen via samenwerking met derde landen voor capaciteitsopbouw op het gebied van asiel, opvang en terugkeer, operationele steun en maatregelen om te reageren op migratietrends waarvan de begunstigde lidstaat de invloed ondervindt.

2. Deze bijdragen kunnen overeenkomstig artikel 56 ook bestaan uit:

(a)herplaatsing van personen die om internationale bescherming verzoeken en onderworpen zijn aan de grensprocedure overeenkomstig artikel 41 van Verordening (EU) XXX/XXX [asielprocedureverordening];

(b)herplaatsing van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen.

Artikel 46 - Solidariteitsforum

Alle lidstaten maken samen deel uit van een solidariteitsforum. De Commissie roept het solidariteitsforum bijeen en zit het voor met het oog op de soepele werking van dit deel.

Artikel 47 - Solidariteit bij ontscheping na opsporings- en reddingsoperaties

1. Dit artikel en de artikelen 48 en 49 zijn van toepassing op opsporings- en reddingsoperaties waarbij herhaaldelijk onderdanen van derde landen of staatlozen op het grondgebied van een lidstaat aankomen en op kwetsbare personen als bedoeld in artikel 49, lid 4. 

2. Wanneer in het verslag over migratiebeheer als bedoeld in artikel 6, lid 4, wordt vermeld dat een of meer lidstaten met de in lid 1 bedoelde situaties worden geconfronteerd, wordt daarin ook het totale aantal in artikel 45, lid 1, onder a), bedoelde personen die internationale bescherming verzoeken, vermeld, dat zou moet worden herplaatst om die lidstaten bij te staan. In het verslag wordt ook aangegeven welke maatregelen voor capaciteitsopbouw als bedoeld in artikel 45, lid 1, onder d), eventueel nodig zijn om de betrokken lidstaten bij te staan.

3. Binnen twee weken na de goedkeuring van het verslag over migratiebeheer verzoekt de Commissie alle andere lidstaten die naar verwachting niet zullen worden geconfronteerd met aankomsten op hun grondgebied als bedoeld in lid 1, om de in lid 2 bedoelde solidariteitsbijdragen te leveren. In haar verzoek vermeldt de Commissie het totale aantal personen die internationale bescherming verzoeken, dat elke lidstaat bij wijze van solidariteitsbijdrage als bedoeld in artikel 45, lid 1, onder a), moet herplaatsen en dat wordt berekend volgens de in artikel 54 vastgestelde verdeelsleutel. De verdeelsleutel omvat het aandeel van de begunstigde lidstaten.

4. Binnen een maand na de goedkeuring van het verslag over migratiebeheer stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de bijdragen die zij voornemens zijn te leveren door het in bijlage I opgenomen solidariteitsresponsplan inzake opsporing en redding in te vullen. De lidstaten geven aan of zij voornemens zijn bijdragen te leveren in de vorm van:

(a)herplaatsing overeenkomstig artikel 45, lid 1, onder a); of

(b)maatregelen overeenkomstig artikel 45, lid 1, onder d), zoals vermeld in het verslag over migratiebeheer; of

(c)herplaatsing overeenkomstig artikel 45, lid 1, onder a), van kwetsbare personen zoals bedoeld in artikel 49, lid 4.

5. Wanneer de Commissie van oordeel is dat de door alle lidstaten overeenkomstig lid 4 aangegeven solidariteitsbijdragen, aanzienlijk achterblijven bij de totale solidariteitsbijdragen die in het verslag over migratiebeheer zijn vermeld, roept zij het solidariteitsforum bijeen. De Commissie verzoekt de lidstaten het aantal en, in voorkomend geval, het soort bijdragen aan te passen. De lidstaten die hun bijdragen aanpassen, gaan tijdens het forum over tot de indiening van herziene solidariteitsresponsplannen inzake opsporing en redding.

Artikel 48 - Uitvoeringshandelingen van de Commissie inzake opsporings- en reddingsoperaties

1. Binnen twee weken na de indiening van de in artikel 47, lid 4, bedoelde solidariteitsresponsplannen inzake opsporing en redding, of binnen twee weken na het einde van het in artikel 47, lid 5, bedoelde solidariteitsforum, en indien de totale solidariteitsbijdragen die door alle lidstaten in hun plannen zijn aangegeven, overeenkomen met de in het verslag over migratiebeheer vermelde totale solidariteitsbijdragen, of door de Commissie geacht worden die bijdragen voldoende te benaderen, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarin de door de lidstaten overeenkomstig artikel 47, lid 4, of artikel 47, lid 5, aangegeven solidariteitsmaatregelen worden vastgesteld. Die maatregelen vormen een solidariteitspool voor elke lidstaat die naar verwachting op korte termijn met ontschepingen zal worden geconfronteerd.

Indien het Asielagentschap de Commissie en de lidstaten ervan in kennis stelt dat 80 % van de in de eerste alinea bedoelde solidariteitspool is gebruikt voor een of meer van de begunstigde lidstaten, roept de Commissie het solidariteitsforum bijeen om de lidstaten op de hoogte te brengen van de situatie en hun te verzoeken hun bijdragen te verhogen. Na afloop van het solidariteitsforum wijzigt de Commissie, wanneer lidstaten zich bereid hebben verklaard hun bijdragen te verhogen, de uitvoeringshandeling tot instelling van een in de eerste alinea bedoelde solidariteitspool met betrekking tot de begunstigde lidstaat in kwestie teneinde de door de betrokken lidstaten aangegeven bijdragen te verhogen.

2. Indien het totale aantal of het soort solidariteitsbijdragen die de lidstaten overeenkomstig artikel 47, lid 5, hebben aangegeven, nog steeds aanzienlijk achterblijft bij de totale solidariteitsbijdragen die zijn vermeld in het verslag over migratiebeheer, waardoor een situatie ontstaat waarin de solidariteitspool niet in staat is een voorzienbare basis te bieden voor doorlopende steun aan de lidstaten als bedoeld in artikel 47, lid 2, stelt de Commissie binnen twee weken na afloop van het solidariteitsforum een uitvoeringshandeling vast tot oprichting van een solidariteitspool voor elke lidstaat die naar verwachting op korte termijn met ontscheping zal worden geconfronteerd. In die uitvoeringshandeling worden de volgende elementen opgenomen:

(a)het totale aantal onderdanen van derde landen dat voor herplaatsing in aanmerking moet komen om te helpen voorzien in de behoeften van de in artikel 47, lid 2, bedoelde lidstaten, zoals vastgesteld in het verslag over migratiebeheer;

(b)het aantal en het aandeel als bedoeld onder a) voor elke lidstaat, met inbegrip van de begunstigde lidstaten, berekend volgens de in artikel 54 vastgestelde verdeelsleutel;

(c)de door lidstaten aangegeven maatregelen als bedoeld in artikel 45, lid 1, onder d).

Indien lidstaten maatregelen als bedoeld in artikel 45, lid 1, onder d), hebben aangegeven, staan die maatregelen in verhouding tot de bijdragen die de lidstaten zouden hebben geleverd door middel van de in artikel 45, lid 1, onder a), bedoelde herplaatsingen als gevolg van de toepassing van de in artikel 54 bedoelde verdeelsleutel. Deze worden vastgesteld in de uitvoeringshandeling, behalve wanneer de door de lidstaten aangegeven bijdragen zouden leiden tot een tekort van meer dan 30 % van het totale aantal herplaatsingen dat in het verslag over migratiebeheer is vastgesteld. In die gevallen worden de in de uitvoeringshandeling vastgestelde bijdragen zodanig aangepast dat de lidstaten die dergelijke maatregelen aangeven, 50 % van hun volgens de verdeelsleutel van artikel 54 berekend aandeel moeten dekken door middel van herplaatsing of terugkeersponsoring als bedoeld in artikel 45, lid 1, onder b), of een combinatie van beide. De betrokken lidstaten delen de Commissie onverwijld mee hoe zij voornemens zijn hun aandeel in dit verband te garanderen. De Commissie past dienovereenkomstig de in de uitvoeringshandeling vastgestelde bijdragen betreffende herplaatsing, terugkeersponsoring en de in artikel 45, lid 1, onder d), bedoelde maatregelen voor die lidstaten aan.

Indien een of meer lidstaten niet binnen de in artikel 47, lid 4, en artikel 47, lid 5, vastgestelde termijnen een solidariteitsresponsplan inzake opsporing en redding hebben ingediend, stelt de Commissie de grootte en het soort van de door die lidstaten te leveren bijdragen vast.

Indien het Asielagentschap de Commissie en de lidstaten ervan in kennis stelt dat 80 % van de in de eerste alinea bedoelde solidariteitspool is gebruikt voor een of meer van de begunstigde lidstaten, roept de Commissie het solidariteitsforum bijeen om de lidstaten op de hoogte te brengen van de situatie en de extra behoeften van de betrokken lidstaten. Na het solidariteitsforum stelt de Commissie een wijziging vast van de uitvoeringshandeling tot oprichting van een solidariteitspool als bedoeld in de eerste alinea met betrekking tot de betrokken begunstigde lidstaat, teneinde het totale aantal onderdanen van derde landen dat onder de in de eerste alinea, onder a), bedoelde solidariteitsmaatregelen valt, met maximaal 50 % te verhogen. Het in de eerste alinea, onder b), bedoelde aandeel van elke lidstaat wordt dienovereenkomstig gewijzigd. Wanneer de bepalingen van de tweede alinea worden toegepast en de lidstaten hebben aangegeven dat zij zullen bijdragen door middel van terugkeersponsoring, wordt het aandeel van deze maatregelen met 50 % verhoogd. De in artikel 45, lid 1, onder d), bedoelde maatregelen worden ook verhoogd met een aandeel dat evenredig is met een toename van 50 % van het aandeel van de betrokken lidstaten, berekend volgens de in artikel 54 vastgestelde verdeelsleutel.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 49 - Solidariteitspool voor opsporings- en reddingsoperaties

1. Binnen twee weken na de vaststelling van de in artikel 48, lid 1, of artikel 48, lid 2, bedoelde uitvoeringshandeling stelt de in artikel 47, lid 2, bedoelde lidstaat de Commissie in kennis van zijn verzoek om solidariteitssteun. Naar aanleiding van dat verzoek doet de Commissie een beroep op de solidariteitspool en coördineert zij de uitvoering van de solidariteitsmaatregelen voor elke ontscheping of groep van ontschepingen binnen een periode van twee weken.

2. Onder coördinatie van de Commissie stellen het Asielagentschap van de Europese Unie en het Europees Grens- en kustwachtagentschap de lijst op van personen die voor herplaatsing en terugkeersponsoring in aanmerking komen. De lijst geeft de verdeling van die personen over de bijdragende lidstaten aan, rekening houdend met het totale aantal personen dat moet worden herplaatst of waarvan de terugkeer moet worden gesponsord door elke bijdragende lidstaat, hun nationaliteit en het bestaan van betekenisvolle banden tussen hen en de lidstaat van herplaatsing of terugkeersponsoring. Er zal voorrang worden gegeven aan de herplaatsing van kwetsbare personen. Het Asielagentschap en het Europees Grens- en kustwachtagentschap staan de Commissie bij bij het toezicht op het gebruik van de solidariteitspool.

3. Wanneer de Commissie een verslag heeft aangenomen waarin wordt geconcludeerd dat een in artikel 47, lid 2, bedoelde lidstaat onder migratiedruk staat als bedoeld in artikel 51, lid 3, kunnen de resterende solidariteitsbijdragen uit de krachtens artikel 48, lid 1, of artikel 48, lid 2, opgerichte solidariteitspool worden gebruikt om de migratiedruk op die lidstaat onmiddellijk te verlichten. In dat geval zijn de bepalingen van lid 2 van toepassing;

Dit lid is niet van toepassing wanneer een uitvoeringshandeling als bedoeld in artikel 53 wordt vastgesteld. Met ingang van de vaststelling van die uitvoeringshandeling wordt niet langer geput uit de lijst van personen die voor herplaatsing in aanmerking komen en van wie de terugkeer kan worden gesponsord, zoals bedoeld in lid 2.

Indien de in de eerste alinea bedoelde solidariteitspool ontoereikend is om de problemen waarmee de in artikel 47, lid 2, bedoelde lidstaat wordt geconfronteerd, onmiddellijk te verlichten, kunnen solidariteitsbijdragen uit de krachtens artikel 48, lid 1, of artikel 48, lid 2, opgerichte solidariteitspool van de andere lidstaten worden gebruikt, voor zover dit de werking van de pool voor die lidstaten niet in gevaar brengt. 

4. Wanneer in het verslag over migratiebeheer wordt vastgesteld dat een in artikel 47, lid 2, bedoelde lidstaat wordt geconfronteerd met capaciteitsproblemen als gevolg van de aanwezigheid van kwetsbare verzoekers, ongeacht hoe dezen de buitengrenzen hebben overschreden, kan de krachtens artikel 48, lid 1, of artikel 48, lid 2, opgerichte solidariteitspool ook worden gebruikt voor de herplaatsing van kwetsbare personen. In dat geval zijn de bepalingen van lid 2 van toepassing;

5. De Commissie ondersteunt en faciliteert de procedures die leiden tot de herplaatsing van verzoekers en de uitvoering van terugkeersponsoring, met bijzondere aandacht voor niet-begeleide minderjarigen. Zij coördineert de operationele aspecten van herplaatsing en terugkeersponsoring, onder meer met bijstand van deskundigen of teams van deskundigen die door het Asielagentschap of het Europees Grens- en kustwachtagentschap worden ingezet.

Artikel 50 - Beoordeling van de migratiedruk

1. De Commissie beoordeelt de migratiesituatie in een lidstaat wanneer:

(a)die lidstaat de Commissie ervan in kennis heeft gesteld dat hij van mening is dat hij onder migratiedruk staat;

(b)zij op basis van de beschikbare informatie van oordeel is dat een lidstaat mogelijk onder migratiedruk staat.

2. Het Asielagentschap en het Europees Grens- en kustwachtagentschap staan de Commissie bij bij het opstellen van de beoordeling van de migratiedruk. De Commissie stelt het Europees Parlement, de Raad en de lidstaten onverwijld ervan in kennis dat zij een beoordeling verricht.

3. De beoordeling van de migratiedruk houdt in dat de situatie in de betrokken lidstaat in de voorafgaande zes maanden wordt vergeleken met de algemene situatie in de Unie, en is met name gebaseerd op de volgende informatie:

(a)het aantal verzoeken om internationale bescherming van onderdanen van derde landen en de nationaliteit van de verzoekers;

(b)het aantal onderdanen van derde landen waarvan de autoriteiten van de lidstaten hebben vastgesteld dat zij niet of niet langer voldoen aan de voorwaarden voor toegang tot, verblijf of vestiging in een lidstaat, met inbegrip van verblijfsduuroverschrijders in de zin van artikel 3, lid 1, punt 19, van Verordening (EU) 2017/2226 van het Europees Parlement en de Raad 58 ;

(c)het aantal terugkeerbesluiten dat in overeenstemming is met Richtlijn 2008/115/EG;

(d)het aantal onderdanen van derde landen dat het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten na een terugkeerbesluit dat in overeenstemming is met Richtlijn 2008/115/EG;

(e)het aantal onderdanen van derde landen dat door de lidstaten is toegelaten via Unie- en nationale regelingen voor hervestiging [of toelating op humanitaire gronden];

(f)het aantal inkomende en uitgaande overnameverzoeken en kennisgevingen inzake terugname overeenkomstig de artikelen 34 en 36;

(g)het aantal overdrachten dat overeenkomstig artikel 31 heeft plaatsgevonden;

(h)het aantal personen dat is aangehouden in verband met een irreguliere overschrijding van de land-, zee- of luchtbuitengrens;

(i)het aantal personen aan wie toegang is geweigerd overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2016/399;

(j)het aantal en de nationaliteit van onderdanen van derde landen die na opsporings- en reddingsoperaties zijn ontscheept, met inbegrip van het aantal verzoeken om internationale bescherming;

(k)het aantal niet-begeleide minderjarigen.

4. Bij de beoordeling van de migratiedruk wordt ook rekening gehouden met:

(a)de door de lidstaat verstrekte informatie, indien de beoordeling overeenkomstig lid 1, onder a), plaatsvindt;

(b)de mate waarin op het gebied van migratie wordt samengewerkt met derde landen van herkomst en doorreis, eerste landen van asiel en veilige derde landen als omschreven in Verordening (EU) XXX/XXX [asielprocedureverordening];

(c)de geopolitieke situatie in relevante derde landen die van invloed kan zijn op migratiebewegingen;

(d)de relevante aanbevelingen als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad 59 , de artikelen 13, 14 en 22 van Verordening (EU) XXX /XXX [Asielagentschap van de Europese Unie] en artikel 32, lid 7, van Verordening (EU) 2019/1896;

(e)informatie verzameld overeenkomstig Aanbeveling XXX van de Commissie over een EU-mechanisme voor paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie (blauwdruk paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie)

(f)het verslag over migratiebeheer als bedoeld in artikel 6, lid 4;

(g)de geïntegreerde situatiekennis- en -analyseverslagen (ISSA-verslagen) uit hoofde van Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1993 van de Raad inzake de geïntegreerde EU-regeling politieke crisisrespons, indien de geïntegreerde politieke crisisrespons is geactiveerd, of het situatiekennis- en analyseverslag inzake migratie (MISAA-verslag) dat is uitgebracht in het kader van de eerste fase van de blauwdruk paraatheid en crisisbeheer, indien de geïntegreerde politieke crisisrespons niet is geactiveerd;

(h)informatie uit hoofde van de verslagleggingsprocedure inzake visumliberalisering en dialogen met derde landen;

(i)de driemaandelijkse bulletins over migratie en andere verslagen van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten;

(j)de steun die door de agentschappen van de Unie aan de begunstigde lidstaat wordt verleend.

Artikel 51 - Verslag over de migratiedruk

1. De Commissie raadpleegt de betrokken lidstaat bij haar beoordeling overeenkomstig artikel 50, lid 1.

De Commissie dient het verslag over de migratiedruk in bij het Europees Parlement en de Raad binnen een maand nadat zij hen overeenkomstig artikel 50, lid 2, ervan in kennis heeft gesteld dat zij een beoordeling verricht.

2. In het verslag geeft de Commissie aan of de betrokken lidstaat onder migratiedruk staat.

3. Wanneer de Commissie concludeert dat de betrokken lidstaat onder migratiedruk staat, vermeldt het verslag:

(a)de capaciteit van de lidstaat die onder migratiedruk staat op het gebied van migratiebeheer, met name dat van asiel en terugkeer, en de algemene behoeften van de lidstaat op het gebied van het beheer van zijn asiel- en terugkeerzaken;

(b)passende maatregelen om de situatie aan te pakken en het verwachte tijdschema voor de uitvoering ervan, in voorkomend geval bestaande in:

i) maatregelen die de lidstaat die onder migratiedruk staat, moet nemen op het gebied van migratiebeheer, met name op het gebied van asiel en terugkeer;

ii) in artikel 45, lid 1, onder a), b) en c), bedoelde maatregelen die andere lidstaten moeten nemen;

iii) in artikel 45, lid 1, onder d), bedoelde maatregelen die andere lidstaten moeten nemen. 

4. Wanneer de Commissie van oordeel is dat een snelle reactie noodzakelijk is wegens een zich ontwikkelende situatie in een lidstaat, dient zij haar verslag uiterlijk in binnen twee weken na de datum waarop zij het Europees Parlement, de Raad en de lidstaten overeenkomstig artikel 50, lid 2, ervan in kennis heeft gesteld dat zij een beoordeling verricht.

Artikel 52 - Solidariteitsresponsplannen in situaties van migratiedruk

1. Wanneer uit het in artikel 51 bedoelde verslag blijkt dat een lidstaat onder migratiedruk staat, dragen de andere lidstaten die zelf geen begunstigde lidstaten zijn, bij door middel van de in artikel 45, lid 1, onder a), b) en c), bedoelde solidariteitsbijdragen. De lidstaten geven voorrang aan de herplaatsing van niet-begeleide minderjarigen.

2. Wanneer in het in artikel 51 bedoelde verslag maatregelen worden genoemd als bedoeld in lid 3, onder b), iii), van dat artikel, kunnen andere lidstaten met die maatregelen bijdragen in plaats van de in artikel 51, lid 3, onder b), ii), bedoelde maatregelen. Dergelijke maatregelen mogen niet leiden tot een tekort van meer dan 30 % van de totale bijdragen die in het verslag over migratiedruk zijn vermeld overeenkomstig artikel 51, lid 3, onder b), ii).

3. Binnen twee weken na de goedkeuring van het in artikel 51 bedoelde verslag dienen de lidstaten bij de Commissie een solidariteitsresponsplan in door het formulier in bijlage II in te vullen. In het solidariteitsresponsplan vermelden de lidstaten welk soort bijdragen als bedoeld in artikel 51, lid 3, onder b), ii), zij voorstellen, of, in voorkomend geval, welke maatregelen als bedoeld in artikel 51, lid 3, onder b), iii), zij voorstellen te nemen. Wanneer de lidstaten meer dan één soort bijdrage voorstellen als bedoeld in artikel 51, lid 3, onder b), ii), vermelden zij het aandeel van elke bijdrage.

Wanneer het solidariteitsresponsplan terugkeersponsoring omvat, vermelden de lidstaten de nationaliteiten van de illegaal verblijvende onderdanen van derde landen die zich op het grondgebied van de betrokken lidstaat bevinden en die zij voornemens zijn te sponsoren.

Wanneer de lidstaten in het solidariteitsresponsplan maatregelen vermelden als bedoeld in artikel 51, lid 3, onder b), iii), vermelden zij ook de gedetailleerde regelingen en het tijdschema voor de uitvoering ervan.

4. Wanneer de Commissie van oordeel is dat de solidariteitsbijdragen in de solidartiteitsresponsplannen niet beantwoorden aan de behoeften die zijn vastgesteld in het in artikel 51 bedoelde verslag over migratiedruk, roept zij het solidariteitsforum bijeen. In die gevallen verzoekt de Commissie de lidstaten om tijdens het solidariteitsforum het soort bijdragen in hun solidariteitsresponsplannen aan te passen door herziene solidariteitsresponsplannen in te dienen.

5. Een lidstaat die solidariteitsbijdragen voorstelt als bedoeld in artikel 51, lid 3, onder b), ii), kan verzoeken om een vermindering van 10 % van zijn aandeel, berekend volgens de verdeelsleutel van artikel 54, indien hij in de solidariteitsresponsplannen aangeeft dat hij in de voorgaande vijf jaar tweemaal het Uniegemiddelde per hoofd van de bevolking van de verzoeken om internationale bescherming heeft behandeld.

Artikel 53 - Uitvoeringshandelingen van de Commissie inzake solidariteit in situaties van migratiedruk

1. Binnen twee weken na de indiening van de in artikel 52, lid 3, bedoelde solidariteitsresponsplannen of, indien het solidariteitsforum overeenkomstig artikel 52, lid 4, is bijeengeroepen, binnen twee weken na het einde van het solidariteitsforum, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarin de solidariteitsbijdragen worden vastgesteld die ten behoeve van de lidstaat die onder migratiedruk staat, door de andere lidstaten moeten worden geleverd en het tijdschema voor de uitvoering ervan.

2. De soorten bijdragen die in de uitvoeringshandeling worden vastgesteld, zijn die welke door de lidstaten zijn aangegeven in hun solidariteitsresponsplannen. Wanneer een of meer lidstaten geen solidariteitsresponsplan hebben ingediend, bepaalt de Commissie welke soorten bijdragen die lidstaten moeten leveren, rekening houdend met de behoeften die in het verslag over migratiedruk zijn vastgesteld.

Wanneer de lidstaten in hun solidariteitsresponsplannen het in artikel 45, lid 1, onder d), bedoelde soort bijdragen hebben aangegeven, gaat de Commissie na of de voorgestelde maatregelen in verhouding staan tot de bijdragen die de lidstaten zouden hebben geleverd door middel van de in artikel 45, lid 1, onder a), b) of c), bedoelde maatregelen als gevolg van de toepassing van de in artikel 54 bedoelde verdeelsleutel.

Wanneer de voorgestelde maatregelen niet in verhouding staan tot de bijdragen die de bijdragende lidstaat zou hebben geleverd door middel van de in artikel 45, lid 1, onder a), b) of c), bedoelde maatregelen, stelt de Commissie in de uitvoeringshandeling de voorgestelde maatregelen vast en past zij de omvang ervan aan.

Wanneer de voorgestelde maatregelen zouden leiden tot een tekort van meer dan 30 % van het totale aantal solidariteitsmaatregelen dat overeenkomstig artikel 51, lid 3, onder b), ii), is vastgesteld in het verslag over migratiedruk, worden de in de uitvoeringshandeling vastgestelde bijdragen zodanig aangepast dat de lidstaten die dergelijke maatregelen aangeven, 50 % van hun aandeel, berekend volgens de verdeelsleutel van artikel 54, zouden moeten dekken door middel van maatregelen als bedoeld in artikel 51, lid 3, onder b), ii). De Commissie past de door die lidstaten aangegeven maatregelen als bedoeld in artikel 51, lid 3, onder b), iii), dienovereenkomstig aan.

3. In de uitvoeringshandeling worden de volgende elementen opgenomen:

(a)het totale aantal personen dat uit hoofde van artikel 45, lid 1, onder a) of c), vanuit de verzoekende lidstaat moet worden herplaatst, rekening houdend met de capaciteit en de behoeften van de verzoekende lidstaat op het gebied van asiel als vermeld in het verslag bedoeld in artikel 51, lid 3, onder b), punt ii);

(b)het totale aantal personen waarvan uit hoofde van artikel 45, lid 1, onder b), de terugkeer vanuit de verzoekende lidstaat moet worden gesponsord, rekening houdend met de capaciteit en de behoeften van de verzoekende lidstaten op het gebied van terugkeer, zoals vermeld in het verslag bedoeld in artikel 51, lid 3, onder b), punt ii);

(c)de verdeling van de personen die moeten worden herplaatst en/of van de personen van wie de terugkeer moet worden gesponsord over de lidstaten, met inbegrip van de begunstigde lidstaat, op basis van de verdeelsleutel van artikel 54;

(d)de door de lidstaten overeenkomstig lid 2, tweede, derde en vierde alinea, aangegeven maatregelen.

De in lid 3, onder c), bedoelde verdeling wordt aangepast wanneer een lidstaat die een verzoek op grond van artikel 52, lid 5, indient, in het solidariteitsresponsplan aantoont dat hij in de voorgaande vijf jaar verantwoordelijk is geweest voor tweemaal het Uniegemiddelde per hoofd van de bevolking van de verzoeken om internationale bescherming. In dergelijke gevallen krijgt de lidstaat een vermindering van 10 % van zijn aandeel, berekend volgens de verdeelsleutel van artikel 54. Deze vermindering wordt evenredig verdeeld over de lidstaten die bijdragen leveren als bedoeld in artikel 45, lid 1, onder a), b) en c);

4. Wanneer in het voorgaande jaar bijdragen zijn geleverd naar aanleiding van een verzoek van een lidstaat om solidariteitssteun van andere lidstaten om hem bij te staan bij het aanpakken van de migratiesituatie op zijn grondgebied teneinde migratiedruk te voorkomen, zoals bedoeld in artikel 56, lid 1, en wanneer deze bijdragen overeenkomen met het soort maatregelen dat in de uitvoeringshandeling is vastgesteld, brengt de Commissie deze bijdragen in mindering op de overeenkomstige bijdragen die in de uitvoeringshandeling zijn vastgesteld.

5. Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met de migratiedruk in een begunstigde lidstaat, stelt de Commissie volgens de in artikel 67, lid 3, bedoelde urgentieprocedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

Die handelingen blijven voor een termijn van ten hoogste één jaar van kracht.

6. De Commissie brengt één maand nadat de uitvoeringshandeling niet langer van toepassing is, verslag uit over de uitvoering ervan. Het verslag bevat een analyse van de doeltreffendheid van de genomen maatregelen.

Artikel 54 - Verdeelsleutel

Het aandeel dat elke lidstaat overeenkomstig de artikelen 48 en 53 moet nemen in de solidariteitsbijdragen als bedoeld in artikel 45, lid 1, onder a), b) en c), wordt berekend volgens de formule in bijlage III en is gebaseerd op de volgende criteria voor elke lidstaat, volgens de meest recente Eurostatgegevens:

(a)de omvang van de bevolking (wegingsfactor 50 %);

(b)het totale bbp (wegingsfactor 50 %).

Artikel 55 - Terugkeersponsoring

1. Een lidstaat kan zich ertoe verbinden een andere lidstaat te ondersteunen bij de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen door middel van terugkeersponsoring waarbij hij, in nauwe samenwerking met de begunstigde lidstaat, maatregelen neemt om de terugkeer van die onderdanen van de derde landen uit te voeren vanaf het grondgebied van de begunstigde lidstaat.

2. Wanneer een lidstaat zich ertoe verbindt terugkeersponsoring te verstrekken en de illegaal verblijvende onderdanen van derde landen tegen wie door de begunstigde lidstaat een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, niet terugkeren of niet binnen 8 maanden worden verwijderd, brengt de lidstaat die de terugkeersponsoring verstrekt, de betrokken personen over naar zijn eigen grondgebied overeenkomstig de in de artikelen 57 en 58 bedoelde procedure. Deze termijn vangt aan bij de vaststelling van de in artikel 53, lid 1, of, in voorkomend geval, artikel 49, lid 2, bedoelde uitvoeringshandeling.

3. Wanneer een lidstaat zich ertoe verbindt terugkeersponsoring te verstrekken met betrekking tot onderdanen van derde landen tegen wie in de begunstigde lidstaat nog geen terugkeerbesluit is genomen, vangt de in lid 2 bedoelde termijn aan op een van de volgende data:

(a)de datum waarop de begunstigde lidstaat een terugkeerbesluit heeft uitgevaardigd; of

(b) wanneer een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd als onderdeel van een besluit tot afwijzing van een verzoek om internationale bescherming of wanneer een terugkeerbesluit in een afzonderlijke handeling, maar tegelijkertijd en samen met het besluit tot afwijzing van een verzoek om internationale bescherming wordt uitgevaardigd overeenkomstig artikel 35 bis van Verordening (EU) XXX/XXX [asielprocedureverordening], de datum waarop de verzoeker of onderdaan van een derde land niet langer het recht heeft om te blijven en geen toestemming heeft om te blijven.

4. De in lid 1 bedoelde maatregelen omvatten een of meer van de volgende, door de sponsorende lidstaat uit te voeren activiteiten:

(a)illegaal verblijvende onderdanen van derde landen begeleiding bij terugkeer en re-integratie aanbieden;

(b)gebruikmaken van het nationale programma en de nationale middelen om logistieke, financiële en andere materiële bijstand of bijstand in natura, met inbegrip van re-integratie, te verlenen aan illegaal verblijvende onderdanen van derde landen die bereid zijn vrijwillig te vertrekken;

(c)leiding geven of steun verlenen aan de beleidsdialoog en de gedachtewisselingen met de autoriteiten van derde landen om overname te faciliteren;

(d)contact opnemen met de bevoegde autoriteiten van derde landen om de identiteit van onderdanen van derde landen te verifiëren en een geldig reisdocument te verkrijgen;

(e)namens de begunstigde lidstaat de praktische regelingen treffen voor de tenuitvoerlegging van de terugkeer, bijvoorbeeld via chartervluchten, lijnvluchten of andere vervoerswijzen naar het derde land van terugkeer.

Deze maatregelen laten de in Richtlijn 2008/115/EG vastgestelde verplichtingen en verantwoordelijkheden van de begunstigde lidstaat onverlet.

Artikel 56 - Andere solidariteitsbijdragen

1. Wanneer een lidstaat om solidariteitssteun van andere lidstaten verzoekt om hem bij te staan bij het aanpakken van de migratiesituatie op zijn grondgebied teneinde migratiedruk te voorkomen, stelt hij de Commissie van dat verzoek in kennis.

2. Elke lidstaat kan te allen tijde, naar aanleiding van een verzoek om solidariteitssteun van een lidstaat, of op eigen initiatief, ook in overleg met een andere lidstaat, bijdragen leveren door middel van de in artikel 45 bedoelde maatregelen ten behoeve van de betrokken lidstaat en met diens instemming. Bijdragen als bedoeld in artikel 45, lid 1, onder d), zijn in overeenstemming met de doelstellingen van Verordening (EU) XXX/XXX [Fonds voor asiel en migratie].

3. Lidstaten die naar aanleiding van een verzoek om solidariteitssteun van een lidstaat of op eigen initiatief solidariteitsbijdragen hebben geleverd of voornemens zijn te leveren, stellen de Commissie daarvan in kennis door het in bijlage IV vastgestelde formulier voor het solidariteitssteunplan in te vullen. Het solidariteitssteunplan bevat, in voorkomend geval, verifieerbare informatie, onder meer over de reikwijdte en de aard van de maatregelen en de uitvoering ervan.

HOOFDSTUK II - PROCEDUREVOORSCHRIFTEN

Artikel 57 - Procedure vóór herplaatsing

1. De in dit artikel vastgestelde procedure is van toepassing op:

(a)personen als bedoeld in artikel 45, lid 1, onder a) en c), en artikel 45, lid 2, onder a);

(b)personen als bedoeld in artikel 45, lid 1, onder b), wanneer de in artikel 55, lid 2, bedoelde termijn is verstreken, en artikel 45, lid 2, onder b).

2. Alvorens de in dit artikel vastgestelde procedure toe te passen, zorgt de begunstigde lidstaat ervoor dat er geen redelijke gronden zijn om de betrokken persoon als een gevaar voor de nationale veiligheid of de openbare orde van die lidstaat te beschouwen. Wanneer er redelijke gronden zijn om de persoon als een gevaar voor de nationale veiligheid of de openbare orde te beschouwen, past de begunstigde lidstaat de in dit artikel vastgestelde procedure niet toe en schrapt hij, in voorkomend geval, de persoon van de in artikel 49, lid 2, bedoelde lijst.

3. Indien herplaatsing moet worden toegepast, identificeert de begunstigde lidstaat de personen die voor herplaatsing in aanmerking komen. Indien de betrokken persoon om internationale bescherming verzoekt of internationale bescherming geniet, houdt die lidstaat, in voorkomend geval, rekening met het bestaan van betekenisvolle banden tussen de betrokkene en de lidstaat van herplaatsing. Wanneer de te herplaatsen geïdentificeerde persoon internationale bescherming geniet, wordt die persoon pas herplaatst nadat hij schriftelijk met herplaatsing heeft ingestemd.

Wanneer herplaatsing moet worden toegepast overeenkomstig artikel 49, maakt de begunstigde lidstaat gebruik van de door het Asielagentschap en het Europees Grens- en kustwachtagentschap opgestelde lijst als bedoeld in artikel 49, lid 2.

De eerste alinea is niet van toepassing op verzoekers voor wie de begunstigde lidstaat kan worden aangewezen als de verantwoordelijke lidstaat op grond van de criteria die zijn vastgesteld in de artikelen 15 tot en met 20, en artikel 24, met uitzondering van artikel 15, lid 5. Deze verzoekers komen niet in aanmerking voor herplaatsing.

4. Wanneer de in artikel 55, lid 2, bedoelde termijn verstrijkt, stelt de begunstigde lidstaat de sponsorende lidstaat er onmiddellijk van in kennis dat de in de leden 5 tot en met 10 vastgestelde procedure moet worden toegepast ten aanzien van de betrokken illegaal verblijvende onderdanen van derde landen.

5. De begunstigde lidstaat zendt de relevante informatie en documenten over de in de leden 2 en 3 bedoelde persoon zo spoedig mogelijk toe aan de lidstaat van herplaatsing.

6. De lidstaat van herplaatsing onderzoekt de overeenkomstig lid 5 door de begunstigde lidstaat verstrekte informatie en verifieert of er geen redelijke gronden zijn om de betrokken persoon als een gevaar voor zijn nationale veiligheid of openbare orde te beschouwen.

7. Wanneer er geen redelijke gronden zijn om de betrokken persoon als een gevaar voor zijn nationale veiligheid of openbare orde te beschouwen, bevestigt de lidstaat van herplaatsing binnen een week dat hij de betrokken persoon zal herplaatsen.

Wanneer uit de controles blijkt dat er redelijke gronden zijn om de betrokken persoon als een gevaar voor zijn nationale veiligheid of openbare orde te beschouwen, stelt de lidstaat van herplaatsing de begunstigde lidstaat binnen een week in kennis van de aard van en de onderliggende elementen voor een signalering uit een relevante databank. In dergelijke gevallen vindt geen herplaatsing van de betrokken persoon plaats.

In uitzonderlijke gevallen, wanneer kan worden aangetoond dat het onderzoek van de informatie bijzonder complex is of dat een groot aantal gevallen op dat moment moet worden gecontroleerd, kan de lidstaat van herplaatsing zijn antwoord geven na de in de eerste en tweede alinea genoemde termijn van één week, maar niet meer dan twee weken later. In dergelijke situaties deelt de lidstaat van herplaatsing zijn besluit om een antwoord uit te stellen aan de begunstigde lidstaat mee binnen de oorspronkelijke termijn van één week.

Het zonder reactie laten verstrijken van de in de eerste en tweede alinea genoemde termijn van één week en van de in de derde alinea van dit lid genoemde termijn van twee weken, staat gelijk met de bevestiging van de ontvangst van de informatie, en brengt de verplichting mee de betrokken persoon te herplaatsen, met inbegrip van de verplichting te zorgen voor passende regelingen voor aankomst.

8. De begunstigde lidstaat neemt uiterlijk één week na de bevestiging door de lidstaat van herplaatsing een overdrachtsbesluit. Hij stelt de betrokken persoon onverwijld schriftelijk in kennis van het besluit om hem aan die lidstaat over te dragen.

9. De betrokken persoon wordt overeenkomstig het nationale recht van de begunstigde lidstaat, na overleg tussen de betrokken lidstaten, overgedragen van de begunstigde lidstaat aan de lidstaat van herplaatsing, zodra dat praktisch mogelijk is, en uiterlijk vier weken vanaf de bevestiging door de lidstaat van herplaatsing, of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar tegen een overdrachtsbesluit, wanneer dit overeenkomstig artikel 33, lid 3, opschortende werking heeft.

10. Artikel 32, leden 3, 4 en 5, de artikelen 33 en 34, artikel 35, leden 1 en 3, artikel 36, leden 2 en 3, en de artikelen 37 en 39 zijn van overeenkomstige toepassing op de overdracht met het oog op herplaatsing.

11. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige voorwaarden vast voor het voorbereiden en het verstrekken van informatie en documenten met het oog op herplaatsing. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 58 - Procedure na herplaatsing

1. De lidstaat van herplaatsing laat de begunstigde lidstaat weten dat de betrokken persoon is aangekomen of dat hij zich niet binnen de gestelde termijn heeft gemeld.

2. Wanneer de lidstaat van herplaatsing een verzoeker heeft herplaatst voor wie de verantwoordelijke lidstaat nog niet is bepaald, past die lidstaat de in deel III vastgestelde procedures toe, met uitzondering van artikel 8, lid 2, artikel 9, leden 1 en 2, artikel 15, lid 5, en artikel 21, leden 1 en 2.

Wanneer de verantwoordelijke lidstaat niet kan worden aangewezen op grond van de eerste alinea, is de lidstaat van herplaatsing verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

De lidstaat van herplaatsing geeft zijn verantwoordelijkheid aan in Eurodac overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) XXX/ XXX [Eurodac-verordening].

3. Wanneer de lidstaat van herplaatsing een verzoeker heeft herplaatst voor wie de begunstigde lidstaat eerder op andere gronden dan de in artikel 57, lid 3, derde alinea, bedoelde criteria als verantwoordelijk was aangewezen, wordt de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming overgedragen aan de lidstaat van herplaatsing.

De lidstaat van herplaatsing geeft zijn verantwoordelijkheid aan in Eurodac overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EU) XXX/ XXX [Eurodac-verordening].

4. Wanneer de lidstaat van herplaatsing een persoon die internationale bescherming geniet, heeft herplaatst, verleent de lidstaat van herplaatsing automatisch de internationale-beschermingsstatus, met inachtneming van de respectieve status die door de begunstigde lidstaat is verleend.

5. Wanneer de lidstaat van herplaatsing een onderdaan van een derde land die illegaal op zijn grondgebied verblijft, heeft herplaatst, is Richtlijn 2008/115/EG van toepassing.

Artikel 59 - Andere verplichtingen

De begunstigde en de bijdragende lidstaten houden de Commissie op de hoogte van de uitvoering van op bilateraal niveau genomen solidariteitsmaatregelen, met inbegrip van maatregelen voor samenwerking met een derde land.

Artikel 60 - Operationele coördinatie

Op verzoek coördineert de Commissie de operationele aspecten van de door de bijdragende lidstaten aangeboden maatregelen, met inbegrip van bijstand door deskundigen of teams die door het Asielagentschap of het Europees Grens- en kustwachtagentschap worden ingezet.

HOOFDSTUK III - FINANCIËLE STEUN VAN DE UNIE

Artikel 61 - Financiële steun

De financiële steun na herplaatsing uit hoofde van deel IV, hoofdstukken I en II, wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) XXX/XXX [Fonds voor asiel en migratie].

DEEL V

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 62 - Gegevensbeveiliging en -bescherming

1. De lidstaten passen passende technische en organisatorische maatregelen toe om de veiligheid van de in het kader van deze verordening verwerkte persoonsgegevens te garanderen en in het bijzonder om onwettige of ongeoorloofde toegang tot of vrijgave, wijziging of verlies van verwerkte persoonsgegevens te voorkomen.

2. De bevoegde toezichthoudende autoriteit of autoriteiten van elke lidstaat ziet of zien toe op de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens door de in artikel 41 bedoelde autoriteiten van de betrokken lidstaat.

3. Op de verwerking van persoonsgegevens door het Asielagentschap is Verordening (EU) XXX/XXX [Asielagentschap van de Europese Unie] van toepassing, met name wat betreft het toezicht van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

Artikel 63 - Geheimhouding

De lidstaten zien erop toe dat de in artikel 41 bedoelde autoriteiten ten aanzien van alle informatie welke zij tijdens hun werk verkrijgen, gebonden zijn door de in het nationale recht bepaalde geheimhoudingregels.

Artikel 64 - Sancties

De lidstaten stellen voorschriften vast voor het opleggen van volgens het nationale recht vastgestelde sancties, met inbegrip van administratieve of strafrechtelijke sancties, wanneer inbreuk wordt gepleegd op deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze voorschriften worden toegepast. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 65 - Berekening van termijnen

De in deze verordening vastgestelde termijnen worden als volgt berekend:

(a)wanneer een in dagen, weken of maanden omschreven termijn ingaat op het ogenblik waarop een gebeurtenis of een handeling plaatsvindt, wordt de dag waarop deze gebeurtenis of handeling plaatsvindt, niet bij de termijn inbegrepen;

(b)een in weken of maanden omschreven termijn loopt af bij het einde van de dag die — in de laatste week of maand — dezelfde naam of dezelfde cijferaanduiding heeft als de dag waarop de gebeurtenis of de handeling plaatsvindt die de termijn doet ingaan. Indien in de laatste maand van een in maanden omschreven termijn de dag die bepalend is voor het einde van de termijn ontbreekt, loopt de termijn af bij het einde van de laatste dag van die maand;

(c)de zaterdagen, zondagen en wettelijk erkende feestdagen in alle lidstaten zijn bij de termijnen inbegrepen.

Artikel 66 - Territoriale werkingssfeer

De bepalingen van deze verordening zijn voor wat betreft de Franse Republiek slechts van toepassing op het Europese grondgebied van de Franse Republiek.

Artikel 67 - Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Als het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 68 - Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in de artikelen 15, lid 6, en 24, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor een periode van vijf jaar, met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 15, lid 6, en 24, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig de artikelen 15, lid 6, en 24, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 69 - Toezicht en evaluatie

Uiterlijk [achttien maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] en vervolgens jaarlijks toetst de Commissie de werking van de in deel IV, hoofdstukken I, II en III, van deze verordening bedoelde maatregelen.

[Drie jaar na de inwerkingtreding brengt de Commissie verslag uit over de uitvoering van de in deze verordening vervatte maatregelen.]

Niet eerder dan [vijf] jaar na de datum van toepassing van deze verordening, en vervolgens om de vijf jaar, verricht de Commissie een evaluatie van deze verordening. De Commissie dient bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de belangrijkste bevindingen. De lidstaten verstrekken de Commissie uiterlijk zes maanden vóór het verstrijken van de periode van [vijf] jaar alle gegevens die nodig zijn voor de opstelling van dit verslag.

Artikel 70 - Statistieken

Overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad 60 , verstrekken de lidstaten de Commissie (Eurostat) statistieken over de toepassing van de onderhavige verordening en van Verordening (EG) nr. 1560/2003.

DEEL VI

WIJZIGINGEN VAN ANDERE HANDELINGEN VAN DE UNIE

Artikel 71 - Wijziging van richtlijn langdurig ingezetenen

1. Richtlijn 2003/109/EG wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a) aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Wanneer het gaat om personen die internationale bescherming genieten, is een periode van drie jaar legaal en ononderbroken verblijf vereist.”

Artikel 72

Wijzigingen van Verordening (EU) XXX/XXX [Fonds voor asiel en migratie].

Verordening (EU) XXX/XXX [Fonds voor asiel en migratie] wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 16 wordt vervangen door:

“1. De lidstaten ontvangen naast hun overeenkomstig artikel 11, lid 1, onder a), berekende toewijzing een bedrag van 10 000 EUR per persoon die is toegelaten via hervestiging of toelating op humanitaire gronden.

2. In voorkomend geval kunnen de lidstaten ook in aanmerking komen voor een aanvullend bedrag van 10 000 EUR voor gezinsleden van de in lid 1 bedoelde personen, indien die personen zijn toegelaten om de eenheid van het gezin te waarborgen.

3. Het in lid 1 bedoelde bedrag wordt verstrekt in de vorm van financiering die niet gekoppeld is aan kosten, overeenkomstig artikel van het Financieel Reglement.

4. Het in lid 1 bedoelde aanvullend bedrag wordt toegewezen aan het programma van de lidstaat. Deze financiering wordt niet gebruikt voor andere acties in het programma, behoudens in naar behoren gemotiveerde omstandigheden en na goedkeuring door de Commissie door middel van een wijziging van het programma. Het in lid 1 bedoelde bedrag kan worden opgenomen in de bij de Commissie ingediende betalingsaanvragen, mits de persoon voor wie het bedrag wordt toegewezen, is hervestigd of toegelaten.

5. De lidstaten bewaren de informatie die nodig is om de identiteit van de hervestigde of toegelaten personen en de datum van hun hervestiging of toelating naar behoren te kunnen vaststellen, waarbij de toepasselijke bepalingen in verband met gegevensbewaringstermijnen in acht worden genomen.

6. Om rekening te houden met de actuele inflatiepercentages en relevante ontwikkelingen op hervestigingsgebied alsook factoren die bijdragen tot een optimaal gebruik van de financiële stimulans die met die bedragen wordt gegeven, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 32 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen, teneinde, zo nodig, binnen de grenzen van de beschikbare middelen, het in lid 1 van dit artikel bedoeld bedrag aan te passen.

2. Artikel 17 wordt vervangen door:

“1.     Een lidstaat ontvangt een bijdrage van:

(a)[10 000] EUR per verzoeker voor wie die lidstaat verantwoordelijk wordt als gevolg van herplaatsing overeenkomstig de artikelen 48, 53 en 56 van Verordening (EU) XXX/ XXX [verordening asiel- en migratiebeheer];

(b)[10 000] EUR per persoon die internationale bescherming geniet en wordt herplaatst overeenkomstig de artikelen 53 en 56 van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asiel- en migratiebeheer];

(c)[10 000] EUR per illegaal verblijvende onderdaan van een derde land die wordt herplaatst overeenkomstig artikel 53, wanneer de in artikel 55, lid 2, bedoelde termijn is verstreken, en artikel 56 van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asiel- en migratiebeheer].

(d)De onder a), b) en c) bedoelde bijdrage wordt verhoogd tot [12 000] EUR voor elke niet-begeleide minderjarige die wordt herplaatst overeenkomstig artikel 48, artikel 53 en artikel 56 van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asiel- en migratiebeheer].

2. Een lidstaat die een overdracht uitvoert, ontvangt een bijdrage van 500 EUR ter dekking van de kosten van de overdracht van personen als bedoeld in lid 1, voor elke persoon, verzoeker of begunstigde van internationale bescherming die wordt herplaatst.

3. Een lidstaat ontvangt een bijdrage van 500 EUR ter dekking van de kosten van de overdracht van een in artikel 26, lid 1, onder a), b), c) of d), bedoelde persoon overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asiel- en migratiebeheer].

4. Een lidstaat ontvangt de in leden 1 tot en met 3 bedoelde bedragen voor elke persoon, mits de persoon voor wie de bijdrage wordt toegewezen, is herplaatst.

5. De in dit artikel bedoelde bedragen worden verstrekt in de vorm van financiering die niet gekoppeld is aan kosten, overeenkomstig artikel van het Financieel Reglement.

6. De lidstaten bewaren de informatie die nodig is om de identiteit van de overgedragen personen en de datum van hun overdracht naar behoren te kunnen vaststellen, waarbij de toepasselijke bepalingen in verband met bewaringstermijnen in acht worden genomen.

7. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen, teneinde, zo nodig, binnen de grenzen van de beschikbare middelen, de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde bedragen aan te passen om rekening te houden met de actuele inflatiepercentages, relevante ontwikkelingen op het gebied van de overdracht van verzoekers om internationale bescherming en personen die internationale bescherming genieten naar een andere lidstaat, alsook factoren die bijdragen tot een optimaal gebruik van de financiële stimulans die met die bedragen wordt gegeven.”

DEEL VII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 73 - Intrekking

Verordening (EU) nr. 604/2013 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

Artikel 74 - Overgangsmaatregelen

Bij verzoeken die na [de eerste dag volgend op de inwerkingtreding van deze verordening] worden geregistreerd, wordt ook rekening gehouden met de feiten op grond waarvan krachtens deze verordening de verantwoordelijkheid aan een lidstaat kan worden toegeschreven, als ze dateren van vóór die datum.

Artikel 75 - Inwerkingtreding en toepasselijkheid

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing op verzoeken om internationale bescherming die zijn geregistreerd vanaf [de eerste dag van de dertiende maand volgend op de inwerkingtreding ervan]. Welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat vóór die datum is ingediend, wordt bepaald volgens de in Verordening (EU) nr. 604/2013 vastgestelde criteria.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.