Artikelen bij COM(2021)559 - Uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2021)559 - Uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen.
document COM(2021)559 EN
datum 13 september 2023

Artikel 1 - Onderwerp

1. Bij deze verordening worden bindende nationale streefcijfers vastgesteld voor de EU-brede uitrol van voldoende infrastructuur voor alternatieve brandstoffen voor wegvoertuigen, vaartuigen en stilstaande luchtvaartuigen. Er worden gemeenschappelijke technische specificaties en eisen vastgesteld inzake de gebruikersinformatie, gegevensverstrekking en betalingsmodaliteiten voor infrastructuur voor alternatieve brandstoffen.

2. Deze verordening bevat regels voor de nationale beleidskaders die de lidstaten dienen vast te stellen, met inbegrip van de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen in gebieden waarvoor geen bindende EU-doelstellingen zijn vastgesteld, en inzake de verslaglegging over de uitrol van die infrastructuur.

3. Bij deze verordening wordt een rapportagemechanisme ingesteld om samenwerking te stimuleren en een degelijke monitoring van de voortgang te waarborgen. Dat mechanisme voorziet in een gestructureerd, transparant en iteratief proces tussen de Commissie en de lidstaten dat gericht is op de ontwikkeling van de nationale beleidskaders, op de daaropvolgende uitvoering daarvan en op de overeenkomstige maatregelen van de Commissie.

Artikel 2 - Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1) “toegankelijkheid van de gegevens”: de mogelijkheid om de gegevens te allen tijde in een machineleesbaar formaat op te vragen en te verkrijgen, als gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/962 61 van de Commissie;

(2) “ad-hocprijs”: de prijs die een exploitant van een laad- of tankpunt aan een eindgebruiker aanrekent om op ad-hocbasis te laden of te tanken;

(3) “alternatieve brandstoffen”: brandstoffen of energiebronnen die, althans gedeeltelijk, dienen als vervanging van fossiele oliebronnen in de energievoorziening voor vervoer en die kunnen bijdragen tot de decarbonisatie van de energievoorziening en tot betere milieuprestaties van de vervoerssector, met inbegrip van:

(a)“alternatieve brandstoffen voor emissievrije voertuigen”:

–elektriciteit,

–waterstof,

–ammoniak,

(b)“hernieuwbare brandstoffen”: biomassabrandstoffen en biobrandstoffen als gedefinieerd in artikel 2, punten 27 en 33, van Richtlijn (EU) 2018/2001, uit hernieuwbare energiebronnen geproduceerde synthetische en paraffinehoudende brandstoffen, waaronder ammoniak,



– 

(c)“alternatieve fossiele brandstoffen” voor een overgangsfase:

–aardgas, in gasvorm (Compressed Natural Gas — CNG) en in vloeibare vorm (Liquefied Natural Gas — LNG),

–vloeibaar gemaakt petroleumgas (LPG), en

–uit niet-hernieuwbare energiebronnen geproduceerde synthetische en paraffinehoudende brandstoffen;

(4) “luchthaven van het TEN-T-kernnetwerk en het uitgebreide TEN-T-netwerk”: een luchthaven als genoemd en gecategoriseerd in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1315/2013;

(5) “luchthavenbeheerder”: als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2009/12/EG 62 van het Europees Parlement en de Raad; 

(6) “automatische authenticatie”: de authenticatie van een voertuig bij een laadpunt via de laadconnector of telematica;

(7) “beschikbaarheid van gegevens”: het bestaan van gegevens in een digitaal machineleesbaar formaat;

(8) “batterijvoertuig”: een elektrisch voertuig dat uitsluitend op de elektromotor rijdt, zonder secundaire voortstuwingsbron;

(9) “bidirectioneel laden”: een slim laadproces waarbij de richting van de elektriciteitsstroom kan worden omgekeerd, waardoor elektriciteit ook van de batterij naar het laadpunt waarop zij is aangesloten kan stromen;

(10) “connector”: de fysieke interface tussen het laadpunt en het elektrische voertuig via dewelke de elektrische energie wordt uitgewisseld;

(11) “commercieel luchtvervoer”: luchtvervoer als gedefinieerd in artikel 3, punt 24), van Verordening (EU) 2018/1139 63 van het Europees Parlement en de Raad;

(12) “containerschip”: een schip dat uitsluitend is ontworpen voor het vervoer van containers in ruimen en op het dek;

(13) “betaling op basis van een contract”: een betaling door de eindgebruiker van een laad- of tankdienst aan een aanbieder van mobiliteitsdiensten op basis van een contract tussen de eindgebruiker en de aanbieder van mobiliteitsdiensten;

(14) “digitaal verbonden laadpunt”: een laadpunt dat in realtime informatie kan verzenden en ontvangen, dat in twee richtingen met het elektriciteitsnet en met het elektrisch voertuig kan communiceren, en dat op afstand kan worden gemonitord en beheerd, onder meer om de laadsessie te starten en te stoppen en om de elektriciteitsstromen te meten;

(15) “distributiesysteembeheerder”: een beheerder als gedefinieerd in artikel 2, punt 29, van Richtlijn (EU) 2019/944;

(16) “dynamische gegevens”: gegevens die vaak of op regelmatige basis wijzigen;

(17) “elektrisch wegsysteem”: een fysieke installatie op een weg waarmee elektriciteit kan worden verstrekt aan een rijdend elektrisch voertuig;

(18) “elektrisch voertuig”: een motorvoertuig, uitgerust met een aandrijving die bestaat uit ten minste één niet-perifere elektromotor als energieomzetter met een elektrisch oplaadbaar energieopslagsysteem, dat extern kan worden opgeladen;

(19) “elektriciteitsvoorziening aan stilstaande luchtvaartuigen”: de levering van elektriciteit via een gestandaardiseerde vaste of mobiele interface aan luchtvaartuigen die aan de gate of op een buitenstandplaats van een luchthaven zijn geparkeerd;

(20) “eindgebruiker”: een natuurlijke of rechtspersoon die alternatieve brandstof koopt voor direct gebruik in een voertuig;

(21) “e-roaming”: de uitwisseling van gegevens en betalingen tussen de exploitant van een laad- of tankpunt en een aanbieder van mobiliteitsdiensten van wie een eindgebruiker een laaddienst koopt;

(22) “elektronisch roamingplatform”: een platform dat marktspelers, met name aanbieders van mobiliteitsdiensten en exploitanten van laad- of tankpunten, met elkaar verbindt om hen in staat te stellen aan elkaar diensten te verlenen, met inbegrip van e-roaming;

(23) “Europese norm”: een Europese norm als gedefinieerd in artikel 2, punt 1, c), van Verordening (EU) nr. 1025/2012;

(24) “goederenterminal”: een goederenterminal als gedefinieerd in artikel 3, punt s), van Verordening (EU) nr. 1315/2013;

(25) “brutotonnage (GT)”: brutotonnage als gedefinieerd in artikel 3, punt e), van Verordening (EU) 2015/757 64 van het Europees Parlement en de Raad;

(26) “zwaar bedrijfsvoertuig”: een motorvoertuig van de categorieën M2, M3, N2 of N3 zoals gedefinieerd in bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG 65 ;

(27) “laadpunt voor hoog vermogen”: een laadpunt met een vermogen van meer dan 22 kW waarmee elektriciteit kan worden verstrekt aan een elektrisch voertuig;

(28) “hogesnelheidspassagiersvaartuig”: een vaartuig als omschreven in hoofdstuk X, voorschrift 1, van het SOLAS-verdrag van 1974, en dat bestemd is voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers;

(29) “licht voertuig”: een motorvoertuig van de categorieën M1 of N1 zoals gedefinieerd in bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG;

(30) “aanbieder van mobiliteitsdiensten”: een rechtspersoon die tegen vergoeding diensten verleent aan eindgebruikers, met inbegrip van de verkoop van laaddiensten;

(31) “laadpunt voor normaal vermogen”: een laadpunt met een vermogen van maximaal 22 kW waarmee elektriciteit kan worden overgebracht naar een elektrisch voertuig;s

(32) “nationaal toegangspunt”: een digitale interface waarbij bepaalde statische en dynamische gegevens toegankelijk worden gemaakt voor hergebruik door gebruikers, zoals door de lidstaten geïmplementeerd in overeenstemming met artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/962 van de Commissie;

(33) “exploitant van een laadpunt”: de entiteit die verantwoordelijk is voor het beheer en de exploitatie van een laadpunt dat een laaddienst levert aan eindgebruikers, onder meer namens en voor rekening van een aanbieder van mobiliteitsdiensten;

(34) “exploitant van een tankpunt”: de entiteit die verantwoordelijk is voor het beheer en de werking van een tankpunt dat een tankdienst levert aan eindgebruikers, onder meer namens en voor rekening van een aanbieder van mobiliteitsdiensten;

(35) “passagiersschip”: een schip dat meer dan 12 passagiers vervoert, met inbegrip van cruiseschepen, hogesnelheidspassagiersvaartuigen en schepen met voorzieningen om weg- of spoorvoertuigen in staat te stellen op en van het schip te rijden (“ro-ro-passagiersschepen”);

(36) “plug-in hybride voertuig”: elektrisch voertuig waarbij een conventionele verbrandingsmotor wordt gecombineerd met een elektrisch aandrijfsysteem, dat via een externe elektrische energiebron kan worden opgeladen;

(37) “laadvermogen”: het theoretische maximumvermogen, uitgedrukt in kW, dat door een laadpunt, -station, -pool of walstroomvoorziening kan worden geleverd aan een voertuig of vaartuig dat is aangesloten op dat punt, dat station, die pool of die voorziening;

(38) “openbaar toegankelijke infrastructuur voor alternatieve brandstoffen”: infrastructuur voor alternatieve brandstoffen op een locatie of in een ruimte die toegankelijk is voor het grote publiek, ongeacht of die infrastructuur zich op een openbaar dan wel op een privéterrein bevindt, ongeacht de eventuele beperkingen of voorwaarden voor de toegang tot de locatie of ruimte en ongeacht de gebruiksvoorwaarden van die infrastructuur;

(39) “Quick-responscode (QR-code)”: een ISO 18004-conforme codering en visualisatie van gegevens;

(40) “adhoc-laadbeurt”: een door een eindgebruiker aangekochte laaddienst waarvoor hij niet verplicht is zich te registreren, een schriftelijke overeenkomst te sluiten of een commerciële relatie met de exploitant van een laadpunt aan te gaan voor een langere periode dan de aankoop van de dienst;

(41) “laadpunt”: een vaste of mobiele interface die het mogelijk maakt elektriciteit over te brengen naar een elektrisch voertuig en dat weliswaar over een of meer connectoren voor verschillende types stekker kan beschikken maar waaraan slechts één elektrisch voertuig tegelijk kan opladen, met uitzondering van apparaten met een uitgangsvermogen van ten hoogste 3,7 kW die niet in de eerste plaats voor het opladen van elektrische voertuigen zijn bestemd;

(42) “laadpunt, -station of -pool voor lichte voertuigen”: een laadpunt, -station of -pool dat of die bestemd is voor het opladen van lichte voertuigen, hetzij vanwege het specifieke ontwerp van de connectoren/stekkers, hetzij vanwege de inrichting van de parkeerplaats naast het laadpunt, het station en/of de pool;

(43) “laadpunt, station of pool voor zware bedrijfsvoertuigen”: een laadpunt, station of pool dat of die bestemd is voor het opladen van zware bedrijfsvoertuigen, hetzij vanwege het specifieke ontwerp van de connectoren/stekkers, hetzij vanwege het ontwerp van de parkeerplaats naast het laadpunt, het station en/of de pool;

(44) “laadpool”: een of meer laadstations op een specifieke locatie;

(45) “laadstation”: een enkele fysieke installatie op een specifieke locatie, bestaande uit een of meer laadpunten;

(46) “laaddienst”: de verkoop of levering van elektriciteit, met inbegrip van aanverwante diensten, via een openbaar toegankelijk laadpunt;

(47) “laadsessie”: het volledige proces van het opladen van een voertuig op een openbaar toegankelijk laadpunt vanaf het moment waarop het voertuig wordt aangesloten tot het moment waarop het wordt losgekoppeld;

(48) “ad-hoctankbeurt”: een door een eindgebruiker aangekochte tankdienst waarvoor hij niet verplicht is zich te registreren, een schriftelijke overeenkomst te sluiten of een commerciële relatie met de exploitant van dat tankpunt aan te gaan voor een langere periode dan de aankoop van de dienst;

(49) “tankpunt”: een tankfaciliteit voor de levering van een vloeibare of gasvormige alternatieve brandstof via een vaste of mobiele installatie, waaraan slechts één voertuig tegelijk kan worden bijgetankt;

(50) “tankdienst”: de verkoop of levering van een vloeibare of gasvormige alternatieve brandstof via een openbaar toegankelijk tankpunt;

(51) “tanksessie”: het volledige proces van het tanken van een voertuig op een openbaar toegankelijk tankpunt vanaf het moment waarop het voertuig wordt aangesloten tot het moment waarop het wordt losgekoppeld;

(52) “tankstation”: één fysieke installatie op een specifieke locatie, bestaande uit een of meer tankpunten;

(53) 'regulerende instantie': de door elke lidstaat krachtens artikel 57, lid 1, van Richtlijn (EU) 2019/944 aangewezen regulerende instantie;

(54) “hernieuwbare energie”: energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen als gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001;

(55) “ro-ro-passagiersschip”: een schip dat over de nodige voorzieningen beschikt om weg- of spoorvoertuigen het vaartuig op en af te laten rijden en dat bestemd is voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers;

(56) “veilig en beveiligd parkeerterrein”: een parkeer- en rustplaats als bedoeld in artikel 17, lid 1, punt b), die bestemd is voor nachtelijk parkeren van zware bedrijfsvoertuigen;

(57) “schip op zijn ligplaats”: een schip op zijn ligplaats als gedefinieerd in artikel 3, punt 1, c), van Verordening (EU) 2015/757;

(58) “walstroomvoorziening”: de voorziening van walstroom aan zeeschepen of binnenschepen die op de ligplaats liggen door middel van een gestandaardiseerde aansluiting;

(59) “slim opladen”: een laadbeurt waarbij de intensiteit van de aan de batterij geleverde elektriciteit in realtime wordt aangepast op basis van via elektronische communicatie ontvangen informatie;

(60) “statische gegevens”: gegevens die niet vaak of niet op regelmatige basis wijzigen;

(61) “uitgebreid TEN-T-netwerk”: een netwerk als gedefinieerd in artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1315/2013;

(62) “TEN-T-kernnetwerk”: een netwerk als gedefinieerd in artikel 38 van Verordening (EU) nr. 1315/2013;

(63) “binnenhaven op het TEN-T-kernnetwerk en op het uitgebreide TEN-T-netwerk”: een binnenhaven van het TEN-T-kernnetwerk of uitgebreide TEN-T-netwerk, als genoemd en gecategoriseerd in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1315/2013;

(64) “zeehaven op het TEN-T-kernnetwerk en op het uitgebreide TEN-T-netwerk”: een zeehaven van het TEN-T-kernnetwerk of uitgebreide TEN-T-netwerk, als genoemd en gecategoriseerd in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1315/2013;

(65) “transmissiesysteembeheerder”: een systeembeheerder als gedefinieerd in artikel 2, punt 35, van Richtlijn (EU) 2019/944;

(66) “stedelijk knooppunt”: een stedelijk knooppunt als gedefinieerd in artikel 3, punt p), van Verordening (EU) nr. 1315/2013.

Artikel 3 - Streefcijfers voor laadinfrastructuur voor lichte elektrische voertuigen

1. De lidstaten zien er op toe dat:

–de uitrol van openbaar toegankelijke laadstations voor lichte voertuigen gelijke tred houdt met de toename van het aantal elektrische lichte voertuigen;

–dat de op hun grondgebied geïnstalleerde openbaar toegankelijke laadstations voor lichte voertuigen voldoende vermogen leveren voor die voertuigen.

Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat aan het einde van elk jaar, met ingang van het in artikel 24 bedoelde jaar, de volgende streefcijfers voor het beschikbare laadvermogen cumulatief worden gehaald:

(a)voor elk op hun grondgebied ingeschreven licht batterijvoertuig wordt via openbaar toegankelijke laadstations een totaal laadvermogen geleverd van ten minste 1 kW; en

(b)voor elk op hun grondgebied ingeschreven licht plug-in hybride voertuig wordt via openbaar toegankelijke laadstations een totaal laadvermogen geleverd van ten minste 0,66 kW.

2. De lidstaten zorgen op hun wegennet voor een minimumdekking van openbaar toegankelijke laadpunten voor lichte voertuigen. Met het oog daarop zorgen de lidstaten ervoor dat:

(a)op het TEN-T-kernnetwerk in elke rijrichting op onderlinge afstanden van maximaal 60 km openbaar toegankelijke laadpools voor lichte voertuigen worden geïnstalleerd die voldoen aan de volgende eisen:

i) uiterlijk op 31 december 2025 levert elke laadpool een laadvermogen van ten minste 300 kW en omvat hij ten minste één laadstation met een individueel laadvermogen van ten minste 150 kW;

ii) uiterlijk op 31 december 2030 levert elke laadpool een laadvermogen van ten minste 600 kW en omvat hij ten minste twee laadstations met een individueel laadvermogen van ten minste 150 kW;

(b)op het uitgebreide TEN-T-netwerk in elke rijrichting op onderlinge afstanden van maximaal 60 km openbaar toegankelijke laadpools voor lichte voertuigen worden geïnstalleerd die voldoen aan de volgende eisen:

i) uiterlijk op 31 december 2030 levert elke laadpool een vermogen van ten minste 300 kW en omvat hij ten minste één laadstation met een individueel vermogen van ten minste 150 kW;

ii) uiterlijk op 31 december 2035 levert elke laadpool een laadvermogen van ten minste 600 kW en omvat hij ten minste twee laadstations met een individueel laadvermogen van ten minste 150 kW;

3. Naburige lidstaten zorgen ervoor dat de in de punten a) en b) bedoelde maximumafstanden op grensoverschrijdende wegen van het TEN-T-kernnetwerk en het uitgebreide TEN-T-netwerk niet worden overschreden.

Artikel 4 - Streefcijfers voor laadinfrastructuur voor zware elektrische bedrijfsvoertuigen

1. De lidstaten zorgen op hun grondgebied voor een minimumdekking van openbaar toegankelijke laadpunten voor zware bedrijfsvoertuigen. Met het oog daarop zorgen de lidstaten ervoor dat:

(a)op het TEN-T-kernnetwerk in elke rijrichting op onderlinge afstanden van maximaal 60 km openbaar toegankelijke laadpools voor zware bedrijfsvoertuigen worden geïnstalleerd die voldoen aan de volgende eisen:

i) uiterlijk op 31 december 2025 levert elke laadpool een laadvermogen van ten minste 1400 kW en omvat hij ten minste één laadstation met een individueel laadvermogen van ten minste 350 kW;

ii) uiterlijk op 31 december 2030 levert elke laadpool een laadvermogen van ten minste 3500 kW en omvat hij ten minste twee laadstations met een individueel vermogen van ten minste 350 kW;

(b)op het uitgebreide TEN-T-netwerk worden in elke rijrichting op onderlinge afstanden van maximaal 100 km openbaar toegankelijke laadpools voor zware bedrijfsvoertuigen geïnstalleerd die voldoen aan de volgende eisen:

i) uiterlijk op 31 december 2030 levert elke laadpool een laadvermogen van ten minste 1400 kW en omvat hij ten minste één laadstation met een individueel laadvermogen van ten minste 350 kW;

ii) uiterlijk op 31 december 2035 levert elke laadpool een laadvermogen van ten minste 3500 kW en omvat hij ten minste twee laadstations met een individueel laadvermogen van ten minste 350 kW;

(c)elk veilig en beveiligd parkeerterrein uiterlijk op 31 december 2030 is uitgerust met ten minste één laadstation voor zware bedrijfsvoertuigen met een laadvermogen van ten minste 100 kW;

(d)elk stedelijk knooppunt uiterlijk op 31 december 2025 beschikt over openbaar toegankelijke laadpunten voor zware bedrijfsvoertuigen met een totaal laadvermogen van ten minste 600 kW, geleverd door laadstations met een individueel laadvermogen van ten minste 150 kW;

(e)elk stedelijk knooppunt uiterlijk op 31 december 2030 beschikt over openbaar toegankelijke laadpunten voor zware bedrijfsvoertuigen met een totaal laadvermogen van ten minste 1 200 kW, geleverd door laadstations met een individueel laadvermogen van ten minste 150 kW.

2. Naburige lidstaten zorgen ervoor dat de onder a) en b) bedoelde maximumafstanden op grensoverschrijdende wegen van het TEN-T-kernnetwerk en het uitgebreide TEN-T-netwerk niet worden overschreden.

Artikel 5 - Laadinfrastructuur

1. Exploitanten van openbaar toegankelijke laadstations kunnen kiezen van welke elektriciteitsleverancier uit de Unie zij elektriciteit afnemen, mits de leverancier daarmee instemt.

2. Exploitanten van laadpunten bieden eindgebruikers op de door hen geëxploiteerde openbaar toegankelijke laadpunten de mogelijkheid om hun elektrisch voertuig op ad-hocbasis te herladen met behulp van een in de Unie gangbaar betaalinstrument. Daartoe:

(a)aanvaarden exploitanten van laadpunten in openbaar toegankelijke laadstations met een laadvermogen van minder dan 50 kW die vanaf de in artikel 24 bedoelde datum worden geïnstalleerd, elektronische betalingen via terminals en apparatuur die voor betalingsdiensten worden gebruikt, met inbegrip van ten minste een van de volgende elementen:

i) betaalkaartlezers;

ii) apparatuur voor contactloos betalen die ten minste in staat is betaalkaarten te lezen;

iii) apparaten met een internetverbinding, die bijvoorbeeld een specifieke QR-code kunnen genereren die voor de betaaltransactie kan worden gebruikt;

(b)aanvaarden exploitanten van laadpunten in openbaar toegankelijke laadstations met een laadvermogen van 50 kW of meer die vanaf de in artikel 24 bedoelde datum worden geïnstalleerd, elektronische betalingen via terminals en apparatuur die voor betalingsdiensten worden gebruikt, met inbegrip van ten minste een van de volgende elementen:

i) betaalkaartlezers;

ii) apparatuur voor contactloos betalen die ten minste in staat is betaalkaarten te lezen.

Met ingang van 1 januari 2027 zorgen exploitanten van laadpunten ervoor dat alle door hen geëxploiteerde openbaar toegankelijke laadstations met een laadvermogen van 50 kW of meer voldoen aan de eis van punt b).

De in de punten a) en b) vastgestelde eisen zijn niet van toepassing op openbaar toegankelijke laadpunten waarbij de laaddienst gratis wordt verleend.  

3. Wanneer exploitanten van laadpunten op een door hen geëxploiteerd openbaar toegankelijk laadpunt automatische authenticatie aanbieden, dienen zij eindgebruikers de mogelijkheid te bieden geen gebruik te maken van de automatische authenticatie; in dat geval moeten eindgebruikers de mogelijkheid krijgen hun voertuig op ad-hocbasis op te laden, zoals bepaald in lid 3, of gebruik te maken van een andere contractuele laadoplossing die op dat laadpunt wordt aangeboden. Op elk openbaar toegankelijk laadpunt dat zij exploiteren en waar zij automatische authenticatie beschikbaar stellen, duiden exploitanten van laadpunten op transparante wijze aan dat die optie beschikbaar is en bieden zij deze op een handige manier aan de eindgebruiker aan.

4. De prijzen die exploitanten van openbaar toegankelijke laadpunten in rekening brengen, moeten redelijk, gemakkelijk en duidelijk vergelijkbaar, transparant en niet-discriminerend zijn. Exploitanten van openbaar toegankelijke laadpunten mogen geen onderscheid maken tussen de prijzen die worden aangerekend aan eindgebruikers en aan aanbieders van mobiliteitsdiensten, noch tussen de prijzen die aan verschillende aanbieders van mobiliteitsdiensten worden aangerekend. In voorkomend geval mag het prijsniveau alleen op evenredige wijze worden gedifferentieerd, op basis van een objectieve rechtvaardiging.

5. Exploitanten van laadpunten vermelden de ad-hocprijs en alle componenten daarvan duidelijk op alle door hen geëxploiteerde openbaar toegankelijke laadpunten, zodat de eindgebruikers die tarieven kennen alvorens zij een laadsessie beginnen. Ten minste de volgende prijscomponenten, indien van toepassing op het laadstation, moeten duidelijk worden weergegeven:

–de prijs per sessie,

–de prijs per minuut,

–de prijs per kWh.

6. De prijzen die aanbieders van mobiliteitsdiensten aan eindgebruikers in rekening brengen, moeten redelijk, transparant en niet-discriminerend zijn. Aanbieders van mobiliteitsdiensten stellen eindgebruikers vóór het begin van een laadsessie via vrij toegankelijke, breed ondersteunde elektronische middelen alle prijsinformatie ter beschikking die op hun geplande laadsessie van toepassing is; daarbij wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen de prijscomponenten die de exploitant van het laadpunt in rekening brengt, de toepasselijke e-roamingkosten en andere door de aanbieder van mobiliteitsdiensten aangerekende vergoedingen of kosten. De vergoedingen moeten redelijk, transparant en niet-discriminerend zijn. Er mogen geen extra kosten voor grensoverschrijdende e-roaming worden aangerekend.

7. Vanaf de in artikel 24 bedoelde datum zorgen exploitanten van laadpunten ervoor dat alle door hen geëxploiteerde openbaar toegankelijke laadpunten digitaal geconnecteerd zijn.

8. Vanaf de in artikel 24 bedoelde datum zorgen exploitanten van laadpunten ervoor dat alle door hen geëxploiteerde openbaar toegankelijke laadpunten voor normaal vermogen uitgerust zijn om slim te kunnen laden.

9. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat op parkeer- en rustplaatsen op het TEN-T-wegennet waar infrastructuur voor alternatieve brandstoffen is geïnstalleerd passende bewegwijzering wordt aangebracht, zodat gebruikers de exacte plaats van de infrastructuur voor alternatieve brandstoffen gemakkelijk kunnen vinden.

10. Exploitanten van openbaar toegankelijke laadpunten zorgen ervoor dat alle door hen geëxploiteerde openbaar toegankelijke laadpunten met gelijkstroom (DC) uitgerust zijn met een vaste laadkabel.

11. Als de exploitant van een laadpunt niet de eigenaar is van dat punt, stelt de eigenaar de exploitant, overeenkomstig de tussen beide getroffen regelingen, een laadpunt ter beschikking waarvan de technische kenmerken hem in staat stellen te voldoen aan de in de leden 1, 3, 7, 8 en 10 vastgestelde eisen.

Artikel 6 - Streefcijfers voor waterstoftankinfrastructuur voor wegvoertuigen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat op hun grondgebied uiterlijk op 31 december 2030 een minimumaantal openbaar toegankelijke waterstoftankstations zijn geïnstalleerd.

Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat het TEN-T-kernnetwerk en het uitgebreide TEN-T-netwerk uiterlijk op 31 december 2030 worden uitgerust met openbaar toegankelijke waterstoftankstations met een minimumcapaciteit van 2 t/dag en met een dispenser van ten minste 700 bar; de onderlinge afstand tussen die tankstations bedraagt maximaal 150 km. Vloeibare waterstof moet beschikbaar worden gesteld in openbaar toegankelijke tankstations, waartussen de onderlinge afstand maximaal 450 km bedraagt.

Zij zorgen ervoor dat uiterlijk op 31 december 2030 in elk stedelijk knooppunt ten minste één openbaar toegankelijk waterstoftankstation beschikbaar is. Voor de installatie van die tankstations wordt een analyse gemaakt van de beste locatie, rekening houdend met de uitrol van dergelijke stations in multimodale knooppunten waar ook waterstof aan andere vervoerswijzen kan worden geleverd.

2. Naburige lidstaten zorgen ervoor dat de in de in lid 1, tweede alinea, bedoelde maximumafstand op grensoverschrijdende wegen van het TEN-T-kernnetwerk en het uitgebreide TEN-T-netwerk niet wordt overschreden.

3. De exploitant van een openbaar toegankelijk tankstation of, indien hij niet de eigenaar is, de eigenaar van dat tankstation zorgt er, overeenkomstig regelingen tussen beide, voor dat het station kan worden gebruikt door zowel lichte voertuigen als zware bedrijfsvoertuigen. In goederenterminals zorgen de exploitanten of eigenaars van openbaar toegankelijke waterstoftankstations ervoor dat in die stations ook vloeibare waterstof kan worden getankt.

Artikel 7 - Infrastructuur voor het tanken van waterstof

1. Vanaf de in artikel 24 bedoelde datum bieden alle exploitanten van openbaar toegankelijke waterstoftankstations eindgebruikers in de door hen geëxploiteerde stations de mogelijkheid om op ad-hocbasis te tanken middels een in de Unie gangbaar betaalinstrument. Daartoe zorgen exploitanten van waterstoftankstations ervoor dat in alle door hen geëxploiteerde waterstoftankstations elektronisch kan worden betaald via terminals en apparatuur voor betaaldiensten, waaronder ten minste een van de volgende:

(a)betaalkaartlezers;

(b)apparatuur voor contactloos betalen die ten minste in staat is betaalkaarten te lezen;

Indien de exploitant van het waterstoftankpunt niet de eigenaar is van dat punt, stelt de eigenaar de exploitant, overeenkomstig de tussen beide getroffen regelingen, waterstoftankpunten ter beschikking waarvan de technische kenmerken de exploitant in staat stellen te voldoen aan de in dit lid vastgestelde verplichting.

2. De prijzen die exploitanten van openbaar toegankelijke waterstoftankpunten in rekening brengen, moeten redelijk, gemakkelijk en duidelijk vergelijkbaar, transparant en niet-discriminerend zijn. Exploitanten van openbaar toegankelijke waterstoftankpunten mogen geen onderscheid maken tussen de prijzen die aan eindgebruikers en aan aanbieders van mobiliteitsdiensten worden aangerekend, noch tussen de prijzen die aan de verschillende aanbieders van mobiliteitsdiensten worden aangerekend. In voorkomend geval mag het prijsniveau alleen worden gedifferentieerd op basis van een objectieve rechtvaardiging.

3. Exploitanten van waterstoftankpunten stellen prijsinformatie beschikbaar vóór het begin van een tankbeurt in de door hen geëxploiteerde tankstations.

4. Exploitanten van openbaar toegankelijke tankstations kunnen op contractbasis waterstoftankdiensten verlenen aan klanten, onder meer namens en voor rekening van andere aanbieders van mobiliteitsdiensten. Aanbieders van mobiliteitsdiensten rekenen aan eindgebruikers redelijke, transparante en niet-discriminerende prijzen aan. Aanbieders van mobiliteitsdiensten stellen eindgebruikers vóór het begin van de tankbeurt via vrij toegankelijke, breed ondersteunde elektronische middelen alle op hun geplande tankbeurt toepasselijke prijsinformatie ter beschikking; daarbij wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de prijscomponenten die de exploitant van het waterstoftankpunt in rekening brengt, de toepasselijke e-roamingkosten en andere door de aanbieder van mobiliteitsdiensten aangerekende vergoedingen of kosten.

Artikel 8 - LNG-infrastructuur voor wegvoertuigen

Tot 1 januari 2025 zien de lidstaten erop toe dat er minstens op het TEN-T-kernnetwerk een passend aantal openbaar toegankelijke LNG-tankpunten beschikbaar zijn om ervoor te zorgen dat zware bedrijfsvoertuigen op LNG in de hele Unie kunnen rijden, voor zover daar vraag naar is en tenzij de kosten buitensporig zijn ten opzichte van de baten, waaronder de voordelen voor het milieu.

Artikel 9 - Streefcijfers voor walstroomvoorzieningen in zeehavens

1. De lidstaten zorgen ervoor dat in zeehavens minimale walstroomvoorzieningen voor zeeschepen voor container- of passagiersvervoer beschikbaar zijn. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat uiterlijk 1 januari 2030:

(a)de zeehavens van het TEN-T-kernnetwerk en uitgebreide TEN-T-netwerk die de jongste drie jaar gemiddeld door meer dan 50 containerzeeschepen van meer dan 5 000 brutoton werden aangedaan over voldoende vermogen aan walstroom beschikken om aan ten minste 90 % van de vraag van die schepen te voldoen;

(b)de zeehavens van het TEN-T-kernnetwerk en uitgebreide TEN-T-netwerk die de jongste drie jaar gemiddeld door meer van 40 ro-ro-passagierszeeschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen van meer dan 5 000 brutoton werden aangedaan over voldoende vermogen aan walstroom beschikken om aan ten minste 90 % van de vraag van die schepen te voldoen;

(c)de zeehavens van het TEN-T-kernnetwerk en uitgebreide TEN-T-netwerk die de jongste drie jaar gemiddeld door meer van 25 passagiersschepen van andere types dan ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen van meer dan 5 000 brutoton werden aangedaan over voldoende vermogen aan walstroom beschikken om aan ten minste 90 % van de vraag van die schepen te voldoen.

2. Voor de bepaling van het aantal havenaanlopen wordt geen rekening gehouden met:

(a)schepen die minder dan twee uur aangelegd blijven, berekend op basis van het uur van vertrek en aankomst dat wordt gemonitord overeenkomstig artikel 14 van het voorstel voor een verordening COM (2021)562;

(b)havenaanlopen door schepen die emissievrije technologieën gebruiken, zoals gespecificeerd in bijlage III bij het voorstel voor een verordening COM(2021)562;

(c)niet-geplande havenaanlopen om veiligheidsredenen of om mensenlevens op zee te redden.

3. Wanneer de zeehaven van het TEN-T-kernnetwerk en het uitgebreide TEN-T-netwerk gelegen zijn op een eiland dat niet rechtstreeks op het elektriciteitsnet is aangesloten, is lid 1 niet van toepassing tot een dergelijke verbinding tot stand is gebracht of tot er ter plaatse voldoende vermogen uit schone energiebronnen kan worden opgewekt.

Artikel 10 - Streefcijfers voor walstroomvoorzieningen in binnenhavens

De lidstaten zien er op toe dat:

(a)uiterlijk 1 januari 2025 ten minste één walstroominstallatie voor binnenschepen beschikbaar is in alle binnenhavens van het TEN-T-kernnetwerk;

(b)uiterlijk 1 januari 2030 ten minste één walstroominstallatie voor binnenschepen beschikbaar is in alle binnenhavens van het uitgebreide TEN-T-netwerk.

Artikel 11 - Streefcijfers voor de levering van LNG in zeehavens

1. De lidstaten zorgen ervoor dat in de in lid 2 bedoelde zeehavens van het TEN-T-kernnetwerk een passend aantal LNG-tankpunten wordt geïnstalleerd, zodat zeeschepen uiterlijk 1 januari 2025 over het volledige TEN-T-kernnetwerk kunnen varen. Indien nodig werken lidstaten met naburige lidstaten samen om een adequate dekking van het TEN-T-kernnetwerk te waarborgen.

2. De lidstaten wijzen in hun nationale beleidskaders de zeehavens van het TEN-T-kernnetwerk aan waar de LNG-tankpunten als bedoeld in lid 1 beschikbaar zullen zijn, rekening houdend met werkelijke marktbehoeften en ontwikkelingen.

Artikel 12 - Streefcijfers voor de levering van elektriciteit aan stilstaande luchtvaartuigen

1. De lidstaten zien erop toe dat beheerders van luchthavens van het TEN-T-kernnetwerk en het uitgebreide TEN-T-netwerk ervoor zorgen dat elektriciteit kan worden geleverd aan stilstaande luchtvaartuigen:

(a)tegen 1 januari 2025: aan alle voor commerciële vluchtuitvoeringen gebruikte gates;

(b)tegen 1 januari 2030: op alle voor commerciële vluchtuitvoeringen gebruikte buitenstandplaatsen.

2. Uiterlijk 1 januari 2030 nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de overeenkomstig lid 1 geleverde elektriciteit afkomstig is van het elektriciteitsnet of ter plaatse uit hernieuwbare energie wordt opgewekt.

Artikel 13 - Nationale beleidskaders

1. Tegen 1 januari 2024 stellen de lidstaten een ontwerp van nationaal beleidskader op voor de ontwikkeling van de markt van alternatieve brandstoffen in de vervoerssector en de uitrol van de betreffende infrastructuur en dienen zij dat ontwerp in bij de Commissie.

De nationale beleidskaders omvatten minstens de volgende elementen:

(a)een beoordeling van de huidige stand en de toekomstige ontwikkeling van de markt voor alternatieve brandstoffen in de vervoerssector, en van de ontwikkeling van de infrastructuur voor alternatieve brandstoffen, rekening houdend met de intermodale toegang tot die infrastructuur en, desgevallend, de grensoverschrijdende continuïteit;

(b)de nationale streefcijfers en doelstellingen overeenkomstig de artikelen 3, 4, 6, 8, 9, 10, 11 en 12, waarvoor in deze verordening bindende nationale streefcijfers zijn vastgesteld;

(c)de nationale streefcijfers en doelstellingen voor de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen met betrekking tot de punten l), m), n), o) en p) van dit lid, waarvoor in deze verordening geen bindende streefcijfers zijn vastgesteld;

(d)de beleidslijnen en maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de onder b) en c) van dit lid bedoelde bindende streefcijfers en doelstellingen worden bereikt;

(e)maatregelen ter bevordering van de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen voor wagenparken die bijzonder geschikt zijn voor de invoering van dergelijke brandstoffen, met name elektrische laad- en waterstoftankstations voor OV-bussen en elektrische laadpunten voor deelauto's;

(f)maatregelen om de uitrol van laadpunten voor lichte en zware bedrijfsvoertuigen op particuliere niet voor het publiek toegankelijke locaties aan te moedigen en te faciliteren;

(g)maatregelen om de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen, met name openbaar toegankelijke laadpunten, te bevorderen in stedelijke knooppunten;

(h)maatregelen om een voldoende aantal openbaar toegankelijke laadpunten voor hoog vermogen te bevorderen;

(i)de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de uitrol en het beheer van laadpunten, met inbegrip van de geografische spreiding van tweerichtingslaadpunten, bijdragen tot de flexibiliteit van het energiesysteem en tot de penetratie van hernieuwbare elektriciteit in het elektriciteitssysteem;

(j)maatregelen om ervoor te zorgen dat openbaar toegankelijke laad- en tankpunten toegankelijk zijn voor ouderen, personen met beperkte mobiliteit en personen met een handicap, overeenkomstig de toegankelijkheidseisen van de bijlagen I en III van Richtlijn 2019/882;

(k)maatregelen om mogelijke belemmeringen voor de planning, de afgifte van vergunningen en de aanschaf van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen weg te nemen;

(l)een plan voor de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen op luchthavens voor andere doelen dan de elektriciteitsvoorziening van stilstaande luchtvaartuigen, met name om luchtvaartuigen op te laden met elektriciteit of bij te tanken met waterstof;

(m)een plan voor de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen in zeehavens, met name voor elektriciteit en waterstof, voor havendiensten als gedefinieerd in Verordening (EU) 2017/352 66 van het Europees Parlement en de Raad;

(n)een plan voor de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen in zeehavens voor andere energie dan LNG of walstroom, met name om zeeschepen te voorzien van waterstof, ammoniak en elektriciteit;

(o)een plan voor de uitrol van alternatieve brandstoffen in de binnenvaart, met name voor de levering van waterstof en elektriciteit;

(p)een plan voor de introductie van waterstof- of batterijtreinen op lijnen die niet zullen worden geëlektrificeerd, met vermelding van de streefcijfers, mijlpalen en vereiste financiering.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat in de nationale beleidskaders rekening wordt gehouden met de behoeften van de verschillende vervoerswijzen op hun grondgebied, onder meer die waarvoor beperkte alternatieven voor fossiele brandstoffen beschikbaar zijn.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat in de nationale beleidskaders in voorkomend geval rekening wordt gehouden met de belangen van regionale en lokale autoriteiten, met name wat betreft laad- en tankinfrastructuur voor het openbaar vervoer, alsook met die van de betrokken belanghebbenden.

4. De lidstaten werken waar nodig door middel van overleg of gezamenlijke beleidskaders samen om te waarborgen dat de maatregelen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening coherent en gecoördineerd zijn. De lidstaten werken met name samen aan de strategieën voor het gebruik van alternatieve brandstoffen en de uitrol van de bijbehorende infrastructuur in het vervoer over water. De Commissie ondersteunt de lidstaten bij dat samenwerkingsproces.

5. Steunmaatregelen voor infrastructuur voor alternatieve brandstoffen moeten in overeenstemming zijn met de desbetreffende staatssteunregels van het VWEU.

6. Elke lidstaat maakt zijn ontwerp van nationaal beleidskader bekend en zorgt ervoor dat het publiek in een vroeg stadium reële inspraak krijgt bij de ontwikkeling van het ontwerp van nationaal beleidskader.

7. De Commissie beoordeelt de ontwerpen van nationale beleidskaders en kan uiterlijk zes maanden nadat een lidstaat zijn ontwerp van nationaal beleidskader als bedoeld in lid 1 heeft ingediend aanbevelingen doen aan die lidstaat. In deze aanbevelingen kan met name het volgende aan bod komen:

(a)het ambitieniveau van de streefcijfers en doelstellingen om te voldoen aan de verplichtingen van de artikelen 3, 4, 6, 8, 9, 10, 11 en 12;

(b)de beleidslijnen en maatregelen met betrekking tot de doelstellingen en streefcijfers van de lidstaten.

8. De lidstaten houden in hun nationale beleidskader rekening met de eventuele aanbevelingen van de Commissie. Een lidstaat die besluit geen gevolg te geven aan een aanbeveling of een aanzienlijk deel daarvan, dient de Commissie schriftelijk in kennis te stellen van de redenen die aan dat besluit ten grondslag liggen.

9. Uiterlijk 1 januari 2025 stelt elke lidstaat de Commissie in kennis van zijn definitieve nationale beleidskader.

Artikel 14 - Rapportage

1. Elke lidstaat dient uiterlijk 1 januari 2027 en vervolgens om de twee jaar een individueel voortgangsverslag in bij de Commissie over de uitvoering van zijn nationale beleidskader.

2. Die voortgangsverslagen bevatten de in bijlage I bedoelde informatie en, in voorkomend geval, een motivering betreffende mate waarin de in artikel 13 bedoelde nationale streefcijfers en doelen zijn verwezenlijkt.

3. Uiterlijk op 30 juni 2024 en vervolgens om de drie jaar beoordelen de regulerende instanties van de lidstaten hoe de uitrol en exploitatie van laadpunten elektrische voertuigen in staat zouden kunnen stellen een grotere bijdrage te leveren aan de flexibiliteit van het energiesysteem, onder meer door hun deelname aan de balanceringsmarkt, en aan de verdere absorptie van hernieuwbare elektriciteit. In die beoordeling wordt rekening gehouden met alle types openbare en particuliere laadpunten en worden aanbevelingen gedaan in termen van type, ondersteunende technologie en geografische spreiding om de gebruikers beter in staat te stellen hun elektrische voertuigen in het systeem te integreren. Die informatie wordt openbaar gemaakt. Op basis van de resultaten van die beoordeling nemen de lidstaten zo nodig passende maatregelen voor de uitrol van extra laadpunten en vermelden zij die maatregelen in hun voortgangsverslag als bedoeld in lid 1. De systeembeheerders houden rekening met de beoordeling en de maatregelen in de in artikel 32, lid 3, en artikel 51 van Richtlijn (EU) 2019/944 bedoelde netontwikkelingsplannen.

4. Op basis van de input van transmissie- en distributiesysteembeheerders beoordeelt de regulerende instantie van een lidstaat uiterlijk op 30 juni 2024 en vervolgens om de drie jaar de potentiële bijdrage van bidirectioneel laden aan de integratie van hernieuwbare elektriciteit in het elektriciteitssysteem. Die beoordeling wordt openbaar gemaakt. Op basis van de resultaten van die beoordeling nemen de lidstaten zo nodig passende maatregelen om de beschikbaarheid en geografische spreiding van bidirectionele laadpunten op zowel openbare als particuliere plaatsen bij te sturen en nemen zij die maatregelen op in hun voortgangsverslag als bedoeld in lid 1.

5. De Commissie stelt richtsnoeren en modellen vast met betrekking tot de inhoud, structuur en het formaat van de nationale beleidskaders en de inhoud van de nationale voortgangsverslagen die de lidstaten zes maanden na de in artikel 24 bedoelde datum overeenkomstig artikel 13, lid 1, moeten indienen. De Commissie kan richtsnoeren en modellen vaststellen om de doeltreffende toepassing van alle andere bepalingen van deze verordening in de Unie te faciliteren.

Artikel 15 - Beoordeling van de nationale beleidskaders en voortgangsverslagen

1. Uiterlijk 1 januari 2026 beoordeelt de Commissie de door de lidstaten overeenkomstig artikel 13, lid 9, ingediende nationale beleidskaders en dient zij bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de beoordeling van de nationale beleidskaders en de samenhang daarvan op het niveau van de Unie, inclusief een evaluatie van de mate waarin de in artikel 13, lid 1, bedoelde nationale streefcijfers en doelen zijn verwezenlijkt.

2. De Commissie beoordeelt de door de lidstaten overeenkomstig artikel 14, lid 1, ingediende voortgangsverslagen en doet in voorkomend geval aanbevelingen aan de lidstaten om ervoor te zorgen dat de in deze verordening vastgestelde doelstellingen en verplichtingen worden verwezenlijkt. Uiterlijk zes maanden na die aanbevelingen van de Commissie dienen de lidstaten bij de Commissie een actualisering van hun voortgangsverslag in.

3. De Commissie dient één jaar na de indiening van de nationale voortgangsverslagen door de lidstaten bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over haar beoordeling van de voortgangsverslagen overeenkomstig artikel 14, lid 1. Daarin worden de volgende aspecten beoordeeld:

(a)de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt bij de verwezenlijking van de streefcijfers en doelstellingen;

(b)de samenhang van de ontwikkeling op EU-niveau.

4. Op basis van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 13, lid 1, en artikel 14, lid 1, ingediende nationale beleidskaders en nationale voortgangsverslagen, publiceert en actualiseert de Commissie regelmatig informatie over de door de lidstaten meegedeelde nationale streefcijfers en doelstellingen met betrekking tot:

(a)het aantal openbaar toegankelijke laadpunten en -stations, uitgesplitst in laadpunten voor lichte voertuigen en laadpunten voor zware bedrijfsvoertuigen, en overeenkomstig de categorisering in bijlage III;

(b)het aantal openbaar toegankelijke waterstoftankpunten;

(c)de infrastructuur voor walstroomvoorziening in zee- en binnenhavens van het TEN-T-kernnetwerk en het uitgebreide TEN-T-netwerk;

(d)de infrastructuur voor elektriciteitsvoorziening voor stilstaande luchtvaartuigen op luchthavens van het TEN-T-kernnetwerk en het uitgebreide TEN-T-netwerk;

(e)het aantal LNG-tankpunten in zee- en binnenhavens van het TEN-T-kernnetwerk en het uitgebreide TEN-T-netwerk;

(f)het aantal openbaar toegankelijke LNG-tankpunten voor motorvoertuigen;

(g)het aantal openbaar toegankelijke CNG-tankpunten voor motorvoertuigen;

(h)de tank- en laadpunten voor andere alternatieve brandstoffen in zee- en binnenhavens van het TEN-T-kernnetwerk en het uitgebreide TEN-T-netwerk;

(i)de tank- en laadinfrastructuur voor andere alternatieve brandstoffen in luchthavens van het TEN-T-kernnetwerk en het uitgebreide TEN-T-netwerk;

(j)tank- en laadpunten voor treinen.

Artikel 16 - Voortgangsbewaking

1. Uiterlijk op 28 februari van het jaar na de inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens jaarlijks uiterlijk op dezelfde datum brengen de lidstaten aan de Commissie verslag uit over het totale laadvermogen, het aantal openbaar toegankelijke laadpunten en het aantal geregistreerde plug-in hybride- en batterijvoertuigen die op 31 december van het voorgaande jaar op hun grondgebied in gebruik waren, overeenkomstig de voorschriften van bijlage III.

2. Wanneer uit het in lid 1 van dit artikel bedoelde verslag of uit informatie waarover de Commissie beschikt, blijkt dat het risico bestaat dat een lidstaat zijn nationale streefcijfers als bedoeld in artikel 3, lid 1, niet haalt, kan de Commissie een bevinding in die zin formuleren en de betrokken lidstaat verzoeken corrigerende maatregelen te nemen om de nationale streefcijfers alsnog te halen. Binnen drie maanden na ontvangst van de bevindingen van de Commissie stelt de betrokken lidstaat de Commissie in kennis van de corrigerende maatregelen die hij voornemens is uit te voeren om de in artikel 3, lid 1, vastgestelde streefcijfers te halen. De corrigerende maatregelen omvatten aanvullende maatregelen die de lidstaat zal uitvoeren om de in artikel 3, lid 1, vastgestelde streefcijfers te halen, en een duidelijk tijdschema voor maatregelen waaraan de jaarlijkse voortgang bij het behalen van die doelstellingen kan worden getoetst. Indien de Commissie de corrigerende maatregelen toereikend acht, actualiseert de betrokken lidstaat zijn laatste voortgangsverslag als bedoeld in artikel 14 met de corrigerende maatregelen en stelt hij de Commissie daarvan in kennis.  

Artikel 17 - Informatie voor gebruikers

1. Er moet relevante, coherente en duidelijke informatie beschikbaar worden gesteld met betrekking tot motorvoertuigen die kunnen rijden op specifieke brandstoffen die in de handel worden gebracht of die op laadpunten kunnen worden opgeladen. Die informatie moet worden meegedeeld in de motorvoertuighandleidingen, bij de tank- en laadpunten, op de motorvoertuigen en bij de verkopers van motorvoertuigen. Deze eis geldt voor alle motorvoertuigen en de bijbehorende handleidingen die na 18 november 2016 op de markt worden gebracht.

2. De identificatie van de compatibiliteit tussen voertuigen en infrastructuur alsmede de identificatie van de compatibiliteit tussen brandstoffen en voertuigen, als bedoeld in lid 1, moeten voldoen aan de in bijlage II, punten 9.1 en 9.2, bedoelde technische specificaties. Indien deze normen betrekking hebben op de grafische weergave, m.i.v. kleurcodes, moet die weergave eenvoudig en gemakkelijk te begrijpen zijn en op een duidelijk zichtbare manier worden aangebracht:

(a)op de overeenkomstige pompen en hun vulpistolen bij alle tankpunten, vanaf de datum waarop de brandstoffen op de markt worden gebracht; of

(b)in de onmiddellijke nabijheid van de brandstoftankkleppen van de motorvoertuigen die aanbevolen zijn voor en compatibel zijn met de desbetreffende brandstof, en in handleidingen van motorvoertuigen, als die motorvoertuigen na 18 november 2016 op de markt zijn gebracht.

3. Wanneer de brandstofprijzen in een tankstation worden weergegeven, wordt in voorkomend geval een vergelijking tussen de relevante eenheidsprijzen getoond en wordt, met name voor elektriciteit en waterstof, ter informatie de in bijlage II, punt 9.3, bedoelde gemeenschappelijke methodologie voor prijsvergelijking per eenheid voor alternatieve brandstoffen meegedeeld.

4. Als in de Europese normen tot vaststelling van technische specificaties van een brandstof geen etiketteringsvoorschriften voor de naleving van de betrokken normen zijn opgenomen, als er in de etiketteringsvoorschriften geen sprake is van een grafische weergave met kleurcodes, of als de etiketteringsvoorschriften niet geschikt zijn om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken, kan de Commissie met het oog op de uniforme toepassing van de leden 1 en 2:

(a)de ENO’s de opdracht geven specificaties voor compatibiliteitsetikettering te ontwikkelen;

(b)uitvoeringshandelingen vaststellen tot bepaling van de grafische weergave, met inbegrip van kleurcodes, betreffende de compatibiliteit van brandstoffen die op de EU-markt worden gebracht en die volgens de analyse van de Commissie minstens 1 % van het totale verkoopvolume in meer dan één lidstaat vertegenwoordigen.

5. Als de etiketteringsvoorschriften van de respectieve Europese normen worden geactualiseerd, als uitvoeringshandelingen betreffende etikettering worden vastgesteld of als nieuwe Europese normen voor alternatieve brandstoffen worden ontwikkeld, zijn de overeenkomstige etiketteringseisen 24 maanden na de datum van vaststelling of actualisering van toepassing op alle tank- en laadpunten en op alle motorvoertuigen die op het grondgebied van de lidstaten zijn ingeschreven

Artikel 18 - Gegevensverstrekking

1. De lidstaten wijzen een organisatie voor identificatieregistratie (IDRO) aan. Uiterlijk één jaar na de in artikel 24 bedoelde datum verleent de IDRO unieke identificatiecodes (ID's) voor de identificatie van ten minste de exploitanten van laadpunten en aanbieders van mobiliteitsdiensten.

2. Exploitanten van openbaar toegankelijke laad- en tankpunten of, overeenkomstig de tussen beide partijen getroffen regelingen, eigenaars van dergelijke punten zorgen ervoor dat statische en dynamische gegevens over de door hen geëxploiteerde infrastructuur voor alternatieve brandstoffen beschikbaar is en dat die gegevens kosteloos toegankelijk zijn via de nationale toegangspunten. De volgende types gegevens worden beschikbaar gesteld:

(a)statische gegevens over de door hen geëxploiteerde openbaar toegankelijke laad- en tankpunten:

i) de geografische locatie van het laad- of tankpunt,

ii) het aantal connectoren,

iii) het aantal parkeerplaatsen voor personen met een handicap,

iv) contactgegevens van de eigenaar en de exploitant van het laad- en tankstation.

(b)aanvullende statische gegevens over de door hen geëxploiteerde openbaar toegankelijke laad- en tankpunten:

i) identificatiecodes (ID), ten minste van de exploitant van het laadpunt en van de aanbieders van mobiliteitsdiensten die op dat laadpunt diensten aanbieden, zoals bedoeld in lid 1,

ii) type connector,

iii) stroomtype (AC/DC),

iv) laadvermogen (kW),

(c)dynamische gegevens over de door hen geëxploiteerde openbaar toegankelijke laad- en tankpunten:

i) operationele status (in of buiten werking),

ii) beschikbaarheid (in gebruik/niet in gebruik),

iii) ad-hocprijs.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat gegevens overeenkomstig Richtlijn 2010/40/EU 67 van het Europees Parlement en de Raad via hun nationale toegangspunt op open en niet-discriminerende basis toegankelijk zijn voor alle belanghebbenden.

4. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 17 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde:

(a)aanvullende types gegevens toe te voegen aan de in lid 2 gespecificeerde types gegevens;

(b)de elementen te specificeren met betrekking tot het formaat, de frequentie en de kwaliteit waarin deze gegevens beschikbaar worden gesteld;

(c)gedetailleerde procedures vast te stellen voor het verstrekken en uitwisselen van de krachtens lid 2 vereiste gegevens.

Artikel 19 - Gemeenschappelijke technische specificaties

1. Laadpunten met normaal vermogen voor elektrische voertuigen, met uitzondering van draadloze of inductieve eenheden, die met ingang van de in artikel 24 bedoelde datum worden geïnstalleerd of vernieuwd, moeten ten minste voldoen aan de technische specificaties van punt 1.1 van bijlage II.

2. Laadpunten met hoog vermogen voor elektrische voertuigen, met uitzondering van draadloze of inductieve eenheden, die met ingang van de in artikel 24 bedoelde datum worden geïnstalleerd of vernieuwd, moeten ten minste voldoen aan de technische specificaties van punt 1.2 van bijlage II.

3. Openbaar toegankelijke waterstoftankpunten die met ingang van de in artikel 24 bedoelde datum worden geïnstalleerd of vernieuwd, moeten voldoen aan de technische specificaties van de punten 3.1, 3.2, 3.3 en 3.4 van bijlage II.

4. Walstroominstallaties voor de zeevaart die met ingang van de in artikel 24 bedoelde datum worden geïnstalleerd of vernieuwd, moeten voldoen aan de technische specificaties van de punten 4.1 en 4.2 van bijlage II.

5. CNG-tankpunten voor motorvoertuigen die met ingang van de in artikel 24 bedoelde datum worden geïnstalleerd of vernieuwd, moeten voldoen aan de technische specificaties van punt 8 van bijlage II.

6. Overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) nr. 1025/2012 kan de Commissie Europese normalisatieorganisaties verzoeken Europese normen op te stellen ter bepaling van technische specificaties betreffende de in bijlage II bij deze verordening vermelde gebieden waarvoor de Commissie geen gemeenschappelijke technische specificaties heeft vastgesteld.

7. De Commissie is overeenkomstig artikel 17 bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde:

(a)dit artikel aan te vullen met gemeenschappelijke technische specificaties om volledige technische interoperabiliteit van de laad- en tankinfrastructuur mogelijk te maken op het gebied van fysieke aansluitingen en communicatie betreffende de in bijlage II genoemde gebieden;

(b)bijlage II te wijzigen door de verwijzingen naar de normen in de technische specificaties in die bijlage bij te werken.

Artikel 20 - Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in de artikelen 18 en 19 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van de in artikel 24 bedoelde datum. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 18 en 19 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5. Een overeenkomstig de artikelen 18 en 19 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

Artikel 21 - Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3. Wanneer het advies van het comité via de schriftelijke procedure moet worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht.

Artikel 22 - Evaluatie

Uiterlijk op 31 december 2026 evalueert de Commissie deze verordening en dient zij, in voorkomend geval, een voorstel in tot wijziging daarvan.

Artikel 23 - Intrekking

1. Richtlijn 2014/94/EG wordt met ingang van de in artikel 24 bedoelde datum ingetrokken.

2. Verwijzingen naar de Richtlijn 2014/94/EG gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de in bijlage IV opgenomen concordantietabel.

Artikel 24 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.


Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.