Artikelen bij COM(2021)551 - Wijziging van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie, Besluit (EU) 2015/1814 betreffende de instelling en de werking van een marktstabiliteitsreserve voor de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en Verordening (EU) 2015/757

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 2003/87/EG

Richtlijn 2003/87/EG wordt als volgt gewijzigd:

1) In artikel 2 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

“1.    Deze richtlijn is van toepassing op de in de bijlagen I en III genoemde activiteiten en op de in bijlage II genoemde broeikasgassen. Wanneer een installatie die als gevolg van de exploitatie van verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW onder het toepassingsgebied van het EU‑ETS valt, haar productieprocessen wijzigt om haar broeikasgasemissies te verminderen en niet langer aan die drempel voldoet, blijft zij tot het einde van de desbetreffende periode van vijf jaar na de wijziging van het productieproces als bedoeld in artikel 11, lid 1, tweede alinea, binnen het toepassingsgebied van het EU‑ETS vallen.

2. Deze richtlijn is van toepassing onverminderd eventuele uit Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (*) voortvloeiende voorschriften.

_________

(*)    Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).”;

2) Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a) punt b) wordt vervangen door:

“b) “emissies”: de uitstoot van broeikasgassen uit bronnen in een installatie, de uitstoot door vliegtuigen die een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit uitoefenen of door schepen die een in bijlage I genoemde maritieme vervoersactiviteit uitoefenen, van de voor de desbetreffende activiteit gespecificeerde gassen, of de uitstoot van broeikasgassen die overeenstemt met de in bijlage III bedoelde activiteit;”;

b) punt d) wordt vervangen door:

“d) “vergunning voor broeikasgasemissies”: een overeenkomstig de artikelen 5, 6, en 30 bis verleende vergunning;”;

c) punt u) wordt geschrapt;

d) de volgende punten v) tot en met z) worden toegevoegd:

“v) “de scheepvaartmaatschappij”: de scheepseigenaar of een andere organisatie of persoon, zoals de manager of de rompbevrachter, die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip van de scheepseigenaar heeft overgenomen en die er, bij het aangaan van die verantwoordelijkheid, mee heeft ingestemd alle door de Internationale Veiligheidsmanagementcode voor de veilige exploitatie van schepen en voor verontreinigingspreventie voorgeschreven taken en verantwoordelijkheden die zijn vastgesteld in bijlage I van Verordening (EG) nr. 336/2006 van het Europees Parlement en de Raad (*), over te nemen.

_________

(*)    Verordening (EG) nr. 336/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 inzake de implementatie van de Internationale Veiligheidsmanagementcode in de Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3051/95 van de Raad (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 1).

w) “administrerende autoriteit ten aanzien van een scheepvaartmaatschappij”: de autoriteit die verantwoordelijk is voor het beheer van het EU‑ETS ten aanzien van een scheepvaartmaatschappij overeenkomstig artikel 3 octies quinquies;”;

x) “gereglementeerde entiteit”: voor de toepassing van hoofdstuk IV bis is de gereglementeerde entiteit elk van de hieronder genoemde natuurlijke of rechtspersonen, met uitzondering van de eindverbruiker van de brandstoffen, die de in bijlage III bedoelde activiteit uitoefent:

i) de erkende entrepothouder als omschreven in artikel 3, lid 1, van Richtlijn (EU) 2020/262 van de Raad (*), die tot voldoening van de accijns is gehouden overeenkomstig artikel 7 van die richtlijn, wanneer de brandstof door een belastingentrepot als omschreven in artikel 3, lid 11, van die richtlijn passeert,

ii) elke andere persoon die tot voldoening is gehouden van de accijns die overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn (EU) 2020/262 voor de onder dit hoofdstuk vallende brandstoffen verschuldigd is geworden, indien punt i) niet van toepassing is;

iii) indien de punten i) en ii) niet van toepassing zijn, is de gereglementeerde entiteit elke andere persoon die door de relevante bevoegde autoriteiten van de lidstaat moet worden geregistreerd om tot voldoening van de accijns te worden gehouden, met inbegrip van personen die vrijgesteld zijn van de betaling van de accijns, als bedoeld in artikel 21, lid 5, vierde alinea, van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad (**);

iv) elke andere door een lidstaat aangewezen persoon indien de punten i), ii) en iii) niet van toepassing zijn of indien meerdere personen hoofdelijk gehouden zijn tot de betaling van dezelfde accijns.

_________

(*)    Richtlijn (EU) 2020/262 van de Raad van 19 december 2019 houdende een algemene regeling inzake accijns (PB L 58 van 27.2.2020, blz. 4).

(**)    Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51).

y) “brandstof” in de zin van hoofdstuk IV bis: elke brandstof die is vermeld in tabel A en tabel C van bijlage I bij Richtlijn 2003/96/EG, alsmede elk ander product dat als motor- of verwarmingsbrandstof te koop wordt aangeboden als bedoeld in artikel 2, lid 3, van die richtlijn;

z) “uitslag tot verbruik” in de zin van hoofdstuk IV bis: dezelfde betekenis als in artikel 6, lid 3, van Richtlijn (EU) 2020/262.”;

3) De titel van hoofdstuk II wordt vervangen door:

“LUCHTVAART EN MARITIEM VERVOER”

4) Artikel 3 bis wordt vervangen door:

“Artikel 3 bis

Toepassingsgebied

De artikelen 3 ter tot en met 3 septies zijn van toepassing op de toewijzing en verlening van emissierechten voor de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten. De artikelen 3 octies tot en met 3 octies sexies zijn van toepassing op de in bijlage I vermelde maritieme vervoersactiviteiten.”

5) De artikelen 3 septies en 3 octies worden vervangen door:

“Artikel 3 septies

Plannen voor monitoring en rapportage

De administrerende lidstaat zorgt ervoor dat iedere vliegtuigexploitant bij de bevoegde instantie in die lidstaat een monitoringplan met maatregelen voor bewaking van en rapportage over emissies en tonkilometergegevens indient ter fine van het in artikel 3 quinquies bedoelde verzoek en dat het plan overeenkomstig de in artikel 14 bedoelde handelingen door de bevoegde instantie wordt goedgekeurd.

Artikel 3 octies

Toepassingsgebied voor maritieme vervoersactiviteiten

1. De toewijzing van emissierechten en de toepassing van afdrachtsvereisten ten aanzien van de sector maritiem vervoer moet van toepassing zijn op 50 % van de emissies van schepen die reizen uitvoeren vanuit een haven onder de jurisdictie van een lidstaat en aankomen in een haven buiten de jurisdictie van een lidstaat, op 50 % van de emissies van schepen die reizen uitvoeren vanuit een haven buiten de jurisdictie van een lidstaat en aankomen in een haven onder de jurisdictie van een lidstaat, op 100% van de emissies van schepen die reizen uitvoeren vanuit een haven onder de jurisdictie van een lidstaat en aankomen in een haven onder de jurisdictie van een lidstaat , en 100 % van de emissies van schepen die zijn afgemeerd in een haven onder de jurisdictie van een lidstaat.

2. De artikelen 9, 9 bis en 10 zijn op dezelfde wijze van toepassing op maritieme vervoeractiviteiten als op andere activiteiten die onder het EU‑ETS vallen.”

6) De volgende artikelen 3 octies bis tot en met 3 octies sexies worden toegevoegd:

“Artikel 3 octies bis

Geleidelijke invoering van voorschriften voor maritiem vervoer

Scheepvaartmaatschappijen zijn verplicht overeenkomstig het volgende schema emissierechten in te leveren:

a) 20 % van de voor 2023 gerapporteerde geverifieerde emissies;

b) 45 % van de voor 2024 gerapporteerde geverifieerde emissies;

c) 70 % van de voor 2025 gerapporteerde geverifieerde emissies;

d) 100 % van de geverifieerde emissies die zijn gerapporteerd voor 2026 en elk daaropvolgend jaar.

Voor zover in vergelijking met de geverifieerde emissies van maritiem vervoer voor de jaren 2023, 2024 en 2025 minder emissierechten worden ingeleverd, wordt een overeenkomstige hoeveelheid emissierechten geannuleerd in plaats van geveild overeenkomstig artikel 10, zodra het verschil tussen geverifieerde emissies en ingeleverde emissierechten voor elk jaar is vastgesteld.

Artikel 3 octies ter

Monitoring en rapportage van emissies door maritiem vervoer

Met betrekking tot de emissies van de in bijlage I vermelde maritiem vervoersactiviteiten zorgt de administrerende autoriteit ervoor dat een scheepvaartmaatschappij onder haar verantwoordelijkheid de relevante parameters tijdens een verslagperiode monitort en rapporteert en op bedrijfsniveau geaggregeerde emissiegegevens indient bij de administrerende autoriteit overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad (*).

_________

(*)    Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie van kooldioxide-emissies door maritiem vervoer en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG (PB L 123 van 19.5.2015, blz. 55);

Artikel 3 octies quater

Verificatie en accreditatie van emissies door maritiem vervoer

De administrerende autoriteit ten aanzien van een scheepvaartmaatschappij zorgt ervoor dat de rapportage van op het niveau van de scheepvaartmaatschappij geaggregeerde emissiegegevens die overeenkomstig artikel 3 octies ter door een scheepvaartmaatschappij zijn ingediend, wordt geverifieerd overeenkomstig de verificatie- en accreditatieregels van hoofdstuk III van Verordening (EU) 2015/757 (*).

_________

(*)    Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie van kooldioxide-emissies door maritiem vervoer en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG (PB L 123 van 19.5.2015, blz. 55);

Artikel 3 octies quinquies

Administrerende autoriteit ten aanzien van een scheepvaartmaatschappij

1. De administrerende autoriteit ten aanzien van een scheepvaartmaatschappij is:

a) in het geval van een in een lidstaat geregistreerde scheepvaartmaatschappij, de lidstaat waar de scheepvaartmaatschappij is geregistreerd;

b) in het geval van een niet in een lidstaat geregistreerde scheepvaartmaatschappij, de lidstaat waar schepen van die scheepvaartmaatschappij in de laatste twee monitoringjaren het vaakst havens hebben aangedaan, tijdens reizen die binnen het toepassingsgebied van artikel 3 octies vallen;

c) in het geval van een niet in een lidstaat geregistreerde scheepvaartmaatschappij die in de laatste twee monitoringjaren geen enkele reis heeft uitgevoerd die binnen het toepassingsgebied van artikel 3 octies valt, is de administrerende autoriteit de lidstaat van waaruit de scheepvaartmaatschappij haar eerste reis die binnen het toepassingsgebied van artikel 3 octies valt, is begonnen.

Indien van toepassing wordt de administrerende autoriteit ten aanzien van een scheepvaartmaatschappij om de twee jaar geactualiseerd.

2. Op basis van de best beschikbare informatie:

a) publiceert de Commissie vóór 1 februari 2024 een lijst van de scheepvaartmaatschappijen die op of met ingang van 1 januari 2023 een in bijlage I vermelde maritieme activiteit uitoefenden die binnen het toepassingsgebied van artikel 3 octies viel, onder vermelding van de administrerende autoriteit voor elke scheepvaartmaatschappij overeenkomstig lid 1; en

b) actualiseert de Commissie daarna ten minste om de twee jaar de lijst om scheepvaartmaatschappijen in voorkomend geval over te dragen aan een andere administrerende autoriteit of om scheepvaartmaatschappijen op te nemen die in de tussentijd een in bijlage I vermelde maritieme activiteit hebben uitgeoefend die binnen het toepassingsgebied van artikel 3 octies valt.

3. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om gedetailleerde regels met betrekking tot het beheer van scheepvaartmaatschappijen door de administrerende autoriteiten uit hoofde van deze richtlijn vast te stellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.


Artikel 3 octies sexies

Verslag en evaluatie

1. De Commissie overweegt mogelijke wijzigingen in verband met de vaststelling door de Internationale Maritieme Organisatie van een wereldwijde marktgebaseerde maatregel om broeikasgasemissies door maritiem vervoer te verminderen. Indien een dergelijke maatregel wordt vastgesteld, en in ieder geval vóór de algemene inventarisatie van 2028 en uiterlijk op 30 september 2028, dient de Commissie een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad waarin zij een dergelijke maatregel onderzoekt. In voorkomend geval kan de Commissie na het verslag een wetgevingsvoorstel indienen bij het Europees Parlement en de Raad om deze richtlijn zo nodig te wijzigen.

2. De Commissie monitort de uitvoering van dit hoofdstuk en mogelijke trends met betrekking tot ondernemingen die trachten te vermijden dat zij aan de eisen van deze richtlijn worden gehouden. Indien nodig stelt de Commissie maatregelen voor om dergelijk gedrag te voorkomen.”;

7) Artikel 3 nonies wordt vervangen door:

“Artikel 3 nonies

Toepassingsgebied

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op vergunningen voor broeikasgasemissies en het toewijzen en verlenen van emissierechten voor andere dan de in bijlage I genoemde luchtvaart- en maritieme transportactiviteiten.”;

8) In artikel 6, lid 2, wordt punt e) vervangen door:

“e) de verplichting binnen vier maanden na het einde van elk kalenderjaar een hoeveelheid emissierechten in te leveren die gelijk is aan de totale emissies van de installatie voor dat jaar, als geverifieerd overeenkomstig artikel 15.”;

9) Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a) de woorden “van het Europees Parlement en de Raad (1)” en voetnoot (1) worden geschrapt;

b) het volgende lid wordt toegevoegd:

c) “De Commissie evalueert de doeltreffendheid van synergieën met Richtlijn 2010/75/EU. Om te zorgen voor een efficiënte en snellere uitvoering van de maatregelen die nodig zijn om te voldoen aan de klimaat- en energiedoelstellingen van de EU, moeten milieu- en klimaatrelevante vergunningen worden gecoördineerd. De Commissie kan in het kader van eventuele herzieningen van deze richtlijn een verslag indienen bij het Europees Parlement en de Raad.”;

10) Aan artikel 9 wordt het volgende lid toegevoegd:

“In [het jaar na de inwerkingtreding van deze wijziging] wordt de hoeveelheid emissierechten voor de hele Unie verlaagd met [-- miljoen rechten (te bepalen afhankelijk van het jaar van inwerkingtreding)]. In hetzelfde jaar wordt de hoeveelheid emissierechten voor de hele Unie verhoogd met 79 miljoen emissierechten voor maritiem vervoer. Met ingang van [het jaar na de inwerkingtreding van deze wijziging] bedraagt de lineaire factor 4,2 %. De Commissie publiceert de hoeveelheid emissierechten voor de hele Unie binnen drie maanden na [datum van inwerkingtreding van de in te voegen wijziging].”;

11) Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 1 wordt de derde alinea vervangen door:

“Tussen 2021 en 2030 wordt 2 % van de totale hoeveelheid emissierechten geveild om een fonds voor de verbetering van de energie-efficiëntie en de modernisering van de energiesystemen van bepaalde lidstaten (“de begunstigde lidstaten”) in te stellen, zoals vastgesteld in artikel 10 quinquies (“het moderniseringsfonds”). De begunstigde lidstaten voor deze hoeveelheid emissierechten zijn de lidstaten waarvan het bbp per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen in 2013 minder dan 60 % van het EU‑gemiddelde bedroeg. De middelen die overeenstemmen met deze hoeveelheid emissierechten, worden verdeeld overeenkomstig deel A van bijlage II ter.

   Bovendien wordt tussen [jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn] en 2030 2,5 % van de totale hoeveelheid emissierechten voor het moderniseringsfonds geveild. De begunstigde lidstaten voor deze hoeveelheid emissierechten zijn de lidstaten waarvan het bbp per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen in de periode 2016 tot 2018 minder dan 65 % van het EU‑gemiddelde bedroeg. De middelen die overeenstemmen met deze hoeveelheid emissierechten, worden verdeeld overeenkomstig deel B van bijlage II ter.”

b) in lid 3 worden de eerste en tweede zin vervangen door:

“3. De lidstaten bepalen hoe de opbrengsten van de veiling van emissierechten worden gebruikt, met uitzondering van de opbrengsten die overeenkomstig artikel 311, lid 3, VWEU als eigen middelen zijn vastgesteld en in de begroting van de Unie zijn opgenomen. De lidstaten gebruiken de opbrengsten uit de in lid 2 bedoelde veiling van emissierechten, met uitzondering van de opbrengsten die worden gebruikt voor de compensatie van indirecte koolstofkosten als bedoeld in artikel 10 bis, lid 6, voor een of meer van de volgende elementen:”;

c) lid 3, punt h), wordt vervangen door:

“h) maatregelen die tot doel hebben energie-efficiëntie, systemen voor stadsverwarming en isolatie te verbeteren, of financiële steun te verlenen voor de aanpak van maatschappelijke aspecten van huishoudens met een laag en gemiddeld inkomen, onder meer door de vermindering van verstorende belastingen;”;

d) in lid 4 wordt de eerste zin vervangen door:

“4. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn wat betreft de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van veilingen, met inbegrip van de manier waarop een deel van de opbrengsten naar de begroting van de Unie wordt overgedragen, om ervoor te zorgen dat deze op een open, transparante, geharmoniseerde en niet-discriminerende wijze worden uitgevoerd.”

12) Artikel 10 bis wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i) na de tweede alinea worden de volgende twee alinea’s ingevoegd:

“In het geval van installaties waarvoor de verplichting geldt om een energie-audit uit te voeren op grond van artikel 8, lid 4, van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (*) [verwijzing naar artikel moet worden bijgewerkt met de herziene richtlijn], wordt de kosteloze toewijzing alleen volledig toegekend indien de aanbevelingen van het auditverslag worden uitgevoerd, voor zover de terugverdientijd voor de betrokken investeringen niet meer dan vijf jaar bedraagt en de kosten van die investeringen evenredig zijn. Anders wordt de hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten met 25 % verminderd. De hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten wordt niet verminderd als een exploitant aantoont dat hij andere maatregelen heeft uitgevoerd die resulteren in broeikasgasemissiereducties die gelijkwaardig zijn aan de in het auditverslag aanbevolen emissiereducties. De in de eerste alinea bedoelde maatregelen worden dienovereenkomstig aangepast.

Er wordt geen kosteloze toewijzing verstrekt aan installaties in bedrijfstakken en deeltakken voor zover deze onder andere maatregelen vallen om het risico op koolstoflekkage als vastgesteld bij Verordening (EU).../... aan te pakken. [verwijzing naar CBAM](**). De in de eerste alinea bedoelde maatregelen worden dienovereenkomstig aangepast.

_________

(*)    Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).”;

(**)    [CBAM volledige verwijzing]

ii) de volgende zin wordt aan het einde van de derde alinea toegevoegd:

“Om verdere stimulansen te bieden voor het verminderen van broeikasgasemissies en het verbeteren van de energie-efficiëntie, worden de voor de hele Unie vastgestelde ex ante benchmarks vóór de periode van 2026 tot en met 2030 met het oog op een mogelijke wijziging van de definities en systeemgrenzen van bestaande productbenchmarks herzien.”;

b) het volgende lid 1 bis wordt ingevoegd:

“1 bis Met ingang van de datum van toepassing van het koolstofgrenscorrectiemechanisme wordt geen kosteloze toewijzing verstrekt voor de productie van de in bijlage I bij Verordening [CBAM] vermelde producten.

In afwijking van de vorige alinea profiteert de productie van deze producten voor de eerste toepassingsjaren van Verordening [CBAM] van verminderde hoeveelheden kosteloos toegewezen emissierechten. Er moet een factor (CBAM-factor) worden toegepast waarmee de kosteloze toewijzing voor de productie van deze producten wordt verminderd. De CBAM-factor is gelijk aan 100 % voor de periode tijdens de inwerkingtreding van [CBAM-verordening] en tot eind 2025, en gelijk aan 90 % in 2026, en wordt jaarlijks met 10 procentpunten verminderd tot 0 % in het tiende jaar.

De vermindering van de kosteloze toewijzing wordt jaarlijks berekend als het gemiddelde aandeel van de vraag naar kosteloze toewijzing voor de productie van de in bijlage I bij Verordening [CBAM] vermelde producten, vergeleken met de berekende totale vraag naar kosteloze toewijzing voor alle installaties, voor de relevante periode als bedoeld in artikel 11, lid 1. De CBAM-factor wordt toegepast.

Emissierechten die het resultaat zijn van de vermindering van de kosteloze toewijzing, worden beschikbaar gesteld om innovatie te ondersteunen overeenkomstig artikel 10 bis, lid 8.”;

c) lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i) in de derde alinea wordt punt c) vervangen door:

“c) Voor de periode van 2026 tot 2030 worden de benchmarkwaarden op dezelfde manier als in de punten a) en d) bepaald, op basis van uit hoofde van artikel 11 ingediende informatie voor de jaren 2021 en 2022 en op basis van de toepassing van het jaarlijkse verminderingspercentage dat van toepassing is voor elk jaar tussen 2008 en 2028.”;

ii) aan de derde alinea wordt het volgende punt d) toegevoegd:

Indien het jaarlijkse verminderingspercentage hoger is dan 2,5 % of lager dan 0,2 %, zijn de benchmarkwaarden voor de periode van 2026 tot 2030 de benchmarkwaarden die van toepassing zijn in de periode van 2013 tot 2020, verminderd met een van beide percentages, naargelang welke van deze beide percentages relevant is, voor elk jaar tussen 2008 en 2028.”;

iii) de vierde alinea wordt vervangen door:

“In afwijking hiervan worden de benchmarkwaarden voor aromaten en syngas met hetzelfde percentage als de benchmarks voor raffinaderijen aangepast om gelijke concurrentievoorwaarden voor de producenten van die producten te handhaven.”;

d) de leden 3 en 4 worden geschrapt;

e) in lid 6 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Lidstaten stellen ten behoeve van bedrijfstakken of deeltakken die aan een reëel koolstofweglekrisico zijn blootgesteld als gevolg van aanzienlijke indirecte kosten die werkelijk zijn opgelopen door in de elektriciteitsprijzen doorberekende broeikasgasemissiekosten, financiële maatregelen overeenkomstig de tweede en de vierde alinea vast, mits die financiële maatregelen stroken met de regels inzake staatssteun en met name geen ongegronde verstoringen van de mededinging op de interne markt veroorzaken. De vastgestelde financiële maatregelen mogen geen compensatie bieden voor indirecte kosten die worden gedekt door kosteloze toewijzing overeenkomstig de overeenkomstig lid 1 vastgestelde benchmarks. Wanneer een lidstaat een bedrag uitgeeft dat hoger is dan het equivalent van 25 % van zijn veilingopbrengsten van het jaar waarin de indirecte kosten zijn gemaakt, vermeldt de lidstaat waarom dat bedrag wordt overschreden.”;

f) in lid 7 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Vanaf 2021 worden emissierechten die op grond van de leden 19, 20 en 22 niet aan installaties zijn toegewezen, toegevoegd aan de hoeveelheid van overeenkomstig de eerste zin van de eerste alinea van dit lid gereserveerde emissierechten.”;

g) lid 8 wordt vervangen door:

“8. 365 miljoen emissierechten van de hoeveelheid die anders kosteloos zou kunnen worden toegewezen uit hoofde van dit artikel, en 85 miljoen emissierechten van de hoeveelheid die anders zou kunnen worden geveild uit hoofde van artikel 10, alsook de emissierechten die het resultaat zijn van de in artikel 10 bis, lid 1 bis, bedoelde vermindering van de kosteloze toewijzing, worden ter beschikking gesteld van een fonds met als doel de innovatie in koolstofarme technologieën en processen te ondersteunen en bij te dragen tot de doelstellingen om alle verontreiniging tot nul terug te brengen (het “innovatiefonds”). Emissierechten die wegens sluiting van vliegtuigexploitanten niet aan vliegtuigexploitanten worden verleend en die niet nodig zijn om een tekort aan ingeleverde emissierechten door die exploitanten te dekken, worden ook voor innovatiesteun als bedoeld in de eerste alinea gebruikt.

Daarenboven worden 50 miljoen niet-toegewezen emissierechten uit de marktstabiliteitsreserve aangewend ter aanvulling van eventuele resterende opbrengsten uit de 300 miljoen emissierechten die uit hoofde van Besluit 2010/670/EU van de Commissie(*) in de periode van 2013 tot 2020 beschikbaar zijn, en te zijner tijd gebruikt ter ondersteuning van innovatie als bedoeld in de eerste alinea. Voorts worden de in artikel 21, lid 2, van Verordening (EU) [FuelEU Zeevaart] bedoelde externe bestemmingsontvangsten toegewezen aan het innovatiefonds en ingezet overeenkomstig dit lid.

Het innovatiefonds bevat de sectoren die in bijlage I en III zijn opgenomen, met inbegrip van milieuveilige afvang en benutting van koolstof (carbon capture and utilisation, CCU) die in belangrijke mate bijdraagt tot het tegengaan van klimaatverandering, en producten ter vervanging van koolstofintensieve producten die in de in bijlage I opgenomen sectoren worden geproduceerd, en is bedoeld om het opzetten en exploiteren van projecten betreffende het milieutechnisch veilig afvangen en geologisch opslaan (CCS) van CO2 alsook van innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie en energieopslag te stimuleren op geografisch gezien evenwichtig gespreide locaties. Het innovatiefonds kan ook baanbrekende innovatieve technologieën en infrastructuur om de maritieme sector koolstofvrij te maken en de productie van koolstofarme en koolstofvrije brandstoffen in het lucht-, spoor- en wegvervoer ondersteunen. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan projecten in sectoren die onder de [CBAM-verordening] vallen, om innovatie op het gebied van koolstofarme technologieën, afvang en benutting van koolstof, koolstofafvang en –opslag, hernieuwbare energie en energieopslag te ondersteunen op een wijze die bijdraagt tot het tegengaan van klimaatverandering.

Projecten op het grondgebied van alle lidstaten, ook kleinschalige projecten, komen hiervoor in aanmerking. De technologieën die worden gesteund, zijn innovatief en zijn zonder ondersteuning nog niet op vergelijkbare schaal commercieel levensvatbaar, maar vormen baanbrekende oplossingen of zijn voldoende ontwikkeld voor toepassing op precommerciële schaal.

De Commissie zorgt ervoor dat de voor het innovatiefonds bestemde emissierechten overeenkomstig de beginselen en modaliteiten van artikel 10, lid 4 worden geveild. De veilingopbrengsten worden aangemerkt als externe bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement. Vastleggingen in de begroting voor acties waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen jaartranches worden verdeeld.

Projecten worden geselecteerd op basis van objectieve en transparante criteria, in voorkomend geval rekening houdend met de mate waarin projecten bijdragen tot het behalen van emissiereducties ruim onder de in lid 2 bedoelde benchmarks. Projecten hebben het potentieel om op ruime schaal te worden toegepast of om de kosten van de overgang naar een koolstofarme economie in de betrokken sectoren aanzienlijk te verlagen. Projecten op het gebied van CCU leveren een nettoreductie van emissies op en zorgen ervoor dat CO2 wordt vermeden of permanent wordt opgeslagen. In het geval van subsidies die via oproepen tot het indienen van voorstellen worden toegekend, mag tot 60 % van de relevante kosten van de projecten worden gesubsidieerd, waarvan tot 40 % niet afhankelijk hoeft te zijn van geverifieerde vermijding van broeikasgasemissies, op voorwaarde dat vooraf bepaalde mijlpalen, rekening houdend met de ingezette technologie, worden bereikt. In het geval van steun die wordt verleend via concurrerende inschrijvingen en in het geval van steun voor technische bijstand, kan tot 100 % van de relevante projectkosten worden ondersteund.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn met voorschriften voor de werking van het innovatiefonds, ook wat betreft de selectieprocedure en -criteria, de in aanmerking komende sectoren en de technologische vereisten voor de verschillende soorten steun.

Voor geen enkel project zal de steun uit hoofde van het in dit lid bepaalde mechanisme meer dan 15 % bedragen van de totale hoeveelheid voor dit doel beschikbare emissierechten. Deze emissierechten worden meegerekend bij de toepassing van lid 7.”;

_________

(*)    Besluit 2010/670/EU van de Commissie van 3 november 2010 tot vaststelling van criteria en maatregelen voor de financiering van commerciële demonstratieprojecten ter bevordering van de milieutechnisch veilige afvang en geologische opslag van CO2, alsook voor demonstratieprojecten ter bevordering van innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie in het kader van de bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PB L 290 van 6.11.2010, blz. 39).

h) in lid 19 wordt de eerste zin vervangen door:

“19. Er wordt geen kosteloze toewijzing verstrekt aan een installatie die niet meer in bedrijf is.”;

i) het volgende lid 22 wordt toegevoegd:

“22. Indien correcties van overeenkomstig artikel 11, lid 2, toegekende kosteloze toewijzingen nodig zijn, worden deze uitgevoerd met emissierechten uit de overeenkomstig lid 7 van dit artikel gereserveerde hoeveelheid emissierechten of door emissierechten aan deze gereserveerde hoeveelheid toe te voegen.”;

13) In artikel 10 quater wordt lid 7 vervangen door:

“De lidstaten eisen van begunstigde installaties voor elektriciteitsopwekking en netwerkexploitanten dat zij, uiterlijk op 28 februari van elk jaar, verslag uitbrengen over de uitvoering van hun geselecteerde investeringen, onder meer over de verhouding tussen de kosteloze toewijzing en de gemaakte investeringsuitgaven en de soorten gesteunde investeringen. De lidstaten brengen hierover verslag uit aan de Commissie en de Commissie maakt dit verslag openbaar.”;

14) Artikel 10 quinquies wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 1 worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:

“1. Er wordt voor de periode van 2021 tot 2030 een fonds ingesteld ter ondersteuning van door de begunstigde lidstaten voorgestelde investeringen, waaronder kleinschalige investeringsprojecten, ter modernisering van de energiesystemen en verbetering van de energie-efficiëntie in lidstaten (het “moderniseringsfonds”). Het moderniseringsfonds wordt gefinancierd door middel van de veiling van emissierechten als bedoeld in artikel 10 voor de in dat artikel bedoelde begunstigde lidstaten.

   De ondersteunde investeringen zijn in overeenstemming met de doelstellingen van deze richtlijn, alsook met de doelstellingen van de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (*) en Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (**) en de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Uit het moderniseringsfonds wordt geen steun verleend aan faciliteiten voor de opwekking van energie met behulp van fossiele brandstoffen.”;

_________

(*)    COM(2019) 640 final.

(**)    Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).”;

b) lid 2 wordt vervangen door:

“2. Ten minste 80 % van de financiële middelen uit het moderniseringsfonds wordt gebruikt ter ondersteuning van investeringen in:

a) de opwekking en het gebruik van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen;

b) verwarming en koeling met behulp van hernieuwbare bronnen

c) de verbetering van energie-efficiëntie aan de vraagzijde, onder meer met betrekking tot vervoer, gebouwen, landbouw en afval;

d) energieopslag en de modernisering van energienetwerken, met inbegrip van stadsverwarmingspijpleidingen, netten voor elektriciteitstransmissie en de verbetering van de interconnecties tussen de lidstaten;

e) de steun aan huishoudens met een laag inkomen, ook in landelijke en afgelegen gebieden, om energiearmoede te verlichten en de verwarmingssystemen van deze huishoudens te moderniseren; en

f) een rechtvaardige transitie in koolstofafhankelijke regio’s in de begunstigde lidstaten, om zo de herplaatsing, omscholing en bijscholing van werknemers, en het onderwijs, de initiatieven voor het zoeken naar werk en startups in overleg met de sociale partners te ondersteunen.”;

15) Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 2 wordt vervangen door:

“2. De lidstaten dragen er zorg voor, dat de door een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat verleende rechten als geldig worden erkend voor de nakoming van de verplichtingen van een exploitant, een vliegtuigexploitant, of een scheepvaartmaatschappij uit hoofde van lid 3.”;

b) lid 2 bis wordt geschrapt;

c) lid 3 wordt vervangen door:

“3. De lidstaten, administrerende lidstaten en de administrerende autoriteiten ten aanzien van een scheepvaartmaatschappij dragen er zorg voor dat uiterlijk op 30 april van elk jaar:

a) de exploitant van elke installatie een hoeveelheid emissierechten inlevert die gelijk is aan de totale emissies van die installatie gedurende het voorgaande kalenderjaar, zoals geverifieerd overeenkomstig artikel 15;

b) elke vliegtuigexploitant een hoeveelheid emissierechten inlevert die gelijk is aan zijn totale emissies tijdens het voorgaande kalenderjaar, zoals geverifieerd overeenkomstig artikel 15;

c) elke scheepvaartmaatschappij een hoeveelheid emissierechten inlevert die gelijk is aan haar totale emissies gedurende het voorgaande kalenderjaar, zoals geverifieerd overeenkomstig artikel 3 octies quater.

De lidstaten, administrerende lidstaten en de administrerende autoriteiten ten aanzien van een scheepvaartmaatschappij zien erop toe dat emissierechten die overeenkomstig de eerste alinea zijn ingeleverd, vervolgens worden geannuleerd.”;

d) in lid 3‑bis wordt de eerste zin vervangen door:

“3-bis. Indien nodig en zolang zulks noodzakelijk is voor de bescherming van de milieu-integriteit van het EU‑ETS, wordt het exploitanten, luchtvaartexploitanten en scheepvaartmaatschappijen in het EU‑ETS verboden emissierechten te gebruiken die zijn uitgegeven door een lidstaat ten aanzien waarvan er sprake is van verplichtingen voor luchtvaartexploitanten, scheepvaartmaatschappijen of andere marktdeelnemers die komen te vervallen.”;

e) het volgende lid 3 ter wordt ingevoegd:

“3 ter. Voor emissies van broeikasgassen die geacht worden te zijn afgevangen en gebruikt zodat ze permanent chemisch in een product worden gebonden en bij normaal gebruik niet in de atmosfeer terechtkomen, ontstaat geen verplichting om emissierechten in te leveren.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de voorschriften om te beoordelen of broeikasgassen permanent chemisch in een product zijn gebonden, zodat zij bij normaal gebruik niet in de atmosfeer terechtkomen.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”;

16) Aan artikel 14, lid 1, eerste alinea, wordt de volgende zin toegevoegd:

“In die uitvoeringshandelingen worden de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria voor het gebruik van biomassa toegepast die zijn vastgesteld bij Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (*), met de aanpassingen die nodig zijn voor toepassing uit hoofde van deze richtlijn, zodat voor deze biomassa het nultarief telt. In de uitvoeringshandelingen wordt bepaald op welke manier rekening moet worden gehouden met de opslag van emissies uit een mix van bronnen waarvoor het nultarief geldt en bronnen waarvoor geen nultarief geldt. In de uitvoeringshandelingen wordt ook bepaald op welke manier rekening moet worden gehouden met emissies van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong en emissies van brandstoffen op basis van herbruikte koolstof, waarbij ervoor wordt gezorgd dat er rekening wordt gehouden met deze emissies en dat dubbeltelling wordt vermeden.”;

_________

(*)    Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

17) De titel van hoofdstuk IV wordt vervangen door:

“BEPALINGEN VOOR LUCHTVAART, MARITIEM VERVOER EN VASTE INSTALLATIES”

18) Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 2 wordt vervangen door:

“2. De lidstaten dragen er zorg voor dat de namen worden bekendgemaakt van de exploitanten, vliegtuigexploitanten en scheepvaartmaatschappijen die zich niet houden aan de voorschriften van deze richtlijn inzake het inleveren van voldoende emissierechten.”;

b) het volgende lid 3 bis wordt ingevoegd:

“3 bis. De in lid 3 bedoelde boetes zijn ook van toepassing op scheepvaartmaatschappijen.”;

c) het volgende lid 11 bis wordt ingevoegd:

“11 bis. Wanneer een scheepvaartmaatschappij gedurende twee of meer opeenvolgende verslagperioden niet heeft voldaan aan de voorschriften voor inlevering en de naleving daarvan niet door andere handhavingsmaatregelen is gewaarborgd, en nadat de scheepvaartmaatschappij in de gelegenheid is gesteld om haar opmerkingen in te dienen, kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de aanloophaven een verwijderingsbevel afgeven dat zal worden gemeld aan de Commissie, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA), de overige lidstaten en de betrokken vlaggenstaat. Als gevolg van de uitvaardiging van dat verwijderingsbevel weigert elke lidstaat, met uitzondering van de lidstaat waarvan het schip de vlag voert, de schepen die onder de verantwoordelijkheid van de betrokken scheepvaartmaatschappij vallen, de toegang tot zijn havens totdat de maatschappij voldoet aan haar verplichtingen inzake de inlevering overeenkomstig artikel 12. Wanneer het schip onder de vlag van een lidstaat vaart, gelast de betrokken lidstaat — na de betrokken scheepvaartmaatschappij in de gelegenheid te hebben gesteld haar opmerkingen in te dienen — het schip vast te houden totdat de scheepvaartmaatschappij haar verplichtingen is nagekomen. Dit lid laat de internationale maritieme regels die van toepassing zijn op gevallen van schepen in nood onverlet.”;

19) Artikel 18 ter wordt vervangen door:

“Artikel 18 ter

Bijstand van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid en andere relevante organisaties

Voor de uitvoering van haar verplichtingen krachtens artikel 3 quater, lid 4, de artikelen 3 septies, 3 octies ter, 3 octies quater, 3 octies quinquies, 3 octies sexies, en 18 bis, kunnen de Commissie en de administrerende autoriteiten het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid of een andere bevoegde organisatie om bijstand verzoeken en kunnen zij daartoe met deze organisaties de nodige overeenkomsten sluiten.”;

20) Aan artikel 30, lid 2, wordt de volgende zin toegevoegd:

“De maatregelen die van toepassing zijn op CBAM-sectoren worden geëvalueerd in het licht van de toepassing van Verordening xxx [verwijzing naar CBAM].”;

21) Na artikel 30 wordt het volgende hoofdstuk IV bis ingevoegd:

“HOOFDSTUK IV bis

EMISSIEHANDELSSYSTEEM VOOR GEBOUWEN EN WEGVERVOER

Artikel 30 bis

Toepassingsgebied

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op emissies, vergunningen voor broeikasgasemissies, de verlening en inlevering van emissierechten, en de monitoring, rapportage en verificatie met betrekking tot de in bijlage III bedoelde activiteit. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op emissies die onder de hoofdstukken II, II bis en III vallen.

Artikel 30 ter

Vergunningen voor broeikasgasemissies

1. De lidstaten zorgen ervoor dat vanaf 1 januari 2025 geen gereglementeerde entiteit de in bijlage III bedoelde activiteiten uitoefent, tenzij die gereglementeerde entiteit houder is van een vergunning die door een bevoegde autoriteit overeenkomstig de leden 2 en 3 is afgegeven.

2. Een aanvraag van de gereglementeerde entiteit bij de bevoegde autoriteit overeenkomstig lid 1 voor een vergunning voor broeikasgasemissies krachtens dit hoofdstuk bevat ten minste een beschrijving van:

a) de gereglementeerde entiteit;

b) het type brandstof dat tot verbruik wordt uitgeslagen en dat wordt gebruikt voor verbranding in de sectoren gebouwen en wegvervoer als omschreven in bijlage III en de wijze waarop deze brandstoffen tot verbruik worden uitgeslagen;

c) eindgebruik van de tot verbruik uitgeslagen brandstoffen voor de in bijlage III bedoelde activiteit;

d) de geplande maatregelen voor de monitoring en rapportage van emissies overeenkomstig de in artikel 14 en artikel 30 septies bedoelde handelingen.

e) een niet-technische samenvatting van de overeenkomstig punten a) tot en met d) verstrekte informatie.

3. De bevoegde autoriteit verleent de in lid 1 bedoelde gereglementeerde entiteit een vergunning voor broeikasgasemissies voor de in bijlage III bedoelde activiteit, die overeenstemmen met de hoeveelheden tot verbruik uitgeslagen brandstoffen overeenkomstig bijlage III, indien zij ervan overtuigd is dat de entiteit in staat is de emissies te monitoren en te rapporteren.

4. Vergunningen voor broeikasgasemissies bevatten ten minste:

a) de naam en het adres van de gereglementeerde entiteit;

b) een beschrijving van de wijze waarop de gereglementeerde entiteit de brandstoffen tot verbruik uitslaat in de sectoren die onder dit hoofdstuk vallen;

c) een lijst van de brandstoffen die de gereglementeerde entiteit tot verbruik uitslaat in de sectoren die onder dit hoofdstuk vallen;

d) een monitoringplan dat voldoet aan de eisen die uit hoofde van de in artikel 14 bedoelde handelingen zijn vastgesteld;

e) rapportagevereisten die zijn vastgesteld bij de in artikel 14 bedoelde handelingen;

f) de verplichting om binnen vier maanden na het einde van elk kalenderjaar een hoeveelheid krachtens dit hoofdstuk verleende emissierechten in te leveren die gelijk is aan de totale emissies van dat jaar en die overeenkomstig artikel 15 is geverifieerd.

5. De lidstaten kunnen de gereglementeerde entiteiten toestaan de monitoringplannen bij te werken zonder de vergunning te wijzigen. De gereglementeerde entiteiten leggen de bijgewerkte monitoringplannen ter goedkeuring aan de bevoegde autoriteit voor;

6. De gereglementeerde entiteit stelt de bevoegde autoriteit in kennis van alle geplande wijzigingen in de aard van haar activiteiten of in de brandstoffen die zij tot verbruik uitslaat waarvoor een aanpassing van de broeikasgasemissievergunning nodig zou zijn. De bevoegde autoriteit werkt in voorkomend geval de vergunning bij overeenkomstig de in artikel 14 bedoelde handelingen. Bij een verandering in de identiteit van de gereglementeerde entiteit die onder dit hoofdstuk valt, past de bevoegde autoriteit de vergunning aan door vermelding van de naam en het adres van de nieuwe gereglementeerde entiteit.

Artikel 30 quater

Totale hoeveelheid emissierechten

1. De hoeveelheid emissierechten voor de hele Unie die vanaf 2026 elk jaar krachtens dit hoofdstuk wordt verleend, neemt vanaf 2024 lineair af. De waarde voor 2024 wordt gedefinieerd als de emissiegrenswaarden voor 2024, die op basis van de referentie-emissies overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad (*) wordt berekend voor de sectoren die onder dit hoofdstuk vallen, en waarbij het lineaire reductietraject voor alle emissies die binnen het toepassingsgebied van die verordening vallen, wordt toegepast. De hoeveelheid wordt na 2024 elk jaar met een lineaire verminderingsfactor van 5,15 % verminderd. De Commissie publiceert uiterlijk op 1 januari 2024 de hoeveelheid emissierechten voor de hele Unie voor het jaar 2026.

2. De hoeveelheid emissierechten voor de hele Unie die elk jaar vanaf 2028 krachtens dit hoofdstuk wordt verleend, neemt vanaf 2025 op basis van de uit hoofde van dit hoofdstuk gerapporteerde gemiddelde emissies voor de jaren 2024 tot en met 2026 lineair af. De hoeveelheid emissierechten wordt met een lineaire verminderingsfactor van 5,43 % verminderd, tenzij de voorwaarden van punt 1 van bijlage III bis van toepassing zijn, in welk geval de hoeveelheid wordt verminderd met een lineaire verminderingsfactor die is aangepast overeenkomstig de regels in punt 2 van bijlage III bis. De Commissie publiceert uiterlijk op 30 juni 2027 de hoeveelheid emissierechten voor de hele Unie voor het jaar 2028 en, indien nodig, de aangepaste lineaire verminderingsfactor.    
_________

(*)    Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).

Artikel 30 quinquies

Veiling van emissierechten voor de in bijlage III bedoelde activiteit

1. Met ingang van 2026 worden de emissierechten die onder dit hoofdstuk vallen, geveild, tenzij zij in de bij Besluit (EU) 2015/1814 ingestelde marktstabiliteitsreserve worden ondergebracht. De emissierechten die onder dit hoofdstuk vallen, worden afzonderlijk van de emissierechten die onder de hoofdstukken II, II bis en III vallen, geveild.

2. De veiling van de emissierechten krachtens dit hoofdstuk begint in 2026 met een hoeveelheid die overeenkomt met 130 % van de hoeveelheid te veilen emissierechten voor 2026 die op basis van de hoeveelheid emissierechten voor de hele Unie voor dat jaar en de respectieve te veilen aandelen en hoeveelheden die overeenkomstig de leden 3, 5 en 6 zijn vastgesteld. De extra te veilen hoeveelheden worden alleen gebruikt om emissierechten overeenkomstig artikel 30 sexies, lid 2 in te leveren, en worden in mindering gebracht op de veilinghoeveelheden voor de periode van 2028 tot en met 2030. De voorwaarden voor deze vooruitgeschoven veilingen worden overeenkomstig lid 7 en artikel 10, lid 4, vastgesteld.

In 2026 worden 600 miljoen emissierechten die onder dit hoofdstuk vallen, als deelnemingen in de marktstabiliteitsreserve gecreëerd overeenkomstig artikel 1 bis, lid 3, van Besluit (EU) 2015/1814.

3. Er worden 150 miljoen emissierechten die krachtens dit hoofdstuk worden verleend, geveild en alle opbrengsten uit deze veilingen worden beschikbaar gesteld voor het krachtens artikel 10 bis, lid 8, opgerichte innovatiefonds. Artikel 10 bis, lid 8 is van toepassing op de in de in dit lid bedoelde emissierechten.

4. De totale hoeveelheid emissierechten die onder dit hoofdstuk vallen, na aftrek van de in lid 3 vastgestelde hoeveelheden, wordt door de lidstaten geveild en onder hen in aandelen verdeeld die identiek zijn aan het aandeel referentie-emissies overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) 2018/842 voor de sectoren die onder dit hoofdstuk vallen voor het gemiddelde in de periode van 2016 tot en met 2018 van de betrokken lidstaat.

5. De lidstaten bepalen hoe de opbrengsten van de veiling van de in lid 4 bedoelde emissierechten worden gebruikt, met uitzondering van de opbrengsten die overeenkomstig artikel 311, lid 3, VWEU als eigen middelen zijn vastgesteld en in de begroting van de Unie zijn opgenomen. De lidstaten gebruiken hun opbrengsten voor een of meer van de in artikel 10, lid 3, bedoelde activiteiten of voor een of meer van de volgende:

a) maatregelen die bedoeld zijn om bij te dragen tot het koolstofvrij maken van de verwarming en koeling van gebouwen of tot de vermindering van de energiebehoeften van gebouwen, met inbegrip van de integratie van hernieuwbare energiebronnen en daarmee samenhangende maatregelen overeenkomstig artikel 7, lid 11, artikel 12 en artikel 20 van Richtlijn 2012/27/EU [verwijzingen te actualiseren aan de hand van de herziene richtlijn], alsmede maatregelen om huishoudens met een laag inkomen in de slechtst presterende gebouwen financiële steun te bieden;

(b)maatregelen om de invoering van emissievrije voertuigen te versnellen of financiële steun te verlenen voor de uitrol van een volledig interoperabele tank- en oplaadinfrastructuur voor emissievrije voertuigen, of maatregelen om een verschuiving naar openbaar vervoer aan te moedigen en multimodaliteit te verbeteren, of om financiële steun te verlenen om de sociale aspecten met betrekking tot vervoersgebruikers met lage en middeninkomens op te vangen.

De lidstaten gebruiken een deel van hun overeenkomstig dit artikel gegenereerde veilingopbrengsten om de sociale aspecten van de handel in emissierechten krachtens dit hoofdstuk op te vangen, waarbij de nadruk vooral ligt op kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoersgebruikers zoals gedefinieerd in Verordening (EU) 20.../nn [verordening inzake het sociaal klimaatfonds] (*). Wanneer een lidstaat krachtens die verordening bij de Commissie een [sociaal klimaatplan] indient, gebruikt de lidstaat die opbrengsten onder meer om dat plan te financieren.

De lidstaten voldoen aan de bepalingen van dit lid indien zij een fiscaal of financieel steunbeleid hebben en uitvoeren of reguleringsmaatregelen uitvoeren die financiële steunverlening in de hand werken, dat is opgezet om de in de eerste alinea vermelde doelstellingen te verwezenlijken en dat een waarde heeft die gelijk is aan de opbrengsten uit de in dit hoofdstuk bedoelde veilingen van emissierechten.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van het gebruik van de opbrengsten en van de maatregelen die zij op grond van dit lid hebben genomen door deze informatie op te nemen in hun verslagen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (**).

6. De leden 4 en 5 van artikel 10 zijn van toepassing op de krachtens dit hoofdstuk verleende emissierechten.

_________

(**)    Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

(*)    [referentie invoegen].

Artikel 30 sexies

Overdracht, inlevering en annulering van rechten

1. Artikel 12 is van toepassing op de emissies, gereglementeerde entiteiten en emissierechten die onder dit hoofdstuk vallen, met uitzondering van artikel 12, leden 2 bis, 3, 3 bis, lid 4, de derde en vierde zin, en lid 5. Daartoe:

a) wordt elke verwijzingen naar emissies gelezen alsof het een verwijzing betreft naar de emissies die onder dit hoofdstuk vallen;

b) wordt elke verwijzing naar exploitanten van installaties gelezen alsof het een verwijzing betreft naar de gereglementeerde entiteiten die onder dit hoofdstuk vallen;

c) wordt elke verwijzing naar emissierechten gelezen alsof het een verwijzing betreft naar de onder dit hoofdstuk vallende emissierechten.

2. Met ingang van 1 januari 2027 zorgen de lidstaten ervoor dat de gereglementeerde entiteit uiterlijk op 30 april van elk jaar een aantal onder dit hoofdstuk vallende emissierechten inlevert dat gelijk is aan de totale emissies, die overeenstemmen met de hoeveelheid brandstoffen die in het voorgaande kalenderjaar tot verbruik is uitgeslagen overeenkomstig bijlage III, zoals geverifieerd overeenkomstig artikel 15 en artikel 30 septies, en dat die emissierechten vervolgens worden geannuleerd.

Artikel 30 septies

Monitoring, rapportage, verificatie van emissies en accreditatie

1. De artikelen 14 en 15 zijn van toepassing op de emissies, gereglementeerde entiteiten en emissierechten die onder dit hoofdstuk vallen. Daartoe:

a) wordt elke verwijzingen naar emissies gelezen alsof het een verwijzing betreft naar de emissies die onder dit hoofdstuk vallen;

b) wordt elke verwijzing naar de in bijlage I vermelde activiteit gelezen alsof het een verwijzing betreft naar de in bijlage III bedoelde activiteit;

c) wordt elke verwijzing naar exploitanten gelezen alsof het een verwijzing betreft naar de gereglementeerde entiteiten die onder dit hoofdstuk vallen;

d) wordt elke verwijzing naar emissierechten gelezen alsof het een verwijzing betreft naar de onder dit hoofdstuk vallende emissierechten.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat elke gereglementeerde entiteit vanaf 2025 elk kalenderjaar de emissies monitort die overeenstemmen met de hoeveelheden brandstof die overeenkomstig bijlage III tot verbruik zijn uitgeslagen. Zij zorgen er ook voor dat elke gereglementeerde entiteit deze emissies in het volgende jaar, te beginnen in 2026, aan de bevoegde autoriteit rapporteert in overeenstemming met de in artikel 14, lid 1, bedoelde handelingen.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat elke gereglementeerde entiteit die op 1 januari 2025 over een vergunning overeenkomstig artikel 30 ter beschikt, haar historische emissies voor het jaar 2024 uiterlijk op 30 maart 2025 rapporteert.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat de gereglementeerde entiteiten in staat zijn om betrouwbaar en nauwkeurig de precieze volumes van de tot verbruik uitgeslagen brandstof die worden gebruikt voor verbranding in de in bijlage III genoemde sectoren gebouwen en wegvervoer, per soort brandstof te identificeren en te documenteren, en het totaalgebruik van de door de gereglementeerde entiteiten tot verbruik uitgeslagen brandstoffen kunnen identificeren en documenteren. De lidstaten nemen passende maatregelen om elk risico van dubbeltelling van emissies die onder dit hoofdstuk vallen en de emissies die onder de hoofdstukken II, II bis en III vallen, te vermijden. De bepalingen ter voorkoming van dubbeltellingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 14, lid 1.

5. De beginselen voor monitoring en rapportage van emissies die onder dit hoofdstuk vallen, zijn opgenomen in deel C van bijlage IV.

6. De criteria voor de verificatie van emissies die onder dit hoofdstuk vallen, zijn opgenomen in deel C van bijlage V.

Artikel 30 octies

Administratie

De artikelen 13 en 15 bis, artikel 16 de leden 1, 2, 3, 4 en 12, de artikelen 17, 18, 19, 20, 21, 22, 22 bis, 23 en 29 zijn van toepassing op de emissies, gereglementeerde entiteiten en emissierechten die onder dit hoofdstuk vallen. Daartoe:

a) wordt elke verwijzingen naar emissies gelezen alsof het een verwijzing betreft naar emissies die onder dit hoofdstuk vallen;

b) wordt elke verwijzing naar exploitanten gelezen alsof het een verwijzing betreft naar de gereglementeerde entiteiten die onder dit hoofdstuk vallen;

c) wordt elke verwijzing naar emissierechten gelezen alsof het een verwijzing betreft naar de onder dit hoofdstuk vallende emissierechten.

Artikel 30 nonies

Maatregelen in geval van buitensporige prijsstijgingen

1. Wanneer de gemiddelde prijs van emissierechten die geveild worden in overeenstemming met de handeling die krachtens artikel 10, lid 4, is vastgesteld, gedurende drie opeenvolgende maanden meer dan twee keer zo hoog is als de gemiddelde prijs van emissierechten die in de zes voorafgaande opeenvolgende maanden zijn geveild bij een veiling voor emissierechten die onder dit hoofdstuk vallen, stelt de Commissie terstond een besluit vast om 50 miljoen emissierechten die onder dit hoofdstuk vallen, vrij te geven overeenkomstig artikel 1 bis, lid 7, van Besluit (EU) 2015/1814.

2. Wanneer de gemiddelde prijs van emissierechten die geveild worden in overeenstemming met de handeling die krachtens artikel 10, lid 4, is vastgesteld, gedurende drie opeenvolgende maanden meer dan drie keer zo hoog is als de gemiddelde prijs van emissierechten die in de zes voorafgaande opeenvolgende maanden zijn geveild bij een veiling voor emissierechten die onder dit hoofdstuk vallen, stelt de Commissie terstond een besluit vast om 150 miljoen emissierechten die onder dit hoofdstuk vallen, vrij te geven overeenkomstig artikel 1 bis, lid 7, van Besluit (EU) 2015/1814.


Artikel 30 decies

Evaluatie van dit hoofdstuk

De Commissie brengt tegen 1 januari 2028 verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk betreffende de doeltreffendheid, het beheer en de praktische toepassing ervan, en ook over de toepassing van de regels van Besluit (EU) 2015/1814 en het gebruik van emissierechten die onder dit hoofdstuk vallen om te voldoen aan de nalevingsverplichtingen van de onder de hoofdstukken II, II bis en III vallende nalevingsentiteiten. Zo nodig voegt de Commissie een voorstel aan het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van dit hoofdstuk bij dit verslag. Tegen 31 oktober 2031 moet de Commissie nagaan of het haalbaar is de sectoren die onder bijlage III vallen, op te nemen in het emissiehandelssysteem, met inbegrip van de in bijlage 1 bij Richtlijn 2003/87/EG genoemde sectoren.”;

22) De bijlagen I, II ter, IV en V bij Richtlijn 2003/87/EG worden gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze richtlijn en de bijlagen III, III bis en III ter worden ingevoegd in Richtlijn 2003/87/EG, zoals aangegeven in bijlage I bij deze richtlijn.


Artikel 2
Wijzigingen van Besluit (EU) 2015/1814

Besluit (EU) 2015/1814 wordt als volgt gewijzigd:

1) Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 4 wordt de tweede volzin vervangen door:

“Het totale aantal van de in een bepaald jaar in omloop zijnde emissierechten is de som van het aantal in de periode vanaf 1 januari 2008 toegewezen emissierechten die niet in de reserve zijn geplaatst, met inbegrip van het aantal rechten dat in die periode overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG dat tot en met 18 maart 2018 van kracht was, is toegewezen, en door installaties uitgeoefende rechten om internationale kredieten te gebruiken uit hoofde van het EU‑ETS voor emissies voor 31 december van dat bepaalde jaar, minus het totaal aantal ton geverifieerde emissies van onder het EU‑ETS vallende installaties tussen 1 januari 2008 en 31 december van datzelfde bepaalde jaar, en de emissierechten die overeenkomstig artikel 12, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG zijn geannuleerd.”;

b) het volgende lid 4 bis wordt ingevoegd:

“4 bis. Met ingang van [het jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] omvat de berekening van het totale aantal in omloop zijnde emissierechten het aantal emissierechten dat sinds het begin van dat jaar ten aanzien van lucht- en maritiem vervoer is verleend, en het aantal emissierechten dat door vliegtuigexploitanten en scheepsexploitanten is ingeleverd ten aanzien van emissies waarvoor emissierechten de eenheden zijn die kunnen worden gebruikt ten aanzien van EU‑ETS-verplichtingen.

De overeenkomstig artikel 3 octies bis van Richtlijn 2003/87/EG geannuleerde emissierechten worden geacht te zijn verleend voor de berekening van het totale aantal in omloop zijnde emissierechten.”;

c) De leden 5 en 5 bis worden vervangen door:

“5. Indien in een bepaald jaar het totale aantal emissierechten in omloop tussen 833 miljoen en 1 096 miljoen bedraagt, wordt een aantal emissierechten dat gelijk is aan het verschil tussen het totale aantal in omloop zijnde emissierechten — zoals vermeld in de meest recente publicatie als bedoeld in lid 4 van dit artikel — en 833 miljoen, afgetrokken van de hoeveelheid emissierechten die de lidstaten op grond van artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG veilen, en wordt deze hoeveelheid over een periode van 12 maanden die ingaat op 1 september van dat jaar, in de reserve opgenomen. Indien het totale aantal in omloop zijnde emissierechten meer dan 1 096 miljoen emissierechten bedraagt, is het aantal emissierechten dat in mindering moet worden gebracht op de hoeveelheid emissierechten die de lidstaten overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG moet veilen en die over een periode van 12 maanden vanaf 1 september van dat jaar in de reserve moet worden opgenomen, gelijk aan 12 % van het totale aantal emissierechten in omloop. In afwijking van de laatste zin wordt het percentage tot en met 31 december 2030 verdubbeld.

Onverminderd het totale aantal overeenkomstig dit lid in mindering te brengen emissierechten, worden emissierechten als bedoeld in artikel 10, lid 2, eerste alinea, punt b), van Richtlijn 2003/87/EG tot en met dinsdag 31 december 2030 niet in aanmerking genomen bij de vaststelling van het aandeel van de lidstaten in dat totale aantal.

5 bis. Tenzij anders wordt bepaald in de eerste evaluatie overeenkomstig artikel 3, zijn met ingang van 2023 in de reserve gehouden emissierechten die het aantal van 400 miljoen emissierechten overstijgen, niet langer geldig.”;

2) Het volgende artikel 1 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 1 bis

Werking van de marktstabiliteitsreserve voor de sectoren gebouwen en wegvervoer

1. Emissierechten die onder hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG vallen, worden overeenkomstig de in dit artikel vastgestelde regels opgenomen in of vrijgegeven uit een afzonderlijke afdeling van de reserve die overeenkomstig artikel 1 van dit besluit is ingesteld.

2. Het uit hoofde van dit artikel in de reserve plaatsen treedt met ingang van 1 september 2027 in werking. De emissierechten die onder hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG vallen, worden afzonderlijk van de emissierechten die onder artikel 1 van dit besluit vallen, in de reserve geplaatst, gehouden en uit de reserve vrijgegeven.

3. In 2026 wordt de in lid 1 bedoelde afdeling gecreëerd overeenkomstig artikel 30 quinquies, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2003/87/EG. Tegen 1 januari 2031 zijn de in dit lid bedoelde emissierechten die niet uit de reserve zijn vrijgegeven, niet langer geldig.

4. De Commissie publiceert voor elk jaar, uiterlijk 15 mei van het volgende jaar, het totale aantal in omloop zijnde emissierechten dat onder hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG valt, afzonderlijk van het aantal emissierechten dat krachtens artikel 1, lid 4, in omloop is. Het totale aantal emissierechten dat op grond van dit artikel in een bepaald jaar in omloop is, is het totaal aantal onder hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten dat in de periode sinds 1 januari 2026 is verleend, verminderd met het totaal aantal ton geverifieerde emissies dat voor de periode van 1 januari 2026 tot en met 31 december van datzelfde jaar onder hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG valt, en alle onder hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die overeenkomstig artikel 12, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG zijn geannuleerd. De eerste bekendmaking vindt uiterlijk zaterdag 15 mei 2027 plaats.

5. Indien in een bepaald jaar het totale aantal in omloop zijnde emissierechten, zoals vermeld in de meest recente publicatie als bedoeld in lid 4 van dit artikel, boven de 440 miljoen emissierechten ligt, worden er 100 miljoen emissierechten afgetrokken van de hoeveelheid emissierechten die onder hoofdstuk IV bis vallen en die de lidstaten op grond van artikel 30 quinquies van Richtlijn 2003/87/EG veilen, en wordt deze hoeveelheid over een periode van twaalf maanden die ingaat op 1 september van dat jaar, in de reserve opgenomen.

6. Indien in een bepaald jaar in totaal minder dan 210 miljoen emissierechten in omloop zijn, worden 100 miljoen emissierechten die onder hoofdstuk IV bis vallen, uit de reserve vrijgegeven en toegevoegd aan de hoeveelheid emissierechten die onder hoofdstuk IV bis vallen en die overeenkomstig artikel 30 quinquies, van Richtlijn 2003/87/EG door de lidstaten moeten worden geveild. Indien zich minder dan 100 miljoen emissierechten in de reserve bevinden, worden uit hoofde van dit lid alle emissierechten in de reserve vrijgegeven.

7. De hoeveelheden die overeenkomstig artikel 30 nonies van Richtlijn 2003/87/EG uit de reserve moeten worden vrijgemaakt, worden toegevoegd aan de hoeveelheid emissierechten die onder hoofdstuk IV bis valt en die overeenkomstig artikel 30 quinquies van Richtlijn 2003/87/EG door de lidstaten binnen een periode van drie maanden na de inwerkingtreding van de krachtens artikel 30 nonies van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde maatregel moet worden geveild.

8. Artikel 1, lid 8, en artikel 3 zijn van toepassing op de emissierechten die onder hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG vallen.”.

Artikel 3
Wijzigingen van Verordening (EU) 2015/757

Verordening (EU) 2015/757 wordt als volgt gewijzigd:

1) Aan artikel 3 worden de volgende punten q) en r) toegevoegd:

“q)    “administrerende autoriteit”: de administrerende autoriteit ten aanzien van een scheepvaartmaatschappij als bedoeld in artikel 3 octies quinquies van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad*;

r) “op bedrijfsniveau geaggregeerde emissiegegevens”: de som van de CO2‑emissies die een onderneming uit hoofde van Richtlijn 2003/87/EG met betrekking tot alle schepen die tijdens de verslagperiode onder haar verantwoordelijkheid vallen, moet rapporteren.

* Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).”;

2) Aan artikel 4 wordt het volgende lid 8 toegevoegd:

“8.    De maatschappijen rapporteren de op bedrijfsniveau geaggregeerde emissiegegevens van de schepen die onder hun verantwoordelijkheid vallen gedurende een verslagperiode overeenkomstig artikel 11 bis.”;

3) In artikel 5 wordt lid 2 vervangen door:

“2.    De Commissie is bevoegd om, overeenkomstig artikel 23, gedelegeerde handelingen tot wijziging van de methoden in bijlage I en de regels in bijlage II vast te stellen, teneinde rekening te houden met herzieningen van Richtlijn 2003/87/EG, relevante internationale regels en internationale en Europese normen. De Commissie is ook bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen tot wijziging van de bijlagen I en II vast te stellen, teneinde de daarin vastgestelde elementen van de monitoringmethoden in het licht van de technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen te verfijnen en om de doeltreffende werking van het EU‑ETS dat bij Richtlijn 2003/87/EG is ingesteld, te waarborgen.”;

(4) Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 5 wordt vervangen door:

“5. De maatschappijen maken gebruik van gestandaardiseerde monitoringplannen die gebaseerd zijn op templates, en monitoringplannen worden ingediend met behulp van geautomatiseerde systemen en gegevensuitwisselingsformaten. Die templates, met inbegrip van de technische regels voor de eenvormige toepassing en automatische overdracht ervan, worden door de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”;

b) de volgende leden 6, 7 en 8 worden toegevoegd:

“6. Binnen drie maanden na [de datum van inwerkingtreding van de herziene ETS-richtlijn] dienen maatschappijen voor elk van hun schepen die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, een monitoringplan in bij de verantwoordelijke administrerende autoriteit, nadat de verificateur heeft geoordeeld dat het plan in overeenstemming is met deze verordening.

7. Niettegenstaande lid 6, dienen maatschappijen voor de eerste keer na de inwerkingtreding van [datum van inwerkingtreding van de herziene ETS‑richtlijn] voor elk schip dat onder het toepassingsgebied van deze verordening valt, onverwijld en uiterlijk drie maanden nadat dat schip voor het eerst een haven onder de jurisdictie van een lidstaat heeft aangedaan, een monitoringplan dat in overeenstemming is met de eisen van deze verordening in bij de verantwoordelijke administrerende autoriteit.

8. Binnen twee jaar na de inwerkingtreding van [herziene ETS‑richtlijn] keuren de verantwoordelijke administrerende autoriteiten de door de maatschappijen ingediende monitoringplannen goed overeenkomstig de voorschriften die zijn vastgelegd in de gedelegeerde handelingen die overeenkomstig de tweede alinea zijn vastgesteld door de Commissie. Voor schepen die voor het eerst na de inwerkingtreding onder het toepassingsgebied van [de herziene ETS‑richtlijn] vallen, keurt de verantwoordelijke administrerende autoriteit het ingediende monitoringplan goed overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd in de door de Commissie overeenkomstig de tweede alinea vastgestelde gedelegeerde handelingen en binnen vier maanden nadat het schip voor het eerst een haven heeft aangedaan die onder de jurisdictie van een lidstaat valt.

De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 23 teneinde deze verordening aan te vullen met betrekking tot voorschriften voor de goedkeuring van monitoringplannen door de administrerende autoriteiten.”;

5) Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd: 

a) in lid 4 wordt de tweede zin vervangen door:

“Na de beoordeling deelt de verificateur de maatschappij mee of die wijzigingen conform zijn. De maatschappij dient haar gewijzigd monitoringplan in bij de verantwoordelijke administrerende autoriteit zodra zij van de verificateur een kennisgeving heeft ontvangen dat het monitoringplan conform is.”;

b) het volgende lid 5 wordt toegevoegd:

“5.    De administrerende autoriteit keurt wijzigingen van het monitoringplan als bedoeld in lid 2, punten a), b), c) en d), goed overeenkomstig de voorschriften die zijn vastgelegd in de gedelegeerde handelingen die op grond van de tweede alinea van dit lid door de Commissie zijn vastgesteld.

   De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 23 teneinde deze verordening aan te vullen met betrekking tot voorschriften voor de goedkeuring van veranderingen van de monitoringplannen door de administrerende autoriteiten.”;

6) Aan artikel 10, eerste alinea, wordt het volgende punt k) toegevoegd: 

“k) de totale geaggregeerde CO2‑emissies die overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG moeten worden gerapporteerd met betrekking tot maritieme vervoersactiviteiten.”;

7) Het volgende artikel 11 bis wordt ingevoegd: 

“Artikel 11 bis

Rapportage en indiening van de op bedrijfsniveau geaggregeerde emissiegegevens

1. De maatschappijen bepalen de op bedrijfsniveau geaggregeerde emissiegegevens tijdens een verslagperiode, op basis van de gegevens van het emissieverslag en het in artikel 11, lid 2, bedoelde verslag voor elk schip dat tijdens de verslagperiode onder hun verantwoordelijkheid viel, overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd in de krachtens lid 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen.

2. Vanaf 2024 dient de maatschappij uiterlijk op 31 maart van elk jaar de op bedrijfsniveau geaggregeerde emissiegegevens in bij de verantwoordelijke administrerende instantie, waaronder de emissies in de verslagperiode vallen die uit hoofde van Richtlijn 2003/87/EG met betrekking tot maritieme vervoersactiviteiten moeten worden gerapporteerd, in overeenstemming met de regels die zijn vastgelegd in de krachtens lid 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen en die worden geverifieerd overeenkomstig hoofdstuk III van deze verordening (de “op bedrijfsniveau geverifieerde geaggregeerde emissiegegevens”).

3. De administrerende autoriteit kan van bedrijven verlangen dat zij de op bedrijfsniveau geverifieerde geaggregeerde emissiegegevens vóór 31 maart indienen, maar niet eerder dan 28 februari.

4. De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 23, teneinde deze verordening aan te vullen met de regels voor de monitoring en rapportage van de op bedrijfsniveau geaggregeerde gegevens en de indiening van de op bedrijfsniveau geaggregeerde emissiegegevens bij de administrerende autoriteit.”;

8) Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

a) de titel wordt vervangen door:

“Formaat van het emissieverslag en rapportage van op bedrijfsniveau geaggregeerde emissiegegevens”;

b) lid 1 wordt vervangen door: 

“1. Het emissieverslag en de rapportage van op bedrijfsniveau geaggregeerde emissiegegevens worden ingediend met behulp van geautomatiseerde systemen en gegevensuitwisselingsformaten, met inbegrip van elektronische templates.”;

9) Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd: 

a) lid 2 wordt vervangen door:

“2. De verificateur beoordeelt of het emissieverslag en het rapport dat bedoeld wordt in artikel 11, lid 2, voldoen aan de voorschriften in de artikelen 8 tot en met 12 en in de bijlagen I en II.”;

b) de volgende leden 5 en 6 worden toegevoegd:

“5. De verificateur beoordeelt of de op bedrijfsniveau geaggregeerde emissiegegevens overeenstemmen met de voorschriften die in de krachtens lid 6 vastgestelde gedelegeerde handelingen zijn vastgelegd.

Indien de verificateur met redelijke zekerheid concludeert dat op de bedrijfsniveau geaggregeerde emissiegegevens geen materiële onjuistheden bevatten, brengt de verificateur een verificatieverslag uit waarin wordt verklaard dat de op bedrijfsniveau geaggregeerde emissiegegevens als bevredigend zijn geverifieerd overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd in de krachtens lid 6 vastgestelde gedelegeerde handelingen.

6. De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 23, teneinde deze verordening aan te vullen met de regels voor de verificatie van de op bedrijfsniveau geaggregeerde gegevens en de afgifte van een verificatieverslag.”;

10) Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 2, wordt punt d) vervangen door:

“d) de berekeningen die leiden tot de bepaling van de totale CO2‑emissies en van de totale geaggregeerde CO2‑emissies die overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG ten aanzien van maritieme vervoersactiviteiten moeten worden gerapporteerd;”;

b) het volgende lid 4 wordt toegevoegd:

“4. Bij de beschouwing van de verificatie van de op bedrijfsniveau geaggregeerde emissiegegevens beoordeelt de verificateur de volledigheid en consistentie van de gerapporteerde gegevens aan de hand van de door de maatschappij verstrekte informatie, waaronder de geverifieerde emissieverslagen en het in artikel 11, lid 2, bedoelde verslag.”;

11) Aan artikel 15 wordt het volgende lid 6 toegevoegd: 

“6.    Met betrekking tot de verificatie van op bedrijfsniveau geaggregeerde emissiegegevens voldoen de verificateur en de maatschappij aan de verificatieregels die zijn vastgelegd in de overeenkomstig de tweede alinea vastgestelde gedelegeerde handelingen. De verificateur verifieert niet alle emissieverslagen en de verslagen als bedoeld in artikel 11, lid 2, van alle schepen die onder de verantwoordelijkheid van de maatschappij vallen.

De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 23, teneinde deze verordening aan te vullen met de regels voor de verificatie van de op bedrijfsniveau geaggregeerde gegevens met inbegrip van de verificatiemethoden en de verificatieprocedure.”;

12) In artikel 16 wordt lid 1 vervangen door: 

“1.    Verificateurs die de monitoringplannen, de emissieverslagen en de op bedrijfsniveau geaggregeerde emissiegegevens beoordelen en de in deze verordening bedoelde verificatieverslagen en conformiteitsdocumenten afgeven, zijn door een krachtens Verordening (EG) nr. 765/2008 nationale accreditatie-instantie geaccrediteerd voor activiteiten die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.”;

13) In artikel 20 wordt lid 3 vervangen door: 

“3. Wanneer schepen gedurende twee of meer opeenvolgende verslagperioden niet hebben voldaan aan de monitoring- en rapportagevoorschriften en de naleving daarvan niet door andere handhavingsmaatregelen is gewaarborgd, en nadat de betrokken maatschappij in de gelegenheid is gesteld om haar opmerkingen in te dienen, kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de aanloophaven een verwijderingsbevel afgeven dat zal worden gemeld aan de Commissie, het EMSA, de overige lidstaten en de betrokken vlaggenstaat. Als gevolg van de afgifte van dat verwijderingsbevel weigert elke lidstaat, met uitzondering van de lidstaat waarvan het schip de vlag voert, het betrokken schip de toegang tot zijn havens, totdat de maatschappij overeenkomstig de artikelen 11 en 18 voldoet aan de monitoring- en rapportageverplichtingen. Wanneer het schip onder de vlag van een lidstaat vaart, gelast de betrokken lidstaat — na de betrokken scheepvaartmaatschappij in de gelegenheid te hebben gesteld haar opmerkingen in te dienen — het schip vast te houden totdat de maatschappij haar verplichtingen is nagekomen. Het voldoen aan die verplichtingen wordt bevestigd door de kennisgeving van een geldig conformiteitsdocument aan de bevoegde nationale autoriteit die het verwijderingsbevel heeft afgegeven. Dit lid laat de internationale maritieme regels die van toepassing zijn op gevallen van schepen in nood onverlet.”;

14) Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

a) aan lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het waarborgen van de werking van het EU‑ETS, als bedoeld in artikel 5, lid 2, en artikel 6, lid 8, artikel 7, lid 5, artikel 11 bis, lid 4, artikel 13, lid 6 en artikel 15, lid 6, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de inwerkingtreding van [herziene MRV‑verordening].”;

b) in de leden 3 en 5 worden de woorden “artikel 5, lid 2, artikel 15, lid 5, artikel 16, lid 3,” vervangen door “artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 8, artikel 7, lid 5, artikel 11 bis, lid 4, artikel 13, lid 6, artikel 15, leden 5 en 6, en artikel 16, lid 3”.

Artikel 4

Omzetting

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op zondag 31 december 2023 aan de artikelen 1 en 2 van deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

2. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

3. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5

Overgangsbepalingen

1. De lidstaten zorgen er bij het nakomen van hun verplichting uit hoofde van artikel 4, lid 1, van deze richtlijn voor dat hun nationale wetgeving tot omzetting van artikel 3, punt u), artikel 10 bis, lid 3, en artikel 10 bis, lid 4, artikel 10 quater, lid 7, en punt 1, van bijlage I, van Richtlijn 2003/87/EG, in de versie die van toepassing is op [de dag vóór de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn], van toepassing blijft tot en met 31 december 2025.

Artikel 6

Datum van toepassing van artikel 3

Artikel 3 is van toepassing met ingang van [datum van inwerkingtreding van de herziene ETS-richtlijn].

Artikel 7

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 8

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten. Artikel 3 is echter verbindend in al zijn onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.