Artikelen bij COM(2021)555 - Wijziging van Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



Artikel 1

Verordening (EU) 2018/842 wordt als volgt gewijzigd:

1) In artikel 1 wordt “30 %” vervangen door “40 %”.

2) In artikel 2 wordt lid 1 vervangen door:

“Deze verordening is van toepassing op de broeikasgasemissies van de IPCC-broncategorieën energie, industriële processen en gebruik van producten, landbouw en afval zoals bepaald in het kader van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad*, behalve de broeikasgasemissies afkomstig van de activiteiten die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG, met uitzondering van de activiteit “zeevervoer”.”.

* Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

3) In artikel 4 worden de leden 2 en 3 vervangen door:

“2. Met inachtneming van de in de artikelen 5, 6 en 7 van deze verordening genoemde vormen van flexibiliteit en de aanpassing overeenkomstig artikel 10, lid 2, van deze verordening, en rekening houdend met een eventuele verkleining van de emissieruimte ingevolge artikel 7 van Beschikking nr. 406/2009/EG, zorgt elke lidstaat ervoor dat zijn broeikasgasemissies:

a) in de jaren 2021 en 2022 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend met het gemiddelde van zijn broeikasgasemissies gedurende 2016, 2017 en 2018, zoals bepaald op grond van lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 1 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd. Het lineair traject van een lidstaat begint hetzij op vijf twaalfde van de afstand van 2019 tot 2020, hetzij in 2020 indien dat in een kleinere emissieruimte voor die lidstaat resulteert;

b) in de jaren 2023, 2024 en 2025 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend in 2022 met de jaarlijkse emissieruimten voor die lidstaat, zoals bepaald op grond van lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 2 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd;

c) in de jaren 2026 tot en met 2030 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend in 2024 met het gemiddelde van zijn broeikasgasemissies gedurende de jaren 2021, 2022 en 2023, zoals ingediend door de lidstaat op grond van artikel 26 van Verordening (EU) 2018/1999, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 2 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd.

3. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot bepaling van de jaarlijkse emissieruimten voor elke lidstaat voor de jaren 2021 tot en met 2030, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, overeenkomstig de in lid 2 bedoelde lineaire trajecten.

Voor de jaren 2021 en 2022 bepaalt zij de jaarlijkse emissieruimten op basis van een uitgebreide evaluatie van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 525/2013 ingediende recentste nationale inventarisgegevens betreffende het jaar 2005 en de jaren 2016 tot en met 2018 en vermeldt zij de waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat die wordt gebruikt om die jaarlijkse emissieruimten te bepalen.

Voor de jaren 2023, 2024 en 2025 bepaalt zij de jaarlijkse emissieruimten op basis van de overeenkomstig de tweede alinea vermelde waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat en de waarden van de beoordeelde nationale inventarisgegevens voor de jaren 2016, 2017 en 2018 als bedoeld in de tweede alinea.

Voor de jaren 2026 tot en met 2030 bepaalt zij de jaarlijkse emissieruimten op basis van de overeenkomstig de tweede alinea vermelde waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat en een uitgebreide evaluatie van de recentste nationale inventarisgegevens voor de jaren 2021, 2022 en 2023 die door de lidstaten zijn ingediend overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2018/1999.”.

4) In artikel 6 wordt het volgende lid 3 bis ingevoegd:

“3 bis. Malta stelt de Commissie uiterlijk op 31 december 2023 in kennis als het voornemens is gebruik te maken van de in lid 1 genoemde beperkte annulering van EU-ETS-emissierechten, tot maximaal het in bijlage II opgenomen percentage voor ieder jaar van de periode van 2025 tot en met 2030 om aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 te voldoen.”.

5) Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a) de titel wordt vervangen door:

“Extra gebruik van nettoverwijderingen afkomstig van LULUCF”;

b) lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i) de inleidende zin wordt vervangen door:

“In zoverre voor een bepaald jaar de broeikasgasemissies van een lidstaat hoger liggen dan zijn jaarlijkse emissieruimten, met inbegrip van eventuele jaarlijkse emissieruimten in reserve uit hoofde van artikel 5, lid 3, van deze verordening, kan een hoeveelheid van maximaal de som van de totale nettoverwijderingen uit de gecombineerde landgerelateerde boekhoudcategorieën binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/841 worden meegerekend voor de naleving van de verplichtingen van die lidstaat overeenkomstig artikel 9 van deze verordening voor dat jaar, op voorwaarde dat:”;

ii) punt a) wordt vervangen door:

“a) de totale hoeveelheid die voor die lidstaat wordt meegerekend voor de jaren 2021 tot en met 2025 niet hoger ligt dan de helft van de in bijlage III bij deze verordening voor die lidstaat vastgestelde maximumhoeveelheid totale nettoverwijderingen;

a bis) de totale hoeveelheid die voor die lidstaat wordt meegerekend voor de jaren 2026 tot en met 2030 niet hoger ligt dan de helft van de in bijlage III bij deze verordening voor die lidstaat vastgestelde maximumhoeveelheid totale nettoverwijderingen;”;

iii) punt 2 wordt geschrapt.

6) In artikel 9 wordt lid 2 vervangen door:

“2. Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in de in artikel 4 van Verordening (EU) 2018/841 bedoelde periode van 2021 tot en met 2025 hoger lagen dan de verwijderingen, zoals bepaald overeenkomstig artikel 12 van die verordening, verkleint de centrale administrateur de jaarlijkse emissieruimten voor deze lidstaat met een hoeveelheid gelijk aan de omvang in ton CO2-equivalent van die bovenmatige broeikasgasemissies voor de desbetreffende jaren.”.

7) Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 11 bis

Aanvullende reserve

1. Indien de Unie tegen 2030 haar nettobroeikasgasemissies met ten minste 55 % ten opzichte van de niveaus van 1990 heeft teruggedrongen overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad**, en rekening houdend met de bovengrens van de bijdrage van nettoverwijderingen, wordt een aanvullende reserve in het EU-register aangelegd.

2. Lidstaten die besluiten niet aan de aanvullende reserve bij te dragen en er geen gebruik van te maken, stellen de Commissie uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening in kennis van hun beslissing.

3. De aanvullende reserve bestaat uit de nettoverwijderingen die de deelnemende lidstaten in de periode van 2026 tot en met 2030 hebben gegenereerd boven hun respectieve streefcijfers uit hoofde van Verordening (EU) 2018/841, na aftrek van beide volgende elementen:

a) alle uit hoofde van de artikelen 11 tot en met 13 ter van Verordening (EU) 2018/841 gebruikte flexibiliteit;

b) de voor de naleving van artikel 7 van deze verordening in aanmerking genomen hoeveelheden.

4. Indien een aanvullende reserve wordt aangelegd overeenkomstig lid 1, kan een deelnemende lidstaat er gebruik van maken indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) de broeikasgasemissies van de lidstaat overtreffen zijn jaarlijkse emissieruimten in de periode 2026 tot en met 2030;

b) de lidstaat heeft de flexibiliteitsinstrumenten uit hoofde van artikel 5, leden 2 en 3, uitgeput;

c) de lidstaat heeft maximaal gebruikgemaakt van nettoverwijderingen overeenkomstig artikel 7, ook al bereikt deze hoeveelheid niet het in bijlage III vastgestelde niveau, en

d) de lidstaat heeft geen netto-overdrachten aan andere lidstaten uit hoofde van artikel 5 verricht.

5. Indien een lidstaat voldoet aan de voorwaarden van lid 4 van dit artikel ontvangt deze een aanvullende hoeveelheid uit de aanvullende reserve tot maximaal zijn tekort, die moet worden gebruikt voor naleving op grond van artikel 9.

Indien de hieruit voortvloeiende collectieve hoeveelheid, te ontvangen door alle lidstaten die voldoen aan de in lid 4 van dit artikel gestelde voorwaarden, groter is dan de op grond van lid 3 van dit artikel voor de aanvullende reserve toegewezen hoeveelheid, wordt de door elk van deze lidstaten te ontvangen hoeveelheid pro rata verkleind.”.

** Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

8) Bijlage I bij Verordening (EU) 2018/842 wordt door de in de bijlage bij deze verordening opgenomen tekst vervangen.

9) In bijlage II worden de gegevens voor Malta vervangen door:

Maximumpercentage van de broeikasgasemissies uit 2005 zoals bepaald overeenkomstig artikel 4, lid 3
“Malta7 %”.

10) De titel van bijlage III wordt vervangen door:

“TOTALE NETTOVERWIJDERINGEN AFKOMSTIG VAN DE ONDER VERORDENING (EU) 2018/841 VALLENDE CATEGORIEËN LAND DIE DE LIDSTATEN MOGEN MEEREKENEN VOOR NALEVING VOOR DE PERIODE 2021-2030 KRACHTENS ARTIKEL 7, LID 1, PUNT A), VAN DEZE VERORDENING”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.