Artikelen bij COM(2021)421 - Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



HOOFDSTUK I

OPRICHTING, RECHTSSTATUS EN DEFINITIES

Inhoudsopgave

Artikel 1 - Oprichting en werkterrein

1. De Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (“de autoriteit”) wordt opgericht per 1 januari 2023.

2. De autoriteit handelt overeenkomstig de bij deze verordening verleende bevoegdheden, met name die welke zijn vastgesteld in artikel 6, en binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad 49 , de richtlijn betreffende de mechanismen die de lidstaten moeten invoeren om het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering te voorkomen en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2015/849 [volgend nummer van COM(2021) 423 invoegen] en de verordening tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering [volgend nummer van COM(2021) 422 invoegen], met inbegrip van alle op die handelingen gebaseerde richtlijnen, verordeningen en besluiten, binnen het toepassingsgebied van andere juridisch bindende Uniehandelingen waarbij taken aan de autoriteit worden opgedragen en binnen het toepassingsgebied van nationale wetgeving ter uitvoering van de antiwitwasrichtlijn [volgend nummer van COM(2021) 423 invoegen] of andere richtlijnen waarbij taken aan toezichthoudende autoriteiten worden opgedragen.

3. De autoriteit heeft tot doel het algemeen belang, de stabiliteit van het financiële stelsel van de Unie en de goede werking van de interne markt te beschermen door:

a) te voorkomen dat het financiële stelsel van de Unie wordt gebruikt voor witwassen of terrorismefinanciering;

b) bij te dragen tot de identificatie en beoordeling van risico’s van witwassen en terrorismefinanciering op de interne markt, alsook van externe risico’s en dreigingen die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de interne markt;

c) te zorgen voor kwalitatief hoogwaardig toezicht op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (“AML/CFT”) op de interne markt;

d) bij te dragen tot convergentie van het toezicht op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering op de interne markt;

e) bij te dragen tot de harmonisatie van de praktijken van de financiële-inlichtingeneenheden (“FIE’s”) op het gebied van de opsporing van grensoverschrijdende verdachte geldstromen of activiteiten;

f) de uitwisseling van informatie tussen FIE’s onderling en tussen FIE’s en andere bevoegde autoriteiten te ondersteunen en te coördineren.

De bepalingen van deze verordening doen geen afbreuk aan de bevoegdheden waarover de Commissie in het bijzonder uit hoofde van artikel 258 VWEU beschikt om de naleving van het Unierecht te verzekeren.

Artikel 2 - Definities

1. Voor de toepassing van deze verordening gelden, naast de definities in artikel 2 van [ verwijzing naar de antiwitwasverordening COM(2021) 420 invoegen] en artikel 2 [ verwijzing naar de zesde antiwitwasrichtlijn COM(2021) 423 invoegen], de volgende definities:

(1) “geselecteerde meldingsplichtige entiteit”: een kredietinstelling, een financiële instelling of een groep van kredietinstellingen of financiële instellingen op het hoogste consolidatieniveau in de Unie die op grond van artikel 13 onder direct toezicht van de autoriteit staat;

(2) “niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit”: een kredietinstelling, een financiële instelling of een groep kredietinstellingen of financiële instellingen op het hoogste consolidatieniveau in de Unie die geen geselecteerde meldingsplichtige entiteit is;

(3) “AML/CFT-toezichtsysteem”: de autoriteit en de toezichthoudende autoriteiten in de lidstaten;

(4) “niet-financiële toezichthouder”: een toezichthouder die belast is met in artikel 3 van [antiwitwasverordening] vermelde meldingsplichtige entiteiten die geen kredietinstelling of financiële instelling zijn;

(5) “niet-AML/CFT-autoriteit”:

a) een bevoegde autoriteit als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad 50 ;

b) de Europese Centrale Bank wanneer zij de haar bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad opgedragen taken uitvoert;

c) een afwikkelingsautoriteit die is aangewezen overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad;

d) een voor een depositogarantiestelsel aangewezen autoriteit als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 3 - Rechtsstatus

1. De autoriteit is een orgaan van de Unie met rechtspersoonlijkheid.

2. In elke lidstaat geniet de autoriteit de ruimste handelingsbevoegdheid die op grond van het nationale recht aan rechtspersonen wordt toegekend. Zij kan in het bijzonder roerende en onroerende zaken verwerven of vervreemden en kan in rechte optreden.

3. De autoriteit wordt vertegenwoordigd door haar voorzitter.

Artikel 4 - Zetel

De autoriteit heeft haar zetel in [...].

HOOFDSTUK II

TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN DE AUTORITEIT

AFDELING 1

Taken en bevoegdheden

Artikel 5 - Taken

1. De autoriteit voert de volgende taken uit met betrekking tot risico’s van witwassen en terrorismefinanciering (“ML/TF”) waarmee de interne markt wordt geconfronteerd:

a) ontwikkelingen in de interne markt monitoren en dreigingen, kwetsbaarheden en risico’s in verband met witwassen en terrorismefinanciering beoordelen;

b) ontwikkelingen in derde landen monitoren en dreigingen, kwetsbaarheden en risico’s in verband met hun AML/CFT-systemen beoordelen;

c) bij haar eigen toezichtactiviteiten en die van de toezichthouders en toezichthoudende autoriteiten informatie verzamelen over tekortkomingen bij de toepassing van AML/CFT-regels door meldingsplichtige entiteiten, over de risicoblootstelling van meldingsplichtige entiteiten en over de toegepaste sancties en remediërende maatregelen;

d) een centrale AML/CFT-databank met informatie die bij toezichthouders en toezichthoudende autoriteiten is verzameld, opzetten en actueel houden;

e) de in de centrale databank verzamelde informatie analyseren en deze analyses met toezichthouders en toezichthoudende autoriteiten delen op “need-to-know”-basis en op vertrouwelijke basis;

f) de uitvoering van de bevriezing van vermogensbestanddelen in het kader van de beperkende maatregelen van de Unie op de interne markt monitoren en ondersteunen;

g) de samenwerking en uitwisseling van informatie tussen meldingsplichtige entiteiten en overheidsinstanties met het oog op de ontwikkeling van een gemeenschappelijke visie op risico’s en bedreigingen voor de interne markt op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering ondersteunen, faciliteren en versterken;

h) andere specifieke taken uitvoeren die in deze verordening en in andere wetgevingshandelingen zijn vastgesteld.

2. De autoriteit voert de volgende taken uit met betrekking tot geselecteerde meldingsplichtige entiteiten:

a) zorgen voor groepsbrede naleving van de vereisten die van toepassing zijn op de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten op grond van de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen en andere juridisch bindende handelingen van de Unie die AML/CFT-gerelateerde verplichtingen opleggen aan financiële instellingen;

b) toezichttoetsingen en -beoordelingen verrichten op individuele entiteiten en op groepen om te bepalen of de door de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten ingestelde regelingen, strategieën, processen en mechanismen adequaat zijn om hun risico’s in verband met witwassen en terrorismefinanciering te beperken, en op basis van die toezichttoetsingen specifieke vereisten, toezichtmaatregelen en administratieve geldboeten opleggen op grond van de artikelen 20, 21 en 22;

c) deelnemen aan groepsbreed toezicht, met name binnen colleges van toezichthouders, ook wanneer een geselecteerde meldingsplichtige entiteit deel uitmaakt van een groep met een hoofdkantoor, dochterondernemingen of bijkantoren buiten de Unie;

d) een systeem voor de beoordeling van de risico’s en kwetsbaarheden van de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten ontwikkelen en actueel houden met het oog op het verstrekken van input voor de toezichthoudende activiteiten van de autoriteit en de toezichthoudende autoriteiten, onder meer door het verzamelen van gegevens van deze entiteiten.

3. De autoriteit voert de volgende taken uit met betrekking tot de financiële toezichthouders:

a) een actuele lijst van de financiële toezichthouders in de Unie bijhouden;

b) periodieke toetsingen uitvoeren om ervoor te zorgen dat alle financiële toezichthouders over voldoende middelen en bevoegdheden beschikken om hun taken op het gebied van AML/CFT uit te voeren;

c) de strategieën, capaciteiten en middelen van de financiële toezichthouders op het gebied van AML/CFT beoordelen en de resultaten van die beoordelingen ter beschikking stellen aan alle financiële toezichthouders;

d) de werking van de colleges van financiële toezichthouders op het gebied van AML/CFT vergemakkelijken;

e) bijdragen tot de convergentie van toezichtpraktijken en de bevordering van hoge toezichtnormen op het gebied van AML/CFT;

f) de uitwisseling van personeel en informatie tussen financiële toezichthouders in de Unie coördineren;

g) bijstand verlenen aan financiële toezichthouders naar aanleiding van hun specifieke verzoeken, met inbegrip van verzoeken om een schikking te treffen bij eventuele meningsverschillen over de maatregelen die ten aanzien van een meldingsplichtige entiteit moeten worden genomen.

4. De autoriteit voert de volgende taken uit met betrekking tot niet-financiële toezichthouders:

a) een actuele lijst van de niet-financiële toezichthouders in de Unie bijhouden;

b) collegiale toetsingen van toezichtnormen en -praktijken op het gebied van AML/CFT coördineren;

c) niet-financiële toezichthouders verzoeken mogelijke inbreuken op vereisten die op meldingsplichtige entiteiten van toepassing zijn, te onderzoeken en te overwegen sancties of remediërende maatregelen met betrekking tot dergelijke inbreuken op te leggen;

d) periodieke toetsingen uitvoeren om ervoor te zorgen dat alle niet-financiële toezichthouders over voldoende middelen en bevoegdheden beschikken om hun taken op het gebied van AML/CFT uit te voeren;

e) bijdragen tot de convergentie van toezichtpraktijken en de bevordering van hoge toezichtnormen op het gebied van AML/CFT;

f) bijstand verlenen aan niet-financiële toezichthouders naar aanleiding van hun specifieke verzoeken, met inbegrip van verzoeken om een schikking te treffen bij eventuele meningsverschillen over de maatregelen die ten aanzien van een meldingsplichtige entiteit moeten worden genomen.

Wanneer het toezicht op specifieke sectoren op nationaal niveau wordt gedelegeerd aan zelfregulerende organen, oefent de autoriteit de in de eerste alinea vermelde taken uit met betrekking tot de toezichthoudende autoriteiten die toezicht houden op de activiteiten van deze zelfregulerende organen.

5. De autoriteit voert de volgende taken uit met betrekking tot FIE’s en hun activiteiten in de lidstaten:

a) de werkzaamheden van FIE’s ondersteunen en coördineren en bijdragen tot een betere samenwerking tussen FIE’s;

b) bijdragen tot de identificatie en selectie van relevante zaken met het oog op het uitvoeren van gezamenlijke analyses door FIE’s;

c) passende methoden en procedures ontwikkelen voor het uitvoeren van dergelijke gezamenlijke analyses van grensoverschrijdende zaken;

d) door FIE’s uit te voeren gezamenlijke analyses opzetten, coördineren, organiseren en faciliteren;

e) diensten en instrumenten op het gebied van IT en kunstmatige intelligentie voor veilige informatie-uitwisseling ontwikkelen en ter beschikking aan de FIE’s stellen, onder meer door het hosten van FIU.net;

f) deskundigheid inzake opsporing, analyse en verspreiding op het gebied van verdachte transacties ontwikkelen, delen en bevorderen;

g) gespecialiseerde opleiding en bijstand, onder meer via financiële steun, aan FIE’s verstrekken binnen de grenzen van haar doelstellingen en haar personele en budgettaire middelen;

h) de interactie van de FIE’s met de meldingsplichtige entiteiten ondersteunen door de meldingsplichtige entiteiten gespecialiseerde opleidingen aan te bieden en onder meer hun kennis en procedures op het gebied van de opsporing van verdachte activiteiten en financiële verrichtingen en de melding daarvan aan de FIE’s te verbeteren;

i) dreigingsbeoordelingen en strategische analyses van door FIE’s geïdentificeerde dreigingen, risico’s en methoden op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering voorbereiden en coördineren.

6. Voor het vervullen van de haar bij deze verordening opgedragen taken past de autoriteit het toepasselijke Unierecht toe, alsook, wanneer dit Unierecht uit richtlijnen bestaat, de nationale wetgeving waarbij die richtlijnen zijn omgezet. Wanneer het toepasselijke Unierecht uit verordeningen bestaat en wanneer die verordeningen momenteel uitdrukkelijk opties aan de lidstaten overlaten, past de autoriteit ook de nationale wetgeving toe waarmee die opties worden uitgeoefend.

Artikel 6 - Bevoegdheden van de autoriteit

1. Met betrekking tot geselecteerde meldingsplichtige entiteiten beschikt de autoriteit over de toezichts- en onderzoeksbevoegdheden als gespecificeerd in de artikelen 16 tot en met 20 en over de bevoegdheid om administratieve geldboeten en dwangsommen op te leggen als gespecificeerd in de artikelen 21 en 22.

Met het oog op de uitoefening van die bevoegdheden mag de autoriteit bindende besluiten uitbrengen die tot individuele geselecteerde entiteiten zijn gericht. De autoriteit is bevoegd om overeenkomstig artikel 21 administratieve geldboeten op te leggen wegens niet-naleving van de besluiten die zijn uitgebracht in het kader van de uitoefening van de in artikel 20 vastgestelde bevoegdheden.

2. Met betrekking tot toezichthouders en toezichthoudende autoriteiten is de autoriteit bevoegd om:

a) te eisen dat alle voor de uitvoering van haar taken noodzakelijke gegevens of documenten, waaronder schriftelijke of mondelinge toelichtingen, worden ingediend, met inbegrip van statistische informatie en informatie over interne processen of regelingen van nationale autoriteiten;

b) richtsnoeren en aanbevelingen uit te brengen;

c) verzoeken tot optreden en instructies uit te brengen inzake maatregelen die overeenkomstig afdeling 4 van hoofdstuk II moeten worden genomen ten aanzien van niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten.

3. Met betrekking tot FIE’s in de lidstaten is de autoriteit bevoegd om:

a) bij FIE’s gegevens en analyses op te vragen die relevant zijn voor de beoordeling van dreigingen, kwetsbaarheden en risico’s op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering waarmee de interne markt wordt geconfronteerd;

b) informatie en statistieken met betrekking tot de taken en activiteiten van de FIE’s te verzamelen;

c) de informatie en gegevens te verkrijgen en te verwerken die nodig zijn voor de coördinatie van gezamenlijke analyses bedoeld in artikel 33;

d) richtsnoeren en aanbevelingen uit te brengen.

4. Met het oog op de uitvoering van de in artikel 5, lid 1, bedoelde taken is de autoriteit bevoegd om:

a) ontwerpen van technische reguleringsnormen te ontwikkelen in de in artikel 38 bedoelde specifieke gevallen;

b) ontwerpen van technische uitvoeringsnormen te ontwikkelen in de in artikel 42 bedoelde specifieke gevallen;

c) richtsnoeren en aanbevelingen uit te brengen overeenkomstig artikel 43;

d) adviezen te verstrekken aan het Europees Parlement, aan de Raad of aan de Commissie overeenkomstig artikel 44.

AFDELING 2

AML/CFT-toezichtsysteem

Artikel 7 - Samenwerking binnen het AML/CFT-toezichtsysteem

1. De autoriteit is verantwoordelijk voor de doeltreffende en consistente werking van het AML/CFT-toezichtsysteem.

2. De autoriteit en de toezichthoudende autoriteiten zijn gehouden tot loyale samenwerking te goeder trouw en tot informatie-uitwisseling.

Artikel 8 - AML/CFT-toezichtmethode 

1. De autoriteit ontwikkelt een geharmoniseerde AML/CFT-toezichtmethode waarin de risicogebaseerde benadering van het toezicht op meldingsplichtige entiteiten in de Unie nader wordt omschreven, en houdt deze methode actueel. De methode omvat richtsnoeren, aanbevelingen en andere maatregelen en instrumenten, al naargelang, met inbegrip van met name ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen, op basis van de bevoegdheden die zijn vastgelegd in de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen.

2. Bij de ontwikkeling van de toezichtmethode maakt de autoriteit een onderscheid tussen meldingsplichtige entiteiten op basis van de sectoren waarin zij actief zijn. De toezichtmethode omvat ten minste de volgende elementen:

a) benchmarks en methode om meldingsplichtige entiteiten op basis van hun restrisicoprofiel in risicocategorieën in te delen, afzonderlijk voor elke categorie van meldingsplichtige entiteiten;

b) benaderingen voor de toezichttoetsing van de door de meldingsplichtige entiteiten uitgevoerde zelfbeoordelingen van het risico van witwassen en terrorismefinanciering;

c) benaderingen voor de toezichttoetsing van de interne gedragslijnen en procedures van de meldingsplichtige entiteiten, onder meer op het gebied van cliëntenonderzoek;

d) benaderingen voor de toezichtevaluatie van risicofactoren die inherent zijn aan of verband houden met cliënten, zakelijke relaties, transacties en leveringskanalen van meldingsplichtige entiteiten, alsook geografische risicofactoren.

3. De methode is in overeenstemming met hoge toezichtnormen op Unieniveau en is gebaseerd op relevante internationale normen en richtsnoeren. De autoriteit zorgt voor een periodieke evaluatie en bijwerking van haar toezichtmethode, rekening houdend met de ontwikkeling van de risico’s voor de interne markt.

Artikel 9 - Thematische toetsingen 

1. Uiterlijk op 31 oktober van elk jaar dienen de toezichthoudende autoriteiten hun jaarlijkse werkprogramma voor het volgende jaar in bij de autoriteit. Indien die werkprogramma’s thematische toezichttoetsingen omvatten om risico’s van witwassen of terrorismefinanciering of een specifiek aspect van dergelijke risico’s waaraan meerdere meldingsplichtige entiteiten tegelijkertijd zijn blootgesteld, te beoordelen, verstrekken de toezichthoudende autoriteiten de volgende informatie:

a) de werkingssfeer van elke geplande thematische toetsing, d.w.z. de categorie van de betrokken meldingsplichtige entiteiten, hun aantal en het onderwerp/de onderwerpen van de toetsing;

b) het tijdschema van elke geplande thematische toetsing;

c) soort, aard en frequentie van de voor elke thematische toetsing geplande toezichtactiviteiten, met inbegrip van inspecties ter plaatse of andere vormen van directe interactie met meldingsplichtige entiteiten, indien van toepassing.

2. Uiterlijk aan het eind van elk jaar legt de voorzitter van de autoriteit aan de algemene raad in toezichtsamenstelling als bedoeld in artikel 46, lid 2, een geconsolideerde planning voor van de thematische toetsingen die de toezichthoudende autoriteiten van plan zijn het volgende jaar uit te voeren.

3. Wanneer de thematische toetsingen vanwege hun werkingssfeer en relevantie voor de hele Unie coördinatie op Unieniveau rechtvaardigen, worden zij gezamenlijk door de betrokken toezichthoudende autoriteiten uitgevoerd en gecoördineerd door de autoriteit. De algemene raad in toezichtsamenstelling stelt een lijst op van gezamenlijke thematische toetsingen. De algemene raad in toezichtsamenstelling stelt een rapport op over de uitvoering, het onderwerp en het resultaat van elke gezamenlijke thematische toetsing. De autoriteit maakt het rapport bekend op haar website.

4. De autoriteit coördineert de activiteiten van de toezichthoudende autoriteiten en vergemakkelijkt de planning en uitvoering van de geselecteerde gezamenlijke thematische toetsingen bedoeld in lid 3. Elke directe interactie met niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten in het kader van een thematische toetsing blijft onder de exclusieve verantwoordelijkheid van de toezichthoudende autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten en wordt niet opgevat als een overdracht van taken en bevoegdheden met betrekking tot die entiteiten binnen het AML/CFT-toezichtsysteem.

5. Wanneer geplande thematische toetsingen op nationaal niveau niet gecoördineerd worden op Unieniveau, onderzoekt de autoriteit samen met de toezichthoudende autoriteiten of de tijdschema’s van die thematische toetsingen onderling moeten en kunnen worden afgestemd of gesynchroniseerd, en bevordert zij informatie-uitwisseling en wederzijdse bijstand tussen de toezichthoudende autoriteiten die deze thematische toetsingen uitvoeren. De autoriteit faciliteert ook alle activiteiten die de betrokken toezichthoudende autoriteiten gezamenlijk of op vergelijkbare wijze wensen uit te voeren in het kader van hun respectieve thematische toetsingen.

6. De autoriteit zorgt ervoor dat de resultaten en conclusies van thematische toetsingen die op nationaal niveau door verschillende toezichthoudende autoriteiten worden uitgevoerd, met alle toezichthoudende autoriteiten worden gedeeld, behalve waar het gaat om vertrouwelijke informatie van individuele meldingsplichtige entiteiten. Gemeenschappelijke conclusies die voortvloeien uit de uitwisseling van informatie of uit de gezamenlijke of gecoördineerde uitvoering van activiteiten door verschillende toezichthoudende autoriteiten, worden eveneens gedeeld.

Artikel 10 - Wederzijdse bijstand binnen het AML/CFT-toezichtsysteem

1. De autoriteit kan in voorkomend geval:

a) nieuwe praktische instrumenten en convergentiehulpmiddelen ontwikkelen ter bevordering van gemeenschappelijke benaderingen en beste praktijken op het gebied van toezicht;

b) praktische hulpmiddelen en methoden voor wederzijdse bijstand ontwikkelen naar aanleiding van:

i) specifieke verzoeken van toezichthoudende autoriteiten;

ii) naar haar verwezen meningsverschillen tussen toezichthoudende autoriteiten over de maatregelen die verschillende toezichthoudende autoriteiten gezamenlijk moeten nemen ten aanzien van een meldingsplichtige entiteit.

2. De autoriteit faciliteert en stimuleert ten minste de volgende activiteiten:

a) sectorale en sectoroverschrijdende opleidingsprogramma’s, onder meer inzake technologische innovatie;

b) uitwisseling van personeel en gebruik van detacheringsregelingen, jumelages en korte bezoeken;

c) uitwisseling van toezichtpraktijken tussen toezichthoudende autoriteiten, wanneer één autoriteit expertise heeft ontwikkeld op een specifiek gebied in verband met AML/CFT-toezichtpraktijken.

3. Elke toezichthoudende autoriteit kan bij de autoriteit een verzoek om wederzijdse bijstand in verband met haar toezichttaken indienen, met vermelding van het soort bijstand dat kan worden verleend door het personeel van de autoriteit, het personeel van een of meer toezichthoudende autoriteiten, of een combinatie daarvan. Indien het verzoek betrekking heeft op activiteiten die verband houden met het toezicht op specifieke meldingsplichtige entiteiten, zorgt de verzoekende toezichthoudende autoriteit ervoor dat toegang kan worden verleend tot alle voor de bijstand vereiste informatie en gegevens. De autoriteit bewaart de informatie over specifieke expertisegebieden en over de capaciteit van de toezichthoudende autoriteiten om wederzijdse bijstand te verlenen, en werkt deze geregeld bij.

4. Wanneer de autoriteit wordt verzocht bijstand te verlenen voor de uitvoering, op nationaal niveau, van specifieke toezichttaken ten aanzien van niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten, specificeert de verzoekende toezichthoudende autoriteit in haar verzoek voor welke taken bijstand wordt gevraagd. De bijstand wordt niet opgevat als zou er een overdracht van toezichthoudende taken, bevoegdheden of verantwoordingsplicht voor het toezicht op de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten plaatsvinden van de verzoekende toezichthoudende autoriteit aan de autoriteit.

5. De autoriteit stelt alles in het werk om de gevraagde bijstand te verlenen, onder meer door eigen personele middelen in te zetten en door ervoor te zorgen dat bij de toezichthoudende autoriteiten op vrijwillige basis middelen worden ingezet.

6. Uiterlijk aan het eind van elk jaar stelt de voorzitter van de autoriteit de algemene raad in toezichtsamenstelling in kennis van de middelen die de autoriteit voor de verlening van dergelijke bijstand zal toewijzen.

7. Elke interactie tussen het personeel van de autoriteit en de meldingsplichtige entiteit blijft onder de exclusieve verantwoordelijkheid van de toezichthoudende autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op die entiteit en wordt niet opgevat als een overdracht van taken en bevoegdheden met betrekking tot individuele meldingsplichtige entiteiten binnen het AML/CFT-toezichtsysteem.

Artikel 11 - Centrale AML/CFT-databank

1. De autoriteit zet een centrale databank op voor de overeenkomstig lid 2 verzamelde informatie en houdt deze databank actueel. De autoriteit analyseert de ontvangen informatie en zorgt ervoor dat deze aan toezichthoudende autoriteiten ter beschikking wordt gesteld op “need-to-know”-basis en op vertrouwelijke basis. De autoriteit mag de resultaten van haar analyse op eigen initiatief delen met toezichthoudende autoriteiten om de toezichtactiviteiten van deze autoriteiten te vergemakkelijken.

2. De toezichthoudende autoriteiten zenden de autoriteit ten minste de volgende informatie toe, met inbegrip van de gegevens met betrekking tot individuele meldingsplichtige entiteiten:

a) een lijst van alle toezichthoudende autoriteiten en zelfregulerende organen die belast zijn met het toezicht op meldingsplichtige entiteiten, met inbegrip van informatie over hun mandaat, taken en bevoegdheden;

b) statistische informatie over het type en het aantal onder toezicht staande meldingsplichtige entiteiten in elke lidstaat en basisinformatie over het risicoprofiel;

c) bindende maatregelen en sancties die zijn getroffen in het kader van het toezicht op individuele meldingsplichtige entiteiten;

d) aan andere nationale autoriteiten verstrekte adviezen inzake procedures voor het verlenen en intrekken van vergunningen, alsook deskundigheids- en betrouwbaarheidsbeoordelingen van aandeelhouders of leden van het leidinggevend orgaan van individuele meldingsplichtige entiteiten;

e) rapporten over de resultaten van toezichtactiviteiten;

f) resultaten van toezichtinspecties van dossiers betreffende politiek prominente personen, hun familieleden en met hen geassocieerden personen;

g) statistische informatie over in het afgelopen kalenderjaar verrichte toezichtactiviteiten, met inbegrip van het aantal inspecties ter plaatse en op andere plaatsen;

h) statistische informatie over personele en andere middelen van overheidsinstanties.

3. De autoriteit mag de toezichthoudende autoriteiten verzoeken om naast de in lid 2 bedoelde informatie nog andere informatie te verstrekken. De toezichthoudende autoriteiten werken alle verstrekte informatie bij.

4. Elke toezichthoudende autoriteit of elke niet-AML-autoriteit mag de autoriteit in een met redenen omkleed verzoek vragen om overeenkomstig lid 2 verzamelde informatie die relevant is voor haar toezichtactiviteiten. De autoriteit beoordeelt die verzoeken en verstrekt de door de toezichthoudende autoriteiten of de niet-AML-autoriteiten gevraagde informatie tijdig en op “need-to-know”-basis en op vertrouwelijke basis. De autoriteit deelt de autoriteit die de gevraagde informatie oorspronkelijk heeft verstrekt, mee welke toezichthoudende of andere autoriteit om de informatie heeft verzocht, welke de betrokken meldingsplichtige entiteit is, waarom het verzoek om informatie werd ingediend, en of de informatie aan de verzoekende autoriteit werd verstrekt.

AFDELING 3

Direct toezicht op geselecteerde meldingsplichtige entiteiten

Artikel 12 - Beoordeling van meldingsplichtige entiteiten met het oog op selectie voor direct toezicht

1. Met het oog op de uitvoering van de in artikel 5, lid 2, bedoelde taken voert de autoriteit een periodieke beoordeling van de volgende meldingsplichtige entiteiten uit aan de hand van de criteria en het proces gespecificeerd in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel en in artikel 13:

a) kredietinstellingen die gevestigd zijn in ten minste zeven lidstaten, waaronder de lidstaat van vestiging en de lidstaten waar zij via dochterondernemingen of bijkantoren actief zijn;

b) andere financiële instellingen die actief zijn in ten minste tien lidstaten, waaronder de lidstaat van vestiging, een andere lidstaat waar zij via een dochteronderneming of een bijkantoor actief zijn, en alle andere lidstaten waar zij actief zijn via rechtstreekse dienstverlening of via een netwerk van representatieve agenten.

2. Het inherent-risicoprofiel van de beoordeelde meldingsplichtige entiteiten bedoeld in lid 1, punt a) of b), wordt ingedeeld als laag, middelgroot, substantieel of hoog in elk rechtsgebied waarin zij actief zijn, op basis van de benchmarks en volgens de methode als uiteengezet in de in lid 5 bedoelde technische reguleringsnorm.

3. De methode voor de indeling van het inherent-risicoprofiel wordt afzonderlijk vastgesteld voor ten minste de volgende categorieën van meldingsplichtige entiteiten:

a) kredietinstellingen;

b) wisselkantoren;

c) instellingen voor collectieve belegging in effecten en alternatieve beleggingsinstellingen;

d) andere kredietverstrekkers dan kredietinstellingen;

e) instellingen voor elektronisch geld;

f) beleggingsondernemingen;

g) betalingsdienstaanbieders;

h) levensverzekeringsondernemingen;

i) bemiddelaars in levensverzekeringen;

j) andere financiële instellingen.

4. Voor elke in lid 4 genoemde categorie van meldingsplichtige entiteiten worden de in de beoordelingsmethode opgenomen benchmarks gebaseerd op de risicofactorcategorieën voor cliënten, producten, diensten, transacties, leveringskanalen en geografische gebieden. Er worden benchmarks vastgesteld voor ten minste de volgende indicatoren die wijzen op een inherent risico in elke lidstaat waar de meldingsplichtige entiteiten actief zijn:

a) met betrekking tot het cliëntgebonden risico: het aandeel niet-ingezeten cliënten en de aanwezigheid en het aandeel van als politiek prominente personen geïdentificeerde cliënten;

b) met betrekking tot de aangeboden producten en diensten:

i) het belang en het handelsvolume van producten en diensten die als het meest gevoelig voor risico’s van witwassen en terrorismefinanciering zijn aangemerkt in de supranationale risicobeoordeling, voor wat de interne markt betreft, of in de nationale risicobeoordeling, voor wat het betrokken land betreft;

ii) het volume van de in het kader van het vrij verrichten van diensten verleende deposito- en betaalrekeningdiensten;

iii) voor aanbieders van geldtransferdiensten, het belang van de totale jaarlijkse overmakings- en ontvangstactiviteit van elke aanbieder van dergelijke diensten in een rechtsgebied;

c) met betrekking tot geografische gebieden:

i) het jaarlijkse volume van correspondentbankdiensten die in derde landen worden verleend door entiteiten uit de financiële sector van de Unie;

ii) het aantal en het aandeel van correspondentbankcliënten uit derde landen met structurele tekortkomingen in hun AML-systemen die door mondiale opstellers van normen zijn vastgesteld;

iii) het volume van de activiteiten van aanbieders van crypto-activadiensten die in derde landen geregistreerd zijn of een vergunning hebben gekregen en die als financiële instellingen in de Unie actief zijn.

5. De autoriteit ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen voor het vaststellen van de methode met de in lid 4 bedoelde benchmarks waarmee het inherent-risicoprofiel van elke grensoverschrijdende kredietinstelling of financiële instelling in elke lidstaat waarin deze actief is, als laag, middelgroot, substantieel of hoog wordt ingedeeld.

De autoriteit legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [1 januari 2025] voor aan de Commissie.

De Commissie is bevoegd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 38.

6. De autoriteit evalueert de benchmarks en de methode ten minste om de drie jaar. Indien er wijzigingen nodig zijn, legt de autoriteit gewijzigde ontwerpen van technische reguleringsnormen voor aan de Commissie.

Artikel 13 - Proces voor het opstellen van lijsten van geselecteerde meldingsplichtige entiteiten

1. De volgende meldingsplichtige entiteiten worden als geselecteerde meldingsplichtige entiteit aangemerkt:

a) elke overeenkomstig artikel 12 beoordeelde kredietinstelling die in ten minste vier lidstaten een hoog inherent risico heeft en die in de voorafgaande drie jaar in ten minste een van die lidstaten het onderwerp is geweest van een toezicht- of ander openbaar onderzoek wegens wezenlijke inbreuken op de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen;

b) elke overeenkomstig artikel 12 beoordeelde financiële instelling met een hoog inherent risico in ten minste één lidstaat waar zij is gevestigd of actief is via een dochteronderneming of bijkantoor, en ten minste vijf andere lidstaten waar zij actief is via rechtstreekse dienstverlening of via een netwerk van representatieve agenten.

2. De autoriteit begint op 1 juli 2025 met de eerste selectieprocedure en rondt de selectie binnen een maand af. De selectie vindt om de drie jaar na de begindatum van de eerste selectie plaats en wordt bij elke selectieprocedure binnen een maand afgerond. De lijst van de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten wordt na voltooiing van het selectieproces zonder onnodige vertraging door de autoriteit bekendgemaakt. Vijf maanden na de bekendmaking van de lijst begint de autoriteit met het directe toezicht op de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten.

3. Een geselecteerde meldingsplichtige entiteit blijft onder direct toezicht van de autoriteit totdat de autoriteit begint met het directe toezicht op geselecteerde meldingsplichtige entiteiten op basis van een voor de volgende selectieronde opgestelde lijst waarin die meldingsplichtige entiteit niet langer is opgenomen.

Artikel 14 - Samenwerking binnen het AML/CFT-toezichtsysteem met het oog op direct toezicht 

1. Onverminderd de in artikel 20, lid 2, punt g), bedoelde bevoegdheid van de autoriteit om de informatie die door geselecteerde meldingsplichtige entiteiten doorlopend wordt gemeld, rechtstreeks te ontvangen of rechtstreeks te raadplegen, verstrekken de financiële toezichthouders de autoriteit alle informatie die zij voor de uitvoering van de haar opgedragen taken nodig heeft.

2. In voorkomend geval zijn de financiële toezichthouders verantwoordelijk voor het verlenen van bijstand aan de autoriteit bij de voorbereiding en uitvoering van handelingen inzake de in artikel 5, lid 2, punt b), bedoelde taken met betrekking tot alle geselecteerde meldingsplichtige entiteiten, met inbegrip van bijstand bij verificatieactiviteiten. Bij het vervullen van deze taken houden de financiële toezichthouders zich aan de door de autoriteit gegeven instructies.

3. De autoriteit ontwikkelt technische uitvoeringsnormen inzake de voorwaarden waaronder financiële toezichthouders de autoriteit overeenkomstig lid 2 moeten bijstaan.

4. De autoriteit legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 januari 2025 voor aan de Commissie.

De Commissie is bevoegd om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 42.

Artikel 15 - Gezamenlijke toezichtteams

1. Er wordt een gezamenlijk toezichtteam opgericht voor het toezicht op elke geselecteerde meldingsplichtige entiteit. Elk gezamenlijk toezichtteam bestaat uit personeelsleden van de autoriteit en van de financiële toezichthouders die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de geselecteerde meldingsplichtige entiteit op nationaal niveau. De leden van het gezamenlijke toezichtteam worden aangewezen overeenkomstig lid 4 en hun werk wordt gecoördineerd door een daartoe aangewezen personeelslid van de autoriteit (“GTT-coördinator”).

2. De GTT-coördinator zorgt voor de coördinatie van de werkzaamheden binnen het gezamenlijke toezichtteam. De leden van het gezamenlijke toezichtteam voeren hun teamtaken uit volgens de instructies van de GTT-coördinator. Dit laat hun taken en plichten binnen hun eigen financiële toezichthouder onverlet. De GTT-coördinator wordt, na instemming van de betrokken financiële toezichthouders, door de autoriteit gedetacheerd naar de financiële toezichthouder in de lidstaat waar een geselecteerde meldingsplichtige entiteit haar hoofdkantoor heeft. De duur van de detachering is beperkt tot de periode waarin de autoriteit toezichthoudende taken met betrekking tot de geselecteerde meldingsplichtige entiteit uitvoert.

3. De taken van een gezamenlijk toezichtteam omvatten het volgende:

a) toezichttoetsingen en -beoordelingen voor de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten uitvoeren;

b) inspecties ter plaatse bij geselecteerde meldingsplichtige entiteiten uitvoeren en coördineren, de verslagen daarover opstellen en naar aanleiding van die verslagen zo nodig voorstellen doen voor het nemen van toezichtmaatregelen;

c) rekening houdend met de in de punten a) en b) bedoelde toetsingen, beoordelingen en inspecties ter plaatse, deelnemen aan de voorbereiding van ontwerpbesluiten die van toepassing zijn op de respectieve geselecteerde meldingsplichtige entiteit en die aan de algemene raad en de raad van bestuur zullen worden voorgelegd;

d) indien nodig contacten onderhouden met financiële toezichthouders voor de uitoefening van toezichttaken in een lidstaat waar een geselecteerde meldingsplichtige entiteit is gevestigd.

4. De autoriteit is verantwoordelijk voor de oprichting en samenstelling van de gezamenlijke toezichtteams. De respectieve financiële toezichthouders wijzen een of meer van hun personeelsleden aan om deel uit te maken van een gezamenlijk toezichtteam. Een personeelslid van een financiële toezichthouder kan deel uitmaken van meer dan een gezamenlijk toezichtteam.

5. De autoriteit en de financiële toezichthouders plegen onderling overleg en bereiken onderling overeenstemming over de inzet van personeel voor de gezamenlijke toezichtteams.

Artikel 16 - Verzoeken om informatie

1. De autoriteit mag geselecteerde meldingsplichtige entiteiten en daartoe behorende natuurlijke of rechtspersonen, alsook derden waaraan de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten operationele functies of activiteiten hebben uitbesteed en daarbij aangesloten natuurlijke of rechtspersonen, verplichten alle informatie te verstrekken die nodig is voor de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken.

2. De in lid 1 bedoelde personen of hun vertegenwoordigers en, in het geval van rechtspersonen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, de krachtens de wet of hun statuten tot vertegenwoordiging bevoegde personen verstrekken de opgevraagde informatie. Naar behoren gemachtigde advocaten kunnen namens hun cliënten de informatie verstrekken. De cliënten blijven volledig verantwoordelijk indien de verstrekte informatie onvolledig, onjuist of misleidend is.

3. Wanneer de autoriteit informatie rechtstreeks van de in lid 1 bedoelde natuurlijke of rechtspersonen ontvangt, stelt zij deze informatie ter beschikking aan de betrokken financiële toezichthouder.

Artikel 17 - Algemene onderzoeken

1. Om de haar bij deze verordening opgedragen taken uit te voeren, mag de autoriteit alle noodzakelijke onderzoeken verrichten van een geselecteerde meldingsplichtige entiteit of een natuurlijke of rechtspersoon die in dienst is van of behoort tot een geselecteerde meldingsplichtige entiteit en in een lidstaat is gevestigd of zich in een lidstaat bevindt.

Daartoe mag de autoriteit:

a) de overlegging van documenten verlangen;

b) de boeken en bescheiden van de personen onderzoeken en kopieën of uittreksels van de boeken en bescheiden maken;

c) interne auditverslagen raadplegen, alsook de certificering van rekeningen en alle software, databanken, IT-instrumenten of andere elektronische middelen voor het registreren van informatie;

d) de in artikel 16 bedoelde personen of hun vertegenwoordigers of personeelsleden verzoeken om schriftelijke of mondelinge toelichting;

e) alle andere personen horen die daarin toestemmen, teneinde informatie betreffende het onderwerp van een onderzoek te verzamelen.

2. De in artikel 16 bedoelde personen worden onderworpen aan onderzoeken die bij een besluit van de autoriteit worden ingeleid. Wanneer een persoon het voeren van het onderzoek hindert, verleent de financiële toezichthouder van de lidstaat waar de bedrijfsruimten in kwestie zijn gelegen, de nodige bijstand overeenkomstig het nationale recht, onder meer door voor de autoriteit de toegang te faciliteren tot de bedrijfsruimten van de in artikel 16 bedoelde rechtspersonen, zodat de in lid 1 van dit artikel bedoelde rechten kunnen worden uitgeoefend.

Artikel 18 - Inspecties ter plaatse

1. Met het oog op de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken mag de autoriteit alle nodige inspecties ter plaatse in de bedrijfsruimten van de in artikel 16 bedoelde rechtspersonen verrichten, mits de betrokken financiële toezichthouder daarvan vooraf in kennis wordt gesteld. Indien dit voor een behoorlijke en efficiënte inspectie nodig is, mag de autoriteit de inspectie ter plaatse verrichten zonder dat vooraf aan die rechtspersonen aan te kondigen.

2. De personeelsleden van de autoriteit en andere personen die door de autoriteit gemachtigd zijn om een inspectie ter plaatse te verrichten, mogen de bedrijfsruimten en terreinen van rechtspersonen die voorwerp zijn van een door de autoriteit genomen onderzoeksbesluit, betreden en hebben alle in artikel 20 genoemde bevoegdheden.

3. De in artikel 16 bedoelde rechtspersonen worden onderworpen aan inspecties ter plaatse op basis van een besluit van de autoriteit.

4. De personeelsleden en andere begeleidende personen die zijn gemachtigd of aangewezen door de financiële toezichthouder van de lidstaat waar de inspectie moet worden verricht, verlenen de personeelsleden van de autoriteit en andere door de autoriteit gemachtigde personen, onder toezicht en coördinatie van de autoriteit, actief bijstand. Daartoe beschikken zij over de in lid 2 genoemde bevoegdheden. De personeelsleden van de financiële toezichthouder van de betrokken lidstaat hebben eveneens het recht deel te nemen aan de inspecties ter plaatse.

5. Indien personeelsleden van de autoriteit en andere door de autoriteit gemachtigde of aangewezen begeleidende personen constateren dat een persoon zich tegen een uit hoofde van dit artikel gelaste inspectie ter plaatse verzet, verleent de financiële toezichthouder van de betrokken lidstaat de nodige bijstand overeenkomstig het nationale recht. Voor zover nodig voor de inspectie, omvat deze bijstand het verzegelen van alle bedrijfsruimten en boeken of bescheiden. Indien de betrokken financiële toezichthouder niet over die bevoegdheid beschikt, maakt hij gebruik van zijn bevoegdheden om de hulp van andere nationale autoriteiten in te roepen.

Artikel 19 - Toestemming van een rechterlijke instantie

1. Indien voor de in artikel 18 bedoelde inspectie ter plaatse de toestemming van een rechterlijke instantie overeenkomstig het nationale recht vereist is, verzoekt de autoriteit om deze toestemming.

2. Als wordt verzocht om toestemming als bedoeld in lid 1, toetst de nationale rechterlijke instantie het besluit van de autoriteit op authenticiteit en gaat zij na of de voorgenomen dwangmaatregelen niet willekeurig zijn noch buitensporig in verhouding tot het voorwerp van de inspectie. Bij haar toetsing van de evenredigheid van de dwangmaatregelen mag de nationale rechterlijke instantie de autoriteit om nadere uitleg vragen, in het bijzonder met betrekking tot de redenen die de autoriteit heeft om aan te nemen dat een inbreuk op de in artikel 1, lid 2, eerste alinea, bedoelde handelingen heeft plaatsgevonden, en met betrekking tot de ernst van de vermoedelijke inbreuk en de aard van de betrokkenheid van de aan de dwangmaatregelen onderworpen persoon. De nationale rechterlijke instantie mag evenwel niet de noodzakelijkheid van de inspectie toetsen, noch de informatie in het dossier van de autoriteit opvragen. De rechtsgeldigheid van het besluit van de autoriteit wordt ter toetsing slechts voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Artikel 20 - Toezichtbevoegdheden

1. Voor de uitvoering van haar in artikel 5, lid 2, bedoelde taken heeft de autoriteit de in lid 2 van dit artikel genoemde bevoegdheden om een geselecteerde meldingsplichtige entiteit te verplichten de nodige maatregelen te nemen indien:

a) de geselecteerde meldingsplichtige entiteit niet voldoet aan de vereisten van de in artikel 1, lid 2, bedoelde Uniehandelingen en nationale wetgeving;

b) de autoriteit beschikt over aanwijzingen dat de geselecteerde meldingsplichtige entiteit binnen de komende twaalf maanden waarschijnlijk inbreuk zal maken op de vereisten van de in artikel 1, lid 2, bedoelde Uniehandelingen en nationale wetgeving;

c) de door de geselecteerde meldingsplichtige entiteit toegepaste regelingen, strategieën, procedures en mechanismen blijkens een besluit van de autoriteit niet volstaan om de risico’s waarmee de entiteit te maken heeft, naar behoren te beheren en te dekken.

2. Voor de toepassing van artikel 6, lid 1, heeft de autoriteit met name de volgende bevoegdheden:

a) eisen dat de regelingen, procedures, mechanismen en strategieën worden aangescherpt;

b) eisen dat een plan wordt voorgelegd om opnieuw te voldoen aan de toezichtvereisten overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, bedoelde Uniehandelingen en nationale wetgeving, met opgave van een uiterste termijn voor de uitvoering ervan, en eisen dat het plan qua reikwijdte en uiterste termijn wordt bijgesteld;

c) eisen dat een specifiek beleid of een specifieke behandeling wordt toegepast ten aanzien van cliënten, transacties of leveringskanalen;

d) restricties of beperkingen opleggen ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten, de transacties of het netwerk van instellingen waartoe de geselecteerde meldingsplichtige entiteit behoort, of de afstoting verlangen van activiteiten die buitensporige risico’s van witwassen of terrorismefinanciering met zich brengen;

e) eisen dat maatregelen worden genomen om de risico’s van witwassen of terrorismefinanciering in het kader van de activiteiten, producten en systemen van de geselecteerde meldingsplichtige entiteit te verminderen;

f) eisen dat wijzigingen in de governancestructuur worden aangebracht;

g) eisen dat alle gegevens of inlichtingen worden verstrekt die nodig zijn voor de uitvoering van de in artikel 5, lid 2, genoemde taken, dat documenten worden voorgelegd of dat aanvullende of frequentere meldingen worden opgelegd;

h) eisen dat specifieke vereisten met betrekking tot individuele cliënten, transacties of activiteiten die hoge risico’s inhouden, worden toegepast;

i) aan de autoriteit die een vergunning aan een geselecteerde meldingsplichtige entiteit heeft verleend, voorstellen die vergunning in te trekken.

3. De autoriteit heeft ook de bevoegdheden en verplichtingen die toezichthoudende autoriteiten krachtens het toepasselijke Unierecht hebben, tenzij in deze verordening anders is bepaald. Voor zover dit nodig is voor de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken, mag de autoriteit die toezichthoudende autoriteiten instrueren hun bevoegdheden te gebruiken krachtens en volgens de in het nationale recht bepaalde voorwaarden, wanneer die bevoegdheden niet bij deze verordening aan de autoriteit zijn toegekend, met name wanneer die bevoegdheden voortvloeien uit artikel 41, lid 1, punten a) tot en met f), en de leden 2 en 3, van [volgend nummer van COM(2021) 423 invoegen]. Die toezichthoudende autoriteiten informeren de autoriteit volledig over de uitoefening van deze bevoegdheden.

Artikel 21 - Administratieve geldboeten

1. Wanneer een geselecteerde meldingsplichtige entiteit opzettelijk of uit onachtzaamheid inbreuk op een in bijlage II opgenomen vereiste maakt in het kader van rechtstreeks toepasselijke, in artikel 1, lid 2, bedoelde Uniehandelingen, of niet voldoet aan een in artikel 6, lid 1, bedoeld bindend besluit, mag de autoriteit, met het oog op de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken, administratieve geldboeten opleggen onder de in de leden 2 tot en met 7 van dit artikel bepaalde voorwaarden.

2. Wanneer de raad van bestuur van de autoriteit vaststelt dat een geselecteerde meldingsplichtige entiteit opzettelijk of uit onachtzaamheid een wezenlijke inbreuk heeft gepleegd op rechtstreeks toepasselijke vereisten vervat in [volgend nummer van COM(2021) 420 invoegen] of [volgend nummer van COM(2021) 422 invoegen], stelt hij overeenkomstig lid 3 een besluit tot het opleggen van administratieve geldboeten vast. Administratieve geldboeten worden, naargelang de omstandigheden van het concrete geval, opgelegd naast of in plaats van de in artikel 20, lid 2, bedoelde verzoeken.

3. Het basisbedrag van de in lid 1 bedoelde administratieve geldboeten ligt binnen de volgende limieten:

a) voor wezenlijke inbreuken op één of meer vereisten in verband met cliëntenonderzoek, op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures en/of meldingsverplichtingen, die zijn vastgesteld in twee of meer lidstaten waar een geselecteerde meldingsplichtige entiteit actief is, bedraagt de sanctie minimaal 1 000 000 EUR en maximaal 2 000 000 EUR of 1 % van de jaaromzet, naargelang welk bedrag het hoogst is;

b) voor wezenlijke inbreuken op één of meer vereisten in verband met cliëntenonderzoek, interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures en/of meldingsverplichtingen, die zijn vastgesteld in één lidstaat waar een geselecteerde meldingsplichtige entiteit actief is, bedraagt de sanctie minimaal 500 000 EUR en maximaal 1 000 000 EUR of 0,5 % van de jaaromzet, naargelang welk bedrag het hoogst is;

c) voor wezenlijke inbreuken op alle andere vereisten, die zijn vastgesteld in twee of meer lidstaten waar een geselecteerde meldingsplichtige entiteit actief is, bedraagt de sanctie minimaal 1 000 000 EUR en maximaal 2 000 000 EUR;

d) voor wezenlijke inbreuken op alle andere vereisten, die in één lidstaat zijn vastgesteld, bedraagt de sanctie minimaal 500 000 EUR en maximaal 1 000 000 EUR;

e) voor wezenlijke inbreuken op de in artikel 6, lid 1, bedoelde besluiten van de autoriteit bedraagt de sanctie minimaal 100 000 EUR en maximaal 1 000 000 EUR.

4. De overeenkomstig lid 3 begrensde basisbedragen worden zo nodig, rekening houdend met verzwarende of verzachtende factoren, aangepast overeenkomstig de desbetreffende in bijlage I vermelde coëfficiënten. De desbetreffende verzwarende coëfficiënten worden één voor één op het basisbedrag toegepast. Indien er meer dan één verzwarende coëfficiënt van toepassing is, wordt het verschil tussen het basisbedrag en het bedrag dat uit de toepassing van elke afzonderlijke verzwarende coëfficiënt resulteert, aan het basisbedrag toegevoegd. Indien de voordelen die de verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon uit de inbreuk haalt, of de verliezen die derden door de inbreuk lijden, kunnen worden bepaald, worden deze na toepassing van de coëfficiënten opgeteld bij het totale bedrag van de sanctie.

5. De relevante verzachtende coëfficiënten worden één voor één op het basisbedrag toegepast. Indien er meer dan één verzachtende coëfficiënt van toepassing is, wordt het verschil tussen het basisbedrag en het bedrag dat uit de toepassing van elke afzonderlijke verzachtende coëfficiënt resulteert, van het basisbedrag afgetrokken.

6. Het maximumbedrag van een in lid 2, punten a) en b), bedoelde sanctie voor wezenlijke inbreuken bedraagt, na toepassing van de in de leden 4 en 5 bedoelde coëfficiënten, niet meer dan 10 % van de totale jaaromzet van de meldingsplichtige entiteit in het voorgaande boekjaar.

7. Het maximumbedrag van een in lid 2, punten c) en d), bedoelde sanctie voor wezenlijke inbreuken bedraagt, na toepassing van de in de leden 4 en 5 bedoelde coëfficiënten, maximaal 10 000 000 EUR of, in de lidstaten die de euro niet als munt hebben, de tegenwaarde in de nationale munteenheid.

8. Indien de geselecteerde meldingsplichtige entiteit een moederonderneming is of een dochteronderneming van een moederonderneming die overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad 51 een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen, is de relevante totale jaaromzet gelijk aan de totale jaaromzet of de daarmee overeenstemmende soort inkomsten overeenkomstig de toepasselijke boekhoudkundige normen volgens de meest recente door het leidinggevend orgaan van de uiteindelijke moederonderneming goedgekeurde geconsolideerde jaarrekening.

9. In andere dan de in lid 1 van dit artikel bedoelde gevallen mag de autoriteit, als dit voor de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken noodzakelijk is, voorschrijven dat de financiële toezichthouders een procedure inleiden om ervoor te zorgen dat passende administratieve geldboeten worden opgelegd overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen en elke relevante nationale wetgeving op grond waarvan specifieke bevoegdheden worden verleend die thans overeenkomstig het Unierecht niet zijn vereist. De door de financiële toezichthouders toegepaste boeten moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

De eerste alinea is van toepassing op administratieve geldboeten die aan geselecteerde meldingsplichtige entiteiten moeten worden opgelegd wegens inbreuken op het nationale recht tot omzetting van [volgend nummer van COM(2021) 423 invoegen] en op administratieve geldboeten die moeten worden opgelegd aan leden van de raad van bestuur van geselecteerde meldingsplichtige entiteiten die volgens het nationale recht verantwoordelijk zijn voor een inbreuk door een meldingsplichtige entiteit.

10. De toegepaste administratieve geldboeten moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 22 - Dwangsommen 

1. De raad van bestuur legt bij besluit dwangsommen op teneinde:

a) een geselecteerde meldingsplichtige entiteit te dwingen een einde te maken aan een inbreuk, in overeenstemming met een krachtens artikel 6, lid 1, genomen besluit;

b) een in artikel 16, lid 1, bedoelde persoon ertoe te dwingen alle informatie te verstrekken die krachtens een artikel 6, lid 1, genomen besluit moet worden overgelegd;

c) een in artikel 16, lid 1, bedoelde persoon ertoe te dwingen zich aan een onderzoek te onderwerpen en in het bijzonder alle bescheiden, gegevens, procedures of enig ander opgevraagd materiaal over te leggen, alsmede andere informatie die in het kader van een krachtens artikel 17 ingesteld onderzoek is verstrekt, aan te vullen en te corrigeren.

2. De dwangsom moet doeltreffend en evenredig zijn. De opgelegde dwangsom geldt per dag totdat de geselecteerde meldingsplichtige entiteit of de betrokken persoon het in lid 1 bedoelde besluit naleeft.

3. Niettegenstaande lid 2 bedraagt de dwangsom 3 % van de gemiddelde dagelijkse omzet in het voorafgaande boekjaar of, voor natuurlijke personen, 2 % van hun gemiddelde inkomsten per dag in het voorafgaande kalenderjaar. De dwangsom wordt berekend vanaf de in het besluit tot oplegging van een dwangsom bepaalde datum.

4. Een dwangsom kan worden opgelegd gedurende een periode van niet meer dan zes maanden vanaf de kennisgeving van het besluit van de autoriteit.

Artikel 23 - Het horen van aan een procedure onderworpen personen 

1. Alvorens een besluit tot oplegging van een administratieve geldboete of dwangsom op grond van de artikelen 21 en 22 te nemen, stelt de raad van bestuur de aan de procedure onderworpen personen in de gelegenheid te worden gehoord over de bevindingen van de autoriteit. De raad van bestuur steunt zijn besluiten slechts op bevindingen waarover de aan de procedure onderworpen personen opmerkingen hebben kunnen maken.

2. Het recht van verweer van de aan de procedure onderworpen personen wordt tijdens de procedure ten volle geëerbiedigd. Deze personen hebben recht op toegang tot het dossier van de autoriteit, onder voorbehoud van het rechtmatige belang dat andere personen hebben bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. Het recht op toegang tot het dossier geldt niet voor vertrouwelijke informatie of interne voorbereidende documenten van de autoriteit.

Artikel 24 - Bekendmaking, aard, tenuitvoerlegging en toewijzing van administratieve geldboeten en dwangsommen

1. De autoriteit maakt alle administratieve geldboeten en dwangsommen die overeenkomstig de artikelen 21 en 22 aan een geselecteerde meldingsplichtige entiteit zijn opgelegd, bekend, tenzij bekendmaking onevenredige schade zou toebrengen aan de betrokken partijen.

2. Overeenkomstig de artikelen 21 en 22 opgelegde administratieve geldboeten en dwangsommen zijn afdwingbaar.

De tenuitvoerlegging geschiedt volgens de bepalingen van burgerlijke rechtsvordering die van kracht zijn in de staat op het grondgebied waarvan zij plaatsvindt. De formule van tenuitvoerlegging wordt, zonder andere controle dan de verificatie van de authenticiteit van het besluit, aangebracht door de autoriteit die daartoe door de regering van elke lidstaat wordt aangewezen en die door die regering wordt aangemeld bij de autoriteit en het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Nadat deze formaliteiten op verzoek van de betrokkene zijn vervuld, kan deze de tenuitvoerlegging volgens het nationale recht voortzetten door zich rechtstreeks te wenden tot de bevoegde instantie.

De tenuitvoerlegging kan alleen worden geschorst krachtens een beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het toezicht op de regelmatigheid van de tenuitvoerlegging behoort evenwel tot de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de betrokken lidstaat.

3. De bedragen van de geldboeten en de dwangsommen worden toegewezen aan de algemene begroting van de Europese Unie.

Artikel 25 - Procedureregels voor het nemen van toezichtmaatregelen en het opleggen van administratieve geldboeten

1. Indien de autoriteit bij het uitvoeren van haar taken krachtens deze verordening tot de bevinding komt dat er ernstige aanwijzingen zijn voor het mogelijke bestaan van feiten die een of meer van de in bijlage II vermelde inbreuken zouden kunnen vormen, wijst zij intern een onafhankelijk onderzoeksteam aan om de aangelegenheid te onderzoeken. Het onderzoeksteam wordt of was niet betrokken bij het directe toezicht op de geselecteerde meldingsplichtige entiteit in kwestie en verricht zijn taken onafhankelijk van de raad van bestuur van de autoriteit.

2. Het onderzoeksteam onderzoekt de vermeende inbreuken en neemt daarbij de opmerkingen van de aan het onderzoek onderworpen personen in aanmerking, waarna het het volledige dossier met zijn bevindingen aan de raad van bestuur van de autoriteit voorlegt.

Voor het uitvoeren van zijn taken mag het onderzoeksteam gebruik maken van de bevoegdheid om informatie op te vragen overeenkomstig artikel 16 en om onderzoeken en inspecties ter plaatse te verrichten overeenkomstig de artikelen 17 en 18.

Bij het uitvoeren van zijn taken heeft het onderzoeksteam toegang tot alle documenten en informatie die het gezamenlijke toezichtteam bij zijn toezichtwerkzaamheden heeft verzameld.

3. Na de afronding van zijn onderzoek en alvorens het dossier met zijn bevindingen aan de raad van bestuur van de autoriteit voor te leggen, stelt het onderzoeksteam de aan het onderzoek onderworpen personen in de gelegenheid over de onderzochte aangelegenheden te worden gehoord. Het onderzoeksteam baseert zijn bevindingen alleen op feiten waarover de aan het onderzoek onderworpen personen opmerkingen hebben kunnen maken.

De rechten van verdediging van de betrokken personen worden volledig in acht genomen tijdens het op grond van dit artikel gevoerde onderzoek.

4. Wanneer het onderzoeksteam het dossier met zijn bevindingen aan de raad van bestuur van de autoriteit voorlegt, stelt het de aan het onderzoek onderworpen personen van dat feit in kennis. De aan het onderzoek onderworpen personen hebben recht op toegang tot het dossier, onder voorbehoud van het rechtmatige belang dat andere personen hebben bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. Het recht op toegang tot het dossier geldt niet voor vertrouwelijke informatie die derden raakt.

5. De raad van bestuur besluit op basis van het dossier met de bevindingen van het onderzoeksteam en na de aan het onderzoek onderworpen personen op hun verzoek overeenkomstig artikel 23 te hebben gehoord, of de aan het onderzoek onderworpen personen al dan niet een of meer van de in bijlage II vermelde inbreuken hebben gepleegd. Zo ja, neemt de raad van bestuur een toezichtmaatregel overeenkomstig artikel 20 en legt hij een boete op overeenkomstig artikel 21.

6. Het onderzoeksteam neemt niet deel aan de beraadslagingen van de raad van bestuur en mengt zich ook niet anderszins in het besluitvormingsproces van de raad van bestuur.

7. De Commissie stelt nadere procedureregels vast voor de uitoefening van de bevoegdheid tot het opleggen van administratieve geldboeten en dwangsommen, zoals bepalingen inzake het recht van verdediging, inzake termijnen en inzake de inning van administratieve geldboeten of dwangsommen, alsmede gedetailleerde voorschriften betreffende verjaringstermijnen voor het opleggen en tenuitvoerleggen van sancties.

De in de eerste alinea bedoelde regels worden vastgesteld bij gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 85.

8. Wanneer de autoriteit bij het uitoefenen van haar taken krachtens deze verordening tot de bevinding komt dat er ernstige aanwijzingen zijn voor het mogelijke bestaan van strafbare feiten, verwijst zij de zaak voor strafrechtelijke vervolging naar de bevoegde nationale autoriteiten. Bovendien ziet de autoriteit af van het opleggen van administratieve geldboeten of dwangsommen wanneer een eerdere vrijspraak of veroordeling in een krachtens het nationale recht gevoerde strafprocedure wegens dezelfde feiten of in wezen gelijkaardige feiten in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 26 - Beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Unie

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft volledige rechtsmacht ter zake van beroep tegen besluiten waarbij de autoriteit een administratieve geldboete of een dwangsom heeft opgelegd. Het Hof mag de opgelegde boete of dwangsom intrekken, verlagen of verhogen.

Artikel 27 - Talenregeling bij direct toezicht

1. De autoriteit en de financiële toezichthouders treffen regelingen voor hun communicatie binnen het AML/CFT-toezichtsysteem, onder meer wat de taal of talen betreft.

2. Elk document dat een geselecteerde meldingsplichtige entiteit of een andere natuurlijke of rechtspersoon die individueel aan de toezichtprocedures van de autoriteit onderworpen is, bij de autoriteit indient, mag worden opgesteld in een door de betrokken geselecteerde meldingsplichtige entiteit of natuurlijke of rechtspersoon gekozen officiële taal van de Unie.

3. De autoriteit, de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten en andere natuurlijke of rechtspersonen die individueel aan de toezichtprocedures van de autoriteit onderworpen zijn, mogen afspreken om in hun schriftelijke communicatie slechts één officiële taal van de Unie te gebruiken, onder meer met betrekking tot de toezichtbesluiten van de autoriteit.

4. De intrekking van een dergelijke overeenkomst over het gebruik van één taal zal alleen van invloed zijn op nog niet uitgevoerde aspecten van de toezichtprocedure van de autoriteit.

5. Indien deelnemers aan een mondelinge hoorzitting verzoeken om gehoord te worden in een andere officiële taal van de Unie dan de taal waarin de toezichtprocedure van de autoriteit wordt gevoerd, wordt het verzoek daartoe tijdig bij de autoriteit ingediend, zodat deze de nodige voorzieningen kan treffen.

AFDELING 4

INDIRECT TOEZICHT OP NIET-GESELECTEERDE MELDINGSPLICHTIGE ENTITEITEN

Artikel 28 - Beoordelingen van de stand van de convergentie van het toezicht

1. De autoriteit verricht periodieke beoordelingen van sommige of alle activiteiten van één, meerdere of alle financiële toezichthouders, onder meer met betrekking tot hun instrumenten en middelen om hoge toezichtnormen en -praktijken te waarborgen. De beoordelingen omvatten een toetsing van de toepassing van de overeenkomstig artikel 8 ontwikkelde AML/CFT-toezichtmethode en behandelen alle financiële toezichthouders in één beoordelingscyclus. De duur van elke beoordelingscyclus wordt vastgesteld door de autoriteit en bedraagt maximaal zeven jaar.

2. De beoordelingen worden uitgevoerd door het personeel van de autoriteit. Het personeel van financiële toezichthouders die niet aan toetsing zijn onderworpen, mag op vrijwillige basis bij de beoordelingen worden betrokken, mits de raad van bestuur daarmee instemt. Bij de beoordelingen wordt terdege rekening gehouden met alle relevante evaluaties, beoordelingen of rapporten die zijn opgesteld door internationale organisaties en intergouvernementele organen met bevoegdheden op het gebied van preventie van witwassen en terrorismefinanciering.

3. De autoriteit stelt een verslag op met de uitkomsten van elke beoordeling. Het verslag wordt opgesteld door het personeel van de autoriteit of door het personeel van de autoriteit samen met het personeel van de financiële toezichthouders wanneer het personeel van de financiële toezichthouders op ad-hocbasis bij de toetsing betrokken was. Het verslag wordt aangenomen door de raad van bestuur, die daarbij rekening houdt met de opmerkingen van de algemene raad in toezichtsamenstelling. In het verslag wordt vermeld en toegelicht welke specifieke follow-upmaatregelen volgens de beoordeling passend, evenredig en noodzakelijk worden geacht voor de beoordeelde financiële toezichthouder of toezichthouders. De follow-upmaatregelen mogen worden vastgesteld in de vorm van richtsnoeren en aanbevelingen overeenkomstig artikel 43. Aanbevelingen mogen, naargelang het geval, tot één, meerdere of alle financiële toezichthouders worden gericht.

4. De financiële toezichthouders stellen alles in het werk om te voldoen aan de specifieke follow-upmaatregelen die zij volgens de beoordeling moeten nemen.

Artikel 29 - Coördinatie en facilitatie van de werkzaamheden van de AML-colleges

1. Binnen het kader van haar bevoegdheden en onverminderd de bevoegdheden van de relevante financiële toezichthouders op grond van artikel 36 van [volgend nummer van COM(2021) 423 invoegen] zorgt de autoriteit voor de oprichting en de consistente werking van AML-toezichtcolleges voor niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten die in verschillende lidstaten actief zijn, overeenkomstig artikel 36 van [volgend nummer van COM(2021) 423 invoegen]. Daartoe mag de autoriteit:

a) colleges oprichten en vergaderingen van de colleges samenroepen en organiseren indien een dergelijk college nog niet is opgericht hoewel aan de in artikel 36 van [volgend nummer van COM(2021) 423 invoegen] vastgestelde oprichtingsvoorwaarden is voldaan;

b) assistentie verlenen bij de organisatie van vergaderingen van colleges, indien de betrokken financiële toezichthouders daarom verzoeken;

c) assistentie verlenen bij de organisatie van gezamenlijke toezichtplannen en gezamenlijke onderzoeken;

d) alle relevante informatie verzamelen en delen, in samenwerking met de financiële toezichthouders, om het werk van het college te vergemakkelijken, en deze informatie beschikbaar stellen aan de autoriteiten in het college;

e) doeltreffende en efficiënte toezichtactiviteiten bevorderen, inclusief het evalueren van de risico’s waaraan meldingsplichtige entiteiten blootgesteld zijn of zouden kunnen zijn;

f) toezicht houden, overeenkomstig de taken en bevoegdheden die in deze verordening zijn vermeld, op de taken die door de financiële toezichthouders worden uitgeoefend.

2. Voor de toepassing van lid 1 heeft het personeel van de autoriteit het recht op volwaardige deelname aan de AML-colleges en de activiteiten van deze colleges, waaronder inspecties ter plaatse, die gezamenlijk door twee of meer financiële toezichthouders worden uitgevoerd.

Artikel 30 - Verzoeken om in uitzonderlijke omstandigheden op te treden

1. Financiële toezichthouders stellen de autoriteit in kennis wanneer de situatie van een niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit met betrekking tot naleving van de toepasselijke vereisten en blootstelling aan risico’s van witwassen en terrorismefinanciering snel en aanzienlijk verslechtert, met name wanneer deze verslechtering kan leiden tot aanzienlijke reputatieschade voor de lidstaat waar die entiteit actief is, voor meerdere lidstaten of voor de Unie als geheel.

2. Wanneer de autoriteit aanwijzingen heeft voor wezenlijke inbreuken door een niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit, mag zij de betrokken financiële toezichthouder verzoeken:

a) een onderzoek te doen naar eventuele door een niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit gepleegde inbreuken op het Unierecht en, indien dat Unierecht uit richtlijnen bestaat of uitdrukkelijk opties aan lidstaten overlaat, inbreuken op het nationale recht voor zover dit richtlijnen omzet of dient ter uitoefening van door het Unierecht aan lidstaten overgelaten opties, en

b) te overwegen om voor die inbreuken sancties aan die entiteit op te leggen in overeenstemming met het rechtstreeks toepasselijke Unierecht of het nationale recht tot omzetting van richtlijnen.

Zo nodig mag de autoriteit een financiële toezichthouder ook verzoeken een tot die entiteit gericht individueel besluit vast te stellen waarin deze wordt gelast alle nodige maatregelen te treffen om te voldoen aan haar verplichtingen op grond van het rechtstreeks toepasselijke Unierecht of op grond van het nationale recht voor zover dit richtlijnen omzet of dient ter uitoefening van door het Unierecht aan lidstaten overgelaten opties, met inbegrip van het stopzetten van haar activiteiten.

3. De betrokken financiële toezichthouder voldoet aan verzoeken die in overeenstemming met lid 2 tot hem zijn gericht, en brengt de autoriteit zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen tien werkdagen na de kennisgeving van het verzoek op de hoogte van de stappen die hij heeft gezet of van plan is te zetten om aan dat verzoek te voldoen.

4. Indien de betrokken financiële toezichthouder niet voldoet aan het in lid 2 bedoelde verzoek en hij de autoriteit niet binnen tien dagen na de kennisgeving van het verzoek op de hoogte brengt van de stappen die hij heeft gezet of van plan is te zetten om aan het verzoek te voldoen, mag de autoriteit de Commissie vragen toestemming te verlenen om de in artikel 5, lid 2, en artikel 6, lid 1, bedoelde relevante taken en bevoegdheden in verband met het directe toezicht op de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit over te dragen van de betrokken financiële toezichthouder aan de autoriteit.

5. Het verzoek van de autoriteit bevat:

a) een beschrijving van de wezenlijke inbreuken op de rechtstreeks toepasselijke vereisten door een geïdentificeerde niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit, en een motivering dat dergelijke inbreuken onder de bevoegdheid van de autoriteit vallen, overeenkomstig lid 2;

b) een motivering waarom binnen de in lid 3 bepaalde termijn geen maatregelen zijn genomen naar aanleiding van het in lid 2 bedoelde verzoek aan de financiële toezichthouder;

c) een termijn van maximaal drie jaar voor de gevraagde overdracht van de relevante taken en bevoegdheden;

d) een beschrijving van de maatregelen die de autoriteit bij de overdracht van de relevante taken en bevoegdheden van plan is te nemen ten aanzien van de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit om de in lid 2 bedoelde wezenlijke inbreuken aan te pakken.

6. Vanaf de datum van ontvangst van het verzoek van de autoriteit heeft de Commissie een maand de tijd om een besluit te nemen over het al dan niet toestaan van de overdracht van de betrokken taken en bevoegdheden. Het besluit wordt ter kennis gebracht van de autoriteit, die de financiële toezichthouder en de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit onmiddellijk ervan in kennis stelt.

7. Op de tiende werkdag na de kennisgeving van het besluit waarbij toestemming wordt verleend voor de overdracht van taken en bevoegdheden met betrekking tot de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit, wordt de in lid 2 bedoelde niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit voor de uitoefening van de in artikel 5, lid 2, bedoelde taken en de in artikel 6, lid 1, en de artikelen 16 tot en met 22 bedoelde bevoegdheden als een geselecteerde meldingsplichtige entiteit beschouwd. In het besluit van de Commissie wordt een termijn voor de uitoefening van deze taken en bevoegdheden vastgesteld. Bij overschrijding van die termijn worden de taken en bevoegdheden automatisch overgedragen aan de betrokken financiële toezichthouder.

AFDELING 5

TOEZICHT OP DE NIET-FINANCIËLE SECTOR

Artikel 31 - Collegiale toetsingen

1. De autoriteit voert periodieke collegiale toetsingen van sommige of alle activiteiten van niet-financiële toezichthouders uit om de consistentie en de doeltreffendheid van de toezichtresultaten te versterken. Daartoe ontwikkelt de autoriteit methoden om een objectieve beoordeling en vergelijking van de getoetste niet-financiële toezichthouders mogelijk te maken. Bij de planning en uitvoering van collegiale toetsingen wordt rekening gehouden met bestaande informatie en reeds beschikbare evaluaties betreffende de betrokken niet-financiële toezichthouder, met inbegrip van alle relevante informatie die overeenkomstig artikel 11 aan de autoriteit is verstrekt, beoordelingen of rapporten die zijn opgesteld door internationale organisaties en intergouvernementele organen met bevoegdheden op het gebied van preventie van witwassen en terrorismefinanciering, en alle relevante informatie van belanghebbenden.

2. Voor de toepassing van dit artikel richt de autoriteit ad-hoccomités voor collegiale toetsing op, die uit personeelsleden van de autoriteit en leden van de niet-financiële toezichthouders bestaan. De comités voor collegiale toetsing worden voorgezeten door een personeelslid van de autoriteit. De voorzitter van de autoriteit stelt, na een uitnodiging tot het indienen van voorstellen, de voorzitter en de leden van een comité voor collegiale toetsing voor, die de goedkeuring krijgen van de raad van bestuur.

3. De collegiale toetsing omvat een beoordeling van onder meer, maar niet uitsluitend, het volgende:

a) de adequaatheid van de bevoegdheden, de financiële, personele en technische middelen, de mate van onafhankelijkheid, de governanceregelingen en de professionele normen van de niet-financiële toezichthouders met het oog op de effectieve toepassing van hoofdstuk IV van [volgend nummer van COM(2021) 423 invoegen];

b) de doeltreffendheid en de mate van convergentie in het kader van de toepassing van het Unierecht en in het kader van de toezichtspraktijk, en de mate waarin de toezichtspraktijk de in het Unierecht vastgestelde doelstellingen bereikt;

c) de toepassing van door niet-financiële toezichthouders ontwikkelde beste praktijken die voor andere niet-financiële toezichthouders nuttig kunnen zijn;

d) de doeltreffendheid en de mate van convergentie in het kader van de handhaving van de bepalingen die zijn goedgekeurd ter uitvoering van het Unierecht, met inbegrip van de bestuursrechtelijke sancties en andere bestuursrechtelijke maatregelen die zijn ingesteld jegens personen die verantwoordelijkheid dragen voor het niet-naleven van die bepalingen.

4. De autoriteit legt een verslag met de resultaten van de collegiale toetsing voor. Het verslag van de collegiale toetsing wordt opgesteld door het comité voor collegiale toetsing en goedgekeurd door de raad van bestuur, en hierbij wordt rekening gehouden met eventuele opmerkingen van de algemene raad in toezichtsamenstelling over de toepassing van de methode, met name wat de consistentie met andere collegiale-toetsingsverslagen betreft. In het verslag wordt vermeld en toegelicht welke follow-upmaatregelen volgens de collegiale toetsing passend, evenredig en noodzakelijk worden geacht. Die follow-upmaatregelen mogen de vorm aannemen van richtsnoeren en aanbevelingen overeenkomstig artikel 3 en adviezen overeenkomstig artikel 44. De niet-financiële toezichthouders stellen alles in het werk om te voldoen aan de overeenkomstig artikel 43 opgestelde richtsnoeren en aanbevelingen.

5. De autoriteit maakt de bevindingen van de collegiale toetsing bekend op haar website en legt de Commissie een advies voor wanneer zij, gelet op het resultaat van de collegiale toetsing of andere informatie die zij bij de uitvoering van haar taken heeft verkregen, van oordeel is dat verdere harmonisering van de Unieregels voor meldingsplichtige entiteiten in de niet-financiële sector of voor niet-financiële toezichthouders noodzakelijk zou zijn vanuit het oogpunt van de Unie.

6. De autoriteit legt twee jaar na de bekendmaking van het collegiale-toetsingsverslag een follow-upverslag voor. Het follow-upverslag wordt opgesteld door het comité voor collegiale toetsing en goedgekeurd door de raad van bestuur, en hierbij wordt rekening gehouden met eventuele opmerkingen van de algemene raad in toezichtsamenstelling over de consistentie met andere collegiale-toetsingsverslagen. Het follow-upverslag omvat een beoordeling van de adequaatheid en doeltreffendheid van de actie die de collegiaal getoetste niet-financiële toezichthouders naar aanleiding van de follow-upmaatregelen van het collegiale-toetsingsverslag hebben ondernomen. De autoriteit maakt de bevindingen van het follow-upverslag bekend op haar website.

7. Voor de toepassing van dit artikel stelt de raad van bestuur om de twee jaar een werkplan voor collegiale toetsing vast, waarin rekening wordt gehouden met de uit de vorige collegiale toetsingen getrokken lessen en met de besprekingen van de algemene raad in toezichtsamenstelling. Het werkplan voor collegiale toetsing vormt een apart onderdeel van het jaarlijkse en het meerjarige werkprogramma en wordt opgenomen in het enig programmeringsdocument. In dringende gevallen en bij onvoorziene gebeurtenissen kan de autoriteit besluiten aanvullende collegiale toetsingen uit te voeren.

8. Wanneer toezicht wordt uitgeoefend door zelfregulerende organen, omvat de collegiale toetsing de beoordeling van de adequaatheid en doeltreffendheid van maatregelen uit hoofde van artikel 38 van [volgend nummer van COM(2021) 423 invoegen] die worden genomen door de overheidsinstantie die toezicht op deze organen moet houden om ervoor te zorgen dat zij hun functie vervullen overeenkomstig de krachtens het Unierecht vereiste normen.

9. Wanneer zelfregulerende organen blijk geven van belangstelling om deel te nemen aan een collegiale toetsing, kunnen met toezichttaken belaste vertegenwoordigers van deze organen op ad-hocbasis worden uitgenodigd om aan die collegiale toetsing deel te nemen.

Artikel 32 - Bevoegdheden ten aanzien van toezichthoudende autoriteiten in de niet-financiële sector

1. Wanneer een toezichthoudende autoriteit in de niet-financiële sector de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen van de Unie of nationale wetgeving niet heeft toegepast of heeft toegepast op een wijze die een inbreuk op het Unierecht lijkt te vormen, met name door er niet voor te zorgen dat een onder haar toezicht of controle staande entiteit voldoet aan de in die handelingen of in die wetgeving vastgestelde vereisten, handelt de autoriteit overeenkomstig de in de leden 2, 3, 4, 6 en 7 van dit artikel vastgestelde bevoegdheden.

2. Op verzoek van een of meer toezichthoudende autoriteiten in de niet-financiële sector, van het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, of op eigen initiatief, met inbegrip wanneer dit is gebaseerd op naar behoren gestaafde informatie van natuurlijke of rechtspersonen, en na de betrokken toezichthoudende autoriteit in de niet-financiële sector op de hoogte te hebben gebracht, geeft de autoriteit aan hoe zij van plan is te werk te gaan en, in voorkomend geval, de aangevoerde inbreuk op of niet-toepassing van het Unierecht te onderzoeken.

De toezichthoudende autoriteit verstrekt aan de autoriteit onverwijld alle informatie die de autoriteit nodig acht voor haar onderzoek, onder meer wat betreft de wijze van toepassing van de in artikel 1, lid 2, bedoelde Uniehandelingen of nationale wetgeving in overeenstemming met het Unierecht.

Wanneer het verzoeken om informatie aan de betrokken toezichthoudende autoriteit ontoereikend is gebleken of als ontoereikend wordt beschouwd om de informatie te verkrijgen die noodzakelijk wordt geacht voor het onderzoek van een vermeende inbreuk op of niet-toepassing van het Unierecht, mag de autoriteit, na de toezichthoudende autoriteit daarvan in kennis te hebben gesteld, rechtstreeks een naar behoren gemotiveerd en met redenen omkleed verzoek om informatie tot andere toezichthoudende autoriteiten richten.

De adressaat van dit verzoek verschaft de autoriteit zonder onnodige vertraging duidelijke, correcte en volledige informatie.

3. De autoriteit mag, uiterlijk binnen zes maanden na de aanvang van haar onderzoek, tot de toezichthoudende autoriteit in de niet-financiële sector een aanbeveling richten waarin wordt uiteengezet welke maatregelen nodig zijn om aan het Unierecht te voldoen.

Alvorens een dergelijke aanbeveling uit te brengen treedt de autoriteit, wanneer zij dit passend acht om een oplossing te vinden voor een inbreuk op het Unierecht, in overleg met de betrokken toezichthoudende autoriteit om te proberen tot overeenstemming te komen over de maatregelen die nodig zijn met het oog op de nakoming van het Unierecht.

De toezichthoudende autoriteit in de niet-financiële sector brengt de autoriteit binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanbeveling op de hoogte van de stappen die zij heeft ondernomen of van plan is te ondernemen om de nakoming van het Unierecht te verzekeren.

4. Ingeval de toezichthoudende autoriteit in de niet-financiële sector binnen één maand na ontvangst van de aanbeveling van de autoriteit het Unierecht niet nakomt, mag de Commissie, na door de autoriteit op de hoogte te zijn gebracht of op eigen initiatief, bij formeel advies de toezichthoudende autoriteit in de niet-financiële sector gelasten de maatregelen te nemen die nodig zijn om het Unierecht na te komen. De Commissie houdt in haar formele advies rekening met de aanbeveling van de autoriteit.

De Commissie brengt een dergelijk formeel advies uit uiterlijk drie maanden na het geven van de aanbeveling. De Commissie kan die termijn met één maand verlengen.

De autoriteit en de toezichthoudende autoriteit in de niet-financiële sector verstrekken de Commissie alle nodige informatie.

5. Binnen tien werkdagen na ontvangst van het in lid 4 bedoelde formele advies informeert de toezichthoudende autoriteit in de niet-financiële sector de Commissie en de autoriteit over de stappen die zij heeft ondernomen of van plan is te ondernemen om dat formele advies na te komen.

6. Indien het in lid 4 bedoelde formele advies gericht is tot een toezichthoudende autoriteit die een met toezicht op een zelfregulerend orgaan belaste overheidsinstantie is, en indien deze het formele advies niet binnen de daarin gestelde termijn nakomt, mag de autoriteit, teneinde de niet-nakoming tijdig te verhelpen, bij individueel besluit het zelfregulerende orgaan gelasten alle nodige maatregelen te nemen om aan zijn verplichtingen uit hoofde van het Unierecht te voldoen.

Het besluit van de autoriteit is in overeenstemming met het door de Commissie krachtens lid 4 van dit artikel uitgebrachte formele advies.

7. In overeenstemming met lid 6 vastgestelde besluiten hebben voorrang op eerdere besluiten die door de toezichthoudende autoriteit over dezelfde aangelegenheid zijn vastgesteld.

Bij het nemen van maatregelen met betrekking tot aangelegenheden die onderworpen zijn aan een formeel advies krachtens lid 4 of aan een besluit krachtens lid 6, conformeren de bevoegde autoriteiten zich aan het formele advies of het besluit, al naargelang het geval.

AFDELING 6

ONDERSTEUNINGS- EN COÖRDINATIEMECHANISME VOOR DE FIE’S

Artikel 33 - Uitvoering van gezamenlijke analyses

1. Indien een FIE van een lidstaat krachtens artikel 25 van [volgende nummer van COM(2021) 423 invoegen] vaststelt dat het mogelijk noodzakelijk is een gezamenlijke analyse uit te voeren met een of meer FIE’s in andere lidstaten, stelt zij de autoriteit daarvan in kennis. De autoriteit brengt de FIE’s in alle betrokken lidstaten op de hoogte en nodigt hen uit om deel te nemen aan de gezamenlijke analyse binnen vijf dagen na de eerste kennisgeving. Daartoe maakt de autoriteit gebruik van beveiligde communicatiekanalen. De FIE’s in alle betrokken lidstaten beraden zich over deelname aan de gezamenlijke analyse. De autoriteit zorgt ervoor dat de gezamenlijke analyse binnen 20 dagen na de eerste kennisgeving van start gaat.

2. FIE’s die afzien van deelname aan de uitvoering van een gezamenlijke analyse, stellen de autoriteit binnen vijf dagen na ontvangst van de uitnodiging schriftelijk in kennis van de redenen daarvoor. De autoriteit verstrekt die uitleg onverwijld aan de FIE die heeft vastgesteld dat een gezamenlijke analyse noodzakelijk is.

3. Het personeel van de autoriteit dat de gezamenlijke analyse ondersteunt, wordt, met uitdrukkelijke toestemming van de aan de gezamenlijke analyse deelnemende FIE’s, in de gelegenheid gesteld alle gegevens die betrekking hebben op het voorwerp van de gezamenlijke analyse, te raadplegen en te verwerken.

4. De autoriteit stelt alle instrumenten en operationele ondersteuning die voor de uitvoering van de specifieke gezamenlijke analyse vereist zijn, ter beschikking overeenkomstig de ontwikkelde methoden en procedures. De autoriteit zet met name een beveiligd specifiek communicatiekanaal op voor de uitvoering van de gezamenlijke analyse en zorgt voor passende technische coördinatie, met inbegrip van IT-ondersteuning en budgettaire en logistieke ondersteuning.

Artikel 34 - Evaluatie van de methoden, procedures en uitvoering van de gezamenlijke analyses

1. De autoriteit zorgt ervoor dat de voor de uitvoering van de gezamenlijke analyses vastgestelde methoden en procedures periodiek worden geëvalueerd en zo nodig worden bijgewerkt.

2. De FIE’s die hebben deelgenomen of anderszins betrokken waren bij een of meer gezamenlijke analyses, mogen feedback geven over de uitvoering van de analyse, onder meer over de operationele ondersteuning die de autoriteit gedurende de gezamenlijke analyse heeft verleend, de resultaten van de analyse, de bestaande analysemethoden en -regelingen, de beschikbare instrumenten en de coördinatie tussen de deelnemende FIE’s. De feedback mag als vertrouwelijk worden aangemerkt, in welk geval deze niet met andere FIE’s wordt gedeeld.

3. Op basis van de in lid 2 bedoelde feedback of op eigen initiatief mag de autoriteit follow-upverslagen opstellen over de uitvoering van gezamenlijke analyses, met daarin specifieke suggesties voor aanpassingen aan de methoden en procedures voor het uitvoeren van de gezamenlijke analyses, en conclusies over het resultaat van de gezamenlijke analyses. De procedurele en operationele aspecten van het follow-upverslag worden gedeeld met alle FIE’s, zonder dat daarbij vertrouwelijke of voor beperkt gebruik bedoelde informatie over de zaak wordt bekendgemaakt. De conclusies en aanbevelingen met betrekking tot de uitvoering van de gezamenlijke analyses worden gedeeld met de FIE’s die aan de betrokken gezamenlijke analyses hebben deelgenomen, en met alle andere FIE’s voor zover deze conclusies geen vertrouwelijke of voor beperkt gebruik bedoelde informatie bevatten.

Artikel 35 - Nationale FIE-gedetacheerden

1. De FIE van elke lidstaat mag één personeelslid detacheren naar de autoriteit. De nationale FIE-gedetacheerden hebben hun gewone werkplek op de zetel van de autoriteit.

2. De FIE-gedetacheerden hebben de status van personeelslid van de detacherende FIE op het moment van hun aanstelling en zolang de detachering duurt. De lidstaten wijzen hun FIE-gedetacheerde aan op basis van degelijke, relevante, praktische ervaring op het gebied van FIE-taken. Het salaris en de emolumenten van de FIU-gedetacheerden komen ten laste van de afvaardigende FIE.

3. De ambtstermijn van de FIE-gedetacheerden bedraagt drie jaar en kan met instemming van de detacherende FIE eenmaal worden verlengd.

4. De FIE-gedetacheerden ondersteunen de autoriteit bij de uitvoering van de in artikel 5, lid 5, bedoelde taken. Daartoe krijgen de nationale FIE-gedetacheerden toegang tot de gegevens en informatie van de autoriteit die zij nodig hebben om gedurende de detacheringsperiode hun taken uit te voeren.

5. De FIE-gedetacheerden mogen met het oog op de uitvoering van de in lid 4 bedoelde taken toegang krijgen tot alle gegevens die toegankelijk zijn voor hun detacherende FIE, mits hun detacherende FIE daarmee instemt.

6. De raad van bestuur bepaalt de rechten en plichten van de FIE-gedetacheerden ten aanzien van de autoriteit.

Artikel 36 - Wederzijdse bijstand op het gebied van samenwerking tussen FIE’s

1. Om de samenwerking tussen de FIE’s en de ondersteuning van hun werkzaamheden te bevorderen, organiseert en faciliteert de autoriteit ten minste de volgende activiteiten:

a) opleidingsprogramma’s, onder meer inzake technologische innovatie;

b) regelingen voor de uitwisseling en detachering van personeel, met inbegrip van de detachering van FIE-personeel van een lidstaat naar de autoriteit;

c) uitwisseling van praktijken tussen FIE’s, met inbegrip van het delen van expertise op een specifiek gebied.

2. Elke FIE mag bij de autoriteit een verzoek om bijstand in verband met de taken van de FIE indienen, met vermelding van het soort bijstand dat kan worden verleend door het personeel van de autoriteit, het personeel van een of meer FIE’s, of een combinatie daarvan. De FIE die om bijstand verzoekt, zorgt voor toegang tot alle voor de verlening van de bijstand vereiste informatie en gegevens. De autoriteit bewaart de informatie over de specifieke expertise en capaciteit van FIE’s voor het verlenen van wederzijdse bijstand, en werkt deze geregeld bij.

3. De autoriteit stelt alles in het werk om de gevraagde bijstand te verlenen, onder meer door te overwegen haar eigen personele middelen voor de bijstandsverlening in te zetten en door bijstandsverlening door andere FIE’s op vrijwillige basis te coördineren en te faciliteren.

4. Aan het begin van elk jaar stelt de voorzitter van de autoriteit de algemene raad in FIE-samenstelling in kennis van de personele middelen die de autoriteit kan toewijzen om de in het vorige lid bedoelde bijstand te verlenen. Wanneer zich wijzigingen voordoen in de beschikbaarheid van personele middelen als gevolg van de uitvoering van in artikel 5, lid 5, bedoelde taken, stelt de voorzitter van de autoriteit de algemene raad in FIE-samenstelling daarvan in kennis.

Artikel 37

FIU.net

1. De autoriteit zorgt ervoor dat FIU.net adequaat en ononderbroken wordt gehost, beheerd, onderhouden en ontwikkeld. De autoriteit zorgt er in samenwerking met de lidstaten voor dat voor FIU.net gebruik wordt gemaakt van de meest geavanceerde beschikbare technologie, aan de hand van een kosten-batenanalyse.

2. De autoriteit zorgt ervoor dat FIU.net ononderbroken functioneert en up-to-date wordt gehouden. Indien dat nodig is om uitwisseling van informatie en samenwerking tussen de FIE’s te ondersteunen of te versterken, worden op basis van de behoeften van de FIE’s verbeterde of aanvullende functies voor FIU.net door de autoriteit ontworpen en geïmplementeerd of anderszins beschikbaar gesteld.

3. De autoriteit is verantwoordelijk voor de volgende taken met betrekking tot FIU.net:

a) het vereiste beveiligingsniveau van het systeem waarborgen, onder meer door passende technische en organisatorische maatregelen te implementeren om gegevensbeschermingsrisico’s aan te pakken en te beperken;

b) alle testactiviteiten coördineren, beheren en ondersteunen;

c) zorgen voor voldoende financiële middelen;

d) opleiding geven over het technische gebruik van FIU.net door de eindgebruikers.

4. Voor de uitvoering van de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde taken is de autoriteit bevoegd juridisch bindende contracten of overeenkomsten met externe dienstverleners te sluiten of aan te gaan.

5. De autoriteit zorgt voor het vaststellen en uitvoeren van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van de in dit artikel bedoelde taken, met inbegrip van een beveiligingsplan, een bedrijfscontinuïteitsplan en een noodherstelplan voor FIU.net.

AFDELING 7

GEMEENSCHAPPELIJKE INSTRUMENTEN

Artikel 38 - Technische reguleringsnormen

1. Wanneer het Europees Parlement en de Raad overeenkomstig artikel 290 VWEU aan de Commissie de bevoegdheid overdragen om door middel van gedelegeerde handelingen technische reguleringsnormen aan te nemen teneinde consistente harmonisatie te waarborgen op de gebieden die specifiek in de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde wetgevingshandelingen zijn vastgesteld, mag de autoriteit ontwerpen van technische reguleringsnormen ontwikkelen. De autoriteit legt haar ontwerpen van technische reguleringsnormen ter aanneming aan de Commissie voor. De autoriteit doet deze ontwerpen van technische reguleringsnormen tegelijkertijd ter informatie toekomen aan het Europees Parlement en de Raad.

De technische reguleringsnormen zijn van technische aard, houden geen strategische beslissingen of beleidskeuzen in, en zijn inhoudelijk beperkt door de wetgevingshandelingen waarop zij gebaseerd zijn.

Alvorens ontwerpen van technische reguleringsnormen bij de Commissie in te dienen, houdt de autoriteit openbare raadplegingen daarover en analyseert zij de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses sterk buiten verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de ontwerpen van technische reguleringsnormen in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak.

Binnen drie maanden na ontvangst van een ontwerp van technische reguleringsnorm besluit de Commissie of zij het ontwerp aanneemt. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad tijdig op de hoogte wanneer de aanneming niet binnen de termijn van drie maanden kan gebeuren. De Commissie mag besluiten het ontwerp van technische reguleringsnorm slechts gedeeltelijk of gewijzigd aan te nemen indien het belang van de Unie dit vereist.

Indien de Commissie voornemens is een ontwerp van technische reguleringsnorm niet, slechts gedeeltelijk of in gewijzigde vorm aan te nemen, zendt zij het terug naar de autoriteit en motiveert zij waarom zij het niet heeft aangenomen of waarom zij het heeft gewijzigd.

De Commissie doet het Europees Parlement en de Raad een kopie van haar schrijven toekomen. Binnen een termijn van zes weken mag de autoriteit het ontwerp van technische reguleringsnorm wijzigen op basis van de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, en in de vorm van een formeel advies opnieuw aan de Commissie voorleggen. De autoriteit doet een kopie van haar formele advies aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Indien de autoriteit na het verstrijken van die termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, of een ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend dat niet is gewijzigd op een manier die strookt met de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, mag de Commissie de technische reguleringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht, dan wel de norm verwerpen.

De Commissie mag de inhoud van een door de autoriteit opgesteld ontwerp van technische reguleringsnorm niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de autoriteit, als bepaald in dit artikel.

2. Indien de autoriteit binnen de termijn die in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen is vastgesteld, geen ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie verlangen dat binnen een nieuwe termijn alsnog een ontwerp wordt voorgelegd. De autoriteit stelt het Europees Parlement, de Raad en de Commissie tijdig op de hoogte van het feit dat zij de nieuwe termijn niet in acht zal nemen.

3. Enkel wanneer de autoriteit geen ontwerp van technische reguleringsnorm bij de Commissie indient binnen de in lid 2 bedoelde termijnen, mag de Commissie middels een gedelegeerde handeling een technische reguleringsnorm aannemen zonder een ontwerp van de autoriteit.

De Commissie houdt openbare raadplegingen over ontwerpen van technische reguleringsnormen en analyseert de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de ontwerpen van technische reguleringsnormen in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak.

De Commissie doet het ontwerp van technische reguleringsnorm onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

De Commissie zendt haar ontwerp van technische reguleringsnorm aan de autoriteit toe. Binnen een termijn van zes weken mag de autoriteit het ontwerp van technische reguleringsnorm wijzigen en dit in de vorm van een formeel advies aan de Commissie voorleggen. De autoriteit doet een kopie van haar formele advies aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Indien de autoriteit na het verstrijken van de in de vierde alinea bedoelde termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie de technische reguleringsnorm aannemen.

Indien de autoriteit binnen de periode van zes weken een gewijzigd ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie het ontwerp van technische reguleringsnorm wijzigen op basis van de door de autoriteit voorgestelde wijzigingen, dan wel de technische reguleringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht. De Commissie mag de inhoud van het door de autoriteit opgestelde ontwerp van technische reguleringsnorm niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de autoriteit, als bepaald in dit artikel.

4. De technische reguleringsnormen worden vastgesteld door middel van verordeningen of besluiten. De woorden “technische reguleringsnorm” komen voor in de titel van deze verordeningen of besluiten. Deze normen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treden op de daarin vermelde datum in werking.

Artikel 39 - Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om de in artikel 38 bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend voor een termijn van vier jaar vanaf [datum invoegen = met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening]. Uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de termijn van vier jaar stelt de Commissie een verslag op over de gedelegeerde bevoegdheid. De bevoegdheidsdelegatie wordt automatisch met termijnen van dezelfde duur verlengd.

2. Zodra de Commissie een technische reguleringsnorm heeft aangenomen, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

3. De bevoegdheid om technische reguleringsnormen aan te nemen, wordt aan de Commissie toegekend onder de voorwaarden die worden gesteld in de artikelen 38, 40 en 41.

Artikel 40 - Bezwaar tegen technische reguleringsnormen

1. Het Europees Parlement of de Raad mag binnen een termijn van drie maanden na de datum van kennisgeving van de door de Commissie vastgestelde technische reguleringsnorm bezwaar tegen de technische reguleringsnorm aantekenen. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met drie maanden verlengd.

2. Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar heeft aangetekend tegen de technische reguleringsnorm, wordt de technische reguleringsnorm bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt deze in werking op de daarin bepaalde datum.

Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie heeft meegedeeld voornemens te zijn geen bezwaar aan te tekenen, mag de technische reguleringsnorm vóór het verstrijken van die termijn worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden.

3. Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar aantekent tegen een technische reguleringsnorm binnen de in lid 1 vermelde termijn, treedt de technische reguleringsnorm niet in werking. Overeenkomstig artikel 296 VWEU wordt het bezwaar tegen de technische reguleringsnorm gemotiveerd door de instelling die bezwaar aantekent.

Artikel 41 - Niet-bevestiging of wijziging van ontwerpen van technische reguleringsnormen

1. Indien de Commissie het ontwerp van technische reguleringsnorm overeenkomstig artikel 35 niet bevestigt of het ontwerp wijzigt, stelt zij de autoriteit, het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis en motiveert zij dit besluit.

2. In voorkomend geval kan het Europees Parlement of de Raad het verantwoordelijke lid van de Commissie samen met de voorzitter van de autoriteit binnen één maand na de in lid 1 bedoelde kennisgeving uitnodigen voor een ad-hocvergadering van de bevoegde commissie van het Europees Parlement of de Raad om hun meningsverschillen uiteen te zetten en toe te lichten.

Artikel 42 - Technische uitvoeringsnormen

1. Wanneer het Europees Parlement en de Raad overeenkomstig artikel 291 VWEU aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden toekennen voor de aanneming van technische uitvoeringsnormen door middel van uitvoeringshandelingen op de gebieden die specifiek in de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde wetgevingshandelingen zijn vastgesteld, mag de autoriteit ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ontwikkelen. De technische uitvoeringsnormen zijn van technische aard, houden geen strategische beslissingen of beleidskeuzen in en bepalen de voorwaarden voor de toepassing van die handelingen. De autoriteit legt haar ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ter aanneming aan de Commissie voor. De autoriteit doet deze technische normen tegelijkertijd ter informatie toekomen aan het Europees Parlement en de Raad.

Alvorens ontwerpen van technische uitvoeringsnormen bij de Commissie in te dienen, houdt de autoriteit openbare raadplegingen daarover en analyseert zij de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses sterk buiten verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak.

Binnen drie maanden na ontvangst van een ontwerp van technische uitvoeringsnorm besluit de Commissie of zij het ontwerp aanneemt. De Commissie mag die termijn met één maand verlengen. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad tijdig op de hoogte wanneer de aanneming niet binnen de termijn van drie maanden kan gebeuren. De Commissie mag besluiten het ontwerp van technische uitvoeringsnorm slechts gedeeltelijk of gewijzigd aan te nemen indien het belang van de Unie dit vereist.

Indien de Commissie voornemens is het ontwerp van technische uitvoeringsnorm niet, slechts gedeeltelijk of in gewijzigde vorm aan te nemen, zendt zij het terug naar de autoriteit en motiveert zij waarom zij niet voornemens is het aan te nemen of waarom zij het heeft gewijzigd. De Commissie doet het Europees Parlement en de Raad een kopie van haar schrijven toekomen. Binnen een termijn van zes weken mag de autoriteit het ontwerp van technische uitvoeringsnorm wijzigen op basis van de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, en in de vorm van een formeel advies opnieuw aan de Commissie voorleggen. De autoriteit doet een kopie van haar formele advies aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Indien de autoriteit na het verstrijken van de in de vierde alinea genoemde termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, of een ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend dat niet is gewijzigd op een manier die strookt met de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, mag de Commissie de technische uitvoeringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht, dan wel de norm verwerpen.

De Commissie mag de inhoud van een door de autoriteit opgesteld ontwerp van technische uitvoeringsnorm niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de autoriteit, als bepaald in dit artikel.

2. Indien de autoriteit binnen de termijn die in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen is vastgesteld, geen ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie verlangen dat binnen een nieuwe termijn alsnog een ontwerp wordt voorgelegd. De autoriteit stelt het Europees Parlement, de Raad en de Commissie tijdig op de hoogte van het feit dat zij de nieuwe termijn niet in acht zal nemen.

3. Enkel wanneer de autoriteit geen ontwerp van technische uitvoeringsnorm bij de Commissie indient binnen de in lid 2 bedoelde termijnen, mag de Commissie middels een uitvoeringshandeling een technische uitvoeringsnorm aannemen zonder een ontwerp van de autoriteit.

De Commissie houdt openbare raadplegingen over ontwerpen van technische uitvoeringsnormen en analyseert de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak.

De Commissie doet het ontwerp van technische uitvoeringsnorm onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

De Commissie zendt het ontwerp van technische uitvoeringsnorm aan de autoriteit toe. Binnen een termijn van zes weken mag de autoriteit het ontwerp van technische uitvoeringsnorm wijzigen en dit in de vorm van een formeel advies aan de Commissie voorleggen. De autoriteit doet een kopie van haar formele advies aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Indien de autoriteit na het verstrijken van de in de vierde alinea bedoelde termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie de technische uitvoeringsnorm aannemen.

Indien de autoriteit binnen de periode van zes weken een gewijzigd ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie het ontwerp van technische uitvoeringsnorm wijzigen op basis van de door de autoriteit voorgestelde wijzigingen, dan wel de technische uitvoeringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht.

De Commissie mag de inhoud van het door de autoriteit opgestelde ontwerp van technische uitvoeringsnorm niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de autoriteit, als bepaald in dit artikel.

4. De technische uitvoeringsnormen worden vastgesteld door middel van verordeningen of besluiten. De woorden “technische uitvoeringsnorm” komen voor in de titel van deze verordeningen of besluiten. Deze normen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treden op de daarin vermelde datum in werking.

Artikel 43 - Richtsnoeren en aanbevelingen

1. Met het oog op het invoeren van consistente, efficiënte en doeltreffende toezichtpraktijken en praktijken betreffende de FIE’s en met het oog op de gemeenschappelijke, uniforme en consistente toepassing van het Unierecht brengt de autoriteit tot alle toezichthoudende autoriteiten, FIE’s of alle meldingsplichtige entiteiten gerichte richtsnoeren uit en brengt zij tot één of meer toezichthoudende autoriteiten of tot één of meer meldingsplichtige entiteiten gerichte aanbevelingen uit.

2. De autoriteit houdt, waar passend, openbare raadplegingen over de richtsnoeren en aanbevelingen die zij uitbrengt, en analyseert de potentiële kosten en baten die met het uitbrengen van deze richtsnoeren en aanbevelingen gepaard gaan. Die raadplegingen en analyses staan in verhouding tot de reikwijdte, de aard en het effect van de richtsnoeren of aanbevelingen. Indien de autoriteit geen openbare raadplegingen houdt, motiveert zij dit.

3. De toezichthoudende autoriteiten en de meldingsplichtige entiteiten stellen alles in het werk om die richtsnoeren en aanbevelingen in acht te nemen.

Binnen twee maanden nadat een richtsnoer of aanbeveling is uitgebracht, deelt elke toezichthoudende autoriteit mee of zij dat richtsnoer of die aanbeveling in acht neemt of van plan is in acht te nemen. Toezichthoudende autoriteiten die een richtsnoer of aanbeveling niet in acht nemen of niet van plan zijn dat te doen, stellen de autoriteit daarvan in kennis, met opgave van de redenen.

Het feit dat een toezichthoudende autoriteit een richtsnoer of aanbeveling niet in acht neemt of niet van plan is dat te doen, wordt door de autoriteit bekendgemaakt. De autoriteit mag eveneens per geval besluiten de door de toezichthoudende autoriteit aangevoerde redenen voor het niet in acht nemen van een richtsnoer of aanbeveling bekend te maken. De toezichthoudende autoriteit ontvangt vooraf een kennisgeving van deze bekendmaking.

Indien zulks in dat richtsnoer of die aanbeveling is voorgeschreven, melden de meldingsplichtige entiteiten op duidelijke en gedetailleerde wijze of zij het richtsnoer of de aanbeveling in kwestie in acht nemen.

Artikel 44 - Adviezen

1. De autoriteit kan op verzoek van het Europees Parlement, van de Raad of van de Commissie, of op eigen initiatief, aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan de Commissie adviezen verstrekken over alle aangelegenheden die verband houden met haar bevoegdheidsgebied.

2. Het in lid 1 bedoelde verzoek kan een openbare raadpleging of een technische analyse omvatten.

3. Op verzoek van het Europees Parlement, van de Raad of van de Commissie, kan de autoriteit het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van technisch advies voorzien op de gebieden die onder de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen vallen.

HOOFDSTUK III

ORGANISATIE VAN DE AUTORITEIT

Artikel 45 - Administratieve en bestuursstructuur

De structuur van de autoriteit omvat:

(1) een algemene raad, die de in artikel 49 genoemde taken uitvoert;

(2) een raad van bestuur, die de in artikel 53 genoemde taken uitvoert;

(3) een voorzitter van de autoriteit, die de in artikel 57 genoemde taken uitvoert;

(4) een uitvoerend directeur, die de in artikel 59 genoemde taken uitvoert;

(5) een administratieve raad voor toetsing, die de in artikel 62 genoemde taken uitvoert.

AFDELING 1

ALGEMENE RAAD

Artikel 46 - Samenstelling van de algemene raad

1. Andere samenstellingen van de algemene raad zijn de toezichtsamenstelling als bedoeld in lid 2 en de FIE-samenstelling als bedoeld in lid 3.

2. De algemene raad in toezichtsamenstelling bestaat uit:

a) de voorzitter van de autoriteit, met stemrecht;

b) de hoofden van de toezichthoudende autoriteiten van de meldingsplichtige entiteiten in elke lidstaat, met stemrecht;

c) één vertegenwoordiger van de Commissie, zonder stemrecht.

De in de eerste alinea, punt b), bedoelde hoofden van de toezichthoudende autoriteiten in elke lidstaat hebben samen één stem en vaardigen in onderling overleg één vertegenwoordiger af voor elke vergadering en stemprocedure. Die gemeenschappelijke vertegenwoordiger is het ad hoc stemgerechtigde lid voor die vergadering of stemprocedure. De overheidsinstanties van een lidstaat mogen eveneens in onderling overleg één permanente gemeenschappelijke vertegenwoordiger afvaardigen, die dan permanent stemgerechtigd lid is. Wanneer onderwerpen die door de algemene raad in toezichtsamenstelling moeten worden besproken, betrekking hebben op de bevoegdheid van meerdere overheidsinstanties, mag het ad hoc of het permanent stemgerechtigde lid zich laten vergezellen door een vertegenwoordiger van maximaal twee andere overheidsinstanties, die niet stemgerechtigd is.

Elke overheidsinstantie met een ad hoc of permanent stemgerechtigd lid draagt een tot die autoriteit behorende plaatsvervanger op hoog niveau voor, die het in de tweede alinea bedoelde stemgerechtigde lid van de algemene raad kan vervangen wanneer die persoon verhinderd is aanwezig te zijn.

3. De algemene raad in FIE-samenstelling bestaat uit:

a) de voorzitter van de autoriteit, met stemrecht;

b) de hoofden van de FIE’s, met stemrecht;

c) één vertegenwoordiger van de Commissie, zonder stemrecht.

4. De algemene raad mag besluiten waarnemers toe te laten. Met name laat de algemene raad in FIE-samenstelling een vertegenwoordiger van OLAF, Europol, Eurojust en het EOM als waarnemer toe wanneer aangelegenheden worden besproken die onder hun respectieve mandaat vallen. De algemene raad in toezichtsamenstelling laat een door de raad van toezicht van de Europese Centrale Bank aangewezen vertegenwoordiger en een vertegenwoordiger van elke Europese toezichthoudende autoriteit als waarnemer toe wanneer aangelegenheden worden besproken die onder hun respectieve mandaat vallen.

5. De leden van de raad van bestuur mogen aan de vergaderingen van de algemene raad in beide samenstellingen deelnemen, zonder stemrecht, wanneer aangelegenheden worden besproken die onder hun bevoegdheden vallen, zoals bepaald door de voorzitter van de autoriteit en bedoeld in artikel 55, lid 2.

Artikel 47 - Interne comités van de algemene raad

De algemene raad mag op eigen initiatief of op verzoek van de voorzitter van de autoriteit interne comités oprichten voor specifieke aan de algemene raad toegewezen taken. De algemene raad mag bepaalde welomschreven taken en besluiten delegeren aan interne comités, aan de raad van bestuur of aan de voorzitter. De algemene raad mag deze delegatie te allen tijde intrekken.

Artikel 48 - Onafhankelijkheid van de algemene raad

1. Bij de uitvoering van de hun bij deze verordening opgedragen taken handelen de leden van de algemene raad in beide, in artikel 46, lid 2, punten a) en b), en lid 3, punten a) en b), bedoelde samenstellingen onafhankelijk en objectief, uitsluitend in het belang van de Unie in haar geheel, en vragen noch aanvaarden zij instructies van instellingen, organen of instanties van de Unie, van regeringen of van een ander publiek of privaat orgaan.

2. Lidstaten, instellingen, organen of instanties van de Unie en andere publieke of private organen doen geen pogingen om invloed uit te oefenen op de leden van de algemene raad bij het vervullen van de taken van de algemene raad.

3. De algemene raad stelt in zijn reglement van orde de praktische regelingen voor het voorkomen en beheren van belangenconflicten vast.

Artikel 49 - Taken van de algemene raad

1. De algemene raad in toezichtsamenstelling neemt de besluiten met betrekking tot de in de artikelen 7 tot en met 10 bedoelde taken, alsook alle besluiten waartoe deze verordening de algemene raad in toezichtsamenstelling uitdrukkelijk verplicht.

2. De algemene raad in toezichtsamenstelling mag adviezen en standpunten uitbrengen over ontwerpbesluiten die de raad van bestuur ten aanzien van geselecteerde meldingsplichtige entiteiten heeft voorbereid overeenkomstig afdeling 3 van hoofdstuk II.

3. De algemene raad in FIE-samenstelling voert de taken uit en stelt de besluiten vast die voortvloeien uit afdeling 6 van hoofdstuk II.

4. De algemene raad stelt de in afdeling 7 van hoofdstuk II bedoelde ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen, adviezen, aanbevelingen, richtsnoeren en besluiten van de autoriteit vast en neemt daartoe de samenstelling aan die past bij het onderwerp van het instrument. Wanneer een bepaald instrument zowel betrekking heeft op FIE’s als op toezicht, is afzonderlijke vaststelling door beide samenstellingen van de algemene raad vereist. De ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen, adviezen, aanbevelingen en richtsnoeren worden vastgesteld op basis van een voorstel van het desbetreffende interne comité.

5. De algemene raad, in beide samenstellingen, wordt geraadpleegd over de ontwerpbesluiten die de raad van bestuur krachtens artikel 53, lid 4, punten a), c), e) en m), moet nemen. Indien het latere besluit van de raad van bestuur afwijkt van het advies van de algemene raad, motiveert de raad van bestuur dit schriftelijk.

6. De algemene raad stelt zijn reglement van orde vast en maakt dit openbaar.

7. Onverminderd artikel 52, leden 3 en 4, en artikel 56, leden 1 en 2, worden de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag ten aanzien van de voorzitter en de vijf permanente leden van de raad van bestuur gedurende de volledige ambtstermijn van deze personen uitgeoefend door de algemene raad.

Artikel 50 - Stemprocedure in de algemene raad

1. De besluiten van de algemene raad worden genomen met een gewone meerderheid van de stemmen van de leden. Elk stemgerechtigd lid als bedoeld in artikel 46, lid 2, heeft één stem. Bij staking van de stemmen is de stem van de voorzitter van de autoriteit doorslaggevend.

2. Met betrekking tot de in de artikelen 38, 42, 43 en 44 van deze verordening bedoelde handelingen, en in afwijking van lid 1, neemt de algemene raad besluiten op basis van een gekwalificeerde meerderheid van de stemmen van zijn leden, als omschreven in artikel 16, lid 4, VEU.

De voorzitter van de autoriteit stemt niet over de in de eerste alinea bedoelde besluiten en over de besluiten in verband met de evaluatie van de werking van de raad van bestuur als bedoeld in artikel 52, lid 4.

3. De niet-stemgerechtigde leden en de waarnemers wonen geen besprekingen in de algemene raad in toezichtsamenstelling bij die betrekking hebben op individuele meldingsplichtige entiteiten, tenzij anders bepaald in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen.

4. Lid 3 is niet van toepassing op de leden van de raad van bestuur en op de door de raad van toezicht van de Europese Centrale Bank aangewezen vertegenwoordiger.

5. De voorzitter van de autoriteit mag te allen tijde een stemming houden. Onverminderd deze bevoegdheid en de doeltreffendheid van de besluitvormingsprocedures van de autoriteit, streeft de algemene raad naar consensus bij zijn besluitvorming.

Artikel 51 - Vergaderingen van de algemene raad

1. De voorzitter van de autoriteit roept de vergaderingen van de algemene raad bijeen.

2. De algemene raad houdt ten minste twee gewone vergaderingen per jaar. Daarnaast komt de algemene raad bijeen op initiatief van de voorzitter, op verzoek van de Commissie of op verzoek van ten minste één derde van zijn leden.

3. De algemene raad mag eenieder van wie het advies dienstig kan zijn, als waarnemer naar zijn vergaderingen uitnodigen.

4. De leden van de algemene raad en hun plaatsvervangers mogen zich overeenkomstig de bepalingen van het reglement van orde tijdens de vergaderingen laten bijstaan door adviseurs of deskundigen.

5. De autoriteit verzorgt het secretariaat voor de algemene raad.

6. De voorzitter van de autoriteit en de vijf permanente leden van de raad van bestuur wonen de vergaderingen van de algemene raad niet bij wanneer kwesties in verband met de uitvoering van hun mandaat worden besproken of besloten.

AFDELING 2

RAAD VAN BESTUUR

Artikel 52 - Samenstelling en benoeming van de raad van bestuur

1. De raad van bestuur bestaat uit:

a) de voorzitter van de autoriteit;

b) vijf voltijdse leden;

c) een vertegenwoordiger van de Commissie, wanneer de raad van bestuur de in artikel 53, lid 4, punten a) tot en met l), bedoelde taken uitvoert. De vertegenwoordiger van de Commissie heeft alleen recht op deelname aan de besprekingen en toegang tot de documenten die betrekking hebben op deze taken.

2. De uitvoerend directeur neemt deel aan de bijeenkomsten van de raad van bestuur, maar heeft er geen stemrecht.

3. De vijf in lid 1, punt b), bedoelde leden van de raad van bestuur worden geselecteerd na een open selectieprocedure die in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt. Zij worden benoemd door de algemene raad op basis van een door de Commissie opgestelde shortlist. Bij de selectie worden de beginselen van ervaring, kwalificatie en, voor zover mogelijk, geografisch en genderevenwicht in acht genomen.

4. De ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur bedraagt vier jaar. Gedurende de laatste twaalf maanden van de vierjarige ambtstermijn van de voorzitter van de autoriteit en de vijf leden van de raad van bestuur wordt de werking van de raad van bestuur beoordeeld hetzij door de algemene raad in beide samenstellingen, hetzij door een kleiner comité bestaande uit leden van de algemene raad, waaronder een vertegenwoordiger van de Commissie. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met een evaluatie van de werking van de leden van de raad van bestuur en met de toekomstige taken en uitdagingen voor de autoriteit. Op basis van de beoordeling mag de algemene raad in beide samenstellingen de ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur eenmaal verlengen.

5. De in lid 1, punten a) en b), bedoelde leden van de raad van bestuur handelen onafhankelijk en objectief in het belang van de Unie in haar geheel, en vragen noch aanvaarden instructies van instellingen, gedecentraliseerde agentschappen of andere organen van de Unie, van regeringen of van enig ander publiek of privaat orgaan. De instellingen, organen en instanties van de Unie, de regeringen van de lidstaten en andere organen eerbiedigen deze onafhankelijkheid.

6. Indien een of meer leden van de raad van bestuur, met uitzondering van de voorzitter van de autoriteit, niet langer voldoen aan de voorwaarden voor de uitoefening van hun taken of ernstig zijn tekortgeschoten, mag de algemene raad hen, op voorstel van de Commissie, van hun ambt ontheffen.

7. Na hun ambt te hebben neergelegd, mogen de voormalige leden van de raad van bestuur, met inbegrip van de voorzitter van de autoriteit, gedurende één jaar geen bezoldigde beroepsbezigheid uitoefenen bij

a) een geselecteerde meldingsplichtige entiteit;

b) een andere entiteit, wanneer een belangenconflict bestaat of kan worden geacht te bestaan.

In zijn in artikel 53, lid 4, punt e), bedoelde regels voor het voorkomen en beheren van belangenconflicten in verband met zijn leden specificeert de raad van bestuur onder welke omstandigheden een dergelijk belangenconflict bestaat of kan worden geacht te bestaan.

Artikel 53 - Taken van de raad van bestuur

1. De raad van bestuur is verantwoordelijk voor de algemene planning en uitvoering van de krachtens artikel 5 aan de autoriteit opgedragen taken. De raad van bestuur stelt alle besluiten van de autoriteit vast, met uitzondering van de besluiten die overeenkomstig artikel 49 door de algemene raad worden genomen.

2. De raad van bestuur stelt alle tot geselecteerde meldingsplichtige entiteiten gerichte besluiten vast op basis van het voorstel van het in artikel 15 bedoelde gezamenlijke toezichtteam voor de geselecteerde meldingsplichtige entiteit en met inachtneming van het advies van de algemene raad over dat voorgestelde besluit. Indien de raad van bestuur van dat advies afwijkt, motiveert hij dit schriftelijk.

3. De raad van bestuur stelt alle besluiten vast die krachtens de artikelen 28, 31 en 32 tot individuele overheidsinstanties zijn gericht.

4. Daarnaast heeft de raad van bestuur de volgende taken:

a) uiterlijk op 30 november van elk jaar, op basis van een voorstel van de uitvoerend directeur, het ontwerp van het enig programmeringsdocument vaststellen en dit, alsmede eventuele bijgewerkte versies van het document, uiterlijk op 31 januari van het volgende jaar ter informatie toezenden aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

b) de ontwerpjaarbegroting van de autoriteit vaststellen en andere functies met betrekking tot de begroting van de autoriteit uitoefenen;

c) het geconsolideerde jaarverslag over de activiteiten van de autoriteit, met daarin onder meer een overzicht van de uitvoering van de taken van de autoriteit, beoordelen en goedkeuren, uiterlijk op 1 juli bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer indienen, en bekendmaken;

d) een fraudebestrijdingsstrategie vaststellen, die evenredig is aan de frauderisico’s en rekening houdt met de kosten en baten van de uit te voeren maatregelen;

e) regels vaststellen voor het voorkomen en beheren van belangenconflicten in verband met zijn leden, en in verband met de leden van de administratieve raad voor toetsing;

f) zijn reglement van orde vaststellen;

g) met betrekking tot het personeel van de autoriteit, de bevoegdheden uitoefenen die krachtens het Statuut van de ambtenaren zijn toegekend aan het tot aanstelling bevoegde gezag, en die krachtens de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden zijn toegekend aan het tot het sluiten van arbeidscontracten bevoegde gezag (“de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”);

h) toepasselijke uitvoeringsregels vaststellen voor de uitvoering van het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Statuut;

i) de uitvoerend directeur benoemen en van zijn ambt ontheffen, overeenkomstig artikel 58;

j) een rekenplichtige – eventueel de rekenplichtige van de Commissie – benoemen die onderworpen is aan het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en volledig onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn taken;

k) zorgen voor passende follow-up van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne en externe auditverslagen en evaluaties, alsook uit de onderzoeken van OLAF;

l) de financiële regels vaststellen die van toepassing zijn op de autoriteit;

m) alle besluiten nemen betreffende het opzetten en, waar nodig, het wijzigen van de interne structuren van de autoriteit.

5. De raad van bestuur kiest uit zijn stemgerechtigde leden een vicevoorzitter van de autoriteit. De vicevoorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter wanneer deze is verhinderd zijn taken te verrichten.

6. Met betrekking tot de in lid 4, punt h), genoemde bevoegdheden neemt de raad van bestuur overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren een besluit op basis van artikel 2, lid 1, van het Statuut van de ambtenaren en artikel 6 van de Regeling, waarbij de desbetreffende bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur worden gedelegeerd. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheden subdelegeren.

7. In uitzonderlijke omstandigheden mag de raad van bestuur door middel van een besluit de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur alsook de subdelegatie van deze bevoegdheden door de uitvoerend directeur tijdelijk opschorten en deze bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.

Artikel 54 - Jaar- en meerjarenprogrammering

1. Uiterlijk op 30 november van elk jaar stelt de raad van bestuur op basis van een ontwerpvoorstel van de uitvoerend directeur een enig programmeringsdocument met de meerjaren- en de jaarprogrammering vast, met inachtneming van het advies van de Commissie en, wat de meerjarenprogrammering betreft, na raadpleging van het Europees Parlement. De raad van bestuur stuurt dit document door naar het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Het programmeringsdocument wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting en wordt, indien nodig, dienovereenkomstig aangepast.

2. Het jaarlijkse werkprogramma bevat gedetailleerde doelstellingen en verwachte resultaten, met inbegrip van prestatie-indicatoren. Het bevat voorts een beschrijving van de te financieren acties en een indicatie van de financiële en personele middelen die aan iedere actie worden toegewezen overeenkomstig de beginselen betreffende activiteitsgestuurd begroten en beheren. Het jaarlijkse werkprogramma is consistent met het meerjarige werkprogramma waarvan sprake is in lid 4. Het vermeldt duidelijk de taken die zijn toegevoegd, gewijzigd of geschrapt in vergelijking met het vorige begrotingsjaar.

3. De raad van bestuur wijzigt het vastgestelde jaarlijkse werkprogramma, wanneer een nieuwe taak aan de autoriteit wordt toegewezen.

Iedere wezenlijke wijziging van het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld door middel van dezelfde procedure als die welke voor het oorspronkelijke jaarlijkse werkprogramma geldt. De raad van bestuur mag de bevoegdheid om niet-wezenlijke wijzigingen aan het jaarlijkse werkprogramma aan te brengen, aan de uitvoerend directeur delegeren.

4. Het meerjarige werkprogramma omvat een beschrijving van de algemene strategische programmering, met inbegrip van de doelstellingen, verwachte resultaten en prestatie-indicatoren. Het bevat ook de programmering van de middelen, met inbegrip van de meerjarige begroting en de personele middelen.

De programmering van de middelen wordt jaarlijks geactualiseerd. De strategische programmering wordt in voorkomend geval geactualiseerd.

Artikel 55 - Stemprocedure in de raad van bestuur

1. De besluiten van de raad van bestuur worden genomen met een gewone meerderheid van de stemmen van de leden. Elk lid van de raad van bestuur heeft één stem. Bij staking van de stemmen is de stem van de voorzitter van de autoriteit doorslaggevend.

2. Een vertegenwoordiger van de Commissie heeft stemrecht bij de bespreking van en de besluitvorming over aangelegenheden in het kader van artikel 53, lid 4, punten a) tot en met l). Voor de besluitvorming in het kader van artikel 53, lid 4, punten f) en g), beschikt de vertegenwoordiger van de Commissie over één stem. Besluitvorming in het kader van artikel 53, lid 4, punten b) tot en met e), en punten h) tot en met l), is slechts toegestaan indien de vertegenwoordiger van de Commissie een positieve stem uitbrengt. Bij de besluitvorming in het kader van artikel 53, lid 4, punt a), is de toestemming van de vertegenwoordiger van de Commissie alleen vereist voor de onderdelen van het besluit die geen verband houden met het jaarlijkse en het meerjarige werkprogramma van de autoriteit.

3. De stemprocedure wordt nader uitgewerkt in het reglement van orde van de raad van bestuur, met name wat betreft de omstandigheden waarin een lid mag handelen namens een ander lid.

AFDELING 3

DE VOORZITTER VAN DE AUTORITEIT

Artikel 56 - Benoeming van de voorzitter van de autoriteit

1. De voorzitter van de autoriteit wordt geselecteerd op basis van verdienste, vaardigheden, kennis, erkende reputatie en ervaring op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en andere relevante kwalificaties, na een open selectieprocedure die in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt. De Commissie stelt een shortlist op van twee geschikte kandidaten voor de functie van voorzitter van de autoriteit. De Raad stelt, na goedkeuring door het Europees Parlement, een uitvoeringsbesluit vast tot benoeming van de voorzitter van de autoriteit.

2. Indien de voorzitter van de autoriteit niet langer aan de eisen voor de uitvoering van zijn taken voldoet of ernstig is tekortgeschoten, mag de Raad, op basis van een voorstel van de algemene raad in om het even welke samenstelling, een uitvoeringsbesluit vaststellen waarbij de voorzitter van zijn ambt wordt ontheven. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

3. Indien de voorzitter aftreedt of zijn taken om een andere reden niet kan vervullen, neemt de vicevoorzitter de functies van de voorzitter over.

Artikel 57 - Verantwoordelijkheden van de voorzitter van de autoriteit

1. De voorzitter van de autoriteit vertegenwoordigt de autoriteit en is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de werkzaamheden van de algemene raad en de raad van bestuur, met inbegrip van het opstellen van de agenda, het bijeenroepen en voorzitten van alle vergaderingen en het voorleggen van punten voor besluitvorming.

2. De voorzitter wijst aan de vijf leden van de raad van bestuur specifieke, binnen het mandaat van de autoriteit vallende gebieden toe waarvoor zij gedurende hun ambtsperiode verantwoordelijk zullen zijn.

AFDELING 4

DE UITVOEREND DIRECTEUR

Artikel 58 - Benoeming van de uitvoerend directeur

1. De uitvoerend directeur wordt aangesteld als tijdelijk functionaris van de autoriteit, overeenkomstig artikel 2, punt a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

2. De uitvoerend directeur voert zijn taken uit in het belang van de Unie en onafhankelijk van eventuele specifieke belangen.

3. De uitvoerend directeur zorgt voor het beheer van de autoriteit. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur. Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie en de raad van bestuur, voert de uitvoerend directeur zijn taken op onafhankelijke wijze uit en vraagt nog aanvaardt hij instructies van regeringen of enig ander orgaan.

4. De uitvoerend directeur wordt op grond van verdienste en aantoonbare grote vaardigheden op bestuurlijk, budgettair en managementgebied geselecteerd na een open selectieprocedure die in het Publicatieblad van de Europese Unie en, in voorkomend geval, op andere pers- of internetsites wordt bekendgemaakt. De Commissie stelt een shortlist op van twee geschikte kandidaten voor de functie van uitvoerend directeur. De raad van bestuur benoemt de uitvoerend directeur.

5. De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Gedurende de laatste negen maanden van de ambtstermijn van de uitvoerend directeur voert de raad van bestuur een beoordeling uit waarbij rekening wordt gehouden met een evaluatie van de werking van de uitvoerend directeur en met de toekomstige taken en uitdagingen voor de autoriteit. Rekening houdend met de in de eerste alinea bedoelde evaluatie mag de raad van bestuur het mandaat van de uitvoerend directeur één keer verlengen.

De uitvoerend directeur kan op voorstel van de Commissie door de raad van bestuur van zijn ambt worden ontheven.

6. Een uitvoerend directeur van wie de ambtstermijn is verlengd, mag na afloop van de verlengde ambtstermijn niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor dezelfde functie.

Artikel 59 - Taken van de uitvoerend directeur

1. De uitvoerend directeur is belast met het dagelijkse beheer van de autoriteit en streeft naar genderevenwicht binnen de autoriteit. De uitvoerend directeur is in het bijzonder belast met de volgende taken:

a) de besluiten van de raad van bestuur uitvoeren;

b) het enig programmeringsdocument opstellen en indienen bij de raad van bestuur na raadpleging van de Commissie;

c) het enig programmeringsdocument uitvoeren en verslag over de uitvoering uitbrengen bij de raad van bestuur;

d) het ontwerp van het geconsolideerde jaarverslag over de activiteiten van de autoriteit opstellen en ter beoordeling en goedkeuring aan de raad van bestuur voorleggen;

e) een actieplan opstellen voor de follow-up van de conclusies van interne of externe auditverslagen en evaluaties, alsook van onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), en verslag over de geboekte vooruitgang uitbrengen twee keer per jaar aan de Commissie en op regelmatige tijdstippen aan de algemene raad en aan de raad van bestuur;

f) de financiële belangen van de Unie beschermen door, zonder afbreuk te doen aan de onderzoeksbevoegdheid van OLAF, preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere illegale activiteiten te nemen, doeltreffende controles uit te voeren en bij onregelmatigheden de ten onrechte betaalde bedragen terug te vorderen en in voorkomend geval doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve, waaronder financiële, sancties op te leggen;

g) een fraudebestrijdingsstrategie voor de autoriteit opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur;

h) ontwerpen van financiële regels opstellen die van toepassing zijn op de autoriteit;

i) de ontwerpraming van ontvangsten en uitgaven van de autoriteit opstellen en de begroting van de autoriteit uitvoeren;

j) een IT-beveiligingsstrategie voorbereiden en implementeren, waarbij wordt voorzien in passend risicobeheer voor alle door de autoriteit ontwikkelde en aangekochte IT-infrastructuur, -systemen en -diensten, alsook in voldoende financiering voor IT-beveiliging;

k) het jaarlijkse werkprogramma van de autoriteit uitvoeren onder toezicht van de raad van bestuur;

l) een ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van de autoriteit opstellen als onderdeel van het enig programmeringsdocument van de autoriteit krachtens artikel 66, en de begroting van de autoriteit uitvoeren krachtens artikel 67;

m) een ontwerpverslag opstellen waarin alle activiteiten van de autoriteit worden beschreven, met een hoofdstuk over financiële en administratieve aangelegenheden.

2. De uitvoerend directeur neemt andere maatregelen, met name de vaststelling van interne administratieve instructies en de publicatie van nota’s, die nodig zijn om de werking van de autoriteit overeenkomstig deze verordening te waarborgen.

3. De uitvoerend directeur beslist of het voor de efficiënte en doeltreffende uitvoering van de taken van de autoriteit noodzakelijk is een of meer personeelsleden te vestigen in een of meer lidstaten. Voordat de uitvoerend directeur besluit een lokaal kantoor op te richten, verkrijgt hij daarvoor toestemming van de Commissie, de raad van bestuur en de betrokken lidstaat of lidstaten. In het besluit wordt omschreven welke activiteiten in dat lokale kantoor moeten worden uitgevoerd op zodanige wijze dat onnodige kosten en verdubbeling van administratieve functies van de autoriteit worden voorkomen. Er wordt een zetelovereenkomst met de betrokken lidstaat of lidstaten gesloten.

AFDELING 5

ADMINISTRATIEVE RAAD VOOR TOETSING

Artikel 60 - Oprichting en samenstelling van de administratieve raad voor toetsing

1. De autoriteit richt een administratieve raad voor toetsing op met het oog op de uitvoering van een interne administratieve toetsing van de besluiten die de autoriteit neemt in het kader van de uitoefening van de in de artikelen 20, 21 en 22 genoemde bevoegdheden. De interne administratieve toetsing behelst een toetsing van de procedurele en materiële conformiteit van die besluiten met deze verordening.

2. De administratieve raad voor toetsing bestaat uit vijf personen van hoog aanzien, die bewezen hebben over relevante kennis en beroepservaring, ook inzake toezicht, op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering te beschikken, met uitsluiting van het huidige personeel van de autoriteit en het huidige personeel van toezichthoudende AML/CFT-autoriteiten, FIE’s of andere nationale of tot de Unie behorende instellingen, organen en instanties die betrokken zijn bij de uitoefening van de taken die krachtens deze verordening aan de autoriteit zijn opgedragen. De administratieve raad voor toetsing beschikt over voldoende middelen en expertise om de uitoefening van de bevoegdheden van de autoriteit uit hoofde van deze verordening te toetsen.

3. De administratieve raad voor toetsing besluit met een meerderheid van de stemmen van ten minste drie van de vijf leden.

Artikel 61 - Leden van de administratieve raad voor toetsing

1. De leden van de administratieve raad voor toetsing en twee plaatsvervangers worden, na een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte uitnodiging tot het indienen van blijken van belangstelling, door de algemene raad in toezichtsamenstelling benoemd voor een termijn van vijf jaar, die één keer kan worden verlengd. Zij zijn niet gebonden aan enige instructie.

2. De leden van de administratieve raad voor toetsing handelen onafhankelijk en in het algemeen belang, en voeren geen andere taken binnen de autoriteit uit. Daartoe leggen zij een openbare verbintenisverklaring en een openbare belangenverklaring af waaruit moet blijken of zij directe of indirecte belangen hebben die als nadelig voor hun onafhankelijkheid kunnen worden beschouwd, of waaruit de afwezigheid van een dergelijk belang moet blijken.

3. De leden van de administratieve raad voor toetsing worden tijdens hun ambtstermijn niet uit hun ambt ontheven of van de lijst van gekwalificeerde kandidaten geschrapt, tenzij er ernstige redenen voor ontheffing of schrapping zijn en de algemene raad in toezichtsamenstelling daartoe op voorstel van de Commissie een besluit neemt.

Artikel 62 - Toetsing van besluiten

1. Elke natuurlijke of rechtspersoon tot wie de autoriteit een krachtens artikel 6, lid 1, of artikel 20, 21 of 22 vastgesteld besluit heeft gericht of die rechtstreeks en individueel door een dergelijk besluit wordt geraakt, mag bij de administratieve raad voor toetsing een verzoek om toetsing van dat besluit indienen.

2. Een verzoek om toetsing wordt, samen met de motivering ervan, schriftelijk bij de autoriteit ingediend binnen één maand vanaf de datum van kennisgeving van het besluit aan de betrokkene die om de toetsing verzoekt, dan wel, bij ontstentenis van zulke kennisgeving, vanaf de datum waarop het besluit de betrokkene ter kennis is gekomen.

3. Na het nemen van een besluit over de ontvankelijkheid van het verzoek om toetsing, brengt de administratieve raad voor toetsing advies uit binnen een termijn die, gelet op de urgentie van de zaak, als passend wordt aangemerkt, doch uiterlijk binnen twee maanden vanaf de ontvangst van het verzoek om toetsing, en verwijst hij de zaak naar de raad van bestuur met het oog op de opstelling van een nieuw ontwerpbesluit. De raad van bestuur houdt rekening met het advies van de administratieve raad voor toetsing en stelt onverwijld een nieuw besluit vast. Het oorspronkelijke besluit wordt bij het nieuwe besluit opgeheven, vervangen door een inhoudelijk identiek besluit of vervangen door een inhoudelijk gewijzigd besluit.

4. Een overeenkomstig lid 2 ingediend verzoek om toetsing heeft geen schorsende werking. De raad van bestuur kan echter, op voorstel van de administratieve raad voor toetsing, de toepassing van het aangevochten besluit schorsen indien hij van oordeel is dat de omstandigheden dit vereisen.

5. Het advies van de administratieve raad voor toetsing en het nieuwe, krachtens dit artikel door de raad van bestuur genomen besluit worden met redenen omkleed en ter kennis van de partijen gebracht.

6. De autoriteit neemt een besluit tot vaststelling van het reglement van orde van de administratieve raad voor toetsing.

Artikel 63 - Uitsluiting en wraking

1. Leden van de administratieve raad voor toetsing nemen niet deel aan een toetsingsprocedure wanneer zij daarbij enig persoonlijk belang hebben of voordien betrokken zijn geweest als vertegenwoordiger van een van de partijen in de procedure, of wanneer zij hebben deelgenomen aan de vaststelling van het besluit dat wordt getoetst.

2. Leden van de administratieve raad voor toetsing die om een van de in lid 1 genoemde redenen of om andere redenen menen niet aan een toetsingsprocedure te kunnen deelnemen, stellen de administratieve raad voor toetsing daarvan in kennis.

3. Elke partij bij de toetsingsprocedure mag een lid van de administratieve raad voor toetsing wraken om een van de in lid 1 genoemde redenen, of indien het lid in kwestie verdacht wordt van partijdigheid. Zulke wraking is niet ontvankelijk indien de partij in de toetsingsprocedure, hoewel zij op de hoogte is van een grond voor wraking, reeds een proceshandeling heeft verricht. De nationaliteit van de leden mag niet als reden van bezwaar worden aangevoerd.

4. De administratieve raad voor toetsing beslist in de in leden 2 en 3 bedoelde gevallen zonder de deelname van het betrokken lid over de te ondernemen actie. Voor het nemen van deze beslissing wordt het betrokken lid in de administratieve raad voor toetsing vervangen door zijn plaatsvervanger.

HOOFDSTUK IV

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 64 - Begrotingsmiddelen

1. Alle ontvangsten en uitgaven van de autoriteit worden elk begrotingsjaar, dat overeenkomt met het kalenderjaar, geraamd en de ramingen worden in de begroting van de autoriteit opgenomen.

2. De ontvangsten en uitgaven in de begroting van de autoriteit zijn in evenwicht.

3. Onverminderd andere middelen bestaan de ontvangsten van de autoriteit uit een combinatie van:

a) een in de algemene begroting van de Europese Unie opgenomen bijdrage van de Unie;

b) de overeenkomstig artikel 65 door de geselecteerde en niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten betaalde vergoedingen voor de in artikel 5, lid 1, punten b) en c), genoemde taken;

c) eventuele vrijwillige financiële bijdragen van de lidstaten.

4. De uitgaven van de autoriteit omvatten de bezoldiging van het personeel, de uitgaven voor administratie en infrastructuur en de werkingskosten.

Artikel 65 - Door geselecteerde en niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten te betalen vergoedingen

1. De autoriteit brengt een jaarlijkse toezichtvergoeding in rekening voor alle in artikel 13 bedoelde geselecteerde meldingsplichtige entiteiten en voor de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten die voldoen aan de criteria van artikel 12, lid 1, en in één lidstaat niet voldoen aan de criteria van artikel 13, lid 1. De vergoedingen dekken de uitgaven van de autoriteit voor de in de afdelingen 3 en 4 van hoofdstuk II bedoelde toezichttaken. Deze vergoedingen gaan het bedrag van de uitgaven voor die taken niet te boven. Indien in een bepaald jaar niet volledig aan deze criteria wordt voldaan, worden bij de berekening van de vergoedingen voor de volgende twee jaren de nodige aanpassingen aangebracht.

2. Het bedrag van de aan elke in lid 1 bedoelde meldingsplichtige entiteit aangerekende vergoeding wordt berekend overeenkomstig de regelingen die zijn vastgesteld in de in lid 6 bedoelde gedelegeerde handeling.

3. De vergoedingen worden berekend op het hoogste consolidatieniveau in de Unie.

4. De grondslag voor de berekening van de jaarlijkse toezichtvergoeding voor een bepaald kalenderjaar bestaat uit de uitgaven voor direct en indirect toezicht op de geselecteerde en niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten die in dat jaar een vergoeding moeten betalen. De autoriteit mag eisen dat op een redelijke raming gebaseerde voorschotten op de jaarlijkse toezichtvergoeding worden betaald. De autoriteit pleegt overleg met de betrokken financiële toezichthouder alvorens een besluit te nemen over het definitieve niveau van de vergoeding, teneinde ervoor te zorgen dat het toezicht voor alle meldingsplichtige entiteiten uit de financiële sector kostenefficiënt en redelijk blijft. De autoriteit stelt de respectieve meldingsplichtige entiteiten uit de financiële sector in kennis van de grondslag voor de berekening van de jaarlijkse toezichtvergoeding. De lidstaten zorgen ervoor dat de verplichting tot betaling van de in dit artikel bedoelde vergoedingen afdwingbaar is volgens het nationale recht en dat de verschuldigde vergoedingen volledig worden betaald.

5. Dit artikel doet geen afbreuk aan het recht van financiële toezichthouders een vergoeding aan te rekenen overeenkomstig het nationale recht en – voor zover aan de autoriteit geen toezichttaken zijn opgedragen, of ter zake van de kosten van samenwerking met en ondersteuning van de autoriteit en handelend op haar instructies – overeenkomstig het toepasselijke Unierecht.

6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 86 een gedelegeerde handeling tot aanvulling van deze verordening vast te stellen met nadere bepalingen inzake de methode voor het berekenen van het bedrag van de vergoeding dat wordt aangerekend aan alle geselecteerde en niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten die overeenkomstig lid 1 vergoedingen moeten betalen, en inzake de procedure voor het innen van deze vergoedingen. Bij de ontwikkeling van de methode voor het bepalen van het individuele bedrag van de vergoedingen houdt de Commissie rekening met het volgende:

a) de totale jaaromzet of het overeenkomstige type inkomsten van de meldingsplichtige entiteiten op het hoogste consolidatieniveau in de Unie overeenkomstig de toepasselijke boekhoudkundige normen;

b) de classificatie van het inherente AML/CFT-risico van de meldingsplichtige entiteiten overeenkomstig de in artikel 12, lid 5, bedoelde methode;

c) het belang van de meldingsplichtige entiteit voor de stabiliteit van het financiële stelsel of de economie van een of meer lidstaten of van de Unie;

d) het bedrag van de vergoeding dat bij een niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit in verhouding tot haar in punt a) bedoelde inkomsten of omzet moet worden geïnd en dat niet hoger mag zijn dan 1/5 van het bedrag van de vergoeding dat bij een geselecteerde meldingsplichtige entiteit met hetzelfde niveau van inkomsten of omzet moet worden geïnd.

De Commissie stelt de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handeling uiterlijk op 1 januari 2025 vast.

Artikel 66 - Vaststelling van de begroting

1. Elk jaar stelt de uitvoerend directeur een ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van de autoriteit voor het volgende begrotingsjaar vast, met inbegrip van het personeelsformatieplan, en zendt hij deze toe aan de raad van bestuur.

2. Op basis van dit ontwerp stelt de raad van bestuur een voorlopige ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van de autoriteit voor het volgende begrotingsjaar vast.

3. De definitieve ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van de autoriteit wordt jaarlijks uiterlijk op 31 januari aan de Commissie toegezonden.

4. De Commissie zendt de raming samen met het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie toe aan de begrotingsautoriteit.

5. Op basis van de raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht voor het personeelsformatieplan, alsook de subsidie ten laste van de algemene begroting, op in het ontwerp van algemene begroting van de Unie, dat zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 VWEU voorlegt aan de begrotingsautoriteit.

6. De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de bijdrage aan de autoriteit goed.

7. De begrotingsautoriteit stelt het personeelsformatieplan van de autoriteit vast.

8. De begroting van de autoriteit wordt door de raad van bestuur vastgesteld. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.

Artikel 67 - Uitvoering van de begroting

1. De uitvoerend directeur voert de begroting van de autoriteit uit met inachtneming van de beginselen van zuinigheid, efficiëntie, doeltreffendheid en goed financieel beheer.

2. De uitvoerend directeur zendt jaarlijks alle informatie met betrekking tot de resultaten van de evaluatieprocedures toe aan de begrotingsautoriteit.

Artikel 68 - Indiening van de rekeningen en kwijting

1. Uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar (jaar N+1) dient de rekenplichtige van de autoriteit de voorlopige rekeningen voor het begrotingsjaar (jaar N) in bij de rekenplichtige van de Commissie en bij de Rekenkamer.

2. Uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar zendt de autoriteit het verslag over het budgettair en financieel beheer toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.

Uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar zendt de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van de autoriteit die met de rekeningen van de Commissie zijn geconsolideerd, toe aan de Rekenkamer.

3. Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van de autoriteit overeenkomstig artikel 246 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad 52 brengt de raad van bestuur advies uit over de definitieve rekeningen van de autoriteit.

4. De rekenplichtige zendt uiterlijk op 1 juli van het jaar N+1 de definitieve rekeningen samen met het advies van de raad van bestuur toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

5. Uiterlijk op 15 november van het jaar N+1 wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie een link bekendgemaakt naar de website met de definitieve rekeningen van de autoriteit.

6. De uitvoerend directeur dient uiterlijk op 30 september van het jaar N+1 een antwoord op de opmerkingen van de Rekenkamer in bij deze instelling. De uitvoerend directeur zendt dit antwoord tevens toe aan de raad van bestuur.

7. De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het begrotingsjaar N, overeenkomstig artikel 261, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

8. Vóór 15 mei van het jaar N+2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het jaar N.

Artikel 69 - Financiële regels

De financiële regels die van toepassing zijn op de autoriteit, worden vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Zij mogen niet afwijken van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 2019/715 van de Commissie, tenzij dat specifiek voor het functioneren van de autoriteit vereist is en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.

Artikel 70 - Fraudebestrijdingsmaatregelen

1. Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere illegale activiteiten zijn Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad en artikel 86 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 2019/715 onverkort van toepassing op de autoriteit.

2. De autoriteit treedt toe tot het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de interne onderzoeken verricht door OLAF en treft onverwijld passende voorzieningen die op al haar personeelsleden van toepassing zijn.

3. In de financieringsbesluiten en de daaruit voortvloeiende overeenkomsten en uitvoeringsinstrumenten wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Rekenkamer en OLAF indien nodig controles ter plaatse mogen uitvoeren bij de begunstigden van door de autoriteit toegekende financiering.

Artikel 71 - IT-beveiliging

1. De autoriteit richt op het niveau van de uitvoerend directeur een intern IT-bestuur op dat de IT-begroting vaststelt en beheert en dat zorgt voor regelmatige verslaglegging aan de raad van bestuur over de naleving van de toepasselijke IT-beveiligingsvoorschriften en -normen.

2. De autoriteit zorgt ervoor dat ten minste 10 % van haar IT-uitgaven op transparante wijze wordt toegewezen aan directe IT-beveiliging. De bijdrage aan het computercrisisresponsteam voor de instellingen, organen en instanties van de Unie (CERT-EU) mag worden meegerekend in deze minimale uitgavenverplichting.

3. Er wordt een adequate dienst voor monitoring, detectie en respons op het gebied van IT-beveiliging opgezet, waarbij gebruik wordt gemaakt van CERT-EU. Ernstige incidenten moeten binnen 24 uur nadat ze zijn gedetecteerd, aan CERT-EU en aan de Commissie worden gemeld.

Artikel 72 - Verantwoordingsplicht en verslaglegging

1. De autoriteit legt tegenover het Europees Parlement en de Raad verantwoording af over de uitvoering van deze verordening.

2. De autoriteit dient jaarlijks bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie een verslag over de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken in, met informatie over de geplande ontwikkeling van de structuur en het bedrag van de in artikel 66 bedoelde toezichtvergoedingen. De voorzitter van de autoriteit presenteert dit verslag in het openbaar aan het Europees Parlement.

3. Op verzoek van het Europees Parlement neemt de voorzitter van de autoriteit deel aan een in de bevoegde commissies van het Europees Parlement gehouden hoorzitting over de uitvoering van zijn taken.

4. De autoriteit antwoordt mondeling of schriftelijk op vragen die het Europees Parlement aan haar voorlegt.

HOOFDSTUK V

ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

AFDELING 1

PERSONEEL

Artikel 73 - Algemene bepaling

1. Het Statuut van de ambtenaren, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en de regels die in onderling overleg door de instellingen van de Europese Unie ter uitvoering van dit Statuut en deze Regeling zijn vastgesteld, zijn van toepassing op het personeel van de autoriteit met betrekking tot alle aangelegenheden die niet onder deze verordening vallen.

2. In afwijking van lid 1 zijn de voorzitter van de autoriteit en de vijf in artikel 53 bedoelde leden van de raad van bestuur respectievelijk gelijk aan een lid en de griffier van het Gerecht met betrekking tot de geldelijke regeling en de pensioengerechtigde leeftijd, zoals gedefinieerd in Verordening (EU) 2016/300 van de Raad 53 . Op aspecten die niet onder deze verordening of Verordening (EU) 2016/300 vallen, zijn het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, van overeenkomstige toepassing.

3. De raad van bestuur stelt, in samenspraak met de Commissie, de nodige uitvoeringsmaatregelen vast volgens de regelingen van artikel 110 van het Statuut van de ambtenaren.

4. De autoriteit mag een beroep doen op gedetacheerde nationale deskundigen of ander personeel dat niet in dienst is van de autoriteit, met inbegrip van FIE-gedetacheerden.

5. De raad van bestuur stelt regels vast met betrekking tot het personeel van de lidstaten dat naar de autoriteit wordt gedetacheerd, en werkt deze regels zo nodig bij. Deze regels omvatten met name de financiële regelingen voor deze detacheringen, onder meer op het gebied van verzekering en opleiding. In de regels wordt rekening gehouden met het feit dat het personeel wordt gedetacheerd en als personeel van de autoriteit wordt ingezet. Ze bevatten tevens bepalingen inzake de voorwaarden voor de inzet. Waar relevant streeft de raad van bestuur naar consistentie met de regels die gelden voor de vergoeding van dienstreizen van statutair personeel.

Artikel 74 - Voorrechten en immuniteiten

Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van het VEU en het VWEU is van toepassing op de autoriteit en haar personeel.

Artikel 75 - Beroepsgeheim

1. De leden van de algemene raad en van de raad van bestuur, alsook alle personeelsleden van de autoriteit, met inbegrip van tijdelijk door de lidstaten gedetacheerde ambtenaren, en alle overige personen die op contractuele basis taken uitvoeren voor de autoriteit, zijn onderworpen aan de vereisten van het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 339 VWEU en artikel 50 van [volgend nummer van COM(2021) 423 invoegen], zelfs na beëindiging van hun functie.

2. De raad van bestuur zorgt ervoor dat personen die, direct of indirect, permanent of occasioneel, diensten in verband met de taken van de autoriteit verstrekken, waaronder ook ambtenaren en andere personen die door de raad van bestuur daartoe zijn gemachtigd of door overheidsinstanties en FIE’s daartoe zijn aangewezen, worden onderworpen aan vereisten van het beroepsgeheim die gelijkwaardig zijn aan die bedoeld in lid 1.

3. Met het oog op de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken is de autoriteit, binnen de grenzen en onder de voorwaarden die in de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen zijn omschreven, gemachtigd om met nationale autoriteiten of organen en met autoriteiten of organen van de Unie informatie uit te wisselen in de gevallen waarin de financiële toezichthouders krachtens die handelingen informatie aan die entiteiten openbaar mogen maken of waarin de lidstaten krachtens het toepasselijke Unierecht in die openbaarmaking mogen voorzien.

4. De autoriteit stelt praktische regelingen vast voor de uitvoering van de in de leden 1 en 2 vermelde vertrouwelijkheidsregels.

5. De autoriteit past Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie 54 toe.

Artikel 76 - Beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde informatie en gevoelige niet-gerubriceerde informatie

1. De autoriteit stelt eigen beveiligingsvoorschriften vast die gelijkwaardig zijn aan de beveiligingsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde informatie van de Europese Unie (EUCI) en gevoelige niet-gerubriceerde informatie, als uiteengezet in de Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 55 en (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie. De beveiligingsvoorschriften van de autoriteit hebben onder andere betrekking op bepalingen voor de uitwisseling, verwerking en opslag van dergelijke informatie. De raad van bestuur stelt de beveiligingsregels van de autoriteit vast na goedkeuring door de Commissie.

2. De Commissie moet vooraf goedkeuring verlenen voor alle administratieve regelingen inzake de uitwisseling van gerubriceerde informatie met de relevante autoriteiten van een derde land of, bij gebrek aan een dergelijke regeling, voor alle uitzonderlijke ad-hocvrijgaven van EUCI aan dergelijke autoriteiten.

AFDELING 2

SAMENWERKING

Artikel 77 - Samenwerking met de Europese toezichthoudende autoriteiten en het Europees Comité voor gegevensbescherming

1. De autoriteit gaat een nauwe samenwerking aan met de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Europese Autoriteit voor effecten en markten, en onderhoudt deze samenwerking.

2. Wanneer de autoriteit overeenkomstig artikel 43 richtsnoeren en aanbevelingen opstelt en deze aanzienlijke gevolgen hebben voor de bescherming van persoonsgegevens, werkt zij daarbij nauw samen met het bij Verordening (EU) 2016/679 ingestelde Europees Comité voor gegevensbescherming om dubbel werk, inconsistenties en rechtsonzekerheid op het gebied van gegevensbescherming te voorkomen.

Artikel 78 - Samenwerking met niet-AML/CFT-autoriteiten 

1. Indien dit nodig is voor de vervulling van haar in artikel 5 vermelde taken, werkt de autoriteit in voorkomend geval samen met de niet-AML/CFT-autoriteiten.

2. Indien nodig sluit de autoriteit een memorandum van overeenstemming met de in lid 1 bedoelde autoriteiten, waarin in algemene bewoordingen wordt beschreven hoe zij zullen samenwerken en informatie zullen uitwisselen bij de uitvoering van hun toezichttaken uit hoofde van het Unierecht met betrekking tot geselecteerde meldingsplichtige entiteiten.

3. De autoriteit zorgt voor doeltreffende samenwerking en informatie-uitwisseling tussen alle financiële toezichthouders binnen het AML/CFT-toezichtsysteem en de relevante niet-AML/CFT-autoriteiten als bedoeld in lid 1, onder meer met betrekking tot toegang tot informatie en gegevens in de in artikel 11 bedoelde centrale AML/CFT-databank.

Artikel 79 - Samenwerking in het kader van publiek-private partnerschappen (PPP’s)

Indien dit relevant is voor de vervulling van de in de afdelingen 3 en 6 van hoofdstuk II bedoelde taken, mag de autoriteit deelnemen aan bestaande samenwerkingsregelingen die door toezichthoudende autoriteiten of FIE’s in één of meer lidstaten zijn opgezet, indien dergelijke regelingen onder meer betrekking hebben op samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de bovengenoemde autoriteiten en geselecteerde meldingsplichtige entiteiten. De deelname van de autoriteit is afhankelijk van de instemming van de relevante nationale autoriteit die een dergelijke regeling heeft opgezet.

Artikel 80 - Samenwerking met OLAF, Europol, Eurojust en het EOM

1. De autoriteit mag werkafspraken maken met instellingen, gedecentraliseerde agentschappen en andere organen van de Unie die actief zijn op het gebied van rechtshandhaving en justitiële samenwerking. Deze werkafspraken mogen van strategische of technische aard zijn, en strekken er in het bijzonder toe de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de betrokken partijen te vergemakkelijken. De werkafspraken vormen geen grondslag voor het toestaan van de uitwisseling van persoonsgegevens en zijn niet bindend voor de Unie of haar lidstaten.

2. De autoriteit gaat een nauwe relatie met OLAF, Europol, Eurojust en het EOM aan en onderhoudt deze relatie. Daartoe maakt de autoriteit afzonderlijke werkafspraken met OLAF, Europol, Eurojust en het EOM, waarin de details van hun samenwerking worden beschreven. De relatie heeft met name tot doel te zorgen voor uitwisseling op het gebied van strategische informatie en trends inzake dreigingen op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering waarmee de Unie wordt geconfronteerd.

Artikel 81 - Samenwerking met derde landen en internationale organisaties

1. Om de in deze verordening vastgestelde doelstellingen te verwezenlijken, en onverminderd de respectieve bevoegdheden van de lidstaten en de instellingen van de Unie, mag de autoriteit contacten leggen en administratieve regelingen treffen met AML/CFT-autoriteiten in derde landen die beschikken over regelgevings-, toezichts- en FIU-gerelateerde bevoegdheden op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, alsook met internationale organisaties en overheden van derde landen. Die regelingen scheppen geen wettelijke verplichtingen voor de Unie en voor haar lidstaten, noch beletten zij lidstaten en hun bevoegde autoriteiten om bilaterale regelingen met die derde landen te sluiten.

2. De autoriteit mag administratieve modelregelingen uitwerken, met het oog op de totstandbrenging van consistente, efficiënte en doeltreffende toezichtpraktijken binnen de Unie en de versterking van de internationale coördinatie en samenwerking bij de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. De overheidsinstanties en de FIE’s stellen alles in het werk om zich aan die modelregelingen te houden.

3. Wanneer de interactie van verscheidene overheidsinstanties en FIE’s van de Unie met autoriteiten van derde landen betrekking heeft op aangelegenheden die binnen de in artikel 5 opgenomen taakomschrijving van de autoriteit vallen, speelt de autoriteit waar nodig een leidende rol bij het faciliteren van die interactie. Die rol van de autoriteit laat de reguliere interactie tussen bevoegde autoriteiten en autoriteiten van derde landen onverlet.

4. Binnen de grenzen van haar bevoegdheden uit hoofde van deze verordening en de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen draagt de autoriteit bij tot de eendrachtige, gemeenschappelijke, consistente en doeltreffende vertegenwoordiging van de belangen van de Unie in internationale fora, onder meer door de Commissie bij te staan bij haar taken als lid van de financiële-actiegroep (FATF) en door de werkzaamheden en doelstellingen van de Egmontgroep van financiële-inlichtingeneenheden te ondersteunen.

AFDELING 3

ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 82 - Toegang tot documenten

1. Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten die in het bezit zijn van de autoriteit.

2. Besluiten die door de autoriteit worden genomen op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001, kunnen voorwerp zijn van een klacht bij de Ombudsman of een procedure die aanhangig wordt gemaakt bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgelegd in respectievelijk artikel 228 en artikel 263 VWEU.

3. Het recht van toegang tot documenten is niet van toepassing op vertrouwelijke informatie die bestaat uit:

a) informatie en gegevens van de autoriteit, de financiële toezichthouders of de meldingsplichtige entiteiten, verkregen bij de uitvoering van de in artikel 5, lid 2, en afdeling 3 van hoofdstuk II bedoelde taken en activiteiten;

b) operationele gegevens en informatie met betrekking tot dergelijke operationele gegevens van de autoriteit en van de FIE’s, die in het bezit van de autoriteit zijn uit hoofde van de uitvoering van de in artikel 5, lid 5, en afdeling 6 van hoofdstuk II bedoelde taken en activiteiten.

4. De in lid 3, punt a), bedoelde vertrouwelijke informatie inzake een toezichtprocedure mag geheel of gedeeltelijk worden bekendgemaakt aan de meldingsplichtige entiteiten die partij zijn bij die toezichtprocedure, onder voorbehoud van het rechtmatige belang dat andere natuurlijke en rechtspersonen dan de betrokken partij hebben bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. Deze toegang geldt niet voor interne documenten van de autoriteit of van financiële toezichthouders of voor hun onderlinge correspondentie.

5. De raad van bestuur stelt praktische maatregelen vast voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 en de regels betreffende de openbaarmaking van informatie in verband met toezichtprocedures.

Artikel 83 - Algemene talenregeling

1. Verordening nr. 1 van de Raad is van toepassing op de autoriteit.

2. De raad van bestuur neemt een besluit over de interne talenregeling van de autoriteit, die in overeenstemming moet zijn met de krachtens artikel 27 vastgestelde talenregeling bij direct toezicht.

3. De voor de werking van de autoriteit vereiste vertaaldiensten worden verricht door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie, opgericht bij Verordening (EG) nr. 2965/94 van de Raad 56 .

Artikel 84 - Gegevensbescherming

1. De verwerking van persoonsgegevens op basis van deze verordening met het oog op de voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering als bedoeld in artikel 53 van [volgend nummer van COM(2021) 423 invoegen] en artikel 55 van [volgend nummer van COM(2021) 420 invoegen] wordt noodzakelijk geacht voor de vervulling van een taak in het algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de autoriteit is verleend krachtens artikel 5 van Verordening (EU) 2018/1725 en artikel 6 van Verordening (EU) 2016/679.

Wanneer de autoriteit overeenkomstig artikel 43 richtsnoeren en aanbevelingen opstelt en deze aanzienlijke gevolgen hebben voor de bescherming van persoonsgegevens, raadpleegt zij, na daarvoor toestemming van de Commissie te hebben gekregen, de bij Verordening (EU) 2018/1725 ingestelde Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. De autoriteit mag ook nationale autoriteiten voor gegevensbescherming uitnodigen als waarnemers bij het opstellen van dergelijke richtsnoeren en aanbevelingen.

2. Overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) 2018/1725 stelt de autoriteit interne regels vast die de toepassing van de rechten van de betrokkenen kunnen beperken indien dergelijke beperkingen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken als bedoeld in artikel 53 van [AML-richtlijn] en artikel 55 van [AML-verordening].

Artikel 85 - Aansprakelijkheid van de autoriteit 

1. In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de autoriteit overeenkomstig de gemeenschappelijke algemene rechtsbeginselen van de lidstaten alle schade die door de autoriteit zelf of door haar personeelsleden bij de uitoefening van hun taken is veroorzaakt. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft rechtsbevoegdheid in geschillen over de vergoeding van dergelijke schade.

2. De persoonlijke geldelijke en tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van de personeelsleden van de autoriteit ten aanzien van de autoriteit valt onder de desbetreffende voor het personeel van de autoriteit geldende voorschriften.

Artikel 86 - Gedelegeerde handelingen

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De bevoegdheid voor het vaststellen van gedelegeerde handelingen als bedoeld in de artikelen 25 en 65 wordt aan de Commissie toegekend voor een onbepaalde termijn, te rekenen vanaf [datum invoegen = zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening].

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de bevoegdheid voor het vaststellen van gedelegeerde handelingen als bedoeld in de artikelen 25 en 65 te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig de artikelen 25 en 65 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van één maand na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad wordt die termijn met één maand verlengd.

Artikel 87 - Zetelovereenkomst en operationele voorwaarden

1. De noodzakelijke regelingen betreffende de huisvesting van de autoriteit in de lidstaat waar haar zetel is gevestigd en de door die lidstaat ter beschikking te stellen voorzieningen, alsmede de specifieke voorschriften die in die lidstaat gelden voor de personeelsleden van de autoriteit en hun gezinsleden, worden vastgelegd in een zetelovereenkomst die de autoriteit en die lidstaat sluiten nadat de raad van bestuur daarmee heeft ingestemd.

2. De gastlidstaat biedt optimale voorwaarden voor de goede werking van de autoriteit, waaronder meertalig, Europees gericht onderwijs en passende vervoersverbindingen.

Artikel 88 - Evaluatie en toetsing

3. Uiterlijk op 31 december 2029, en vervolgens om de vijf jaar, beoordeelt de Commissie de prestaties van de autoriteit, in het bijzonder met betrekking tot de doelstellingen, het mandaat, de taken en de locatie(s) ervan overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie. De evaluatie heeft met name betrekking op:

a) de eventuele noodzaak om het mandaat van de autoriteit te wijzigen, en de financiële gevolgen van een dergelijke wijziging;

b) het effect van alle toezichtactiviteiten en -taken van de autoriteit op de belangen van de Unie in haar geheel, en met name de doeltreffendheid van:

i) toezichttaken en -activiteiten in verband met direct toezicht op geselecteerde meldingsplichtige entiteiten;

ii) indirect toezicht op niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten;

iii) indirect toezicht op andere meldingsplichtige entiteiten;

c) het effect van de activiteiten in verband met de ondersteuning en coördinatie van FIE’s, en met name de coördinatie van de door FIE’s uitgevoerde gezamenlijke analyses van grensoverschrijdende activiteiten en transacties;

d) de onpartijdigheid, objectiviteit en autonomie van de autoriteit;

e) de geschiktheid van governanceregelingen, onder meer wat betreft de samenstelling van en de stemregeling in de raad van bestuur en de relatie tussen de raad van bestuur en de algemene raad;

f) de kosteneffectiviteit van de autoriteit, in voorkomend geval opgesplitst naar de verschillende financieringsbronnen;

g) de doeltreffendheid van het mechanisme om bezwaar te maken tegen besluiten van de autoriteit en de regelingen inzake onafhankelijkheid en verantwoordingsplicht die van toepassing zijn op de autoriteit;

h) de doeltreffendheid van de regelingen voor samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de autoriteit en niet-AML-autoriteiten;

i) de interactie tussen de autoriteit en de andere toezichthoudende autoriteiten en organen van de Unie, waaronder de EBA, Europol, Eurojust, OLAF en het EOM;

j) de doeltreffendheid van de toezicht- en sanctiebevoegdheden van de autoriteit;

k) de mate van doeltreffendheid en convergentie die toezichthoudende autoriteiten bij hun toezichtpraktijken bereiken, en de rol van de autoriteit daarbij.

4. In het in lid 1 bedoelde verslag wordt ook onderzocht:

a) of de middelen waarover de autoriteit beschikt, berekend zijn op de uitvoering van haar taken;

b) of het passend is de autoriteit aanvullende toezichttaken met betrekking tot meldingsplichtige entiteiten uit de niet-financiële sector op te dragen, waarbij in voorkomend geval wordt gespecificeerd op welke soorten entiteiten aanvullend toezicht moet worden gehouden;

c) het passend is aanvullende toezichttaken op te leggen op het gebied van ondersteuning en coördinatie van de werkzaamheden van de FIE’s;

d) het passend is de autoriteit aanvullende sanctiebevoegdheden te verlenen.

5. Elke tweede evaluatie omvat een beoordeling van de resultaten die de autoriteit in het licht van haar doelstellingen heeft bereikt, van het mandaat en de taken van de autoriteit, en van de vraag of het voortbestaan van de autoriteit nog steeds gerechtvaardigd is gelet op deze doelstellingen, dit mandaat en deze taken.

6. Het verslag en eventuele begeleidende voorstellen worden doorgezonden naar het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 89

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1093/2010

Verordening (EU) nr. 1093/2010 wordt als volgt gewijzigd:

(1) Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 2 wordt de tweede alinea geschrapt;

b) in lid 5 wordt punt h) geschrapt;

(2) Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a) punt 1 bis wordt geschrapt;

b) in punt 2 wordt punt iii) geschrapt;

(3) In artikel 8, lid 1, wordt punt l) geschrapt;

(4) De artikelen 9 bis en 9 ter worden geschrapt;

(5) In artikel 17 wordt lid 6 vervangen door:

“6. Wanneer een bevoegde autoriteit het in lid 4 van dit artikel bedoelde formeel advies niet binnen de daarin bepaalde termijn naleeft en het nodig is deze niet-naleving tijdig te verhelpen om neutrale concurrentievoorwaarden op de markt te behouden of te herstellen of de ordelijke werking en de integriteit van het financiële stelsel te verzekeren, mag de Autoriteit, mits de bevoegdheden van de Commissie overeenkomstig artikel 258 VWEU onverlet worden gelaten en indien de toepasselijke eisen van de in artikel 1, lid 2, van deze verordening genoemde wetgevingshandelingen rechtstreeks op de financiële instellingen toepasselijk zijn, een tot een financiële instelling gericht individueel besluit nemen [?] op grond waarvan de financiële instelling alle nodige maatregelen dient te nemen om te voldoen aan haar verplichtingen volgens het Unierecht, met inbegrip van de stopzetting van haar activiteiten.

Het besluit van de Autoriteit is in overeenstemming met het door de Commissie krachtens lid 4 van dit artikel uitgebrachte formele advies.”;

(6) In artikel 19 wordt lid 4 vervangen door:

“4. Wanneer een bevoegde autoriteit het besluit van de Autoriteit niet naleeft en daardoor niet verzekert dat een financiële instelling voldoet aan de eisen die krachtens de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde wetgevingshandelingen rechtstreeks op die instelling van toepassing zijn, mag de Autoriteit, mits de bevoegdheden van de Commissie overeenkomstig artikel 258 VWEU onverlet worden gelaten, een tot die financiële instelling gericht individueel besluit nemen op grond waarvan die financiële instelling alle nodige maatregelen dient te nemen om te voldoen aan haar verplichtingen volgens het Unierecht, met inbegrip van de stopzetting van haar activiteiten.”;

(7) In artikel 33, lid 1, wordt de tweede alinea geschrapt;

(8) Aan artikel 40, lid 1, wordt het volgende punt g) toegevoegd:

“g) één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering.”;

(9) In artikel 81 wordt lid 2 ter geschrapt.

Artikel 90

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1094/2010

Verordening (EU) nr. 1094/2010 wordt als volgt gewijzigd:

(1) In artikel 1, lid 2, wordt de tweede alinea geschrapt;

(2) Aan artikel 40, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:

“f) één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering.”;

(3) In artikel 54 wordt lid 2 bis geschrapt.

Artikel 91

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1095/2010

Verordening (EU) nr. 1095/2010 wordt als volgt gewijzigd:

(1) In artikel 1, lid 2, wordt de tweede alinea geschrapt;

(2) Aan artikel 40, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:

“f) één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering.”;

(3) In artikel 54 wordt lid 2 bis geschrapt.

Artikel 92 - Begin van de activiteiten van de autoriteit

De Commissie is verantwoordelijk voor de oprichting en de initiële werking van de autoriteit tot de datum waarop de autoriteit operationeel wordt, d.w.z. 1 januari 2024 overeenkomstig artikel 93. Hiertoe:

a) mag de Commissie een ambtenaar van de Commissie aanwijzen om als uitvoerend directeur ad interim op te treden en de aan de uitvoerend directeur opgedragen taken uit te voeren totdat de autoriteit de capaciteit heeft om haar eigen begroting uit te voeren en de uitvoerend directeur zijn taken heeft opgenomen na door de raad van bestuur overeenkomstig artikel 58 te zijn benoemd;

b) oefent de uitvoerend directeur ad interim de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag uit, in afwijking van artikel 53, lid 4, en in afwachting van de goedkeuring van een in artikel 58 bedoeld besluit;

c) mag de Commissie de autoriteit bijstand verlenen, met name door ambtenaren van de Commissie te detacheren om de activiteiten van de autoriteit uit te voeren onder de verantwoordelijkheid van de uitvoerend directeur ad interim of de uitvoerend directeur;

d) mag de uitvoerend directeur ad interim na goedkeuring door de raad van bestuur alle betalingen goedkeuren die worden gedekt door in de begroting van de autoriteit opgenomen kredieten, alsook contracten, met inbegrip van personeelscontracten, sluiten na goedkeuring van het personeelsformatieplan van de autoriteit.

Artikel 93 - Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2024.

De artikelen 1, 4, 38, 42, 43, 44, 46, 56, 58, 86 en 87 zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.