Artikelen bij COM(2022)18 - Drugsagentschap van de EU

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2022)18 - Drugsagentschap van de EU.
document COM(2022)18 EN
datum 27 juni 2023


HOOFDSTUK I

DOELSTELLINGEN EN ALGEMENE TAKEN VAN HET AGENTSCHAP

Artikel 1

Oprichting van het agentschap

1. Bij deze verordening wordt het Drugsagentschap van de Europese Unie (“het agentschap”) opgericht.

2. Het agentschap is de vervanger en opvolger van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 1920/2006.

Artikel 2

Juridische status en zetel

1. Het agentschap is een orgaan van de Unie met rechtspersoonlijkheid.

2. Het agentschap geniet in elk van de lidstaten de meest uitgebreide handelingsbevoegdheid die er krachtens het nationale recht aan rechtspersonen wordt verleend. Het kan met name roerende en onroerende goederen verwerven en vervreemden, en in rechte optreden.

3. De zetel van het agentschap bevindt zich in Lissabon, Portugal.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1) “drugs”: drugs in de zin van artikel 1, punt 1, van Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad12;

(2) “nieuwe psychoactieve stoffen”: stoffen in de zin van artikel 1, punt 4, van Kaderbesluit 2004/757/JBZ;

(3) “polymiddelengebruik”: het gelijktijdige gebruik van een of meer legale of illegale psychoactieve stoffen of soorten stoffen, wanneer die stoffen samen met drugs worden ingenomen;

(4) “drugsprecursoren”: stoffen die worden gecontroleerd en gemonitord overeenkomstig Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad13 en Verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad14;

(5) “deelnemende landen”: de lidstaten en derde landen die overeenkomstig artikel 54 een overeenkomst met de Unie hebben gesloten;

(6) “internationale organisatie”: een internationaalpubliekrechtelijke organisatie en de daaronder ressorterende internationaalpubliekrechtelijke organen, of enig ander orgaan dat is opgericht bij of op grond van een overeenkomst tussen twee of meer landen;

(7) “drugsverdragen van de Verenigde Naties”: het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 197215, het Verdrag van de Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 197116 en het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 198817;

(8) “systeem van de Verenigde Naties”: het systeem van controlemechanismen dat is ingesteld bij de drugsverdragen van de Verenigde Naties.

Artikel 4

Algemene taak van het agentschap

Het agentschap verstrekt de Unie en haar lidstaten feitelijke, objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie, vroegtijdige waarschuwingen en risicobeoordelingen op het niveau van de Unie met betrekking tot drugs, drugsverslaving, drugsmarkten en de gevolgen daarvan, en doet aanbevelingen voor passende, concrete en empirisch onderbouwde maatregelen over hoe de daarmee samenhangende uitdagingen tijdig kunnen worden aangepakt.

Artikel 5

Specifieke taken

1. Ter uitvoering van de in artikel 4 omschreven algemene taak verricht het agentschap de volgende taken:

(a) monitoringtaken, waaronder:

(1) verzameling van informatie en gegevens overeenkomstig artikel 6, lid 1;

(2) verspreiding van informatie en gegevens overeenkomstig artikel 6, lid 5, en

(3) monitoring van de drugsproblematiek, met inbegrip van de aspecten volksgezondheid, veiligheid en beveiliging, overeenkomstig artikel 7;

(b) paraatheidstaken, waaronder:

(1) de informatie-uitwisseling over en het systeem voor vroegtijdige waarschuwing voor nieuwe psychoactieve stoffen, met inbegrip van de opstelling van een eerste verslag en een risicobeoordeling, overeenkomstig de artikelen 8 tot en met 11;

(2) dreigingsevaluatie en paraatheid overeenkomstig artikel 12;

(3) de vaststelling en werking van een Europees waarschuwingssysteem voor drugs overeenkomstig artikel 13;

(4) monitoring van de ontwikkelingen met betrekking tot de handel in en het misbruik van drugsprecursoren en ondersteuning van de uitvoering van de wetgeving inzake drugsprecursoren overeenkomstig artikel 14;

(5) de oprichting en werking van een netwerk van forensische en toxicologische laboratoria overeenkomstig artikel 15;

(c) competentieontwikkelingstaken, waaronder:

(1) de ontwikkeling, uitbreiding en bevordering van Uniebrede preventieprogramma’s en -campagnes overeenkomstig artikel 16;

(2) de accreditatie en certificering van nationale maatregelen overeenkomstig artikel 17;

(3) ondersteuning van de lidstaten overeenkomstig artikel 18;

(4) opleiding overeenkomstig artikel 19;

(5) internationale samenwerking en technische bijstand overeenkomstig artikel 20;

(6) onderzoeks- en innovatieactiviteiten overeenkomstig artikel 21.

2. Het agentschap draagt, in overleg en samenwerking met de bevoegde autoriteiten en organisaties in de deelnemende landen, zorg voor het opzetten en coördineren van het in artikel 31 bedoelde netwerk.

3. Het agentschap treedt bij het verrichten en uitvoeren van de in lid 1 bedoelde taken op objectieve, onpartijdige en wetenschappelijk verantwoorde wijze op.

4. Het agentschap verbetert op zijn werkterreinen de coördinatie tussen het optreden van de lidstaten en dat van de Unie en vergemakkelijkt de informatie-uitwisseling tussen besluitvormers, onderzoekers, deskundigen en personen die zich bij gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties bezighouden met drugsgerelateerde kwesties.

5. Het agentschap ondersteunt, waar nodig, de Commissie, de lidstaten en andere relevante belanghebbenden die in de toepasselijke drugsstrategieën van de Unie zijn vermeld, bij de uitvoering van die strategieën.

6. Bij de uitvoering van de in lid 1 bedoelde taken kan het agentschap, zo nodig, vergaderingen van deskundigen organiseren, ad-hocwerkgroepen oprichten en projecten financieren.

7. Bij de uitvoering van de in lid 1 bedoelde taken werkt het agentschap actief samen met andere gedecentraliseerde agentschappen en organen van de Unie, met name Europol, Eurojust, het Europees Geneesmiddelenbureau, het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding, organisaties uit het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden, teneinde de drugsproblematiek zo efficiënt mogelijk te monitoren, te beoordelen en aan te pakken.

8. Het agentschap kan, binnen de grenzen van zijn mandaat, op eigen initiatief communicatieactiviteiten ontplooien. De toewijzing van middelen voor communicatieactiviteiten gaat niet ten koste van de doeltreffende uitvoering van de in lid 1 vermelde taken. De communicatieactiviteiten worden uitgevoerd in overeenstemming met de desbetreffende door de raad van bestuur vastgestelde communicatie- en verspreidingsplannen.

HOOFDSTUK II

MONITORING

Artikel 6

Verzameling en verspreiding van informatie en gegevens

1. Het agentschap:

(a) verzamelt alle relevante informatie en gegevens, waaronder de informatie en gegevens die door de nationale knooppunten zijn verstrekt, die uit onderzoek voortvloeien en die beschikbaar zijn via open bronnen, alsook gegevens afkomstig van de Unie, niet-gouvernementele bronnen en bevoegde internationale organisaties;

(b) verzamelt informatie en gegevens die nodig zijn voor de monitoring van polymiddelengebruik als bedoeld in artikel 7, lid 1, punt c);

(c) verzamelt de bij de nationale knooppunten en de nationale Europol-eenheden beschikbare informatie en gegevens over nieuwe psychoactieve stoffen en deelt deze onverwijld mee aan de nationale knooppunten, de nationale Europol‑eenheden en de Commissie;

(d) verzamelt en analyseert informatie en gegevens over drugsprecursoren, het misbruik ervan en de handel erin;

(e) voert de voor de vervulling van zijn taken noodzakelijke onderzoeks- en monitoringstudies, enquêtes, haalbaarheidsstudies en proefprojecten uit of laat deze uitvoeren;

(f) draagt zorg voor een betere vergelijkbaarheid en een grotere objectiviteit en betrouwbaarheid van de informatie en gegevens op het niveau van de Unie door indicatoren en gemeenschappelijke normen vast te stellen, die niet‑bindend zijn maar waarvan het agentschap de inachtneming kan aanbevelen met het oog op een grotere uniformiteit van de door de lidstaten en de Unie gebruikte meetmethoden; het agentschap ontwikkelt met name middelen en instrumenten aan de hand waarvan de lidstaten hun nationale beleid gemakkelijker kunnen monitoren en evalueren en aan de hand waarvan de Commissie het beleid van de Unie gemakkelijker kan monitoren en evalueren.

2. Het agentschap verzamelt via de nationale knooppunten relevante nationale gegevens. Het werkt tevens nauw samen met andere nationale, Europese en internationale organisaties en instanties die reeds over dergelijke gegevens beschikken.

3. Het agentschap ontwikkelt, binnen de grenzen van zijn mandaat, methoden en benaderingen voor gegevensverzameling, onder meer via projecten met externe partners.

4. Het agentschap kan de nodige digitale oplossingen ontwikkelen voor het beheer en de automatische uitwisseling van informatie en gegevens.

Indien dergelijke digitale oplossingen worden ontwikkeld:

(a) maken zij de geautomatiseerde verzameling van gegevens, met inbegrip van gegevens uit open bronnen, mogelijk, waarbij tegelijkertijd de mogelijkheid behouden blijft om gegevens handmatig te verstrekken;

(b) wordt daarbij kunstmatige intelligentie gebruikt voor de validering, analyse en geautomatiseerde rapportage van gegevens;

(c) maken deze het mogelijk informatie, gegevens en documenten geautomatiseerd te verwerken en uit te wisselen.

5. Het agentschap verspreidt informatie en gegevens door:

(a) de door hem geproduceerde informatie beschikbaar te stellen aan de Unie, de lidstaten en andere belanghebbenden, ook wat betreft nieuwe ontwikkelingen en veranderende trends;

(b) te zorgen voor een ruime verspreiding van zijn analyses, conclusies en verslagen;

(c) te zorgen voor een ruime verspreiding van betrouwbare gegevens, met uitzondering van gevoelige niet-gerubriceerde en gerubriceerde gegevens, door op basis van de door hem verzamelde gegevens regelmatig verslagen te publiceren over de drugssituatie, met inbegrip van gegevens over opkomende trends;

(d) een beschikbaar open bestand van wetenschappelijke documentatie aan te leggen en dit ter beschikking te stellen, en de bevordering van voorlichtingsactiviteiten te stimuleren;

(e) informatie over kwaliteitsnormen, innovatieve beste praktijken en toepasbare onderzoeksresultaten in de lidstaten te verstrekken en de uitwisseling en toepassing van dergelijke normen en praktijken te vergemakkelijken.

6. Het agentschap verzamelt geen gegevens aan de hand waarvan personen of kleine groepen personen kunnen worden geïdentificeerd. Het geeft geen informatie door over specifieke personen.

Artikel 7

Monitoring van de drugsproblematiek

1. Het agentschap monitort:

(a) op holistische wijze de drugsproblematiek in de Unie, met behulp van epidemiologische en andere indicatoren die gezondheids-, veiligheids- en beveiligingsaspecten bestrijken, met inbegrip van de uitvoering van de toepasselijke drugsstrategieën van de Unie;

(b) opkomende trends op het gebied van drugs in de Unie en op internationaal niveau, voor zover deze gevolgen hebben voor de Unie; dit omvat de monitoring van het gebruik van nieuwe technologieën voor drugsdiensten of drugshandel, en, in voorkomend geval, van verbanden met andere vormen van criminaliteit;

(c) polymiddelengebruik en de gevolgen daarvan, met name de implicaties voor de beleidsmaatregelen en reacties die een antwoord zijn op de interactie tussen drugsgebruik en het gebruik van een of meer legale of illegale psychoactieve stoffen of soorten stoffen, met inbegrip van het verhoogde risico op gezondheids- en sociale problemen die zich kunnen voordoen wanneer drugs en andere psychoactieve stoffen tegelijkertijd of kort na elkaar worden ingenomen of wanneer verschillende stoffen samen worden geproduceerd of verkocht; de noodzaak om rekening te houden met de gemeenschappelijke oorzaken van drugsgebruik en -verslaving, en de gevolgen voor de monitoring en uitwisseling van beste praktijken die zich voordoen wanneer beleidsmaatregelen en reacties op holistische wijze gericht zijn op meerdere stoffen;

(d) drugsgerelateerde problemen en de toegepaste oplossingen, met name de toepassing van innovatieve beste praktijken en onderzoeksresultaten;

(e) in samenwerking met Europol en met de steun van de nationale knooppunten en de nationale Europol-eenheden, alle nieuwe psychoactieve stoffen die door de lidstaten zijn gemeld;

(f) drugsprecursoren en de handel in en het misbruik van drugsprecursoren;

(g) het drugsbeleid van de Unie en van de lidstaten, mede ter ondersteuning van de ontwikkeling en de onafhankelijke evaluatie ervan;

(h) in samenwerking met Europol en binnen de grenzen van hun respectieve mandaten, de op technologie gebaseerde drugsmarkten.

2. Op basis van zijn monitoringactiviteiten identificeert het agentschap innovatieve beste praktijken en ontwikkelt het deze verder. Het agentschap verstrekt en deelt informatie over innovatieve beste praktijken in de lidstaten en vergemakkelijkt de uitwisseling van dergelijke praktijken tussen de lidstaten.

3. Rekening houdend met de beschikbare informatie, voert het agentschap regelmatig prognoses uit. Het agentschap doet op basis daarvan relevante voorspellingen omtrent de ontwikkeling van het toekomstige drugsbeleid.

HOOFDSTUK III

PARAATHEID

Artikel 8

Informatie-uitwisseling over en systeem voor vroegtijdige waarschuwing voor nieuwe psychoactieve stoffen

1. Elke lidstaat zorgt ervoor dat zijn nationale knooppunt en zijn nationale Europol‑eenheid tijdig en onverwijld de beschikbare informatie over nieuwe psychoactieve stoffen verstrekken aan het agentschap en Europol, met inachtneming van de respectieve mandaten van beide laatstgenoemde organen.

De informatie houdt verband met de opsporing en identificatie, het gebruik en patronen in het gebruik, de vervaardiging, de extractie, de distributie en distributiemethoden, de smokkel en het commerciële, medicinale en wetenschappelijke gebruik van deze stoffen en de potentiële en geconstateerde risico’s die deze stoffen met zich meebrengen.

2. In samenwerking met Europol verzamelt, ordent, analyseert en beoordeelt het agentschap informatie over nieuwe psychoactieve stoffen. Het deelt deze informatie tijdig mee aan de nationale knooppunten, de nationale Europol-eenheden en de Commissie, zodat deze instanties over alle informatie beschikken die nodig is voor vroegtijdige waarschuwing.

Het agentschap stelt het eerste verslag of het gecombineerde eerste verslag, als bedoeld in artikel 9, op op basis van de overeenkomstig de eerste alinea verzamelde informatie.

Artikel 9

Eerste verslag

1. Indien het agentschap, de Commissie of een meerderheid van de lidstaten van mening is dat de uitgewisselde informatie over een nieuwe psychoactieve stof die in een of meer lidstaten is verzameld, aanleiding geeft tot bezorgdheid over potentiële gezondheids- of sociale risico’s op het niveau van de Unie, stelt het agentschap een eerste verslag op over die nieuwe psychoactieve stof.

Voor de toepassing van de eerste alinea stellen de lidstaten de Commissie en de andere lidstaten in kennis van hun wens dat er een eerste verslag wordt opgesteld. Indien de meerderheid van de lidstaten wordt bereikt, geeft de Commissie het agentschap daartoe de opdracht en stelt zij de lidstaten daarvan in kennis.

2. Eerste verslagen bevatten de volgende informatie:

(a) een voorlopige indicatie van de aard, het aantal en de omvang van voorvallen die duiden op gezondheids- en sociale problemen die mogelijkerwijs te maken hebben met de nieuwe psychoactieve stof, en de patronen in het gebruik van de nieuwe psychoactieve stof;

(b) een voorlopige chemische en fysische beschrijving van de nieuwe psychoactieve stof en de methoden en de precursoren die voor de vervaardiging of de extractie van de stof worden gebruikt;

(c) een voorlopige farmacologische en toxicologische beschrijving van de nieuwe psychoactieve stof;

(d) een voorlopige indicatie van de betrokkenheid van criminele groepen bij de vervaardiging of distributie van de nieuwe psychoactieve stof;

(e) informatie over het menselijk en diergeneeskundig gebruik van de nieuwe psychoactieve stof, met inbegrip van het gebruik ervan als werkzame stof in een geneesmiddel voor menselijk of diergeneeskundig gebruik;

(f) informatie over het commerciële en industriële gebruik van de nieuwe psychoactieve stof en de omvang van dit gebruik, alsook over het gebruik ervan voor wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke ontwikkeling;

(g) informatie over de vraag of er in de lidstaten ten aanzien van de nieuwe psychoactieve stof beperkende maatregelen van kracht zijn;

(h) informatie over de vraag of de nieuwe psychoactieve stof al dan niet het voorwerp is of is geweest van een beoordeling in het kader van het systeem van de Verenigde Naties;

(i) andere eventueel beschikbare relevante informatie.

3. Het agentschap stelt het eerste verslag op aan de hand van informatie waarover het beschikt.

4. Indien het agentschap dit nodig acht, verzoekt het de nationale knooppunten om aanvullende informatie over de nieuwe psychoactieve stof. De nationale knooppunten verstrekken deze informatie binnen twee weken nadat zij het verzoek hebben ontvangen.

5. Onverwijld nadat het agentschap met de opstelling van het in de eerste alinea bedoelde eerste verslag is begonnen, vraagt het het Europees Geneesmiddelenbureau om informatie te verstrekken over de vraag of de nieuwe psychoactieve stof op uniaal of nationaal niveau een werkzame stof is:

(a) in een geneesmiddel voor menselijk of diergeneeskundig gebruik waarvoor overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad18, Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad19 of Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad20 een vergunning voor het in de handel brengen is verleend;

(b) in een geneesmiddel voor menselijk of diergeneeskundig gebruik waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen is aangevraagd;

(c) in een geneesmiddel voor menselijk of diergeneeskundig gebruik waarvoor de vergunning voor het in de handel brengen door de bevoegde autoriteit is opgeschort;

(d) in een geneesmiddel voor menselijk gebruik waarvoor geen vergunning voor het in de handel brengen is verleend overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 2, van Richtlijn 2001/83/EG of in een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik dat door een daartoe volgens het nationale recht gemachtigd persoon ex tempore is bereid in overeenstemming met artikel 10, lid 1, punt c), van Richtlijn 2001/82/EG;

(e) in een geneesmiddel voor onderzoek in de zin van artikel 2, punt d), van Richtlijn 2001/20/EG van het Europees Parlement en de Raad21.

Indien de informatie betrekking heeft op door een lidstaat verleende vergunningen voor het in de handel brengen, wordt deze informatie op verzoek door de betrokken lidstaat verstrekt aan het Europees Geneesmiddelenbureau.

6. Onverwijld nadat het agentschap met de opstelling van het in de eerste alinea bedoelde eerste verslag is begonnen, vraagt het Europol om informatie te verstrekken over de betrokkenheid van criminele groepen bij de vervaardiging en distributie van, de distributiemethoden voor en de handel in de nieuwe psychoactieve stof en bij elk gebruik van de nieuwe psychoactieve stof.

7. Onverwijld nadat het agentschap met de opstelling van het in de eerste alinea bedoelde eerste verslag is begonnen, vraagt het het Europees Agentschap voor chemische stoffen, het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid om de beschikbare informatie en gegevens over de nieuwe psychoactieve stof te verstrekken.

8. De samenwerking tussen het agentschap en de in de leden 5, 6 en 7 bedoelde gedecentraliseerde agentschappen van de Unie wordt nader omschreven in werkafspraken. Dergelijke werkafspraken worden vastgesteld overeenkomstig artikel 53, lid 2.

9. Het agentschap houdt zich aan de voorwaarden voor het gebruik van de informatie die aan het agentschap worden meegedeeld, onder meer op het gebied van de toegang tot documenten, beveiliging van informatie en gegevens en de bescherming van vertrouwelijke gegevens, waaronder gevoelige gegevens en vertrouwelijke bedrijfsinformatie van derden.

10. Het agentschap dient het eerste verslag in bij de Commissie en de lidstaten binnen vijf weken na de in de leden 5, 6 en 7 bedoelde verzoeken om informatie.

11. Indien het agentschap informatie verzamelt over meerdere nieuwe psychoactieve stoffen met een volgens het agentschap vergelijkbare chemische structuur, dient het binnen zes weken na de in de leden 5, 6 en 7 bedoelde verzoeken om informatie, bij de Commissie en de lidstaten hetzij afzonderlijke eerste verslagen, hetzij gecombineerde eerste verslagen over de verschillende nieuwe psychoactieve stoffen in, waarin de kenmerken van elke nieuwe psychoactieve stof duidelijk worden omschreven.

Artikel 10

Risicobeoordelingsprocedure en -verslag

1. Binnen twee weken na de ontvangst van een in artikel 9, lid 10, bedoeld eerste verslag kan de Commissie het agentschap verzoeken de potentiële risico’s van de nieuwe psychoactieve stof te beoordelen en een risicobeoordelingsverslag op te stellen, indien het eerste verslag aanwijzingen bevat om aan te nemen dat de stof ernstige volksgezondheidrisico’s of, voor zover van toepassing, sociale risico’s met zich mee kan brengen. De risicobeoordeling wordt uitgevoerd door het wetenschappelijk comité.

2. Binnen twee weken na de ontvangst van een in artikel 9, lid 11, bedoeld gecombineerd eerste verslag kan de Commissie het agentschap verzoeken de potentiële risico’s van verschillende nieuwe psychoactieve stoffen met een vergelijkbare chemische structuur te beoordelen en een gecombineerd risicobeoordelingsverslag op te stellen, indien het gecombineerde eerste verslag aanwijzingen bevat om aan te nemen dat de stof ernstige volksgezondheidsrisico’s of, voor zover van toepassing, sociale risico’s met zich mee kan brengen. De gecombineerde risicobeoordeling wordt uitgevoerd door het wetenschappelijk comité.

3. Risicobeoordelingsverslagen en gecombineerde risicobeoordelingsverslagen bevatten de volgende informatie:

(a) beschikbare informatie over de chemische en fysische eigenschappen van de nieuwe psychoactieve stof en de methoden en de precursoren die voor de vervaardiging of de extractie van de stof worden gebruikt;

(b) beschikbare informatie over de farmacologische en toxicologische eigenschappen van de nieuwe psychoactieve stof;

(c) een analyse van de aan de nieuwe psychoactieve stof verbonden gezondheidsrisico’s, met name op het gebied van acute en chronische toxiciteit, kans op misbruik, verslavingspotentieel en fysieke, mentale en gedragseffecten;

(d) een analyse van de aan de nieuwe psychoactieve stof verbonden sociale risico’s — met name op het gebied van maatschappelijk functioneren, openbare orde en criminele activiteiten, en op het gebied van de betrokkenheid van criminele groepen bij de vervaardiging, distributie en distributiemethoden, en smokkel van de nieuwe psychoactieve stof;

(e) beschikbare informatie over de omvang van en de patronen in het gebruik, de beschikbaarheid en het verspreidingspotentieel in de Unie van de nieuwe psychoactieve stof;

(f) beschikbare informatie over het commerciële en industriële gebruik van de nieuwe psychoactieve stof en de omvang van dit gebruik, alsook over het gebruik ervan voor wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke ontwikkeling;

(g) andere eventueel beschikbare relevante informatie.

4. Het wetenschappelijk comité beoordeelt de risico’s die de nieuwe psychoactieve stof of de groep nieuwe psychoactieve stoffen met zich meebrengen.

De Commissie, het agentschap, Europol en het Europees Geneesmiddelenbureau hebben elk het recht om twee waarnemers aan te wijzen.

5. Het wetenschappelijk comité verricht de risicobeoordeling op basis van de beschikbare informatie en ander relevant wetenschappelijk bewijsmateriaal. Het neemt alle standpunten van zijn leden in aanmerking. Het agentschap organiseert de risicobeoordelingsprocedure, onder meer door toekomstige informatiebehoeften en relevante studies te inventariseren.

6. Binnen zes weken nadat het van de Commissie het verzoek heeft ontvangen om een risicobeoordelingsverslag op te stellen, dient het agentschap het risicobeoordelingsverslag of het gecombineerde risicobeoordelingsverslag bij de Commissie en de lidstaten in.

7. Na ontvangst van een terdege gemotiveerd verzoek van het agentschap kan de Commissie de periode voor de voltooiing van de risicobeoordeling of de gecombineerde risicobeoordeling verlengen teneinde aanvullend onderzoek en het verzamelen van aanvullende gegevens mogelijk te maken. Dat verzoek bevat informatie over de periode die nodig is om de risicobeoordeling of de gecombineerde risicobeoordeling te voltooien.

8. Het agentschap verstrekt ook tijdig snelle risicobeoordelingen overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EU).../... betreffende ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Besluit nr. 1082/2013/EU, in het geval van een bedreiging in de zin van artikel 2, lid 1, punt b), van die verordening en mits die bedreiging onder het mandaat van het agentschap valt.

Artikel 11

Uitsluiting van risicobeoordeling

1. Er wordt geen risicobeoordeling verricht wanneer de beoordeling van de nieuwe psychoactieve stof binnen het systeem van de Verenigde Naties in een gevorderd stadium is, dat wil zeggen zodra het deskundigencomité inzake drugsafhankelijkheid van de Wereldgezondheidsorganisatie zijn kritische evaluatie samen met een schriftelijke aanbeveling heeft gepubliceerd, tenzij er voldoende gegevens en informatie beschikbaar zijn die erop wijzen dat er op Unieniveau een risicobeoordelingsverslag moet worden opgesteld, waarbij de redenen hiervoor in het eerste verslag moeten worden vermeld.

2. Er wordt geen risicobeoordeling verricht wanneer er na een beoordeling binnen het systeem van de Verenigde Naties is besloten de nieuwe psychoactieve stof niet in een van de betrokken lijsten op te nemen, tenzij er voldoende gegevens en informatie beschikbaar zijn die erop wijzen dat er op Unieniveau een risicobeoordelingsverslag moet worden opgesteld, waarbij de redenen hiervoor in het eerste verslag moeten worden vermeld.

3. Er wordt geen risicobeoordeling verricht wanneer de nieuwe psychoactieve stof een werkzame stof is:

(a) in een geneesmiddel voor menselijk of diergeneeskundig gebruik waarvoor overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG, Richtlijn 2001/82/EG of Verordening (EG) nr. 726/2004 een vergunning voor het in de handel brengen is verleend;

(b) in een geneesmiddel voor menselijk of diergeneeskundig gebruik waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen is aangevraagd;

(c) in een geneesmiddel voor menselijk of diergeneeskundig gebruik waarvoor de vergunning voor het in de handel brengen door de bevoegde autoriteit is opgeschort;

(d) in een geneesmiddel voor onderzoek in de zin van artikel 2, punt d), van Richtlijn 2001/20/EG.

Artikel 12

Dreigingsevaluatie en paraatheid

1. Het agentschap ontwikkelt een capaciteit op het gebied van strategische algemene dreigingsevaluatie teneinde in een vroeg stadium nieuwe ontwikkelingen in de drugsproblematiek in kaart te brengen die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid, de veiligheid en de beveiliging, en ondersteunt op die wijze de paraatheid van de relevante belanghebbenden om tijdig en doeltreffend op nieuwe dreigingen te reageren.

2. Het agentschap stelt een reeks criteria vast om te beoordelen wanneer er een dreigingsevaluatie moet worden gestart.

Het agentschap kan op eigen initiatief een dreigingsevaluatie starten op basis van een interne beoordeling van signalen die aan het licht zijn gekomen bij routinematige monitoring- of onderzoeksactiviteiten of afkomstig zijn uit andere passende informatiebronnen. Een dreigingsevaluatie kan ook worden gestart op verzoek van de Commissie of van een lidstaat, mits aan de betrokken criteria is voldaan.

3. Een dreigingsevaluatie omvat een snelle evaluatie van bestaande informatie en, waar nodig, het verzamelen van nieuwe informatie via de informatienetwerken van het agentschap. Het agentschap ontwikkelt passende wetenschappelijke methoden voor snelle evaluatie.

4. Het dreigingsevaluatieverslag bevat een beschrijving van de vastgestelde dreiging, van de huidige situatie zoals die uit het beschikbare bewijsmateriaal naar voren komt en van de mogelijke gevolgen indien er geen actie wordt ondernomen, en bevat ook opties inzake paraatheid en respons waarmee de vastgestelde dreiging kan worden ingeperkt. In het verslag kunnen ook mogelijke follow-upmaatregelen worden gepresenteerd. Het dreigingsevaluatieverslag wordt, naar gelang van het geval, aan de Commissie en de lidstaten toegezonden.

5. Bij de uitvoering van een dreigingsevaluatie werkt het agentschap nauw samen met andere gedecentraliseerde agentschappen en organen van de Unie, de Unie en internationale organisaties, door hen waar nodig bij de evaluatie te betrekken. Wanneer de potentiële dreiging reeds wordt geanalyseerd in het kader van een ander mechanisme van de Unie, voert het agentschap geen dreigingsevaluatie uit.

6. Met instemming van de Commissie voert het agentschap dreigingsevaluaties uit met betrekking tot drugsgerelateerde dreigingen van buiten de Unie, die gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid, de veiligheid en de beveiliging in de Unie.

Artikel 13

Europees waarschuwingssysteem voor drugs

1. Het agentschap zet een Europees systeem voor snelle waarschuwing inzake drugs op en beheert dit systeem.

2. De lidstaten stellen het agentschap onmiddellijk in kennis van alle informatie over het ontstaan van een ernstig direct of indirect drugsgerelateerd risico voor de menselijke gezondheid, veiligheid of beveiliging, en van alle informatie die nuttig kan zijn voor de coördinatie van een respons, wanneer zij kennis krijgen van dergelijke informatie, zoals:

(a) de aard en de oorsprong van het risico;

(b) de datum en plaats van de gebeurtenis die verband houdt met het risico;

(c) de wijze van blootstelling, overdracht of verspreiding;

(d) analytische en toxicologische gegevens;

(e) identificatiemethoden;

(f) risico’s voor de volksgezondheid;

(g) volksgezondheidsmaatregelen die op nationaal niveau zijn uitgevoerd of gepland zijn;

(h) andere maatregelen dan volksgezondheidsmaatregelen;

(i) alle andere informatie die relevant is voor het betrokken ernstige gezondheidsrisico.

3. Het agentschap analyseert en beoordeelt de beschikbare informatie en gegevens over mogelijke ernstige risico’s voor de menselijke gezondheid en vult deze aan met wetenschappelijke en technische informatie waarover het beschikt in het kader van het in artikel 8 bedoelde systeem voor vroegtijdige waarschuwing en andere overeenkomstig artikel 12 uitgevoerde dreigingsevaluaties of met informatie die afkomstig is van andere agentschappen en organen van de Unie en van internationale organisaties, met name de Wereldgezondheidsorganisatie. Het agentschap houdt rekening met informatie die is verkregen via zijn instrumenten voor gegevensverzameling en met informatie uit open bronnen.

4. Op basis van de overeenkomstig lid 3 ontvangen informatie verstrekt het agentschap gerichte snelle waarschuwingsberichten over risico’s of strategische informatieberichten, of beide, aan de betrokken nationale autoriteiten, met inbegrip van de nationale knooppunten. In deze waarschuwingsberichten of strategische informatieberichten kunnen opties inzake respons worden voorgesteld waarmee de lidstaten rekening kunnen houden in hun paraatheidsplanning en bij hun nationale responsactiviteiten.

5. De lidstaten stellen het agentschap in kennis van alle aanvullende informatie waarover zij beschikken met het oog op een nadere analyse en beoordeling van het risico, alsook van de maatregelen die zijn uitgevoerd of genomen naar aanleiding van de ontvangst van de via het Europees waarschuwingssysteem voor drugs verzonden kennisgevingen en informatie.

6. Het agentschap werkt nauw samen met de Commissie en de lidstaten om de nodige samenhang in het risicocommunicatieproces te bevorderen.

7. Het agentschap kan de deelname aan het Europees waarschuwingssysteem voor drugs openstellen voor derde landen en internationale organisaties. Die deelname is gebaseerd op wederkerigheid en gaat gepaard met maatregelen inzake vertrouwelijkheid die gelijkwaardig zijn aan die welke voor het agentschap gelden.

8. Het agentschap kan een waarschuwingssysteem ontwikkelen waarmee het personen die drugs gebruiken of zouden kunnen gebruiken, rechtstreeks kan bereiken en aanspreken.

Artikel 14

Drugsprecursoren

1. Het agentschap helpt de Commissie bij het monitoren van de ontwikkelingen in verband met de handel in en het misbruik van drugsprecursoren en bij het beoordelen van de vraag of het nodig is om stoffen toe te voegen aan of te schrappen uit de in Verordeningen (EG) nr. 273/2004 en (EG) nr. 111/2005 bedoelde categorieën geregistreerde en niet-geregistreerde stoffen of om die categorieën anderszins te wijzigen, met inbegrip van het identificeren en beoordelen van het legale en illegale gebruik van deze stoffen.

2. Het agentschap stelt op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie een dreigingsevaluatieverslag over drugsprecursoren op.

Artikel 15

Netwerk van forensische en toxicologische laboratoria

1. Het agentschap zet een netwerk op van forensische en toxicologische laboratoria die met name actief zijn op het gebied van forensisch en toxicologisch onderzoek naar drugs en drugsgerelateerde schade.

2. Het netwerk fungeert in de eerste plaats als een forum voor het genereren van gegevens en het uitwisselen van informatie over nieuwe ontwikkelingen en trends, het organiseren van opleidingen om de vaardigheden van forensische drugsdeskundigen te verbeteren, het ondersteunen van de uitvoering van kwaliteitsbewakingsregelingen en het bevorderen van de verdere harmonisatie van gegevensverzameling en analysemethoden.

3. Elke lidstaat heeft het recht om via zijn vertegenwoordiger in de raad van bestuur twee laboratoria aan te wijzen die de nationale laboratoria in het netwerk vertegenwoordigen en waarvan het ene gespecialiseerd is in forensische analyse en het andere in toxicologie. Het agentschap kan voor specifieke projecten extra laboratoria of deskundigen selecteren die met name actief zijn op het gebied van forensisch en toxicologisch onderzoek naar drugs en drugsgerelateerde schade.

4. Het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie is lid van het netwerk en vertegenwoordigt de Commissie in het netwerk.

5. Het netwerk werkt nauw samen met bestaande netwerken en organisaties die op dit gebied actief zijn. Het in artikel 31 bedoelde netwerk wordt regelmatig op de hoogte gehouden van de werkzaamheden van het netwerk van forensische en toxicologische laboratoria.

6. Het agentschap zit het netwerk voor en belegt ten minste een vergadering per jaar. Het netwerk kan beslissen werkgroepen op te richten, die door leden van het netwerk kunnen worden voorgezeten.

7. Via het netwerk heeft het agentschap, waar nodig, toegang tot forensische en toxicologische laboratoria, onder meer voor de analyse van nieuwe psychoactieve stoffen.

8. Het agentschap omschrijft en financiert waar nodig specifieke projecten ter ondersteuning van het netwerk, op basis van duidelijke en transparante regels en procedures die vooraf door het agentschap zijn vastgesteld.

9. Het agentschap zet een databank op om de door het netwerk verzamelde of gegenereerde informatie en gegevens op te slaan, te analyseren en beschikbaar te stellen.

HOOFDSTUK IV

COMPETENTIEONTWIKKELING

Artikel 16

Preventiecampagnes

1. Het agentschap ontwerpt, ontwikkelt en bevordert Uniebrede programma’s en campagnes om drugsgerelateerde problemen te voorkomen en bij te dragen aan de bewustwording van de schadelijke gevolgen van drugs.

2. De in lid 1 bedoelde programma’s en campagnes zijn in overeenstemming met de beleidslijnen van de toepasselijke EU-drugsstrategie en het toepasselijke EU‑drugsactieplan. Zij hebben betrekking op belangrijke aspecten van de drugsproblematiek, zijn gericht op specifieke groepen en zijn gebaseerd op de door het agentschap verzamelde gegevens en beste praktijken.

3. Het agentschap ontwikkelt en bevordert de toepassing van kwaliteitsnormen voor drugspreventie en verstrekt of ondersteunt opleidingen in de zin van artikel 19.

4. Het agentschap staat de lidstaten bij bij het ontwikkelen van nationale preventiecampagnes op het gebied van zijn mandaat, met inbegrip van de ontwikkeling van preventieprogramma’s die gericht zijn op het terugdringen van drugsgerelateerde criminaliteit en het voorkomen van uitbuiting van kwetsbare personen op de drugsmarkt.

Artikel 17

Accreditatie en certificering van nationale programma’s

1. Op verzoek van een nationale autoriteit, een deelnemend land of een relevante beroepsorganisatie, zorgt het agentschap, wanneer het deelnemende land niet over een gelijkwaardige accreditatie- of certificeringsinstantie beschikt, voor de accreditatie en certificering van nationale programma’s overeenkomstig het in lid 3 bedoelde standaardwerkprotocol.

2. Alvorens een nationaal programma te accrediteren of te certificeren, evalueert het agentschap het programma en beoordeelt het of het in overeenstemming is met de meest recente wetenschappelijke kennis en of het nuttig is voor de verwezenlijking van de aangegeven doelstellingen.

3. Het agentschap ontwikkelt een accreditatie- en certificeringsprocedure, die door het agentschap op transparante wijze wordt vastgelegd in een standaardwerkprotocol. De raad van bestuur van het agentschap keurt het standaardwerkprotocol en de eventuele wijzigingen daarvan goed vóór de vantoepassingwording ervan.

Het in de eerste alinea bedoelde standaardwerkprotocol moet ten minste het volgende bevatten:

(a) specifieke voorwaarden met betrekking tot de capaciteit en de middelen van het agentschap om het accreditatie- of certificeringsproces uit te voeren;

(b) de criteria aan de hand waarvan het nationale programma met het oog op accreditatie of certificering zal worden beoordeeld en aan de hand waarvan kan worden nagegaan of aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan; programma’s die aan accreditatie of certificering worden onderworpen, hebben ten minste betrekking op preventie, behandeling, schadebeperking en andere aanverwante kwesties;

(c) de nadere bijzonderheden van het door het agentschap uitgevoerde accreditatie- of certificeringsproces, met inbegrip van de in te dienen documentatie en het tijdschema voor de procedure;

(d) de voorwaarden voor de inperking, opschorting of intrekking van de accreditatie of certificering;

(e) de procedures voor de behandeling van klachten, met inbegrip van, in voorkomend geval, rechtsmiddelen die tegen accreditatiebesluiten of het uitblijven daarvan kunnen worden ingesteld.

Artikel 18

Ondersteuning van de lidstaten

1. Op verzoek van een lidstaat kan het agentschap ondersteuning verlenen bij de onafhankelijke evaluatie van het drugsbeleid van die lidstaat en bij de ontwikkeling van een empirisch onderbouwd drugsbeleid dat strookt met de toepasselijke strategieën van de Unie.

2. Het agentschap ondersteunt de lidstaten bij de uitvoering van hun nationale drugsstrategieën, kwaliteitsnormen en innovatieve beste praktijken en bevordert de uitwisseling van informatie tussen nationale besluitvormers.

3. Bij de ondersteuning van de beleidsevaluatie handelt het agentschap onafhankelijk en laat het zich leiden door zijn wetenschappelijke normen.

Artikel 19

Opleiding

Binnen de grenzen van zijn mandaat en afhankelijk van de beschikbare personele en budgettaire middelen en in coördinatie met andere gedecentraliseerde agentschappen en organen van de Unie, is het agentschap belast met:

(a) het aanbieden van gespecialiseerde opleidingen en curricula op gebieden die van belang en relevant zijn voor de Unie;

(b) het aanbieden van opleidingsgerelateerde instrumenten en ondersteuningssystemen om de uitwisseling van kennis in de hele Unie te vergemakkelijken;

(c) het ondersteunen van de lidstaten bij het organiseren van initiatieven op het gebied van opleiding en capaciteitsopbouw.

Artikel 20

Internationale samenwerking en technische bijstand

1. Het agentschap:

(a) ontwikkelt een kader voor internationale samenwerking, dat, na voorafgaande goedkeuring door de Commissie, wordt goedgekeurd door de raad van bestuur en dat als leidraad dient voor de activiteiten van het agentschap op het gebied van internationale samenwerking;

(b) werkt actief samen met de in artikel 53 bedoelde organisaties en organen;

(c) ondersteunt op internationaal niveau de uitwisseling en verspreiding van beste praktijken en toepasbare onderzoeksresultaten van de Unie;

(d) monitort de ontwikkelingen op het gebied van de internationale drugsproblematiek die een bedreiging kunnen vormen voor of impact kunnen hebben op de Unie door de beschikbare informatie van internationale organen en nationale autoriteiten, onderzoeksresultaten en andere relevante informatiebronnen te monitoren en te analyseren;

(e) verstrekt op relevante internationale bijeenkomsten en in technische fora gegevens en analyses over de drugssituatie in Europa, in nauwe samenwerking met de Commissie, en ondersteunt de Commissie en de lidstaten bij internationale dialogen over drugs;

(f) zorgt er mee voor dat de in de lidstaten verzamelde of uit de Unie afkomstige gegevens over drugs en drugsverslaving worden geïntegreerd in internationale programma’s voor monitoring en bestrijding van drugs, met name de programma’s van de Verenigde Naties en de gespecialiseerde agentschappen daarvan, onverminderd de in de drugsverdragen van de Verenigde Naties vastgestelde verplichtingen van de lidstaten inzake het verstrekken van informatie;

(g) ondersteunt de lidstaten bij het rapporteren van relevante informatie en het verstrekken van de vereiste analyses aan het systeem van de Verenigde Naties, met inbegrip van de indiening van alle relevante gegevens over nieuwe psychoactieve stoffen bij het Bureau van de Verenigde Naties voor drugs- en misdaadbestrijding en de Wereldgezondheidsorganisatie;

(h) ondersteunt derde landen bij de ontwikkeling van hun drugsbeleid overeenkomstig de beginselen van de drugsstrategieën van de Unie, onder meer door te helpen bij de onafhankelijke evaluatie van hun beleid.

2. Het in lid 1, punt a), bedoelde kader voor internationale samenwerking houdt rekening met de relevante beleidsdocumenten van de Unie en met de ontwikkelingen in de drugsproblematiek, met name de drugsroutes en de gebieden waar er drugs worden geproduceerd. In dat kader wordt vastgesteld welke landen of regio’s prioritair voor samenwerking in aanmerking komen en wat de belangrijkste beoogde resultaten van de samenwerking zijn. Het agentschap evalueert en herziet regelmatig het kader voor internationale samenwerking.

3. Op verzoek van de Commissie en met goedkeuring van de raad van bestuur draagt het agentschap zijn knowhow over aan derde landen en verleent het technische bijstand aan derde landen.

De technische bijstand is met name gericht op het opzetten of consolideren van nationale knooppunten, nationale systemen voor gegevensverzameling en nationale systemen voor vroegtijdige waarschuwing, en vervolgens op het ondersteunen van de totstandbrenging en versterking van structurele banden met het in artikel 8 bedoelde systeem voor vroegtijdige waarschuwing en het in artikel 31 bedoelde netwerk. Op verzoek van het betrokken derde land kan het agentschap deze nationale organen certificeren.

4. De samenwerking met derde landen en met internationale organisaties vindt plaats overeenkomstig de artikelen 53 en 54.

Artikel 21

Onderzoek en innovatie

1. Het agentschap staat de Commissie en de lidstaten bij bij het vaststellen van de belangrijkste onderzoeksthema’s en bij het opstellen en uitvoeren van de kaderprogramma’s van de Unie inzake onderzoeks- en innovatieactiviteiten die relevant zijn voor de vervulling van zijn in artikel 4 omschreven algemene taak. Wanneer het agentschap de Commissie bijstaat bij het vaststellen van de belangrijkste onderzoeksthema’s en het opstellen en uitvoeren van een kaderprogramma van de Unie, ontvangt het geen financiering uit hoofde van dat programma.

2. Het agentschap houdt proactief toezicht op en draagt bij aan onderzoeks- en innovatieactiviteiten die relevant zijn voor de vervulling van zijn in artikel 4 omschreven algemene taak, ondersteunt verwante activiteiten van de lidstaten en voert zijn onderzoeks- en innovatieactiviteiten uit met betrekking tot aangelegenheden die onder deze verordening vallen, met inbegrip van het ontwikkelen, trainen, testen en valideren van algoritmen voor de ontwikkeling van instrumenten. Het agentschap verstrekt de resultaten van dat onderzoek aan het Europees Parlement, de lidstaten en de Commissie, overeenkomstig artikel 49.

3. Het agentschap draagt bij en neemt deel aan de activiteiten van de EU-innovatiehub voor interne veiligheid of aan elk instrument dat daarvoor in de plaats zou komen, als onderdeel van de onderzoeks- en innovatiecyclus.

4. Het agentschap mag proefprojecten met betrekking tot onder deze verordening vallende aangelegenheden plannen en uitvoeren.

5. Het agentschap presenteert publieke informatie over zijn onderzoeksprojecten, met inbegrip van demonstratieprojecten, de betrokken samenwerkingspartners en de projectbegroting.

6. Het agentschap zet een databank op voor de opslag, analyse en beschikbaarstelling van drugsgerelateerde onderzoeksprogramma’s.

HOOFDSTUK V

ORGANISATIE VAN HET AGENTSCHAP

Artikel 22

Administratieve en bestuursstructuur

De administratieve en bestuursstructuur van het agentschap omvat:

(a) een raad van bestuur, die de in artikel 24 genoemde taken uitvoert;

(b) een uitvoerende raad, die de in artikel 28 genoemde taken uitvoert;

(c) een uitvoerend directeur, die de in artikel 29 genoemde taken uitvoert;

(d) een wetenschappelijk comité, dat de in artikel 30 genoemde taken uitvoert;

(e) het Europees Netwerk voor informatie over drugs en drugsverslaving (Reitox) als bedoeld in artikel 31.

Artikel 23

Samenstelling van de raad van bestuur

1. De raad van bestuur bestaat uit één vertegenwoordiger per lidstaat en twee vertegenwoordigers van de Commissie, die allen stemrecht hebben.

2. De raad van bestuur omvat voorts:

(a) één onafhankelijke deskundige met bijzondere kennis op het gebied van drugs, die door het Europees Parlement wordt aangewezen en stemrecht heeft;

(b) één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van elk derde land dat overeenkomstig artikel 54 een overeenkomst met de Unie heeft gesloten.

3. Elk lid van de raad van bestuur heeft een plaatsvervanger. De plaatsvervanger vertegenwoordigt het lid indien het afwezig is.

4. De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers worden benoemd op grond van hun kennis op het gebied van drugs en drugsverslaving, met inachtneming van hun relevante bestuurs-, administratieve en budgettaire vaardigheden. Alle partijen in de raad van bestuur trachten het verloop van hun vertegenwoordigers te beperken teneinde de continuïteit van de werkzaamheden van de raad van bestuur te waarborgen. Alle partijen streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raad van bestuur.

5. De raad van bestuur mag vertegenwoordigers van internationale organisaties waarmee het agentschap samenwerkt overeenkomstig artikel 53, als waarnemer uitnodigen.

6. De ambtstermijn van de leden en hun plaatsvervangers bedraagt vier jaar. Deze ambtstermijn kan worden verlengd.

Artikel 24

Taken van de raad van bestuur

1. De raad van bestuur:

(a) zorgt voor de algemene aansturing van de activiteiten van het agentschap;

(b) stelt het ontwerp van het in artikel 35 bedoelde enig programmeringsdocument van het agentschap vast, voordat het bij de Commissie ter advies wordt ingediend;

(c) stelt, na het advies van de Commissie te hebben ingewonnen, het enig programmeringsdocument van het agentschap vast met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden overeenkomstig artikel 23;

(d) stelt met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden de jaarbegroting van het agentschap vast en voert andere taken uit met betrekking tot de begroting van het agentschap overeenkomstig hoofdstuk VI;

(e) beoordeelt het geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag van het agentschap en keurt het goed met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden, en doet het activiteitenverslag en de beoordeling daarvan uiterlijk op 1 juli van elk jaar toekomen aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer. Het geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag wordt openbaar gemaakt;

(f) stelt overeenkomstig artikel 41 de financiële regeling vast die van toepassing is op het agentschap;

(g) stelt een fraudebestrijdingsstrategie vast, die evenredig is aan de frauderisico’s en rekening houdt met de kosten en baten van de uit te voeren maatregelen;

(h) stelt een strategie vast om efficiëntiewinsten te realiseren en synergieën tot stand te brengen met andere gedecentraliseerde agentschappen en organen van de Unie;

(i) stelt regels vast om belangenconflicten met betrekking tot zijn leden, de leden van de uitvoerende raad, het wetenschappelijk comité en het Europees Netwerk voor informatie over drugs en drugsverslaving (Reitox), alsmede met betrekking tot de in artikel 44 bedoelde gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeelsleden die niet bij het agentschap in dienst zijn, te voorkomen en te beheren en maakt jaarlijks op zijn website de belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur bekend;

(j) stelt het in artikel 17, lid 3, bedoelde standaardwerkprotocol vast;

(k) stelt het in artikel 20, lid 1, bedoelde kader voor internationale samenwerking van het agentschap vast alsook de programma’s voor de in artikel 20, lid 3, bedoelde technische bijstand;

(l) keurt het in artikel 32, lid 7, bedoelde minimumniveau van medefinanciering goed;

(m) stelt de in artikel 5, lid 8, bedoelde communicatie- en verspreidingsplannen vast en werkt deze regelmatig bij, op basis van een behoefteanalyse;

(n) stelt zijn reglement van orde vast;

(o) oefent overeenkomstig lid 2 met betrekking tot het personeel van het agentschap de bevoegdheden uit die het Statuut van de ambtenaren toekent aan het tot aanstelling bevoegde gezag, en die de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden toekent aan het tot het sluiten van contracten bevoegde gezag22 (“de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”);

(p) stelt, in overleg met de Commissie, regels vast voor de uitvoering van het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Statuut;

(q) benoemt de uitvoerend directeur en verlengt, in voorkomend geval, zijn of haar ambtstermijn of ontheft hem of haar uit zijn of haar functie, conform artikel 43;

(r) benoemt een rekenplichtige, die onderworpen is aan het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en die volledig onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn of haar taken;

(s) benoemt de leden van het wetenschappelijk comité;

(t) keurt de lijst van deskundigen goed die moet worden gebruikt om het wetenschappelijk comité uit te breiden overeenkomstig artikel 10, lid 4;

(u) zorgt voor een passende follow-up van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit interne of externe auditverslagen en evaluaties, alsook uit onderzoeken die zijn uitgevoerd door het bij Besluit 1999/352/EG, EGKS, Euratom van de Commissie23 opgerichte Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en het bij Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad24 opgerichte Europees Openbaar Ministerie (EOM), zoals bedoeld in artikel 48;

(v) neemt alle besluiten in verband met het opzetten van de interne structuren van het agentschap en, waar nodig, de wijziging ervan, rekening houdend met de activiteitenbehoeften van het agentschap en met het oog op een gezond begrotingsbeheer;

(w) verleent machtiging tot het sluiten van werkafspraken overeenkomstig artikel 53.

2. De raad van bestuur neemt overeenkomstig artikel 110 van het Statuut van de ambtenaren een besluit dat is gebaseerd op artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, waarin hij de nodige bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag delegeert aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vastlegt voor de opschorting van deze gedelegeerde bevoegdheden. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheden op zijn of haar beurt verder delegeren.

Wanneer uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, kan de raad van bestuur door middel van een besluit de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur en de bevoegdheden die deze laatste op zijn of haar beurt heeft gedelegeerd, tijdelijk opschorten en deze bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.  

Artikel 25

Voorzitter van de raad van bestuur

1. De raad van bestuur kiest uit zijn stemgerechtigde leden een voorzitter en een vicevoorzitter. De voorzitter en vicevoorzitter worden door de stemgerechtigde leden van de raad van bestuur met een tweederdemeerderheid gekozen.

2. De vicevoorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter wanneer deze niet in staat is zijn of haar taken te verrichten.

3. De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitter bedraagt vier jaar. Hun ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd. Indien hun lidmaatschap van de raad van bestuur echter eindigt tijdens hun ambtstermijn, loopt hun ambtstermijn automatisch af op dezelfde datum als die waarop hun lidmaatschap eindigt.

4. De gedetailleerde procedure voor de verkiezing van de voorzitter en vicevoorzitter wordt uiteengezet in het reglement van orde van de raad van bestuur.

Artikel 26

Vergaderingen van de raad van bestuur

1. De voorzitter roept de vergaderingen van de raad van bestuur bijeen.

2. De uitvoerend directeur van het agentschap neemt aan de beraadslagingen deel, maar heeft geen stemrecht.

3. De raad van bestuur houdt ten minste een gewone vergadering per jaar. Daarnaast komt de raad bijeen op initiatief van de voorzitter, op verzoek van de Commissie of op verzoek van ten minste één derde van zijn leden.

4. De raad van bestuur kan eenieder van wie het advies dienstig kan zijn, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen.

5. De leden van de raad van bestuur kunnen zich overeenkomstig de bepalingen van het reglement van orde tijdens de vergaderingen laten bijstaan door adviseurs of deskundigen.

6. Het agentschap vervult de secretariaatstaken voor de raad van bestuur.

Artikel 27

Stemprocedure in de raad van bestuur

1. Onverminderd artikel 24, lid 1, punten c) en d), artikel 25, lid 1, artikel 43, lid 8, en artikel 53, lid 2, neemt de raad van bestuur besluiten bij meerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

2. Ieder stemgerechtigd lid heeft één stem. Bij afwezigheid van een stemgerechtigd lid heeft zijn plaatsvervanger stemrecht.

3. De voorzitter en vicevoorzitter nemen deel aan de stemming.

4. De uitvoerend directeur neemt niet deel aan de stemming.

5. In het reglement van orde van de raad van bestuur wordt de stemprocedure nader uitgewerkt, met name wat betreft de gevallen waarin een lid mag handelen namens een ander lid.

Artikel 28

Uitvoerende raad

1. De uitvoerende raad:

(a) neemt besluiten over de aangelegenheden waarin de krachtens artikel 41 vastgestelde financiële regeling voorziet en die door deze verordening niet aan de raad van bestuur zijn voorbehouden;

(b) zorgt voor passende follow-up van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne of externe auditverslagen en evaluaties, alsook uit de onderzoeken van OLAF en van het EOM, zoals bedoeld in artikel 48;

(c) monitort en superviseert de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur teneinde het toezicht op het administratief en begrotingsbeheer te versterken, onverminderd de verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur uit hoofde van artikel 29.

2. Indien dat in dringende gevallen noodzakelijk is, kan de uitvoerende raad in plaats van de raad van bestuur bepaalde voorlopige besluiten nemen, in het bijzonder met betrekking tot aangelegenheden van administratief beheer, met inbegrip van de opschorting van de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag, en begrotingsaangelegenheden.

3. De uitvoerende raad bestaat uit de voorzitter en de vicevoorzitter van de raad van bestuur, twee andere door de raad van bestuur uit zijn stemgerechtigde leden benoemde leden en de twee vertegenwoordigers van de Commissie in de raad van bestuur.

De voorzitter van de raad van bestuur is ook de voorzitter van de uitvoerende raad.

De uitvoerend directeur neemt deel aan de vergaderingen van de uitvoerende raad, maar heeft geen stemrecht. De uitvoerende raad mag waarnemers op zijn vergaderingen uitnodigen.

4. De ambtstermijn van de leden van de uitvoerende raad bedraagt vier jaar. De ambtstermijn van de leden van de uitvoerende raad eindigt wanneer hun lidmaatschap van de raad van bestuur eindigt.

5. De uitvoerende raad houdt ten minste twee gewone vergaderingen per jaar. Daarnaast komt de uitvoerende raad bijeen op initiatief van zijn voorzitter of op verzoek van zijn leden.

6. De uitvoerende raad neemt besluiten bij consensus. Indien de uitvoerende raad niet bij consensus tot een besluit kan komen, wordt de zaak voorgelegd aan de raad van bestuur.

7. De raad van bestuur stelt het reglement van orde van de uitvoerende raad vast, met inbegrip van de stemregels voor zijn leden.

Artikel 29

Verantwoordlijkheden van de uitvoerend directeur

1. De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor het bestuur van het agentschap. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur.

2. Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie, de raad van bestuur en de uitvoerende raad, voert de uitvoerend directeur zijn of haar taken op onafhankelijke wijze uit zonder instructies te vragen aan of te ontvangen van regeringen of andere organen.

3. De uitvoerend directeur brengt op verzoek verslag uit aan het Europees Parlement over de uitvoering van zijn of haar taken. De Raad kan de uitvoerend directeur verzoeken verslag uit te brengen over de uitvoering van zijn of haar taken.

4. De uitvoerend directeur treedt op als wettelijke vertegenwoordiger van het agentschap.

5. De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de aan het agentschap toegewezen taken, als bedoeld in artikel 5. De uitvoerend directeur is in het bijzonder belast met de volgende taken:

(a) de dagelijkse leiding van het agentschap;

(b) het opstellen en uitvoeren van de door de raad van bestuur aangenomen besluiten;

(c) het opstellen van het in artikel 35 bedoelde enig programmeringsdocument en het indienen ervan bij de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie;

(d) het enig programmeringsdocument uitvoeren en bij de raad van bestuur verslag over de uitvoering ervan uitbrengen;

(e) het opstellen van het geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag van het agentschap en het ter beoordeling en goedkeuring indienen daarvan bij de raad van bestuur;

(f) het voorstellen aan de raad van bestuur van het in artikel 32, lid 7, bedoelde minimumniveau van medefinanciering, indien er aan de nationale knooppunten dergelijke medefinanciering moet worden verleend;

(g) het voorstellen aan de Commissie, na raadpleging van de raad van bestuur, van het bedrag van de vergoedingen overeenkomstig artikel 37;

(h) het opstellen van een actieplan voor de follow-up van de conclusies van interne of externe auditverslagen en evaluaties, alsook van onderzoeken van OLAF en het EOM, zoals bedoeld in artikel 48, en het twee keer per jaar verslag uitbrengen aan de Commissie en op regelmatige tijdstippen aan de raad van bestuur en de uitvoerende raad over de geboekte vooruitgang;

(i) het beschermen van de financiële belangen van de Unie door, zonder afbreuk te doen aan de onderzoeksbevoegdheid van OLAF en het EOM, preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere illegale activiteiten te nemen, doeltreffende controles uit te voeren en bij onregelmatigheden de ten onrechte betaalde bedragen terug te vorderen en in voorkomend geval doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve sancties op te leggen, met inbegrip van financiële sancties;

(j) het ontwikkelen van strategieën voor fraudebestrijding, efficiëntiewinsten en synergieën voor het agentschap en het ter goedkeuring voorleggen daarvan aan de raad van bestuur;

(k) het opstellen van een ontwerp van financiële regeling die van toepassing is op het agentschap;

(l) het opstellen van de ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het agentschap en het uitvoeren van de begroting van het agentschap.

6. De uitvoerend directeur beslist of het voor de efficiënte en effectieve uitvoering van de taken van het agentschap noodzakelijk is een of meer personeelsleden te vestigen in een of meer lidstaten. Voordat de uitvoerend directeur beslist een lokaal kantoor op te richten, verkrijgt hij of zij daarvoor toestemming van de Commissie, de raad van bestuur en de betrokken lidstaat of lidstaten van vestiging. In het besluit wordt de reikwijdte omschreven van de activiteiten die in dat lokale kantoor moeten worden verricht op een wijze die onnodige kosten en verdubbeling van administratieve functies van het agentschap voorkomt. Er wordt een zetelovereenkomst met de betrokken lidstaat of lidstaten van vestiging gesloten.

Artikel 30

Wetenschappelijk comité

1. Het wetenschappelijk comité bestaat uit maximaal vijftien wetenschappers die, na de bekendmaking van een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling in het Publicatieblad van de Europese Unie, op grond van hun wetenschappelijke excellentie en hun onafhankelijkheid door de raad van bestuur worden benoemd. De selectieprocedure waarborgt dat de specialisaties van de leden van het wetenschappelijk comité de meest relevante terreinen bestrijken die verband houden met de doelstellingen van het agentschap.

2. De leden van het wetenschappelijk comité worden op persoonlijke titel benoemd voor een periode van vier jaar, die eenmaal kan worden verlengd.

3. De leden van het wetenschappelijk comité zijn onafhankelijk en handelen in het algemeen belang. Zij vragen noch aanvaarden instructies van regeringen of andere organen.

4. Indien een lid niet langer aan de criteria van onafhankelijkheid voldoet, stelt hij of zij de raad van bestuur daarvan in kennis. Bij wijze van alternatief kan de raad van bestuur op voorstel van ten minste een derde van zijn leden of van de Commissie het gebrek aan onafhankelijkheid constateren en het mandaat van de betrokkene intrekken. De raad van bestuur benoemt overeenkomstig de procedure voor de gewone leden een nieuw lid voor de resterende duur van de ambtstermijn.

5. Het wetenschappelijk comité brengt advies uit wanneer deze verordening daarin voorziet of over elke wetenschappelijke aangelegenheid met betrekking tot de activiteiten van het agentschap, die de raad van bestuur of de uitvoerend directeur aan het comité kan voorleggen. De adviezen van het wetenschappelijk comité worden gepubliceerd op de website van het agentschap.

6. Ter beoordeling van de risico’s van een nieuwe psychoactieve stof of een groep nieuwe psychoactieve stoffen kan het wetenschappelijk comité, indien de uitvoerend directeur dit op advies van de voorzitter van het wetenschappelijk comité noodzakelijk acht, worden uitgebreid met deskundigen uit wetenschappelijke disciplines die relevant zijn voor een evenwichtige beoordeling van de risico’s van de nieuwe psychoactieve stof. De uitvoerend directeur wijst deze deskundigen aan op basis van een lijst van deskundigen. De raad van bestuur keurt de lijst van deskundigen om de vier jaar goed.

7. Het wetenschappelijk comité kiest voor de duur van het mandaat van het wetenschappelijk comité een voorzitter en een vicevoorzitter. De voorzitter kan als waarnemer deelnemen aan de vergaderingen van de raad van bestuur.

8. Het wetenschappelijk comité komt ten minste eenmaal per jaar bijeen.

9. De lijst van de leden van het wetenschappelijk comité wordt door het agentschap gepubliceerd en bijgewerkt op zijn website.

Artikel 31

Europees Netwerk voor informatie over drugs en drugsverslaving (Reitox-netwerk)

1. Het agentschap beschikt over het Europees Netwerk voor informatie over drugs en drugsverslaving (Reitox-netwerk). Het Reitox-netwerk bestaat uit de overeenkomstig artikel 32 aangewezen nationale knooppunten en een knooppunt voor de Commissie.

2. Het Reitox-netwerk houdt ten minste een gewone vergadering per jaar. De vergaderingen worden bijeengeroepen en voorgezeten door het agentschap. Daarnaast komt het netwerk bijeen op initiatief van zijn woordvoerder of op verzoek van ten minste een derde van zijn leden.

3. Het Reitox-netwerk kiest uit zijn leden een woordvoerder en ten hoogste drie plaatsvervangende woordvoerders. De woordvoerder vertegenwoordigt het Reitox‑netwerk bij het agentschap en kan als waarnemer deelnemen aan de vergaderingen van de raad van bestuur.

Artikel 32

Nationaal knooppunt

1. Elk deelnemend land wijst via een nationaal wetgevingsbesluit of een soortgelijke rechtshandeling één nationaal knooppunt aan, dat een permanent karakter en een duidelijk mandaat heeft. De aanwijzing van het nationale knooppunt en de benoeming van het hoofd van het nationale knooppunt, alsmede eventuele wijzigingen met betrekking tot die aanstellingen, worden via het nationale lid van de raad van bestuur aan het agentschap meegedeeld.

2. De verantwoordelijke nationale autoriteit zorgt ervoor dat het nationale knooppunt wordt belast met de in artikel 33, lid 2, bedoelde taken. Het hoofd van het nationale knooppunt vertegenwoordigt het nationale knooppunt in het Reitox‑netwerk.

3. Het hoofd van het nationale knooppunt is bij de uitvoering van zijn taken als hoofd van het nationale contactpunt onafhankelijk van instructies van de verantwoordelijke nationale autoriteit.

4. Het nationale knooppunt plant zijn activiteiten aan de hand van een jaarlijks werkplan.

5. Het nationale knooppunt beschikt in zijn begroting over een of meer specifieke (jaarlijkse) begrotingsonderdelen voor drugsgerelateerde monitoring en krijgt passende steun van besluitvormers en voldoende middelen om zijn taken uit te voeren. In dit verband voorziet het deelnemende land het nationale knooppunt van voldoende financiële en personele middelen om zijn in artikel 33, lid 2, bedoelde mandaat en taken te vervullen, alsook van adequate uitrusting en faciliteiten om zijn dagelijkse activiteiten te ondersteunen. Indien het orgaan dat het nationale knooppunt onder zijn hoede heeft, nog andere nationale taken en verplichtingen krijgt toebedeeld, worden er extra personele en financiële middelen ter beschikking gesteld.

6. Het nationale knooppunt kan een minimale medefinanciering van zijn kernkosten ontvangen in de vorm van een subsidie van het agentschap, mits het voldoet aan de voorwaarden van de leden 1 tot en met 6. Met het oog op deze medefinanciering sluit het nationale knooppunt op jaarbasis een subsidieovereenkomst met het agentschap. Het niveau van de minimale medefinanciering wordt voorgesteld door de uitvoerend directeur en goedgekeurd door de raad van bestuur en wordt regelmatig bijgesteld. Het nationale knooppunt kan op ad-hocbasis van het agentschap aanvullende financiering krijgen voor de deelname aan en de uitvoering van specifieke projecten.

7. Het nationale knooppunt wordt voor deze functie door het agentschap gecertificeerd overeenkomstig artikel 34.

Artikel 33

Taken van de nationale knooppunten

1. De nationale knooppunten vormen de schakel tussen de deelnemende landen en het agentschap.

2. De nationale knooppunten hebben ten minste de volgende taken:

(a) het coördineren op nationaal niveau van de activiteiten in verband met het verzamelen en monitoren van drugsgerelateerde gegevens;

(b) het bevorderen en ondersteunen op nationaal niveau van empirisch onderbouwde besluitvorming en het deelnemen aan dialogen over nationaal beleid;

(c) het opzetten of ondersteunen van nationale systemen voor coördinatie tussen het drugsbeleid en andere relevante beleidsterreinen, waaronder rechtshandhaving/veiligheid en gezondheidsbeleid/sociaal beleid, waarbij de relevante belanghebbenden op de diverse gebieden worden betrokken;

(d) het op objectieve wijze op nationaal niveau verzamelen, analyseren en interpreteren van alle relevante informatie over drugs, drugsverslaving, drugsmarkten, drugsaanbod en criminaliteitsgerelateerde kwesties, alsook over het beleid en de toegepaste oplossingen, die het agentschap nodig heeft om te voldoen aan artikel 6. Daarbij bundelt het nationale knooppunt ervaringen uit verschillende sectoren - met name op het terrein van gezondheid, justitie en rechtshandhaving - en werkt het samen met deskundigen en nationale organisaties die actief zijn op het gebied van het drugsbeleid;

(e) het monitoren van drugs en drugsgebruik en het rapporteren daarover aan de nationale autoriteiten en het meewerken aan de rapportage aan internationale organisaties;

(f) het ondersteunen van de ontwikkeling van nieuwe epidemiologische gegevensbronnen om de tijdige rapportage over trends in het middelengebruik te bevorderen;

(g) het ondersteunen van ad-hoc- en gerichte gegevensverzameling in verband met nieuwe bedreigingen voor de gezondheid en de veiligheid;

(h) het verstrekken aan het agentschap van informatie over nieuwe trends inzake het gebruik van bestaande psychoactieve stoffen of nieuwe combinaties van psychoactieve stoffen die een potentieel risico voor de volksgezondheid vormen, en over mogelijke maatregelen op het gebied van de volksgezondheid;

(i) het meewerken aan de vaststelling van relevante epidemiologische sleutelindicatoren en andere relevante gegevensreeksen, met inbegrip van richtsnoeren voor de toepassing ervan, met het oog op het verkrijgen van betrouwbare en vergelijkbare informatie op het niveau van de Unie, overeenkomstig artikel 6;

(j) het bevorderen van het gebruik van de internationaal overeengekomen protocollen en normen voor gegevensverzameling teneinde drugs en drugsgebruik in het land te monitoren;

(k) het indienen van een jaarlijks activiteitenverslag bij het agentschap en de nationale belanghebbenden, met inbegrip van nationale besluitvormers;

(l) het opstellen van een actuele inventaris van nationale informatiebronnen inzake drugs;

(m) het implementeren van processen van collegiale toetsing en andere kwaliteitsborgingsmechanismen voor gegevensinput of -output en het toepassen van kwaliteitscontroleprocessen om de betrouwbaarheid van de verkregen gegevens en informatie te waarborgen;

(n) het evalueren van de informatiebehoeften van hun nationale belanghebbenden, met name hun nationale besluitvormers, en

(o) het uitvoeren van een communicatiestrategie of het ontplooien van andere activiteiten om hun informatie te presenteren aan beroepsbeoefenaren of het grote publiek.

3. Het nationale knooppunt heeft het recht om bij andere nationale autoriteiten, organen, agentschappen en organisaties alle informatie te verzamelen die het nodig heeft om zijn taken overeenkomstig lid 2 uit te voeren. Het nationale knooppunt onderhoudt een uitgebreid netwerk van nationale partners en gegevensverstrekkers met het oog op het verzamelen van dergelijke informatie.

Artikel 34

Certificeringsprocedure voor de nationale knooppunten

1. Uiterlijk op [PB: voeg de datum in - 18 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] dient elk nationaal knooppunt bij het agentschap een aanvraag tot certificering in.

2. Het agentschap certificeert voor elk nationaal knooppunt de functie van nationaal knooppunt indien het knooppunt voldoet aan de in artikel 32 vastgestelde eisen en belast is met de uitvoering van de in artikel 33 genoemde taken.

De certificering mag geen betrekking hebben op andere functies van het orgaan dat het nationale knooppunt onder zijn hoede heeft en op de algemene structuur waarin het nationale knooppunt is ingebed.

3. Het nationale knooppunt verstrekt het agentschap alle relevante informatie om aan te tonen dat aan de artikelen 32 en 33 is voldaan. Indien nodig brengt het agentschap een bezoek aan het nationale knooppunt.

4. Indien een nationaal knooppunt niet voldoet aan de in artikel 32 vastgestelde eisen of niet is belast met de uitvoering van de in artikel 33 genoemde taken, verstrekt het agentschap het nationale knooppunt een lijst met aanbevelingen en wordt het nationale knooppunt, na een nieuwe beoordeling, pas gecertificeerd nadat aan deze aanbevelingen is voldaan.

HOOFDSTUK VI

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 35

Enig programmeringsdocument

1. Uiterlijk op 15 december van elk jaar stelt de raad van bestuur, op basis van een ontwerptekst die door de uitvoerend directeur is opgesteld en na raadpleging van het wetenschappelijk comité en met inachtneming van het advies van de Commissie, en, wat de meerjarige programmering betreft, na raadpleging van het Europees Parlement, een ontwerp van enig programmeringsdocument vast dat de meerjarige en jaarlijkse programmering bevat, alsmede alle in artikel 32 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie25 genoemde documenten. De raad van bestuur zendt het document uiterlijk op 31 januari van het volgende jaar toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Het enig programmeringsdocument wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting en wordt, indien nodig, dienovereenkomstig aangepast.

2. Het jaarlijkse werkprogramma bevat gedetailleerde doelstellingen en beoogde resultaten, met inbegrip van prestatie-indicatoren. Het bevat voorts een beschrijving van de te financieren acties en een indicatie van de financiële en personele middelen die aan elke actie worden toegewezen overeenkomstig de beginselen betreffende activiteitsgestuurd begroten en beheren. Het jaarlijkse werkprogramma is consistent met het in lid 4 bedoelde meerjarige werkprogramma. In het jaarlijkse werkprogramma worden duidelijk de taken vermeld die zijn toegevoegd, gewijzigd of geschrapt in vergelijking met het vorige begrotingsjaar.

De jaarlijkse of meerjarige programmering bevat informatie over de uitvoering van het in artikel 20 bedoelde kader voor internationale samenwerking en de acties in verband met deze strategie.

3. De raad van bestuur past het vastgestelde jaarlijkse werkprogramma aan wanneer het agentschap een nieuwe taak krijgt toegewezen.

Elke wezenlijke wijziging van het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld volgens dezelfde procedure als die welke voor het oorspronkelijke jaarlijkse werkprogramma geldt. De raad van bestuur kan aan de uitvoerend directeur de bevoegdheid delegeren om niet-wezenlijke wijzigingen door te voeren in het jaarlijkse werkprogramma.

4. Het meerjarige werkprogramma bevat een beschrijving van de algemene strategische programmering, met inbegrip van doelstellingen, beoogde resultaten en prestatie‑indicatoren. Het behelst ook de programmering van de middelen, met inbegrip van de meerjarige begroting en de personele middelen.

De programmering van de middelen wordt jaarlijks geactualiseerd. De strategische programmering wordt in voorkomend geval geactualiseerd, met name om rekening te houden met de resultaten van de in artikel 51 bedoelde evaluatie.

5. De meerjarige en jaarlijkse werkprogramma’s worden opgesteld overeenkomstig artikel 32 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715.

Artikel 36

Begroting

1. Voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, worden alle ontvangsten en uitgaven van het agentschap geraamd en vervolgens in de begroting van het agentschap opgenomen.

2. De ontvangsten en uitgaven van het agentschap moeten in evenwicht zijn.

3. Onverminderd andere middelen, bestaan de ontvangsten van het agentschap uit:

(a) een in de algemene begroting van de Europese Unie opgenomen bijdrage van de Unie;

(b) eventuele vrijwillige financiële bijdragen van de lidstaten;

(c) de vergoedingen die zijn betaald voor overeenkomstig artikel 37 verleende diensten, en

(d) eventuele financiële bijdragen van de in artikel 53 bedoelde organisaties en organen, en van de in artikel 54 bedoelde derde landen.

4. De uitgaven van het agentschap omvatten de bezoldiging van het personeel, de uitgaven voor administratie en infrastructuur en de huishoudelijke uitgaven. De huishoudelijke uitgaven kunnen uitgaven ter ondersteuning van de in artikel 32, lid 7, bedoelde nationale knooppunten omvatten.

Artikel 37

Vergoedingen

1. Het agentschap kan vergoedingen in rekening brengen voor:

(a) opleidingsprogramma’s;

(b) bepaalde activiteiten ter ondersteuning van de lidstaten, wanneer deze activiteiten niet als prioritair zijn aangemerkt maar wel nuttig zouden kunnen zijn indien zij met nationale middelen worden ondersteund;

(c) programma’s voor capaciteitsopbouw in derde landen, waarvoor er geen afzonderlijke specifieke financiering van de Unie bestaat;

(d) de certificering van nationale organen in derde landen overeenkomstig artikel 20, lid 3;

(e) andere diensten die onder zijn mandaat vallen en die op verzoek van een deelnemend land worden verleend en waarvoor middelen moeten worden ingezet ter ondersteuning van nationale activiteiten.

2. Op voorstel van de uitvoerend directeur stelt de raad van bestuur van het agentschap het bedrag van de vergoedingen vast, alsmede de wijze waarop deze worden betaald.

3. De vergoedingen staan in verhouding tot de kosten van de betrokken diensten die op kosteneffectieve wijze worden verleend, en zijn toereikend om deze kosten te dekken. Bij de vaststelling van het niveau van de vergoedingen wordt ervoor gezorgd dat deze niet‑discriminerend zijn en geen buitensporige financiële of administratieve lasten voor de belanghebbenden met zich meebrengen.

4. De vergoedingen moeten op een zodanig niveau worden vastgesteld dat een tekort of een aanzienlijke accumulatie van overschotten in de begroting wordt vermeden. Indien er bij herhaling sprake is van een aanzienlijk begrotingsoverschot dat voortvloeit uit de verlening van de door vergoedingen gedekte diensten, moet de hoogte van de vergoedingen of van de bijdrage van de Unie worden herzien. Indien er sprake is van een aanzienlijk begrotingstekort dat voortvloeit uit de verlening van de door vergoedingen gedekte diensten, moet de hoogte van de vergoedingen worden herzien.

Artikel 38

Opstelling van de begroting

1. Elk jaar stelt de uitvoerend directeur een ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het agentschap voor het volgende begrotingsjaar, met inbegrip van het personeelsformatieplan, en zendt hij of zij deze toe aan de raad van bestuur.

2. Op basis van dit ontwerp stelt de raad van bestuur een voorlopige ontwerpraming vast van de ontvangsten en uitgaven van het agentschap voor het volgende begrotingsjaar.

3. De voorlopige ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het agentschap wordt elk jaar uiterlijk op 31 januari aan de Commissie toegezonden. De raad van bestuur zendt de Commissie uiterlijk op 31 maart de definitieve ontwerpraming toe.

4. De Commissie zendt de raming samen met het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie toe aan de begrotingsautoriteit.

5. Op basis van de raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht voor het personeelsformatieplan, alsook de subsidie ten laste van de algemene begroting, op in het ontwerp van algemene begroting van de Unie, dat zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 VWEU voorlegt aan de begrotingsautoriteit.

6. De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de bijdrage aan het agentschap goed.

7. Zij stelt het personeelsformatieplan voor het agentschap vast.

8. De begroting van het agentschap wordt vastgesteld door de raad van bestuur met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden. Die begroting wordt definitief nadat de algemene begroting van de Europese Unie definitief is vastgesteld. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.

9. Op bouwprojecten die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de begroting van het agentschap, zijn de bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/71526 van toepassing.

Artikel 39

Uitvoering van de begroting

1. De uitvoerend directeur voert de begroting van het agentschap uit.

2. De uitvoerend directeur zendt de begrotingsautoriteit jaarlijks alle informatie toe die relevant is voor de in artikel 51 bedoelde evaluatieprocedures.

Artikel 40

Indiening van de rekeningen en kwijting

1. Uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar zendt de rekenplichtige van het agentschap de voorlopige rekeningen toe aan de rekenplichtige van de Commissie en de Rekenkamer.

2. Uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar zendt het agentschap het verslag over het budgettair en financieel beheer toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.

3. Uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar zendt de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van het agentschap die met de rekeningen van de Commissie zijn geconsolideerd, toe aan de Rekenkamer.

4. Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het agentschap overeenkomstig artikel 246 van het Financieel Reglement27 maakt de uitvoerend directeur onder zijn of haar eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van het agentschap op en legt deze voor advies voor aan de raad van bestuur.

5. De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van het agentschap.

6. Uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op elk begrotingsjaar zendt de rekenplichtige de definitieve rekeningen en het advies van de raad van bestuur toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

7. Uiterlijk op 15 november van het volgende jaar worden de definitieve rekeningen bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

8. De uitvoerend directeur dient uiterlijk op 30 september een antwoord op de opmerkingen van de Rekenkamer in bij deze instelling. De uitvoerend directeur zendt dit antwoord tevens toe aan de raad van bestuur.

9. Overeenkomstig artikel 261, lid 3, van het Financieel Reglement verstrekt de uitvoerend directeur het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar.

10. Vóór 15 mei van het jaar N+2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het jaar N.

Artikel 41

Financiële regeling

De financiële regeling die van toepassing is op het agentschap, wordt vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Deze financiële regeling wijkt niet af van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715, tenzij dit in verband met de werking van het agentschap specifiek vereist is en de Commissie daarvoor vooraf toestemming heeft verleend.

HOOFDSTUK VII

PERSONEEL

Artikel 42

Algemene bepaling

1. Het Statuut van de ambtenaren, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en de voorschriften die in onderling overleg zijn vastgesteld door de instellingen van de Unie ter uitvoering van dit Statuut en die Regeling, zijn van toepassing op het personeel van het agentschap.

2. Wanneer het agentschap personeelsleden uit derde landen in dienst neemt na de sluiting van de in artikel 54 bedoelde overeenkomsten, voldoet het in elk geval aan het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie als bedoeld in lid 1.

Artikel 43

Uitvoerend directeur

1. De uitvoerend directeur wordt in dienst genomen als tijdelijke functionaris van het agentschap overeenkomstig artikel 2, punt a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

2. De uitvoerend directeur wordt na een open en transparante selectieprocedure door de raad van bestuur benoemd uit een lijst van door de Commissie voorgestelde kandidaten.

3. Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de uitvoerend directeur wordt het agentschap vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

4. De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Aan het einde van deze termijn voert de Commissie een beoordeling uit waarbij rekening wordt gehouden met de evaluatie van de resultaten van de uitvoerend directeur en de toekomstige taken en uitdagingen van het agentschap.

5. Op grond van een voorstel van de Commissie, waarin rekening wordt gehouden met de in lid 4 bedoelde beoordeling, kan de raad van bestuur de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen met ten hoogste vijf jaar.

6. Een uitvoerend directeur van wie de ambtstermijn is verlengd, kan na afloop van de volledige termijn niet deelnemen aan een nieuwe selectieprocedure voor hetzelfde ambt.

7. De uitvoerend directeur kan uitsluitend uit zijn of haar ambt worden ontzet bij besluit van de raad van bestuur op voorstel van de Commissie.

8. De raad van bestuur neemt de besluiten over de benoeming van de uitvoerend directeur, de verlenging van zijn of haar ambtstermijn en de ontzetting uit zijn of haar ambt met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

Artikel 44

Gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeelsleden

1. Het agentschap mag ook gebruikmaken van gedetacheerde nationale deskundigen of andere personeelsleden die niet in dienst zijn van het agentschap. Het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, zijn niet van toepassing op die personeelsleden.

2. Bij besluit van de raad van bestuur worden de voorschriften vastgesteld voor de detachering van nationale deskundigen bij het agentschap.

HOOFDSTUK VIII

ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 45

Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is van toepassing op het agentschap en zijn personeel.

Artikel 46

Talenregeling

De bepalingen van Verordening nr. 1 van de Raad28 zijn van toepassing op het agentschap.

Artikel 47

Transparantie

1. Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten die in het bezit zijn van het agentschap.

2. Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad29 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door het agentschap.

3. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de datum van zijn eerste vergadering na de in artikel 63, tweede alinea, bedoelde datum van toepassing van deze verordening, maatregelen vast voor de toepassing van Verordening (EU) 2018/1725 door het agentschap, waaronder maatregelen betreffende de benoeming van een functionaris voor gegevensbescherming van het agentschap. Deze maatregelen worden vastgesteld na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

Artikel 48

Fraudebestrijding

1. Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten zijn de bepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/201330 van toepassing op het agentschap.

2. Het agentschap treedt uiterlijk zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door OLAF en stelt op basis van het model in de bijlage bij dat akkoord passende voorschriften op voor al zijn werknemers.

3. De Rekenkamer is bevoegd om bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die van het agentschap middelen van de Unie hebben ontvangen, controles op stukken of controles ter plaatse te verrichten.

4. OLAF en het EOM kunnen overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/9631 onderzoeken verrichten, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een subsidie of een door het agentschap gefinancierde overeenkomst.

5. Onverminderd de leden 1 tot en met 4, worden in samenwerkingsovereenkomsten met de in de artikelen 53 en 54 bedoelde internationale organisaties en derde landen en in overeenkomsten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van het agentschap bepalingen opgenomen die de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen dergelijke controles en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

Artikel 49

Bescherming van gerubriceerde informatie en gevoelige niet-gerubriceerde informatie

1. Het agentschap stelt zijn eigen beveiligingsvoorschriften vast die gelijkwaardig zijn aan de beveiligingsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde informatie van de Europese Unie (EUCI) en gevoelige niet‑gerubriceerde informatie, als vermeld in de Besluiten (EU, Euratom) 2015/44332 en (EU, Euratom) 2015/44433 van de Commissie. De beveiligingsvoorschriften van het agentschap hebben onder andere betrekking op bepalingen voor de uitwisseling, verwerking en opslag van dergelijke informatie.

2. Alleen in het kader van administratieve regelingen mag het agentschap gerubriceerde informatie uitwisselen met de bevoegde autoriteiten van een derde land of een internationale organisatie of mag het gerubriceerde informatie van de Europese Unie delen met een ander orgaan van de Unie. Voor een dergelijke administratieve regeling is de toestemming van de raad van bestuur vereist, na raadpleging van de Commissie. Bij ontstentenis van een dergelijke administratieve regeling is voor elke uitzonderlijke ad-hocvrijgave van gerubriceerde informatie van de Europese Unie aan de betrokken autoriteiten een besluit vereist van de uitvoerend directeur, na raadpleging van de Commissie.

Artikel 50

Aansprakelijkheid

1. De contractuele aansprakelijkheid van het agentschap wordt beheerst door de wet die op de betrokken overeenkomst van toepassing is.

2. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om uitspraak te doen krachtens arbitrageclausules in de door het agentschap gesloten overeenkomsten.

3. In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het agentschap in overeenstemming met de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, alle door zijn afdelingen of door zijn personeel bij de uitoefening van hun werkzaamheden veroorzaakte schade.

4. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd kennis te nemen van geschillen over de vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.

5. Op de persoonlijke aansprakelijkheid van zijn personeelsleden jegens het agentschap zijn de bepalingen van toepassing van het Statuut van de ambtenaren of de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

Artikel 51

Evaluatie en toetsing

1. Uiterlijk op [PB: voeg de datum in = vijf jaar na de in artikel 63 bedoelde datum] en vervolgens om de vijf jaar beoordeelt de Commissie de prestaties van het agentschap in het licht van zijn doelstellingen, mandaat, taken en vestigingsplaats, conform de richtsnoeren van de Commissie. De evaluatie richt zich met name op de vraag of het noodzakelijk is het mandaat van het agentschap te wijzigen, alsmede op de financiële implicaties van zulke wijzigingen.

2. Bij elke tweede evaluatie worden ook de door het agentschap bereikte resultaten beoordeeld in het licht van zijn doelstellingen, mandaat en taken, met inbegrip van een beoordeling of het voortbestaan van het agentschap nog steeds gerechtvaardigd is gelet op deze doelstellingen, dit mandaat en deze taken.

3. De Commissie brengt verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en de raad van bestuur over de resultaten van de evaluatie. De resultaten van de evaluatie worden openbaar gemaakt.

Artikel 52

Administratief onderzoek

Overeenkomstig artikel 228 VWEU zijn de activiteiten van het agentschap onderworpen aan onderzoeken door de Europese Ombudsman.

Artikel 53

Samenwerking met andere organisaties en organen

1. Het agentschap streeft actief naar samenwerking met internationale organisaties en andere organen, met name organen van de Unie, gouvernementele en niet‑gouvernementele organisaties en technische instanties die bevoegd zijn voor de onder deze verordening vallende aangelegenheden, in het kader van met deze organen gemaakte werkafspraken, overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de bepalingen inzake de bevoegdheid van die organen. Deze werkafspraken hebben geen betrekking op de uitwisseling van gerubriceerde informatie.

2. Deze werkafspraken worden door de raad van bestuur vastgesteld op basis van een door de uitvoerend directeur ingediend ontwerp en na voorafgaande goedkeuring door de Commissie. Indien de Commissie het niet eens is met deze werkafspraken, worden deze door de raad van bestuur met een drievierdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden goedgekeurd.

3. Wijzigingen of veranderingen in bestaande werkregelingen, die beperkt van opzet zijn en geen verandering brengen in de algemene werkingssfeer en het oogmerk van de werkregelingen, of technische werkregelingen met andere technische instanties worden door de raad van bestuur vastgesteld op basis van een door de uitvoerend directeur ingediend ontwerp en na voorafgaande kennisgeving aan de Commissie.

Artikel 54

Samenwerking met derde landen

1. Het agentschap staat open voor deelname aan zijn werkzaamheden door derde landen die met de Unie overeenkomsten in die zin hebben gesloten.

2. Krachtens de desbetreffende bepalingen van de in lid 1 bedoelde overeenkomsten worden er regelingen uitgewerkt voor met name de aard, de omvang en de werkwijze van de deelname van de betrokken derde landen aan de werkzaamheden van het agentschap, met inbegrip van bepalingen betreffende de deelname aan initiatieven van het agentschap, de financiële bijdragen en het personeel.

Wat personeelszaken betreft, stroken die regelingen in elk geval met het Statuut van de ambtenaren.

Artikel 55

Raadpleging van organisaties uit het maatschappelijk middenveld

Het agentschap onderhoudt een nauwe dialoog met relevante organisaties uit het maatschappelijk middenveld die op nationaal, uniaal of internationaal niveau actief zijn op de door deze verordening bestreken gebieden.

Artikel 56

Zetelovereenkomst en operationele voorwaarden

1. De regelingen betreffende de huisvesting van het agentschap in de lidstaat van vestiging en de voorzieningen die deze lidstaat moet treffen, alsmede de bijzondere regels die in de lidstaat van vestiging van toepassing zijn op de uitvoerend directeur, de leden van de raad van bestuur, de werknemers van het agentschap en hun gezinsleden, worden vastgelegd in een zetelovereenkomst tussen het agentschap en de lidstaat waar de zetel is gevestigd.

2. De lidstaat van vestiging van het agentschap biedt de gunstigst mogelijke voorwaarden opdat het agentschap soepel en efficiënt functioneert, waaronder meertalig, Europees gericht onderwijs en passende vervoersverbindingen.

Artikel 57

Rechtsopvolging

1. Het bij deze verordening opgerichte agentschap is de rechtsopvolger voor alle gesloten overeenkomsten, aangegane financiële verplichtingen en verworven eigendommen van het bij Verordening (EG) nr. 1920/2006 opgerichte Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving.

2. Deze verordening doet geen afbreuk aan de rechtsgeldigheid van de overeenkomsten en regelingen die vóór [PB: voeg de datum in = 12 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] zijn gesloten door het bij Verordening (EG) nr. 1920/2006 opgerichte Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving.

Artikel 58

Overgangsregelingen inzake de raad van bestuur

1. De raad van bestuur van het bij Verordening (EG) nr. 1920/2006 opgerichte Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving blijft werken en functioneren op basis van Verordening (EG) nr. 1920/2006 en de bij die verordening vastgestelde voorschriften, totdat alle vertegenwoordigers van de raad van bestuur zijn benoemd overeenkomstig artikel 23 van de onderhavige verordening.

2. Uiterlijk op [PB: voeg de datum in = 9 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de namen van de personen die zij overeenkomstig artikel 23 tot lid en plaatsvervangend lid van de raad van bestuur hebben benoemd.

3. De overeenkomstig artikel 23 ingestelde raad van bestuur houdt zijn eerste vergadering binnen een maand nadat deze verordening van toepassing is geworden. Bij die gelegenheid kan hij zijn reglement van orde vaststellen.

Artikel 59

Overgangsregelingen inzake de uitvoerend directeur

1. De directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, die is benoemd op grond van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1920/2006, vervult voor de resterende duur van zijn of haar ambtstermijn de taken van uitvoerend directeur als bedoeld in artikel 29 van de onderhavige verordening. De andere voorwaarden van zijn of haar overeenkomst blijven ongewijzigd.

Indien de ambtstermijn eindigt tussen de datum van inwerkingtreding van deze verordening en de datum van toepassing ervan, en indien die ambtstermijn nog niet is verlengd op grond van Verordening (EG) nr. 1920/2006, wordt hij automatisch verlengd tot [PB: voeg de datum in = 24 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening].

2. Indien de directeur die is benoemd op grond van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1920/2006 niet bereid of in staat is te handelen overeenkomstig lid 1, wijst de in artikel 23 bedoelde raad van bestuur, in afwachting van de in artikel 43, lid 2, bedoelde benoeming, voor ten hoogste achttien maanden een uitvoerend directeur ad interim aan die de aan de uitvoerend directeur toegewezen taken uitvoert.

Artikel 60

Overgangsregelingen inzake de nationale knooppunten

Uiterlijk op [PB: voeg de datum in = 11 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] deelt het betrokken lid van de raad van bestuur het agentschap de naam mee van de instelling die overeenkomstig artikel 32, lid 1, als nationaal knooppunt is aangewezen, alsook de naam van het hoofd van het nationale knooppunt. Dit kan gebeuren door middel van een e‑mail waarin wordt bevestigd dat de situatie ongewijzigd blijft.

Artikel 61

Overgangsbepalingen inzake de begroting

De kwijtingsprocedure met betrekking tot de begrotingen die zijn goedgekeurd op grond van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1920/2006, wordt uitgevoerd overeenkomstig de bij artikel 15 van die verordening vastgestelde voorschriften.

Artikel 62

Intrekking van Verordening (EG) nr. 1920/2006

1. Verordening (EG) nr. 1920/2006 wordt ingetrokken met ingang van [PB: voeg de datum in = 12 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening].

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage.

2. De door de raad van bestuur op grond van Verordening (EG) nr. 1920/2006 vastgestelde interne voorschriften en maatregelen blijven van kracht na [PB: voeg de datum in = 12 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening], tenzij de raad van bestuur in het kader van de toepassing van de onderhavige verordening anders beslist.

Artikel 63

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van [PB: voeg de datum in = 12 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.