Artikelen bij COM(2021)568 - Sociaal klimaatfonds - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2021)568 - Sociaal klimaatfonds. |
---|---|
document | COM(2021)568 |
datum | 10 mei 2023 |
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp, toepassingsgebied en doelstellingen
Het sociaal klimaatfonds (hierna “het fonds” genoemd) wordt opgericht.
Met het fonds worden de lidstaten ondersteund bij de financiering van de maatregelen en investeringen die zijn opgenomen in hun sociale klimaatplannen (hierna “de plannen” genoemd).
De met het fonds ondersteunde maatregelen en investeringen komen ten goede aan huishoudens, micro-ondernemingen en vervoergebruikers die kwetsbaar zijn en in het bijzonder worden getroffen door de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG, en met name aan huishoudens die in energiearmoede verkeren en burgers (in afgelegen en plattelandsgebieden) zonder openbaarvervoersalternatief voor privévoertuigen.
De algemene doelstelling van het fonds is bij te dragen tot de transitie naar klimaatneutraliteit door de sociale gevolgen van de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG aan te pakken. De specifieke doelstelling van het fonds is het ondersteunen van kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers door middel van tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun en maatregelen en investeringen om de energie-efficiëntie van gebouwen te verbeteren, de verwarming en koeling van gebouwen koolstofvrij te maken, onder meer door de integratie van hernieuwbare energie, en voor betere toegang tot emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer te zorgen.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1. “renovatie van gebouwen”: iedere vorm van renovatie met betrekking tot energie, met inbegrip van de isolatie van de bouwschil (dat wil zeggen: muren, dak en vloeren), het vervangen van ramen, het vervangen van verwarmings-, koel- en kooktoestellen en de installatie van hernieuwbare energieopwekking ter plaatse;
2. “energiearmoede”: energiearmoede zoals gedefinieerd in artikel 2, punt , van Richtlijn (EU) [jjjj/nnn] van het Europees Parlement en de Raad 50 ;
3. “geschatte totale kosten van het plan”: geschatte totale kosten van de maatregelen en investeringen die in het ingediende plan zijn opgenomen;
4. “financiële toewijzing”: niet-terugbetaalbare financiële steun vanuit het fonds die aan een lidstaat is of kan worden toegewezen;
5. “huishouden”: particulier huishouden als gedefinieerd in artikel 2, punt 15, van Verordening (EU) 2019/1700 van het Europees Parlement en de Raad 51 ;
6. “mijlpaal”: kwalitatieve verwezenlijking om de vooruitgang in de richting van de verwezenlijking van een maatregel of een investering te meten;
7. “streefdoel”: kwantitatieve verwezenlijking om de vooruitgang in de richting van de verwezenlijking van een maatregel of een investering te meten;
8. “hernieuwbare energie”: energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen zoals gedefinieerd in artikel 2, tweede alinea, punt 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad 52 ;
9. “micro-onderneming”: onderneming waar minder dan tien personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal, berekend overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 6 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie 53 , niet meer dan 2 miljoen EUR bedraagt;
10. “vervoergebruikers”: huishoudens of micro-ondernemingen die gebruikmaken van verschillende vervoers- en mobiliteitsopties;
11. “kwetsbare huishoudens”: huishoudens die in energiearmoede verkeren, of huishoudens, met inbegrip van huishoudens met een lager middeninkomen, die aanzienlijke gevolgen ondervinden van de prijseffecten van de opneming van gebouwen in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG en niet over de middelen beschikken om het gebouw waarin zij wonen te renoveren;
12. “kwetsbare micro-ondernemingen”: micro-ondernemingen die aanzienlijke gevolgen ondervinden van de prijseffecten van de opneming van gebouwen in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG en niet over de middelen beschikken om hun bedrijfsgebouw te renoveren;
13. “kwetsbare vervoergebruikers”: vervoergebruikers, met inbegrip van vervoergebruikers uit huishoudens met een lager middeninkomen, die aanzienlijke gevolgen ondervinden van de prijseffecten van de opneming van wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG en niet over de middelen beschikken om emissievrije of emissiearme voertuigen te kopen of over te stappen op alternatieve duurzame vervoermiddelen, met inbegrip van openbaar vervoer, met name in afgelegen en plattelandsgebieden.
HOOFDSTUK II
SOCIALE KLIMAATPLANNEN
Artikel 3
Sociale klimaatplannen
1. Elke lidstaat dient een sociaal klimaatplan (hierna “het plan” genoemd) bij de Commissie in, samen met de actualisering van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan als bedoeld in artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1999 en overeenkomstig de procedure en het tijdschema in dat artikel. Het plan bevat een samenhangend pakket maatregelen en investeringen om de gevolgen van koolstofbeprijzing voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers aan te pakken, teneinde betaalbare verwarming, koeling en mobiliteit te waarborgen en tegelijkertijd de nodige maatregelen om de klimaatdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken, te begeleiden en te versnellen.
2. Het plan kan ook nationale maatregelen bevatten waarmee tijdelijk rechtstreekse inkomenssteun wordt verleend aan kwetsbare huishoudens en huishoudens die kwetsbare vervoergebruikers zijn, teneinde de gevolgen van de prijsstijging van fossiele brandstoffen als gevolg van de opname van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG te verlichten.
3. Het plan bevat nationale projecten ter financiering van:
a) maatregelen en investeringen om de energie-efficiëntie van gebouwen te verhogen, om maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie uit te voeren, om gebouwen te renoveren en om de verwarming en koeling van gebouwen koolstofvrij te maken, onder meer door de integratie van energieopwekking uit hernieuwbare bronnen;
b) maatregelen en investeringen om het gebruik van emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer te bevorderen.
Artikel 4
Inhoud van de sociale klimaatplannen
1. De sociale klimaatplannen bevatten met name de volgende elementen:
a) concrete maatregelen en investeringen overeenkomstig artikel 3 om de in punt c) van dit lid bedoelde gevolgen te verlichten, samen met een toelichting over de wijze waarop daarmee doeltreffend wordt bijgedragen aan de verwezenlijking van de in artikel 1 bedoelde doelstellingen binnen het algehele kader van het relevante beleid van de lidstaat;
b) de concrete begeleidende maatregelen die nodig zijn om de maatregelen en investeringen van het plan te verwezenlijken en de in punt c) bedoelde gevolgen te verlichten, alsook informatie over bestaande of geplande financiering van maatregelen en investeringen vanuit andere Unie-, internationale, openbare of particuliere bronnen;
c) een inschatting van de waarschijnlijke gevolgen van de prijsstijging voor huishoudens, met name voor de incidentie van energiearmoede, voor micro-ondernemingen en voor vervoergebruikers, in het bijzonder met inbegrip van een schatting van het aantal en een identificatie van kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers; die gevolgen worden, naar behoren uitgesplitst naar regio, geanalyseerd, waarbij rekening wordt gehouden met factoren als toegang tot openbaar vervoer en basisdiensten, en de meest getroffen gebieden, met name afgelegen en plattelandsgebieden, worden geïdentificeerd;
d) indien het plan maatregelen als bedoeld in artikel 3, lid 2, bevat: de criteria voor de identificatie van in aanmerking komende eindontvangers, een indicatie van de beoogde termijn voor de desbetreffende maatregelen, en de rechtvaardiging daarvan op basis van een kwantitatieve schatting en een kwalitatieve toelichting van de wijze waarop de maatregelen van het plan naar verwachting de energie- en vervoersarmoede en de kwetsbaarheid van huishoudens, micro-ondernemingen en vervoergebruikers voor prijsstijgingen van brandstof voor wegvervoer en verwarming zullen verkleinen;
e) de beoogde mijlpalen en streefdoelen, en een indicatief tijdschema voor de uitvoering van de maatregelen en investeringen die uiterlijk op 31 juli 2032 moeten zijn voltooid;
f) de geschatte totale kosten van het plan, vergezeld van een passende verantwoording van die kosten en een toelichting over hoe die in overeenstemming zijn met het beginsel van kostenefficiëntie en in verhouding staan tot de verwachte effecten van het plan;
g) de beoogde nationale bijdrage aan de geschatte totale kosten, berekend overeenkomstig artikel 14;
h) een toelichting over de wijze waarop er middels het plan voor wordt gezorgd dat geen van de in het plan opgenomen investeringen of maatregelen ernstige afbreuk doet aan milieudoelstellingen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852; de Commissie verstrekt daartoe op het toepassingsgebied van het fonds gerichte technische richtsnoeren aan de lidstaten; voor de in artikel 3, lid 2, bedoelde maatregelen hoeft geen toelichting te worden verstrekt;
i) de regelingen voor doeltreffende controle en uitvoering van het plan door de desbetreffende lidstaat, met name van de voorgestelde mijlpalen en streefdoelen, met inbegrip van indicatoren voor de uitvoering van maatregelen en investeringen, indien passend de in Aanbeveling 2020/1563 van de Commissie over energiearmoede 54 aangewezen indicatoren, die beschikbaar zijn bij Eurostat en de Europese waarnemingspost voor energiearmoede;
j) voor de voorbereiding en, indien beschikbaar, voor de uitvoering van het plan: een samenvatting van de in overeenstemming met artikel 10 van Verordening (EU) 2018/1999 en het nationale rechtskader uitgevoerde raadpleging van lokale en regionale autoriteiten, sociale partners, maatschappelijke organisaties, jongerenorganisaties en andere relevante belanghebbenden, alsook een samenvatting van de wijze waarop de inbreng van de belanghebbenden in het plan tot uiting komt;
k) een toelichting over het systeem van de lidstaat voor het voorkomen, opsporen en corrigeren van corruptie, fraude en belangenconflicten bij het gebruik van de financiële middelen die afkomstig zijn uit het fonds, en de regelingen die gericht zijn op het voorkomen van dubbele financiering vanuit het fonds en andere Unieprogramma’s.
2. De plannen moeten in overeenstemming zijn met de door de lidstaten ingediende informatie en door de lidstaten gedane toezeggingen in het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten en het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) als opgericht bij Verordening (EU) 2021/1057, in hun operationele programma’s in het kader van het cohesiebeleid overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1058 55 , in hun herstel- en veerkrachtplannen overeenkomstig Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad 56 , in hun langetermijnrenovatiestrategieën overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU, en in hun geactualiseerde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999. Zij vormen tevens een aanvulling op de plannen voor een rechtvaardige transitie overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad 57 .
3. Tijdens het opstellen van hun plannen kunnen de lidstaten de Commissie verzoeken een uitwisseling van goede praktijken te organiseren. De lidstaten kunnen tevens om technische ondersteuning verzoeken in het kader van de Elena-faciliteit, als vastgesteld bij een overeenkomst tussen de Commissie en de Europese Investeringsbank in 2009, of in het kader van het instrument voor technische ondersteuning als vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad 58 .
HOOFDSTUK III
STEUN VANUIT HET FONDS VOOR SOCIALE KLIMAATPLANNEN
Artikel 5
Beginselen van het fonds en subsidiabiliteit
1. Met het fonds wordt financiële steun verleend aan de lidstaten om de in hun plannen uiteengezette maatregelen en investeringen te financieren.
2. De steun wordt alleen uitbetaald als de in de plannen uiteengezette mijlpalen en streefdoelen voor de maatregelen en investeringen worden verwezenlijkt. Die mijlpalen en streefdoelen zijn in overeenstemming met de klimaatdoelstellingen van de Unie en hebben met name betrekking op:
a) energie-efficiëntie;
b) renovatie van gebouwen;
c) emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer;
d) reductie van de broeikasgasemissies;
e) vermindering van het aantal kwetsbare huishoudens, met name huishoudens die in energiearmoede verkeren, van het aantal kwetsbare micro-ondernemingen en van het aantal kwetsbare vervoergebruikers, ook in afgelegen en plattelandsgebieden.
3. Met het fonds worden alleen maatregelen en investeringen ondersteund die voldoen aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852.
Artikel 6
In de geschatte totale kosten van de sociale klimaatplannen op te nemen maatregelen en investeringen
1. De lidstaten kunnen de kosten opnemen van maatregelen voor tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun aan kwetsbare huishoudens en kwetsbare huishoudens die vervoergebruikers zijn om de prijsstijging van brandstof voor wegvervoer en verwarming op te vangen. Dergelijke steun neemt geleidelijk af en mag alleen voor de rechtstreekse gevolgen van de emissiehandel met betrekking tot gebouwen en wegvervoer worden gebruikt. Dergelijke rechtstreeks inkomenssteun komt ten laatste tot het verstrijken van de in artikel 4, lid 1, punt d), bedoelde termijnen in aanmerking voor financiering.
2. De lidstaten kunnen de kosten van de volgende maatregelen en investeringen opnemen in de geschatte totale kosten van de plannen, mits die maatregelen en investeringen vooral ten goede komen aan kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers, en tot doel hebben om:
a) de renovatie van gebouwen te ondersteunen, vooral voor bewoners van gebouwen met de slechtste milieuprestaties, met inbegrip van financiële steun of fiscale prikkels zoals de mogelijkheid om renovatiekosten van de huur af te trekken, ongeacht de eigendomssituatie van de desbetreffende gebouwen;
b) bij te dragen tot het koolstofvrij maken van gebouwen, met inbegrip van het elektrisch maken van de verwarming en koeling daarvan en het koken daarin en de integratie van hernieuwbare energie die bijdraagt aan het realiseren van energiebesparingen;
c) openbare en particuliere entiteiten te helpen bij het ontwikkelen en realiseren van betaalbare energie-efficiëntieverhogende renovatieoplossingen en passende investeringsinstrumenten, overeenkomstig de sociale doelstellingen van het fonds;
d) toegang te verschaffen tot emissievrije en emissiearme voertuigen en fietsen, onder meer door financiële steun of fiscale prikkels te bieden voor de aanschaf daarvan en voor passende openbare en particuliere infrastructuur, onder meer voor opladen en bijtanken; er wordt voorzien in een tijdschema voor de geleidelijke afbouw van steun voor emissiearme voertuigen;
e) gratis toegang tot of aangepaste tarieven voor openbaar vervoer te bieden, en duurzame mobiliteit op aanvraag en diensten voor gedeelde mobiliteit te bevorderen;
f) openbare en particuliere entiteiten te ondersteunen bij het ontwikkelen van en voorzien in emissievrije en emissiearme mobiliteit en vervoersdiensten, en bij de uitrol van aantrekkelijke actievemobiliteitsopties in plattelands-, eiland-, bergachtige, afgelegen en moeilijk bereikbare gebieden, of in minder ontwikkelde regio’s of gebieden, met inbegrip van minder ontwikkelde voorstedelijke gebieden.
Artikel 7
Niet in de geschatte totale kosten van de sociale klimaatplannen op te nemen maatregelen en investeringen
1. Maatregelen in de vorm van rechtstreekse inkomenssteun uit hoofde van artikel 3, lid 2, van deze verordening aan huishoudens die reeds profiteren van de volgende maatregelen worden niet vanuit het fonds ondersteund en niet meegerekend in de geschatte totale kosten van de plannen:
a) overheidsingrijpen bij de prijsbepaling van brandstoffen die onder hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG vallen;
b) overheidsingrijpen bij de prijsbepaling van de gasvoorziening overeenkomstig artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2009/73/EG.
2. Indien de desbetreffende lidstaat in zijn plan aantoont dat het in lid 1 bedoelde overheidsingrijpen de prijsstijging als gevolg van de opneming van de gebouwen- en wegvervoersectoren in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG niet volledig compenseert, kan rechtstreekse inkomenssteun in de geschatte totale kosten worden meegerekend voor het deel van de prijsstijging die niet wordt gecompenseerd.
Artikel 8
Doorgave van uitkeringen aan huishoudens, micro-ondernemingen en vervoergebruikers
De lidstaten kunnen financiële steun aan andere openbare of particuliere entiteiten dan kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers in de geschatte totale kosten opnemen indien die entiteiten maatregelen treffen en investeringen doen die uiteindelijk ten goede komen aan kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers.
De lidstaten voorzien in de nodige wettelijke en contractuele waarborgen om ervoor te zorgen dat de gehele uitkering terechtkomt bij de huishoudens, micro-ondernemingen vervoergebruikers.
Artikel 9
Begroting
1. De financiële middelen voor uitvoering van het fonds bedragen voor de periode 2025-2027 23 700 000 000 EUR in lopende prijzen.
2. De financiële middelen voor uitvoering van het fonds bedragen voor de periode 2028-2032 48 500 000 000 EUR in lopende prijzen, mits dat bedrag beschikbaar is in het kader van de jaarlijkse maxima van het toepasselijke meerjarig financieel kader als bedoeld in artikel 312 van het VWEU.
3. Ook kosten met betrekking tot voorbereidende, toezicht-, controle-, audit- en evaluatiewerkzaamheden ten behoeve van het beheer van het fonds en het verwezenlijken van de doelstellingen ervan kunnen met de in de leden 1 en 2 genoemde middelen worden gedekt, met name onderzoeken, bijeenkomsten van deskundigen, raadplegingen van belanghebbenden, informatie- en communicatiewerkzaamheden, met inbegrip van inclusieve bewustmakingsacties en institutionele communicatie van de beleidsprioriteiten van de Unie met betrekking tot de doelstellingen van deze verordening, uitgaven met betrekking tot IT-netwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling, technologische hulpmiddelen voor institutionele communicatie, en alle andere door de Commissie ten behoeve van het beheer van het fonds gemaakte kosten voor technische en administratieve ondersteuning. Ook de kosten van andere ondersteunende werkzaamheden, zoals kwaliteitsbewaking en de controle van projecten ter plaatse, en de kosten van raadpleging van collega’s en deskundigen ter beoordeling en uitvoering van de subsidiabele acties kunnen tot de uitgaven worden gerekend.
Artikel 10
Middelen vanuit programma’s onder gedeeld beheer en besteding van de middelen
1. Middelen die in gedeeld beheer aan de lidstaten zijn toegewezen kunnen op verzoek van de lidstaten worden overgedragen aan het fonds, mits aan de in de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060 vastgestelde voorwaarden is voldaan. De Commissie voert die middelen overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 op directe wijze uit. Die middelen worden uitsluitend ten goede van de desbetreffende lidstaat aangewend.
2. De lidstaten kunnen de beheerautoriteiten van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), als opgericht bij Verordening (EU) 2021/1057, en van de operationele programma’s in het kader van het cohesiebeleid overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1058 opdragen de maatregelen en investeringen die met dit fonds worden gefinancierd uit te voeren indien dat met het oog op de synergieën tussen dit fonds en die Uniefondsen passend is en in overeenstemming is met de doelstellingen van dit fonds. Indien de lidstaten van plan zijn die autoriteiten dat op te dragen, geven zij dit aan in hun plannen.
3. De lidstaten kunnen de betalingen voor aanvullende technische ondersteuning uit hoofde van artikel 7 van Verordening (EU) 2021/240 en het bedrag van de contante bijdrage van het lidstaatcompartiment overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) 2021/523 in hun plan opnemen als deel van de geschatte totale kosten. Die kosten bedragen ten hoogste 4 % van de totale financiële toewijzingen voor het plan, en de desbetreffende, in het plan uiteengezette maatregelen zijn in overeenstemming met deze verordening.
Artikel 11
Uitvoering
59 De Commissie voert het fonds in direct beheer uit, overeenkomstig de relevante voorschriften als vastgesteld op grond van artikel 322 van het VWEU, met name Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 en Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad.
Artikel 12
Additionaliteit en aanvullende financiering
1. De steun vanuit het fonds vormt een aanvulling op de in het kader van andere fondsen, programma’s en instrumenten van de Unie verstrekte steun. De met het fonds ondersteunde maatregelen en investeringen kunnen steun ontvangen uit andere fondsen, programma’s en instrumenten van de Unie, mits die steun niet dezelfde kosten dekt.
2. De steun vanuit het fonds is additioneel en komt niet in de plaats van terugkerende nationale begrotingsuitgaven.
Artikel 13
Maximale financiële toewijzing
1. De maximale financiële toewijzing wordt voor iedere lidstaat berekend overeenkomstig de bijlagen I en II.
2. Iedere lidstaat kan ter uitvoering van zijn plan een aanvraag indienen tot die maximale financiële toewijzing.
Artikel 14
Nationale bijdrage aan de geschatte totale kosten
1. De lidstaten dragen ten minste voor 50 % bij aan de geschatte totale kosten van hun plannen.
2. De lidstaten gebruiken onder meer de opbrengst van de veiling van hun emissierechten overeenkomstig hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG om de nationale bijdrage aan de geschatte totale kosten van hun plannen te bekostigen.
Artikel 15
Beoordeling door de Commissie
1. De Commissie beoordeelt of het plan, en in voorkomend geval door een lidstaat ingediende wijzigingen van dat plan als bedoeld in artikel 17, in overeenstemming is met de bepalingen van deze verordening. Bij het uitvoering van die beoordeling werkt de Commissie nauw samen met de desbetreffende lidstaat. De Commissie kan opmerkingen indienen of om aanvullende informatie verzoeken. De desbetreffende lidstaat verstrekt de gevraagde aanvullende informatie en kan het plan zo nodig herzien, ook nadat het plan is ingediend. De desbetreffende lidstaat en de Commissie kunnen indien nodig overeenkomen de beoordelingstermijn met een redelijke periode te verlengen.
2. De Commissie beoordeelt de relevantie, doeltreffendheid, efficiëntie en samenhang van het plan als volgt.
a) De Commissie houdt voor de beoordeling van de relevantie rekening met de volgende criteria:
i) of het plan een respons vormt op de sociale gevolgen van de vaststelling, bij hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG, van het emissiehandelssysteem met betrekking tot gebouwen en wegvervoer voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers in de desbetreffende lidstaten, met name huishoudens die in energiearmoede verkeren, en op de uitdagingen waarmee zij te maken krijgen, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de uitdagingen als geïdentificeerd in de beoordelingen door de Commissie van de actualisering van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan van de desbetreffende lidstaat en van de daarbij geboekte vooruitgang, overeenkomstig artikel 9, lid 3, en de artikelen 13 en 29 van Verordening (EU) 2018/1999, en met de uitdagingen als geïdentificeerd in de overeenkomstig artikel 34 van die verordening gedane aanbevelingen van de Commissie aan de lidstaten met het oog op de langetermijndoelstelling van klimaatneutraliteit in de Unie tegen 2050. Hierbij wordt rekening gehouden met de specifieke uitdagingen van en de financiële toewijzingen aan de desbetreffende lidstaat;
ii) of er met het plan naar verwachting voor wordt gezorgd dat geen van de in het plan opgenomen maatregelen of investeringen ernstige afbreuk doet aan milieudoelstellingen, in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852;
iii) of het plan maatregelen en investeringen bevat waarmee wordt bijgedragen tot de groene transitie, met inbegrip van het aanpakken van uitdagingen als gevolg daarvan, en met name tot het verwezenlijken van de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie voor 2030 en de mijlpalen van de mobiliteitsstrategie voor 2030;
b) De Commissie houdt voor de beoordeling van de doeltreffendheid rekening met de volgende criteria:
i) of het plan naar verwachting blijvende gevolgen in de desbetreffende lidstaat zal hebben voor de uitdagingen die met het plan worden aangepakt, met name voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers, en met name huishoudens die in energiearmoede verkeren;
ii) of de door de desbetreffende lidstaat voorgestelde regelingen naar verwachting zullen zorgen voor een doeltreffende controle en uitvoering van het plan, met inbegrip van het voorgestelde tijdschema, de mijlpalen en streefdoelen, en de bijbehorende indicatoren;
iii) of de door de desbetreffende lidstaat voorgestelde maatregelen en investeringen samenhangend zijn en voldoen aan de vereisten van Richtlijn [jjjj/nnn] [Voorstel voor een herschikking van Richtlijn 2012/27/EU], Richtlijn (EU) 2018/2001, Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad 60 , Richtlijn (EU) 2019/1161 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2010/31/EU;
c) De Commissie houdt voor de beoordeling van de efficiëntie rekening met de volgende criteria:
i) of de rechtvaardiging van de lidstaat voor het bedrag aan geschatte totale kosten van het plan redelijk en aannemelijk is, in overeenstemming is met het beginsel van kostenefficiëntie en in verhouding staat tot de verwachte nationale milieu- en sociale gevolgen;
ii) of met de door de desbetreffende lidstaat voorgestelde regelingen, met inbegrip van de regelingen die gericht zijn op het voorkomen van dubbele financiering vanuit het fonds en andere Unieprogramma’s, naar verwachting corruptie, fraude en belangenconflicten bij het gebruik van de financiële middelen die afkomstig zijn uit het fonds worden voorkomen, opgespoord en gecorrigeerd;
iii) of de door de lidstaat voorgestelde mijlpalen en streefdoelen efficiënt zijn met het oog op de reikwijdte, de doelstellingen en de subsidiabele acties van het fonds;
d) De Commissie houdt er voor de beoordeling van de samenhang rekening mee of het plan maatregelen en investeringen bevat die samenhangende acties inhouden.
Artikel 16
Besluit van de Commissie
1. De Commissie neemt, binnen zes maanden na indiening van het plan van een lidstaat overeenkomstig artikel 3, lid 1, van deze verordening en op basis van de beoordeling overeenkomstig artikel 15, in de vorm van een uitvoeringshandeling een besluit over dat plan.
Indien de Commissie een positieve beoordeling afgeeft, bevat dat besluit:
a) de door de lidstaat uit te voeren maatregelen en investeringen, het bedrag aan geschatte totale kosten van het plan, en de mijlpalen en streefdoelen;
b) de financiële toewijzing van de Unie overeenkomstig artikel 13 van deze verordening, die in termijnen wordt uitbetaald nadat de lidstaat alle relevante mijlpalen en streefdoelen die met betrekking tot de uitvoering van het plan zijn geïdentificeerd op bevredigende wijze heeft verwezenlijkt, mits het in artikel 9, lid 2, van deze verordening bedoelde bedrag voor de periode 2028-2032 beschikbaar is in het kader van de jaarlijkse maxima van het meerjarig financieel kader als bedoeld in artikel 312 van het VWEU;
c) de nationale bijdrage;
d) de regelingen en het tijdschema voor de controle en uitvoering, in voorkomend geval met inbegrip van de nodige maatregelen om aan artikel 20 van deze verordening te voldoen;
e) de relevante indicatoren met betrekking tot het verwezenlijken van de beoogde mijlpalen en streefdoelen;
f) de regelingen om de Commissie volledige toegang te verschaffen tot de relevante onderliggende gegevens.
2. De in lid 1, punt b), bedoelde financiële toewijzing wordt vastgesteld op basis van de geschatte totale kosten van het plan, als voorgesteld door de desbetreffende lidstaat en beoordeeld aan de hand van de criteria van artikel 15, lid 2.
Het bedrag van de financiële toewijzing wordt als volgt vastgesteld:
a) indien het plan op bevredigende wijze voldoet aan de criteria van artikel 15, lid 2, en het bedrag aan geschatte totale kosten van het pakket na aftrek van de nationale bijdrage gelijk is aan of hoger is dan de maximale financiële toewijzing voor de lidstaat als bedoeld in artikel 13, lid 1, is de financiële toewijzing aan de desbetreffende lidstaat gelijk aan het totale bedrag van de maximale financiële toewijzing als bedoeld in artikel 9;
b) indien het plan op bevredigende wijze voldoet aan de criteria van artikel 15, lid 2, en het bedrag aan geschatte totale kosten van het pakket na aftrek van de nationale bijdrage lager is dan de maximale financiële toewijzing voor de lidstaat als bedoeld in artikel 13, lid 1, is de financiële toewijzing aan de lidstaat gelijk aan het bedrag van de geschatte totale kosten van het pakket, met aftrek van de nationale bijdrage;
c) indien het plan op bevredigende wijze voldoet aan de criteria van artikel 15, lid 2, maar er bij de beoordeling zwakke punten in de controlesystemen zijn vastgesteld, kan de Commissie eisen dat vóór de eerste betaling aanvullende mijlpalen en streefdoelen worden verwezenlijkt;
d) indien het plan niet op bevredigende wijze voldoet aan de criteria van artikel 15, lid 2, worden geen financiële middelen aan de desbetreffende lidstaat toegewezen.
3. Indien de Commissie het plan negatief beoordeelt, bevat het in lid 1 bedoelde besluit de redenen voor die negatieve beoordeling. De desbetreffende lidstaat dient het plan opnieuw in en houdt daarbij rekening met de beoordeling van de Commissie.
Artikel 17
Wijziging van de sociale klimaatplannen
1. Lidstaten die hun sociaal klimaatplan of delen daarvan, met inbegrip van de relevante mijlpalen en streefdoelen, niet langer kunnen realiseren vanwege objectieve omstandigheden, met name vanwege de daadwerkelijke rechtstreekse gevolgen van het emissiehandelssysteem voor gebouwen en wegvervoer als vastgesteld bij hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG, kunnen een voorstel bij de Commissie indienen om de nodige, naar behoren gemotiveerde, wijzigingen in hun plan aan te brengen. De lidstaten kunnen om technische ondersteuning verzoeken bij de voorbereiding van een dergelijk verzoek.
2. De Commissie beoordeelt het gewijzigde plan overeenkomstig artikel 15.
3. Indien de Commissie het gewijzigde plan positief beoordeelt, neemt zij binnen drie maanden na de officiële indiening van het gewijzigde plan door de lidstaat overeenkomstig artikel 16, lid 1, een besluit door middel van een uitvoeringshandeling waarin de redenen voor de positieve beoordeling worden uiteengezet.
4. Indien de Commissie het gewijzigde plan negatief beoordeelt, wijst zij het verzoek binnen de in lid 3 genoemde termijn af, nadat zij de desbetreffende lidstaat de mogelijkheid heeft geboden binnen drie maanden na de mededeling van de beoordeling van de Commissie zijn opmerkingen in te dienen.
5. Elke betrokken lidstaat beoordeelt tegen 15 maart 2027 of zijn plan passend is met het oog op de daadwerkelijke rechtstreekse gevolgen van het emissiehandelssysteem voor gebouwen en wegvervoer als vastgesteld bij hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG. Die beoordelingen worden bij de Commissie ingediend als deel van de tweejarige voortgangsverslagen als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999.
Artikel 18
Vastlegging van de financiële toewijzing
1. Nadat de Commissie een besluit als bedoeld in artikel 16 heeft genomen, sluit zij tijdig een overeenkomst met de desbetreffende lidstaat, die een individuele juridische verbintenis in de zin van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 voor de periode 2025-2027 inhoudt. Die overeenkomst kan ten vroegste een jaar vóór het jaar waarin de veilingen in het kader van hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG van start gaan, worden gesloten.
2. De individuele juridische verbintenis voor de periode 2028-2032 wordt alleen gesloten indien de in artikel 9, lid 2, van deze verordening bedoelde bedragen in het kader van de jaarlijkse maxima van het meerjarig financieel kader als bedoeld in artikel 312 van het VWEU beschikbaar zijn.
3. Begrotingsvastleggingen kunnen op totale vastleggingen worden gebaseerd en kunnen waar passend worden opgesplitst in over verschillende jaren gespreide jaarlijkse tranches.
Artikel 19
Voorschriften met betrekking tot betaling van en schorsing en beëindiging van overeenkomsten met betrekking tot financiële toewijzingen
1. Financiële toewijzingen in het kader van dit artikel worden aan de lidstaten uitbetaald nadat zij de relevante afgesproken mijlpalen en streefdoelen in het plan, dat overeenkomstig artikel 16 is goedgekeurd, hebben verwezenlijkt en indien financiering beschikbaar is. Nadat de desbetreffende lidstaat die mijlpalen en streefdoelen heeft verwezenlijkt, dient deze een naar behoren gemotiveerd verzoek tot betaling van de financiële toewijzing bij de Commissie in. De lidstaten dienen dergelijke betalingsverzoeken één- of tweemaal per jaar, uiterlijk op 31 juli, bij de Commissie in.
2. De Commissie beoordeelt onverwijld en ten laatste binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek of de relevante mijlpalen en streefdoelen van het in artikel 16 bedoelde besluit van de Commissie op bevredigende wijze zijn verwezenlijkt. Mijlpalen en streefdoelen worden alleen geacht op bevredigende wijze te zijn verwezenlijkt als er door de desbetreffende lidstaat geen maatregelen in verband met eerder verwezenlijkte mijlpalen en streefdoelen zijn teruggedraaid. De Commissie kan worden bijgestaan door deskundigen.
3. Indien de Commissie een positieve beoordeling afgeeft, stelt zij onverwijld een besluit vast waarmee de uitbetaling van de financiële toewijzing overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 wordt goedgekeurd.
4. Indien de Commissie naar aanleiding van de in lid 3 bedoelde beoordeling vaststelt dat de mijlpalen en streefdoelen van het in artikel 16 bedoelde besluit van de Commissie niet op bevredigende wijze zijn verwezenlijkt, wordt de betaling van de financiële toewijzing of een deel daarvan geschorst. De desbetreffende lidstaat kan tot uiterlijk een maand na mededeling van de beoordeling van de Commissie opmerkingen indienen.
De schorsing wordt pas opgeheven als de mijlpalen en streefdoelen van het in artikel 16 bedoelde besluit van de Commissie op bevredigende wijze zijn verwezenlijkt.
5. In afwijking van artikel 116, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 gaat de betalingstermijn in op de datum van mededeling van het besluit waarmee de uitbetaling aan de desbetreffende lidstaat overeenkomstig lid 3 van dit artikel wordt goedgekeurd, of op de datum waarop de schorsing overeenkomstig lid 4, tweede alinea, van dit artikel wordt opgeheven.
6. Indien de mijlpalen en streefdoelen binnen zes maanden na de schorsing niet op bevredigende wijze zijn verwezenlijkt, verlaagt de Commissie het bedrag aan financiële toewijzingen naar rato, nadat zij de desbetreffende lidstaat de mogelijkheid heeft geboden binnen twee maanden na mededeling van haar conclusies zijn opmerkingen in te dienen.
7. Indien de desbetreffende lidstaat binnen twaalf maanden na de datum van de sluiting van de desbetreffende in artikel 18 bedoelde overeenkomsten geen concrete vorderingen ten aanzien van de desbetreffende mijlpalen en streefdoelen heeft gemaakt, beëindigt de Commissie de desbetreffende in artikel 18 bedoelde overeenkomsten en trekt zij het bedrag van de financiële toewijzing in. De Commissie neemt een beslissing over het beëindigen van in artikel 18 bedoelde overeenkomsten nadat zij de desbetreffende lidstaat de mogelijkheid heeft geboden zijn opmerkingen binnen twee maanden na mededeling van haar beoordeling van de vraag of er al dan niet concrete vooruitgang is geboekt, in te dienen.
Artikel 20
Bescherming van de financiële belangen van de Unie
1. De lidstaten nemen, als de begunstigden van middelen in het kader van het fonds, bij de uitvoering van het fonds alle maatregelen die passend zijn om de financiële belangen van de Unie te beschermen en te waarborgen dat het gebruik van de middelen voor de met het fonds ondersteunde maatregelen en investeringen in overeenstemming met het toepasselijke Unie- en nationale recht geschiedt, met name wat betreft het voorkomen, opsporen en corrigeren van fraude, corruptie en belangenconflicten. Daartoe voorzien de lidstaten in een doeltreffend en efficiënt internecontrolesysteem, zoals in detail beschreven in bijlage III, en in de terugvordering van ten onrechte betaalde of onjuist gebruikte bedragen. De lidstaten kunnen een beroep doen op hun gewone nationale begrotingsbeheersystemen.
2. In de in artikel 18 bedoelde overeenkomsten worden de volgende verplichtingen van de lidstaten vastgesteld:
a) regelmatig controleren of de verstrekte financiering naar behoren is en wordt gebruikt in overeenstemming met alle toepasselijke voorschriften, en of maatregelen of investeringen van het plan naar behoren zijn uitgevoerd in overeenstemming met alle toepasselijke voorschriften, met name wat betreft het voorkomen, opsporen en corrigeren van fraude, corruptie en belangenconflicten;
b) passende maatregelen treffen om fraude, corruptie en belangenconflicten als gedefinieerd in artikel 61 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 die de financiële belangen van de Unie schaden, te voorkomen, op te sporen en te corrigeren, en juridische stappen nemen om middelen waaraan geen wettige bestemming is gegeven terug te vorderen, ook als dat in het kader van een maatregel of investering van het plan is gebeurd;
c) een verzoek tot betaling vergezeld laten gaan van:
i) een beheersverklaring dat de middelen voor hun beoogde doel zijn gebruikt, dat de bij het betalingsverzoek ingediende informatie volledig, accuraat en betrouwbaar is en dat de controlesystemen waarin is voorzien de nodige garantie bieden dat de middelen in overeenstemming met alle toepasselijke voorschriften zijn beheerd, met name voorschriften ter voorkoming van belangenconflicten, fraude, corruptie en dubbele financiering vanuit het fonds en andere programma’s van de Unie, overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer, en
ii) een samenvatting van de in overeenstemming met internationaal geaccepteerde auditnormen uitgevoerde audits, inclusief de reikwijdte van die audits wat betreft het uitgegeven bedrag en de periode, en een analyse van de vastgestelde zwakke punten en eventuele corrigerende acties;
a) ten behoeve van audit en controle en om te zorgen voor vergelijkbare informatie over het gebruik van middelen voor de maatregelen en investeringen die in het kader van het plan worden uitgevoerd, de volgende categorieën gegevens in een elektronisch systeem verzamelen, registreren en opslaan, en de toegang tot die gegevens waarborgen:
i) de naam van de eindontvanger van de middelen, zijn btw-nummers of fiscale identificatienummers, en het bedrag aan financiële toewijzing vanuit het fonds;
ii) de waarde van de opdracht(en) en, indien de eindontvanger van de middelen overeenkomstig het Unierecht of het nationale recht inzake overheidsaanbestedingen een aanbestedende dienst is: de naam van de contractant(en) en de onderaannemer(s) en hun btw-nummer(s) of fisca(a)l(e) identificatienummer(s);
iii) voorna(a)m(en), achterna(a)m(en), geboortedatum en btw-nummer(s) of fisca(a)l(e) identificatienummer(s) van de uiteindelijke begunstigde(n) van de ontvanger van de middelen of de contractant, zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 6), van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad 61 ;
iv) indien van toepassing: een lijst van in het kader van het fonds uitgevoerde maatregelen en investeringen, het totale bedrag aan overheidsfinanciering van die maatregelen en investeringen, en het bedrag dat vanuit andere vanuit de Uniebegroting gefinancierde fondsen wordt betaald;
b) de Commissie, het OLAF, de Rekenkamer en in voorkomend geval het EOM expliciet toestaan hun in artikel 129, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 vastgelegde rechten uit te oefenen, en alle eindontvangers van uitbetaalde middelen voor de uitvoering van maatregelen en investeringen van het plan, of alle andere personen of entiteiten die bij de uitvoering daarvan betrokken zijn, verplichten de Commissie, het OLAF, de Rekenkamer en in voorkomend geval het EOM expliciet toe te staan hun in artikel 129, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 vastgelegde rechten uit te oefenen, alsook vergelijkbare verplichtingen opleggen aan alle eindontvangers van de uitbetaalde middelen;
c) het bijhouden van gegevens overeenkomstig artikel 132 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.
3. De lidstaten en de Commissie verwerken de in lid 2, punt d), van dit artikel bedoelde persoonsgegevens ten behoeve van en gedurende kwijtings-, audit-, controle-, informatie-, communicatie- en publiciteitsactiviteiten met betrekking tot het gebruik van middelen voor de uitvoering van de in artikel 18 bedoelde overeenkomsten. De persoonsgegevens worden verwerkt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 of Verordening (EU) 2018/1725, naargelang van toepassing. Het fonds is in het kader van de procedure voor het aan de Commissie verlenen van kwijting overeenkomstig artikel 319 van het VWEU onderworpen aan verslaglegging in het kader van de in artikel 247 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 genoemde geïntegreerde financiële en verantwoordingsverslagen en met name afzonderlijk in het jaarlijks beheers- en prestatieverslag.
4. De Commissie stelt een geïntegreerd en interoperabel informatie- en toezichtsysteem ter beschikking aan de lidstaten, met inbegrip van een centraal datamining- en risicoscore-instrument om toegang te hebben tot de relevante gegevens en deze te analyseren. De lidstaten gebruiken dit instrument voor audits en controles om dubbele financiering te voorkomen, en om fraude, corruptie en belangenconflicten met betrekking tot de met het fonds ondersteunde maatregelen en investeringen te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. De Commissie, het OLAF, de Rekenkamer en in voorkomend geval het EOM kunnen het instrument gebruiken binnen het kader van hun bevoegdheden en rechten als bedoeld in lid 2, punt d), van dit artikel.
5. De in artikel 18 bedoelde overeenkomsten voorzien ook in het recht van de Commissie om, in geval van fraude, corruptie en belangenconflicten die de financiële belangen van de Unie schaden en die niet door de lidstaten zijn gecorrigeerd, of in geval van ernstige niet-nakoming van een uit dergelijke overeenkomsten voortvloeiende verplichting, de steun vanuit het fonds naar rato te verlagen en aan de Uniebegroting verschuldigde bedragen terug te vorderen.
De Commissie neemt bij het nemen van een besluit over het bedrag van de terugvordering en de verlaging het evenredigheidsbeginsel in acht en houdt rekening met de ernst van de fraude, corruptie en belangenconflicten die de financiële belangen van de Unie schaden of van de niet-nakoming een verplichting. De lidstaat wordt in de gelegenheid gesteld zijn opmerkingen in te dienen voordat de steun wordt verlaagd.
HOOFDSTUK IV
COMPLEMENTARITEIT, TOEZICHT EN EVALUATIE
Artikel 21
Coördinatie en complementariteit
In overeenstemming met hun respectieve verantwoordelijkheden bevorderen de Commissie en de betrokken lidstaten synergieën en zorgen zij voor doeltreffende coördinatie tussen het fonds en andere Unieprogramma’s en -instrumenten, onder meer het InvestEU-programma, het instrument voor technische ondersteuning, de herstel- en veerkrachtfaciliteit, en de onder Verordening (EU) 2021/1060 vallende fondsen. Ten dien einde:
a) zorgen zij voor complementariteit, synergie, samenhang en consistentie tussen verschillende instrumenten op Unie-, nationaal en in voorkomend geval regionaal niveau, zowel in de planningsfase als tijdens de uitvoering;
b) optimaliseren zij coördinatiemechanismen om dubbel werk te voorkomen, en
c) zorgen zij voor nauwe samenwerking tussen de instanties die op Unie-, nationaal en in voorkomend geval regionaal niveau voor de uitvoering en de controle verantwoordelijk zijn om de doelstellingen van het fonds te verwezenlijken.
Artikel 22
Informatie, communicatie en publiciteit
1. De lidstaten maken de in artikel 20, lid 2, punt d), i), ii) en iv), van deze verordening bedoelde gegevens openbaar en houden deze gegevens bij op één enkele website en in een open, machineleesbaar formaat als bedoeld in artikel 5, lid 1, van Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad 62 waarmee de gegevens kunnen worden gesorteerd, doorzocht, geëxtraheerd, vergeleken en hergebruikt. De in artikel 20, lid 2, punt d), i) en ii), van deze verordening bedoelde informatie wordt niet openbaar gemaakt in gevallen als bedoeld in artikel 38, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 of als de betaalde rechtstreekse inkomenssteun minder dan 15 000 EUR bedraagt.
2. De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van die middelen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende en proportionele wijze te informeren.
3. De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het fonds, de op grond van deze verordening ondernomen acties en de resultaten ervan, en doet dit in voorkomend geval en indien de nationale autoriteiten daarmee instemmen door middel van gezamenlijke communicatieactiviteiten met de nationale autoriteiten en de vertegenwoordigingen van het Europees Parlement en van de Commissie in de desbetreffende lidstaat.
Artikel 23
Toezicht op de uitvoering
1. Elke betrokken lidstaat brengt tweejaarlijks verslag uit aan de Commissie over de uitvoering van zijn plan als onderdeel van zijn geïntegreerd nationaal voortgangsverslag over energie en klimaat als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999, en in overeenstemming met artikel 28 van die verordening. De betrokken lidstaten nemen het volgende in hun voortgangsverslag op:
a) gedetailleerde kwantitatieve informatie over het aantal huishoudens dat in energiearmoede verkeert;
b) in voorkomend geval gedetailleerde informatie over de vooruitgang in de richting van de nationale indicatieve doelstelling om het aantal huishoudens dat in energiearmoede verkeert te verlagen;
c) gedetailleerde informatie over de resultaten van de maatregelen en investeringen van het plan;
d) ingediende informatie over broeikasgasbeleidslijnen en -maatregelen en prognoses, en over energiearmoede, op grond van artikel 18, respectievelijk artikel 24, van Verordening (EU) 2018/1999;
e) in het kader van de langetermijnrenovatiestrategieën overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU ingediende informatie;
f) in 2027: een beoordeling van het in artikel 17, lid 5, bedoelde plan met het oog op de daadwerkelijke rechtstreekse gevolgen van het emissiehandelssysteem voor gebouwen en wegvervoer als vastgesteld bij hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG;
g) informatie over wijzigingen van hun plan overeenkomstig artikel 17.
2. De Commissie houdt toezicht op de uitvoering van het fonds en meet de mate waarin de doelstellingen ervan worden verwezenlijkt. Het toezicht op de uitvoering wordt gericht op en staat in verhouding tot de activiteiten die in het kader van het fonds worden uitgevoerd.
3. Met haar prestatieverslagleggingsysteem waarborgt de Commissie dat de gegevens voor het toezicht op de uitvoering van de activiteiten in het kader van het fonds op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van Uniefinanciering.
4. De Commissie wordt bij artikel 25 de bevoegdheid toegekend om gedelegeerde handelingen tot aanvulling van deze verordening vast te stellen om de gemeenschappelijke indicatoren voor voortgangsverslagen vast te stellen, te controleren en te evalueren, teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de in artikel 1 genoemde doelstellingen.
HOOFDSTUK V
SLOTBEPALINGEN
Artikel 24
Evaluatie en herziening van het fonds
1. Uiterlijk op 1 juli 2028 verstrekt de Commissie het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s een evaluatieverslag over de uitvoering en het functioneren van het fonds.
2. Uiterlijk op 31 december 2033 verstrekt de Commissie het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s een onafhankelijk ex-postevaluatieverslag.
3. In het evaluatieverslag wordt met name beoordeeld in hoeverre de in artikel 1 genoemde doelstellingen van het fonds zijn verwezenlijkt, of de middelen efficiënt zijn gebruikt en wat de toegevoegde waarde van de Unie was. In het evaluatieverslag wordt nagegaan of alle in artikel 6 genoemde doelstellingen en acties nog relevant zijn met het oog op de effecten op broeikasgasemissies van het emissiehandelssysteem voor gebouwen en wegvervoer op grond van hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG en van de nationale maatregelen die zijn genomen om aan de bindende broeikasgasemissiereducties door de lidstaten overeenkomstig Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad 63 te voldoen. In het evaluatieverslag wordt ook nagegaan of de financiële middelen van het fonds nog passend zijn met het oog op de mogelijke ontwikkelingen met betrekking tot het veilen van emissieruimten in het kader van het emissiehandelssysteem voor gebouwen en wegvervoer op grond van hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG en andere relevante overwegingen.
4. Indien passend gaat het evaluatieverslag vergezeld van een voorstel tot wijziging van deze verordening.
5. Het ex-postevaluatieverslag bestaat uit een algemene beoordeling van het fonds en bevat informatie over de effecten ervan.
Artikel 25
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 23, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 23, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegaties te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 23, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 26
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van de datum waarop de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om te voldoen aan Richtlijn (EU) [jjjj/nnn] van het Europees Parlement en de Raad 64 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG wat betreft hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.