Artikelen bij COM(2022)305 - Duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2022)305 - Duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
document COM(2022)305
datum 22 juni 2022


HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening worden regels vastgesteld voor het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen aan de hand van de vaststelling, en de verwezenlijking tegen 2030, van doelstellingen voor de vermindering van het gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen en van eisen voor gebruik, opslag, verkoop en verwijdering van gewasbeschermingsmiddelen en toepassingsapparatuur, het verstrekken van opleiding en bewustmaking en de uitvoering van geïntegreerde gewasbescherming.

Artikel 2

Werkingssfeer

Deze verordening is van toepassing op middelen, in de vorm waarin zij aan de gebruiker worden geleverd, die geheel of gedeeltelijk bestaan uit werkzame stoffen, beschermstoffen of synergisten en die bestemd zijn voor een van de volgende toepassingen:

a) de bescherming van gewassen of plantaardige producten tegen alle schadelijke organismen of het verhinderen van de werking van dergelijke organismen, tenzij deze middelen worden beschouwd als middelen die vooral om hygiënische redenen worden gebruikt en niet ter bescherming van gewassen of plantaardige producten;

b) het beïnvloeden van de levensprocessen van planten, zoals het beïnvloeden van hun groei, voor zover het niet gaat om nutriënten of biostimulanten voor planten;

c) de bewaring van plantaardige producten, voor zover die stoffen of middelen niet onder bijzondere bepalingen van de Unie inzake conserveermiddelen vallen;

d) de vernietiging van ongewenste planten of delen van planten, met uitzondering van algen, tenzij de middelen op de bodem of in water worden gebruikt ter bescherming van planten;

e) de beperking of voorkoming van de ongewenste groei van planten, met uitzondering van algen tenzij de middelen op de bodem of in water worden gebruikt ter bescherming van planten.

Deze middelen worden hierna “gewasbeschermingsmiddelen” genoemd.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1) “chemisch gewasbeschermingsmiddel”: een gewasbeschermingsmiddel dat een chemische werkzame stof bevat, met uitzondering van plantaardige producten die natuurlijke middelen van biologische oorsprong of daaraan identieke stoffen gebruiken, waaronder micro-organismen, signaalstoffen, extracten van plantaardige producten zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, of ongewervelde macro-organismen;

2) “gewasbeschermingsmiddel met een laag risico”: een gewasbeschermingsmiddel dat is toegelaten overeenkomstig artikel 47, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009;

3) “chemische werkzame stof”: een andere werkzame stof dan een micro-organisme, een signaalstof of een extract van een plantaardig product zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009;

4) “biodiversiteit”: biodiversiteit zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 29 van Verordening (EG) nr. 1107/2009;

5) “gevaarlijker gewasbeschermingsmiddel”: een gewasbeschermingsmiddel dat een of meer werkzame stoffen bevat die zijn goedgekeurd als stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en zijn opgenomen in deel E van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, of dat een of meer werkzame stoffen bevat die is of zijn opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/408;

6) “oppervlakte cultuurgrond”: het voor landbouw gebruikte areaal zoals gedefinieerd in artikel 2, punt e), van Verordening (EU) 2018/1091 van het Europees Parlement en de Raad 79 ;

7) “professionele gebruiker”: eenieder die een gewasbeschermingsmiddel gebruikt bij de uitoefening van zijn of haar beroepsactiviteiten;

8) “distributeur”: eenieder die een gewasbeschermingsmiddel op de markt aanbiedt, met inbegrip van een groothandelaar, een leverancier of een detailhandelaar;

9) “adviseur”: eenieder die adviseert over geïntegreerde gewasbescherming en het veilige gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, in het kader van een professionele hoedanigheid of commerciële dienst, met inbegrip van private en publieke adviesdiensten;

10) “toepassingsapparatuur”: alle apparatuur waarvan het gebruik voor de toepassing van een gewasbeschermingsmiddel op het moment van fabricage redelijkerwijs voorzienbaar is, alsmede toebehoren die wezenlijk zijn voor de doeltreffende werking van die apparatuur, met uitzondering van apparatuur die is ontworpen voor het zaaien of poten van met gewasbeschermingsmiddelen behandeld teeltmateriaal;

11) “professioneel gebruikte toepassingsapparatuur”: een van de volgende soorten apparatuur:

a) toepassingsapparatuur die door een professionele gebruiker wordt gebruikt voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen;

b) toepassingsapparatuur met horizontale of verticale bomen of boomgaardspuiten met luchtondersteuning, ongeacht of die apparatuur wordt gebruikt voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen;

12) “toepassing vanuit de lucht”: de toepassing van een gewasbeschermingsmiddel vanuit een luchtvaartuig;

13) “onbemand luchtvaartuig”: elk luchtvaartuig waarmee vluchten worden uitgevoerd of dat is ontworpen om vluchten autonoom of op afstand bestuurd uit te voeren zonder piloot aan boord;

14) “voor professioneel gebruik toegelaten gewasbeschermingsmiddel”: een gewasbeschermingsmiddel dat uitsluitend voor professionele gebruikers is toegelaten overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1107/2009;

15) “geïntegreerde gewasbescherming”: zorgvuldige afweging van alle beschikbare middelen waarmee de ontwikkeling van populaties van schadelijke organismen kan worden tegengegaan, en daarbij het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen tot een economisch en ecologisch gerechtvaardigde omvang te beperken en de risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu tot een minimum te beperken;

16) “gevoelig gebied”: een van de volgende gebieden:

a) een gebied dat door het publiek wordt gebruikt, waaronder openbare parken of tuinen, recreatie- of sportterreinen of openbare paden;

b) een gebied dat hoofdzakelijk wordt gebruikt door een kwetsbare groep zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 14, van Verordening (EG) nr. 1107/2009;

c) menselijke nederzettingen (gemeenschap waarin mensen wonen en werken), gedefinieerd als bodemgebruik van de meest actuele Level 1-categorie in het Corine-systeem (Coordination of information on the Environment) van het EEA (kunstmatige oppervlakken), (met uitzondering van Level 2‑1.2: industriële, commerciële en vervoerseenheden en Level 2‑1.3: mijnen, stort- en bouwplaatsen) 80 ;

d) een stedelijk gebied dat wordt bedekt door een waterloop of een waterpartij;

e) niet-productieve gebieden zoals gedefinieerd op grond van de EU-normen voor een goede landbouw- en milieuconditie van het land (GLMC), GLMC-norm 8 uit bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115;

f) een ecologisch kwetsbaar gebied, waaronder elk van de volgende gebieden moet worden verstaan:

i) elk beschermd gebied ingevolge Richtlijn 2000/60/EG, met inbegrip van eventuele beschermingszones en aanpassingen van deze gebieden naar aanleiding van de resultaten van de risicobeoordeling voor drinkwateronttrekkingspunten uit hoofde van Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad 81 ;

ii) gebieden van communautair belang op de lijst als bedoeld in artikel 4, lid 2, van Richtlijn 92/43/EEG en de speciale beschermingszones die zijn aangewezen overeenkomstig artikel 4, lid 4, van die richtlijn, alsmede speciale beschermingszones, ingedeeld krachtens artikel 4 van Richtlijn 2009/147/EG, en alle overige nationale, regionale of lokale beschermde gebieden die door de lidstaten zijn aangemeld bij het register van nationaal aangewezen beschermde gebieden (CDDA);

iii) alle gebieden waarvoor bij de monitoring van soorten bestuivers overeenkomstig artikel 17, lid 1, punt f), van Verordening XXX/XXX [gelieve verwijzing naar vastgestelde handeling in te voegen] wordt vastgesteld dat daar een of meer soorten bestuivers aanwezig zijn die op de Europese rode lijst als met uitsterven bedreigd worden aangemerkt;

17) “quarantaineorganisme”: een quarantaineorganisme zoals gedefinieerd in artikel 3 van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad 82 ;

18) “invasieve uitheemse soort”: een invasieve uitheemse soort zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad 83 ;

19) “oppervlaktewater”: een oppervlaktewaterlichaam zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 2000/60/EG;

20) “grondwater”: een grondwaterlichaam zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2000/60/EG;

21) “risico-indicator”: een meting waaruit de relatieve verandering van risico’s voor de menselijke gezondheid of het milieu blijkt in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, en berekend overeenkomstig de methodiek van bijlage VI;

22) “niet-chemische methoden”: alternatieven voor chemische gewasbeschermingsmiddelen;

23) “biologische bestrijding”: de bestrijding van schadelijke organismen voor planten of plantaardige producten met behulp van natuurlijke middelen van biologische oorsprong of daaraan identieke stoffen, waaronder micro-organismen, signaalstoffen, extracten van plantaardige producten zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, of ongewervelde macro-organismen.

HOOFDSTUK II

REDUCTIEDOELSTELLINGEN VOOR CHEMISCHE GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN

Artikel 4

Reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030 voor chemische gewasbeschermingsmiddelen

1. Elke lidstaat draagt er middels de vaststelling en verwezenlijking van nationale doelen overeenkomstig artikel 5 toe bij dat in de periode tot 2030 zowel het gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen (“reductiedoelstelling 1 van de Unie voor 2030”) als het gebruik van gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen (“reductiedoelstelling 2 van de Unie voor 2030”) voor de Unie als geheel met 50 % verminderen ten opzichte van het gemiddelde van de jaren 2015, 2016 en 2017 (tezamen “de reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030”genoemd).

2. De vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van de reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030 wordt jaarlijks door de Commissie berekend overeenkomstig de methodiek van bijlage I.

Artikel 5

Reductiedoelstellingen van de lidstaten voor 2030 voor chemische gewasbeschermingsmiddelen

1. Uiterlijk op … [PB: gelieve de datum in te voegen, d.w.z. zes maanden na de datum van toepassing van deze verordening] stelt elke lidstaat in zijn interne recht nationale doelen vast om in de periode tot 2030 een overeenkomstig dit artikel bepaalde vermindering ten opzichte van het gemiddelde van de jaren 2015, 2016 en 2017 te bereiken voor:

a) het gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen zoals gedefinieerd in bijlage I (“nationale reductiedoelstelling 1 voor 2030”);

b) het gebruik van gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen zoals gedefinieerd in bijlage I (“nationale reductiedoelstelling 2 voor 2030”).

Voor de toepassing van deze verordening worden de twee in de punten a) en b), van de eerste alinea genoemde nationale reductiedoelstellingen samen de “nationale reductiedoelstellingen voor 2030” genoemd.

2. De vooruitgang van elke lidstaat met betrekking tot de verwezenlijking van de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 wordt jaarlijks door de Commissie berekend volgens de methodiek van bijlage I.

3. Elke lidstaat bereikt de in lid 1 bedoelde doelen uiterlijk in 2030. Een lidstaat die vóór 2030 een van zijn nationale reductiedoelstellingen voor 2030 bereikt, wordt niet verplicht extra reductie-inspanningen te leveren. Hij volgt de jaarlijkse schommelingen om de geboekte vooruitgang ten opzichte van die nationale reductiedoelstelling voor 2030 te handhaven.

4. Met inachtneming van de leden 5 tot en met 8 worden de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 zodanig bepaald dat in de desbetreffende lidstaat tegen 2030 een vermindering van ten minste 50 % zal zijn behaald ten opzichte van het gemiddelde van de jaren 2015, 2016 en 2017.

5. Een lidstaat kan zijn nationale doelstelling voor het gebruik en het risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen als bedoeld in lid 4 verlagen tot een percentage dat een middelpunt is tussen de in de tweede alinea van dit lid vastgestelde waarde voor de intensiteit en de in de derde alinea van dit lid vastgestelde waarde voor het gebruik en het risico. Indien dat percentage hoger is dan 50 %, verhoogt de lidstaat zijn nationale streefcijfer tot dat percentage.

De waarde voor de intensiteit is als volgt:

a) 35 % wanneer de gemiddelde gewogen intensiteit van het gebruik en het risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen in een lidstaat voor de jaren 2015, 2016 en 2017 minder dan 70 % van het gemiddelde van de Unie bedraagt;

b) 50 % wanneer de gemiddelde gewogen intensiteit van het gebruik en het risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen in een lidstaat voor de jaren 2015, 2016 en 2017 tussen 70 % en 140 % van het gemiddelde van de Unie ligt;

c) 65 % wanneer de gemiddelde gewogen intensiteit van het gebruik en het risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen in een lidstaat gedurende de jaren 2015, 2016 en 2017 meer dan 140 % van het gemiddelde van de Unie bedraagt.

De waarde voor het gebruik en het risico is als volgt:

a) wanneer in een lidstaat het gemiddelde gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen over de jaren 2015, 2016 en 2017 ten opzichte van het gemiddelde van de jaren 2011, 2012 en 2013 meer is afgenomen dan gemiddeld in de Unie, een waarde die wordt verkregen door het verschil tussen de bereikte reductie en de gemiddelde reductie in de Unie af te trekken van 50 %;

b) wanneer in een lidstaat het gemiddelde gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen over de jaren 2015, 2016 en 2017 is toegenomen of minder dan het gemiddelde in de Unie is afgenomen ten opzichte van het gemiddelde van de jaren 2011, 2012 en 2013, een waarde die wordt verkregen door het verschil tussen de bereikte reductie of de bereikte toename, naargelang het geval, en de gemiddelde reductie in de Unie op te tellen bij 50 %, zonder evenwel 70 % te overschrijden.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder “gewogen intensiteit van het gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen” verstaan een waarde die overeenkomt met de hoeveelheid chemische werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen in kilogram die per jaar in een lidstaat wordt verkocht, gewogen op basis van hun gevarenwegingen zoals vermeld in rij iii) van de tabel van bijlage I, gedeeld door de oppervlakte cultuurgrond in hectaren in die lidstaat.

6. Een lidstaat kan zijn nationale doelstelling voor het gebruik van de gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen als bedoeld in lid 4 verlagen tot een percentage dat een middelpunt is tussen de in de tweede alinea van dit lid vastgestelde waarde voor de intensiteit en de in de derde alinea van dit lid vastgestelde waarde voor het gebruik. Indien dat percentage hoger is dan 50 %, verhoogt de lidstaat zijn nationale streefcijfer tot dat percentage.

De waarde voor de intensiteit is als volgt:

a) 35 % wanneer de gemiddelde intensiteit van het gebruik van de gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen in een lidstaat voor de jaren 2015, 2016 en 2017 minder dan 70 % van het gemiddelde van de Unie bedraagt;

b) 50 % wanneer de gemiddelde intensiteit van het gebruik van de gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen in een lidstaat voor de jaren 2015, 2016 en 2017 tussen 70 % en 140 % van het gemiddelde van de Unie ligt;

c) 65 % wanneer de gemiddelde intensiteit van het gebruik van de gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen in een lidstaat voor de jaren 2015, 2016 en 2017 meer dan 140 % van het gemiddelde van de Unie bedraagt.

De waarde voor het gebruik is als volgt:

a) wanneer in een lidstaat het gemiddelde gebruik van de gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen over de jaren 2015, 2016 en 2017 ten opzichte van het gemiddelde van de jaren 2011, 2012 en 2013 meer is afgenomen dan gemiddeld in de Unie, een waarde die wordt verkregen door het verschil tussen de bereikte reductie en de gemiddelde reductie in de Unie af te trekken van 50 %;

b) wanneer in een lidstaat het gemiddelde gebruik van gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen over de jaren 2015, 2016 en 2017 is toegenomen of minder dan het gemiddelde in de Unie is afgenomen ten opzichte van het gemiddelde van de jaren 2011, 2012 en 2013, een waarde die wordt verkregen door het verschil tussen de bereikte reductie of de bereikte toename, naargelang het geval, en de gemiddelde reductie in de Unie op te tellen bij 50 %, zonder evenwel 70 % te overschrijden.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder “intensiteit van het gebruik van de gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen” verstaan een waarde die overeenkomt met de hoeveelheid chemische werkzame stoffen in de gevaarlijkste gewasbeschermingsmiddelen in kilogram die per jaar in de betrokken lidstaat worden verkocht, gedeeld door de oppervlakte cultuurgrond in hectaren in die lidstaat.

7. Lidstaten met ultraperifere gebieden als genoemd in artikel 349 van het Verdrag kunnen bij de vaststelling van hun nationale reductiedoelstellingen voor 2030 rekening houden met de specifieke behoeften van deze gebieden wat betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, vanwege de specifieke klimatologische omstandigheden en gewassen in deze gebieden.

8. De toepassing van de leden 5, 6 en 7 mag er in geen geval toe leiden dat de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 lager zijn dan 35 %.

9. Uiterlijk op … [PB: gelieve de datum in te voegen, d.w.z. zeven maanden na de datum van toepassing van deze verordening] deelt elke lidstaat zijn nationale reductiedoelstellingen voor 2030 aan de Commissie mee.

10. Indien een lidstaat niet uiterlijk op … [OP: gelieve de datum in te voegen, d.w.z. zes maanden na de datum van toepassing van deze verordening] een nationale reductiedoelstelling voor 2030 vaststelt, wordt deze geacht 50 % te zijn of, indien het percentage overeenkomstig lid 5 of lid 6 hoger zou liggen dan 50 %, dat hogere percentage.

Artikel 6

Eerste beoordeling van de nationale doelstellingen door de Commissie

1. De Commissie beoordeelt de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 die haar zijn meegedeeld overeenkomstig artikel 5, lid 9, en de toelichting op een eventuele verlaging van doelstellingen overeenkomstig artikel 5, lid 5, of artikel 5, lid 6.

2. Wanneer de Commissie op grond van de aan haar verstrekte informatie concludeert dat de door een lidstaat opgegeven nationale reductiedoelstellingen voor 2030 moeten worden verhoogd tot een ambitieuzer niveau, beveelt zij die lidstaat uiterlijk op … [PB: gelieve de datum in te voegen, d.w.z. een jaar na de datum van toepassing van deze verordening] aan om zijn nationale reductiedoelstellingen voor 2030 te verhogen. De Commissie maakt deze aanbeveling openbaar.

3. Wanneer een lidstaat zijn nationale reductiedoelstellingen voor 2030 op aanbeveling van de Commissie aanpast, wijzigt deze lidstaat de overeenkomstig artikel 5 in zijn interne recht vastgestelde nationale doelstellingen en neemt de lidstaat de aangepaste doelstellingen alsmede de aanbeveling van de Commissie op in zijn nationale actieplan.

4. Wanneer een lidstaat besluit zijn nationale reductiedoelstellingen voor 2030 niet aan te passen aan de aanbeveling van de Commissie, neemt die lidstaat de redenen voor dat besluit alsmede de tekst van de aanbeveling op in zijn nationale actieplan.

5. Lidstaten die een in lid 2 bedoelde aanbeveling van de Commissie hebben ontvangen, delen de aangepaste doelstellingen of, naar gelang van het geval, hun redenen om de doelstellingen niet aan te passen, uiterlijk op ... [PB: gelieve de datum in te voegen, d.w.z. 18 maanden na de datum van toepassing van deze verordening] aan de Commissie mee.

6. Na beoordeling van de hoogte van de overeenkomstig artikel 5 bepaalde nationale reductiedoelstellingen voor 2030 van alle lidstaten verifieert de Commissie of het gemiddelde daarvan ten minste gelijk is aan de 50 % waarmee de desbetreffende reductiedoelstelling van de Unie voor 2030 kan worden verwezenlijkt.

7. Indien het gemiddelde van de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 van alle lidstaten samen lager is dan 50 %, beveelt de Commissie een of meer lidstaten aan hun nationale reductiedoelstellingen voor 2030 te verhogen teneinde de reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030 te verwezenlijken. De Commissie maakt deze aanbeveling openbaar.

8. Binnen een maand na ontvangst van de in lid 7 bedoelde aanbeveling treft een lidstaat een van de volgende maatregelen:

a) zijn nationale reductiedoelstellingen voor 2030 op aanbeveling van de Commissie aanpassen, de overeenkomstig artikel 5 in zijn interne recht vastgestelde nationale doelstellingen wijzigen en de aangepaste doelstellingen alsmede de aanbeveling van de Commissie in zijn nationale actieplan opnemen;

b) de lidstaat geeft de redenen op waarom hij zijn nationale reductiedoelstellingen voor 2030 niet aan de aanbeveling van de Commissie aanpast en neemt de redenen voor dat besluit op in zijn nationale actieplan, vergezeld van de aanbeveling van de Commissie.

Artikel 7

Publicatie door de Commissie van de trends met betrekking tot de reductiedoelstellingen van de Unie en de nationale reductiedoelstellingen voor 2030

1. Uiterlijk op 31 augustus van elk kalenderjaar publiceert de Commissie op een website de gemiddelde trends in de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van de reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030. Deze trends worden berekend als het verschil tussen het gemiddelde van de jaren 2015‑2017 en het jaar dat 20 maanden voor de publicatie eindigt. De trends worden berekend volgens de methodiek van bijlage I.

2. De Commissie werkt de in lid 1 bedoelde website ten minste eenmaal per jaar bij.

3. Uiterlijk op 31 augustus van elk kalenderjaar publiceert de Commissie voor elke lidstaat informatie over de trends in de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van de nationale reductiedoelstellingen voor 2030. Deze trends worden berekend als het verschil tussen het gemiddelde van de jaren 2015‑2017 en het jaar dat 20 maanden voor de publicatie eindigt. De trends worden berekend volgens de methodiek van bijlage I, op de in lid 1 bedoelde website.

HOOFDSTUK III

NATIONALE ACTIEPLANNEN

Artikel 8

Nationale Actieplannen

1. Uiterlijk op … [PB: gelieve de datum in te voegen, d.w.z. 18 maanden na de datum van toepassing van deze verordening] stelt elke lidstaat een nationaal actieplan op dat door die lidstaat op een website wordt gepubliceerd en de volgende informatie bevat:

a) de overeenkomstig hoofdstuk II vastgestelde nationale reductiedoelstellingen voor 2030;

b) informatie over de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 als bedoeld in artikel 9;

c) nadere gegevens over de beoogde vooruitgang met betrekking tot de in deel 2 van bijlage II genoemde aspecten die relevant zijn voor de uitvoering van deze verordening;

d) een link naar de toepasselijke delen van strategische GLB-plannen, opgesteld overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115, waarin plannen zijn opgenomen voor een vergroting van de oppervlakte cultuurgrond waarop biologische landbouw plaatsvindt en de wijze waarop de plannen zullen bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstelling uit de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “Een ‘van boer tot bord’-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” 84 om 25 % van de oppervlakte cultuurgrond in 2030 te gebruiken voor biologische landbouw;

e) een lijst van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur waarop de lidstaat afwijkende keuringseisen toepast overeenkomstig artikel 32, lid 1;

f) informatie over de geraamde jaarlijkse hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen die in de laatste drie jaar illegaal zijn gebruikt of bij fraudebestrijdingsoperaties in beslag zijn genomen en over voorgenomen gerelateerde maatregelen;

g) nationale maatregelen ter bevordering van het gebruik van niet-chemische methoden door professionele gebruikers door middel van financiële stimuleringsmaatregelen, in overeenstemming met de wetgeving van de Unie inzake staatssteun;

h) voorgenomen en vastgestelde maatregelen om innovatie en de ontwikkeling en het gebruik van methoden voor niet-chemische bestrijding van plaagorganismen te ondersteunen of te waarborgen door middel van in de nationale wetgeving opgenomen bindende eisen;

i) andere voorgenomen en vastgestelde maatregelen om het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen volgens de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming, waaronder de beginselen die zijn opgenomen in de in artikel 15, lid 1, bedoelde gewasspecifieke regels, te ondersteunen of te waarborgen door middel van in het interne recht opgenomen bindende eisen.

Elke lidstaat stelt de Commissie onverwijld in kennis van de eerste publicatie van zijn nationale actieplan.

Elke lidstaat evalueert zijn nationale actieplan ten minste elke drie jaar na de eerste publicatie. Naar aanleiding van de evaluatie kan een lidstaat zijn nationale actieplan wijzigen. De lidstaten publiceren de gewijzigde versies van hun nationale actieplannen en zenden de gewijzigde nationale actieplannen onverwijld toe aan de Commissie.

In de bijgewerkte versies van tot en met 2030 gepubliceerde nationale actieplannen wordt de in de eerste alinea in de punten a) tot en met i) genoemde informatie opgenomen.

In de bijgewerkte versies van na 2030 gepubliceerde nationale actieplannen wordt de in de eerste alinea in de punten c) tot en met i) genoemde informatie opgenomen.

2. Elke lidstaat houdt voorafgaand aan de vaststelling of aanpassing van zijn nationale actieplan een openbare raadpleging overeenkomstig de eisen van Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad 85 .

3. In de nationale actieplannen wordt een samenvatting opgenomen van de voorafgaand aan de vaststelling ervan gehouden openbare raadpleging en worden de instanties vermeld die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering ervan.

4. De nationale actieplannen zijn verenigbaar met de plannen van de lidstaten die zijn opgesteld overeenkomstig de Richtlijnen 91/676/EEG, 92/43/EEG, 2000/60/EG, 2008/50/EG, 2009/147/EG en (EU) 2016/2284 en Verordening XXX/XXX inzake natuurherstel [gelieve verwijzing naar de vastgestelde handeling in te voegen], zijn verenigbaar met de strategische GLB-plannen die zijn opgesteld overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115 en bevatten toelichtingen over de verenigbaarheid van het nationale actieplan met die plannen.

5. Lidstaten met ultraperifere gebieden kunnen in hun nationale actieplannen speciaal op deze gebieden toegesneden maatregelen nemen, rekening houdend met de specifieke behoeften die verband houden met de specifieke klimatologische omstandigheden en gewassen in deze gebieden.

Artikel 9

Informatie over de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 in de nationale actieplannen

1. In de tot en met 2030 gepubliceerde nationale actieplannen wordt de volgende informatie met betrekking tot de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 opgenomen:

a) een lijst van ten minste de vijf werkzame stoffen die de trend met betrekking tot de vermindering van het gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen en de trend in het gebruik van de gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen, zoals bepaald door toepassing van de methodiek van bijlage I, gedurende de drie jaar voorafgaand aan de vaststelling van het nationale actieplan het sterkst beïnvloeden;

b) een lijst van de gewassen waarop elk van de in punt a) bedoelde werkzame stoffen het meest worden gebruikt en het behandelde aantal hectaren van elk gewas;

c) een lijst van plagen waartegen de in punt a) bedoelde werkzame stoffen worden gebruikt op de in punt b) bedoelde gewassen;

d) voor elk van de in punt c) bedoelde plagen een lijst van niet-chemische methoden die zijn gebruikt of waarschijnlijk in 2030 beschikbaar zullen zijn.

2. Voor elke overeenkomstig lid 1, punt d), vermelde niet-chemische methode worden in de nationale actieplannen alle volgende gegevens opgenomen:

a) de geraamde omvang van het gebruik ervan, op basis van gegevens over de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen, onderzoeken en het oordeel van deskundigen, gedurende de drie kalenderjaren voorafgaand aan de vaststelling van het nationale actieplan, samen met een nationaal indicatief streefdoel voor de verhoging van het gebruik van de desbetreffende niet-chemische methode tegen 2030 en een lijst van de potentiële belemmeringen voor het halen van deze toename;

b) een lijst van maatregelen en andere acties die de lidstaten en andere partijen moeten uitvoeren om de potentiële in punt a) bedoelde belemmeringen weg te nemen, met een gedetailleerd tijdschema van tussenstappen en de instanties die verantwoordelijk zijn voor elk van de door de lidstaat te ondernemen stappen.

3. Voor ten minste de vijf gewassen die de trend met betrekking tot het gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen en de trend in het gebruik van de gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen, zoals bepaald door toepassing van de methodiek van bijlage I, gedurende de drie jaar voorafgaand aan de vaststelling van het nationale actieplan het sterkst beïnvloeden, worden in het nationale actieplan alle volgende gegevens opgenomen:

a) het percentage van alle in de drie kalenderjaren voorafgaand aan de vaststelling van het nationale actieplan op die gewassen gebruikte gewasbeschermingsmiddelen die biologische bestrijdingsmiddelen waren, tezamen met de nationale indicatieve streefdoelen voor de verhoging van dat percentage tegen 2030 en een lijst van de potentiële belemmeringen voor het halen van dat hogere percentage;

b) een lijst van maatregelen en andere acties die de lidstaten en andere partijen moeten uitvoeren om de potentiële in punt a) bedoelde belemmeringen weg te nemen, met een gedetailleerd tijdschema van tussenstappen en de instanties die verantwoordelijk zijn voor elke door de lidstaat te ondernemen stap.

4. In de nationale actieplannen worden ook nationale indicatieve streefdoelen opgenomen voor de verhoging van het percentage van de totale verkoop van andere gewasbeschermingsmiddelen dan chemische gewasbeschermingsmiddelen ten opzichte van een referentieperiode, te weten de drie kalenderjaren voorafgaand aan de vaststelling van het nationale actieplan.

Artikel 10

Jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslagen

1. Uiterlijk op 31 augustus van elk jaar, doch niet eerder dan [PB: gelieve de datum in te voegen: 30 maanden na de datum van toepassing van deze verordening], zendt elke lidstaat de Commissie een jaarlijks voortgangs- en uitvoeringsverslag toe waarin de in bijlage II genoemde informatie is opgenomen.

2. Het jaarlijks voortgangs- en uitvoeringsverslag omvat het volgende:

a) alle trends wat betreft de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 van deel 1 van bijlage II, volgens de methodiek van bijlage I berekend als het verschil tussen het gemiddelde van de jaren 2015‑2017 en het jaar dat 20 maanden voor de publicatie eindigt;

b) alle trends wat betreft de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van de nationale indicatieve streefdoelen van artikel 9, lid 2, punt a), artikel 9, lid 3, punt a), en artikel 9, lid 4, jaarlijks berekend als het verschil tussen de omvang van het gebruik in de drie kalenderjaren voorafgaand aan de vaststelling van het nationale actieplan overeenkomstig artikel 9, lid 1, en het kalenderjaar dat twintig maanden vóór de publicatie van het desbetreffende jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslag eindigt;

c) alle overige kwantitatieve gegevens in verband met de uitvoering van deze verordening overeenkomstig deel 2 van bijlage II;

d) de uitkomst van de overeenkomstig artikel 36, lid 1, uitgevoerde evaluatie van de resultaten van elke geharmoniseerde risico-indicator;

e) alle trends wat betreft de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van een toename van de oppervlakte cultuurgrond waarop biologische landbouw plaatsvindt, als bedoeld in artikel 8, lid 1, punt d).

3. Elke lidstaat publiceert zijn jaarlijks voortgangs- en uitvoeringsverslag op een website en stelt de Commissie daarvan in kennis.

4. De Commissie kan een lidstaat verzoeken nadere informatie op te nemen in zijn jaarlijks voortgangs- en uitvoeringsverslag.

Binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek van de Commissie beantwoordt de betrokken lidstaat het verzoek en publiceert deze lidstaat zijn reactie op de in lid 3 bedoelde website.

5. De Commissie publiceert de jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslagen van de lidstaten op een website.

6. De Commissie is bevoegd om in overeenstemming met artikel 40 gedelegeerde handelingen tot wijziging van bijlage II vast te stellen om rekening te houden met relevante gegevens voor het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Artikel 11

Analyse door de Commissie van de jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslagen

1. Uiterlijk op … [PB: gelieve de datum in te voegen: twee jaar na de datum van toepassing van deze verordening], en vervolgens tot 2030 om de twee jaar, publiceert de Commissie op een website een analyse van:

a) de trends wat betreft de vooruitgang met betrekking tot de reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030;

b) de vooruitgang van de lidstaten met betrekking tot de verwezenlijking van de nationale reductiedoelstellingen voor 2030.

2. Vanaf … [PB: gelieve de datum in te voegen: vier jaar na de datum van toepassing van deze verordening] neemt de Commissie in de in lid 1 bedoelde analyse ook een analyse op van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 10, lid 2, punten a), b) en c), te verstrekken informatie.

3. Naar aanleiding van de in lid 2 bedoelde analyse kan de Commissie een lidstaat aanbevelen een van de volgende acties te ondernemen:

a) het treffen van aanvullende maatregelen;

b) het verhogen van het ambitieniveau van één van de nationale indicatieve streefdoelen als bedoeld in artikel 9, lid 2, punt a), artikel 9, lid 3, punt a), en artikel 9, lid 4.

4. Een lidstaat die een aanbeveling van de Commissie heeft ontvangen om aanvullende maatregelen te treffen overeenkomstig lid 3, verstrekt een van de volgende elementen in zijn volgende jaarlijks voortgangs- en uitvoeringsverslag:

a) een omschrijving van de naar aanleiding van de aanbeveling genomen maatregelen;

b) de redenen om geen gevolg te geven aan de aanbeveling van de Commissie.

5. Een lidstaat die een aanbeveling van de Commissie overeenkomstig lid 3, punt b), heeft ontvangen om het ambitieniveau van een nationaal indicatief streefdoel als bedoeld in artikel 9, lid 2, punt a), artikel 9, lid 3, punt a), of artikel 9, lid 4, te verhogen, onderneemt een van de volgende acties:

a) past de hoogte van de desbetreffende doelstelling aan overeenkomstig de aanbeveling door zijn nationale actieplan binnen zes maanden na ontvangst van de aanbeveling te wijzigen;

b) geeft de redenen voor het niet opvolgen van de aanbeveling van de Commissie in zijn volgende jaarlijks voortgangs- en uitvoeringsverslag.

6. Indien de Commissie op grond van haar analyse van de jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslagen concludeert dat de geboekte vooruitgang onvoldoende is om gezamenlijk de reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030 te verwezenlijken, stelt zij maatregelen voor en oefent zij haar andere bevoegdheden op Unieniveau uit om te waarborgen dat die doelstellingen gezamenlijk worden verwezenlijkt. Bij deze maatregelen wordt rekening gehouden met het ambitieniveau van de bijdragen van de lidstaten aan de reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030 zoals opgenomen in de door de lidstaten vastgestelde nationale reductiedoelstellingen voor 2030.

7. Uiterlijk op … [PB: gelieve de datum in te voegen, d.w.z. vijf jaar na de datum van toepassing van deze verordening] dient de Commissie een verslag over de jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslagen in bij het Europees Parlement en de Raad.

HOOFDSTUK IV

GEÏNTEGREERDE GEWASBESCHERMING

Artikel 12

Geïntegreerde gewasbescherming

1. Professionele gebruikers passen geïntegreerde gewasbescherming als volgt toe:

a) wanneer de lidstaat waarin zij werkzaam zijn geen gewasspecifieke regels heeft vastgesteld voor het desbetreffende gewas en het betrokken areaal overeenkomstig artikel 15, passen zij artikel 13 toe;

b) wanneer de lidstaat waarin zij werkzaam zijn gewasspecifieke regels heeft vastgesteld voor het desbetreffende gewas en areaal overeenkomstig artikel 15, passen zij die toe en voeren zij de in artikel 13, lid 8, bedoelde acties uit.

2. Adviseurs verstrekken advies dat verenigbaar is met de toepasselijke gewasspecifieke regels en met geïntegreerde gewasbescherming.

Artikel 13

Verplichtingen van professionele gebruikers en adviseurs met betrekking tot geïntegreerde gewasbescherming

1. Professionele gebruikers passen eerst maatregelen toe die geen gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen vereisen om schadelijke organismen te voorkomen of te bestrijden, voordat zij overgaan tot de toepassing van chemische gewasbeschermingsmiddelen.

2. Uit de in artikel 14, lid 1, bedoelde gegevens die professionele gebruikers moeten bijhouden, moet blijken of zij de volgende opties hebben overwogen:

–gewasrotatie;

–het gebruik van moderne teeltechnieken, waaronder vals-zaaibedtechniek, zaaitijd en ‑dichtheid, onderzaaien, tussenteelt, conserverende bodembewerking, snoeien en direct inzaaien;

–het gebruik van resistente of tolerante cultivars en hoogwaardig of gecertificeerd zaai- en pootgoed;

–het gebruik van evenwichtige bemesting, kalkbemesting en irrigatie- of drainagepraktijken;

–het voorkomen van de verspreiding van schadelijke organismen door middel van hygiënemaatregelen, waaronder regelmatige reiniging van machines en apparatuur;

–het beschermen en stimuleren van belangrijke nuttige organismen, waaronder gunstige gewasbeschermingsmaatregelen of het gebruik van ecologische infrastructuur binnen en buiten de productielocaties;

–de buitensluiting van plaagorganismen door gebruik te maken van beschermde constructies, netten en andere fysieke barrières.

Indien een professionele gebruiker een in de eerste alinea van dit lid genoemde maatregel niet heeft toegepast, worden de redenen daarvoor in het in artikel 14, lid 1, bedoelde register opgenomen.

3. Professionele gebruikers monitoren schadelijke organismen met behulp van passende methoden en instrumenten. Tot deze methoden en instrumenten behoort ten minste één van de volgende:

a) veldobservaties;

b) wetenschappelijk verantwoorde waarschuwings-, voorspellings- en vroegdiagnosesystemen, waar mogelijk;

c) het ter harte nemen van advies van gekwalificeerde beroepsadviseurs.

4. Professionele gebruikers maken gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen, fysieke en andere niet-chemische methoden. Professionele gebruikers mogen alleen chemische methoden gebruiken indien deze noodzakelijk zijn om schadelijke organismen tot een aanvaardbaar niveau te kunnen terugdringen wanneer geen van de andere in de leden 1, 2 en 3 bedoelde niet-chemische methoden nog effect sorteren en wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) uit de resultaten van de monitoring van schadelijke organismen blijkt, op basis van geregistreerde waarnemingen, dat chemische gewasbescherming tijdig moet worden toegepast vanwege de aanwezigheid van een voldoende groot aantal schadelijke organismen;

b) wanneer de professionele gebruiker op basis van een beslissingsondersteunend systeem, of op advies van een adviseur die voldoet aan de voorwaarden van artikel 23, middels een geregistreerde beslissing om preventieve redenen besluit om methoden met chemische gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken.

5. Professionele gebruikers passen gewasbeschermingsmiddelen toe die zo specifiek mogelijk zijn voor de bestrijding van de schadelijke organismen en zo weinig mogelijk neveneffecten hebben voor de menselijke gezondheid, niet-doelorganismen en het milieu.

6. Professionele gebruikers beperken het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen en andere interventievormen tot niveaus die niet hoger zijn dan de niveaus die absoluut noodzakelijk zijn voor de bestrijding van de schadelijke organismen en die het risico voor de ontwikkeling van resistentie in populaties van schadelijke organismen niet vergroten. Waar mogelijk gebruiken professionele gebruikers de volgende maatregelen:

a) verlaging van de toegepaste hoeveelheden;

b) verlaging van het aantal toepassingen;

c) gedeeltelijke toepassingen;

d) plaatselijke toepassing.

7. Wanneer het risico van resistentie tegen een gewasbeschermingsmaatregel bekend is en wanneer het niveau van schadelijke organismen dusdanig is dat herhaalde toepassing van die maatregel op de gewassen noodzakelijk is, passen professionele gebruikers de beschikbare strategieën ter voorkoming van resistentie toe om de doeltreffendheid van die maatregel in stand te houden.

Wanneer bij een gewasbeschermingsmaatregel herhaaldelijk gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen, gebruiken professionele gebruikers gewasbeschermingsmiddelen met een verschillende werking.

8. Professionele gebruikers:

a) controleren en documenteren de mate van succes van de toegepaste gewasbeschermingsmaatregelen op basis van de geregistreerde gegevens met betrekking tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en andere interventies, en van de monitoring van schadelijke organismen;

b) gebruiken de informatie die middels de in punt a) bedoelde maatregelen wordt verkregen in het kader van het besluitvormingsproces voor toekomstige interventies.

9. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 40 gedelegeerde handelingen tot wijziging van dit artikel vast te stellen om rekening te houden met de technische vooruitgang en wetenschappelijke ontwikkelingen.

Artikel 14

Registratie van preventieve maatregelen en interventies voor gewasbescherming door professionele gebruikers, en van advies over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

1. Wanneer een professionele gebruiker een preventieve maatregel neemt of een interventie uitvoert, registreert deze de volgende informatie in het in artikel 16 bedoelde elektronische register voor geïntegreerde gewasbescherming en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen dat het gebied bestrijkt waarin de professionele gebruiker werkzaam is:

a) elke preventieve maatregel of interventie en de reden voor die preventieve maatregel of interventie, waaronder een beschrijving en een beoordeling van de hoeveelheid plaagorganismen, wanneer de lidstaat waar de professionele gebruiker actief is, geen gewasspecifieke voorschriften voor het betrokken gewas en gebied heeft vastgesteld;

b) elke preventieve maatregel of interventie en de reden voor die preventieve maatregel of interventie, waaronder een beschrijving en een beoordeling van de hoeveelheid plaagorganismen, onder verwijzing naar meetbare criteria die zijn vastgesteld in de toepasselijke gewasspecifieke regels, als de lidstaat waarin de professionele gebruiker werkzaam is deze voor het betrokken gewas en gebied heeft vastgesteld.

2. Een professionele gebruiker registreert de naam van zijn adviseur en de datum en de inhoud van het van die adviseur ontvangen advies overeenkomstig artikel 26, lid 3, in het in artikel 16 bedoelde elektronische register voor geïntegreerde gewasbescherming en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De professionele gebruiker stelt deze informatie desgevraagd ter beschikking van de in artikel 15, lid 2, bedoelde bevoegde instantie.

3. Een professionele gebruiker maakt een elektronische registratie van elke toepassing van een gewasbeschermingsmiddel uit hoofde van artikel 67 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in het in artikel 16 bedoelde elektronische register voor geïntegreerde gewasbescherming en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Een professionele gebruiker maakt ook een elektronische registratie aan waarin wordt vermeld of de toepassing vanuit de lucht heeft plaatsgevonden of met behulp van apparatuur op de grond. In het geval van toepassing vanuit de lucht vermeldt de professionele gebruiker het type apparatuur dat werd gebruikt.

4. Om een uniforme structuur van de gegevens die professionele gebruikers overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 moeten invoeren in het elektronische register voor geïntegreerde gewasbescherming en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, kan de Commissie hiervoor middels uitvoeringshandelingen een model vaststellen. Een dergelijk model bevat velden voor het invoeren van gegevens die moeten worden bijgehouden overeenkomstig artikel 67 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en vereist het gebruik van een herkenbaar identificatienummer. Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 41, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 15

Uitvoering van geïntegreerde gewasbescherming met gebruik van gewasspecifieke regels

1. De lidstaten stellen op basis van de bestrijdingsmiddelen uit de geïntegreerde gewasbescherming landbouwkundige eisen vast die moeten worden nageleefd bij de teelt of de opslag van een specifiek gewas en die bedoeld zijn om te waarborgen dat chemische gewasbescherming alleen wordt gebruikt wanneer geen enkele andere niet-chemische methode nog effect sorteert en wanneer een drempelwaarde voor interventie is bereikt (“gewasspecifieke regels”). Bij de vaststelling van de gewasspecifieke regels voor het desbetreffende gewas wordt rekening gehouden met de in artikel 13 bedoelde beginselen van geïntegreerde gewasbescherming, en deze regels worden opgenomen in een bindende rechtshandeling.

2. Elke lidstaat wijst een bevoegde instantie aan die waarborgt dat de gewasspecifieke regels in wetenschappelijke zin deugdelijk zijn en voldoen aan dit artikel.

3. Uiterlijk op … [PB: gelieve de datum in te voegen: de eerste dag van de maand volgend op 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] heeft elke lidstaat doeltreffende en afdwingbare gewasspecifieke regels ingevoerd voor gewassen op een areaal dat ten minste 90 % van zijn oppervlakte cultuurgrond uitmaakt (met uitzondering van moestuinen). De lidstaten bepalen het geografische toepassingsgebied van deze regels en houden daarbij rekening met relevante landbouwkundige omstandigheden, waaronder de grondsoort, het soort gewassen en de overheersende klimatologische omstandigheden.

4. Ten minste negen maanden voor het moment waarop een gewasspecifieke regel krachtens het interne recht van toepassing wordt:

a) publiceren de lidstaten hiervan een ontwerp ter openbare raadpleging;

b) houden de lidstaten op transparante wijze rekening met opmerkingen die over het ontwerp werden ontvangen van belanghebbenden en het publiek;

c) leggen de lidstaten het ontwerp waarin de in punt b) bedoelde opmerkingen zijn verwerkt aan de Commissie voor.

5. Wanneer de Commissie overeenkomstig lid 4, punt c), van een ontwerp in kennis wordt gesteld, kan zij binnen zes maanden na ontvangst van het ontwerp bezwaar maken tegen de vaststelling daarvan door een lidstaat indien zij van mening is dat het ontwerp niet voldoet aan de criteria van lid 6. Indien de Commissie bezwaar maakt, onthoudt de lidstaat zich van vaststelling van het ontwerp tot die lidstaat de tekst zodanig heeft gewijzigd dat de in de bezwaren van de Commissie aangegeven tekortkomingen zijn weggenomen. Indien de Commissie niet overeenkomstig dit lid op een ontwerp voor een gewasspecifieke regel reageert, laat dat alle eventuele andere acties of besluiten van de Commissie krachtens andere rechtshandelingen van de Unie onverlet.

6. De eisen voor geïntegreerde gewasbescherming van artikel 13 worden door middel van gewasspecifieke regels in verifieerbare criteria omgezet waarbij, onder meer, het volgende wordt gespecificeerd:

a) de economisch meest significante schadelijke organismen die het gewas aantasten;

b) de niet-chemische interventies met teelt-, fysische en biologische maatregelen die doeltreffend zijn tegen de in punt a) bedoelde schadelijke organismen en de kwalitatieve criteria of voorwaarden waaronder deze interventies moeten plaatsvinden;

c) de gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico of alternatieven voor chemische gewasbeschermingsmiddelen die doeltreffend zijn tegen de in punt a) bedoelde schadelijke organismen en de kwalitatieve criteria of voorwaarden waaronder deze interventies moeten plaatsvinden;

d) andere chemische gewasbeschermingsmiddelen dan gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico die doeltreffend zijn tegen de in punt a) bedoelde schadelijke organismen en de kwalitatieve criteria of voorwaarden waaronder deze interventies moeten plaatsvinden;

e) de kwantitatieve criteria of voorwaarden waaronder chemische gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt wanneer de andere bestrijdingsmaatregelen die geen gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen vereisen, geen effect sorteren;

f) de meetbare criteria of voorwaarden waaronder gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt wanneer de andere bestrijdingsmaatregelen die geen gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen vereisen, geen effect sorteren;

g) de verplichting om waarnemingen te registreren waaruit blijkt dat de relevante drempelwaarde is bereikt.

7. Elke lidstaat evalueert zijn gewasspecifieke regels jaarlijks en actualiseert deze wanneer nodig, ook wanneer zij moeten worden aangepast aan veranderingen in de beschikbaarheid van bestrijdingsmiddelen tegen schadelijke organismen.

8. Een lidstaat die voornemens is een gewasspecifieke regel te actualiseren, moet ten minste zes maanden voordat die actualisering in het nationale recht van toepassing wordt:

a) een ontwerp van de geactualiseerde regels ter openbare raadpleging publiceren;

b) op transparante wijze rekening houden met opmerkingen die over het ontwerp werden ontvangen van belanghebbenden en het publiek;

c) het ontwerp waarin de in punt b) bedoelde opmerkingen zijn verwerkt aan de Commissie voorleggen.

9. Wanneer de Commissie in kennis wordt gesteld van een ontwerp uit hoofde van lid 8, kan zij binnen drie maanden na ontvangst van het ontwerp bezwaar maken tegen de actualisering van de gewasspecifieke regel door een lidstaat indien zij van mening is dat het ontwerp niet in overeenstemming is met de criteria van lid 6. Indien de Commissie bezwaar maakt, onthoudt de lidstaat zich van de actualisering van de gewasspecifieke regel tot die lidstaat de tekst zodanig heeft gewijzigd dat de in de bezwaren van de Commissie aangegeven tekortkomingen zijn weggenomen. Indien de Commissie niet overeenkomstig dit lid op een ontwerp voor een gewasspecifieke regel reageert, laat dat alle eventuele andere acties of besluiten van de Commissie krachtens andere rechtshandelingen van de Unie onverlet.

10. Een lidstaat waar aanzienlijke klimatologische of landbouwkundige verschillen tussen de regio’s bestaan, stelt voor elk van die regio’s gewasspecifieke regels vast.

11. Elke lidstaat publiceert al zijn gewasspecifieke regels op één website.

12. De Commissie publiceert op een website links naar de in lid 11 bedoelde websites van de lidstaten.

13. Uiterlijk op … [PB: gelieve de datum in te voegen: de eerste dag van de maand volgend op zeven jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] dient de Commissie een verslag bij het Europees Parlement en de Raad in over de vaststelling en handhaving van gewasspecifieke regels in de lidstaten en de overeenstemming van die regels met artikel 15.

Artikel 16

Elektronisch register voor geïntegreerde gewasbescherming en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

1. Elke lidstaat wijst een of meer bevoegde instanties aan om een of meer elektronische registers voor geïntegreerde gewasbescherming en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op te zetten en bij te houden.

Dit elektronisch register (deze elektronische registers) voor geïntegreerde gewasbescherming en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bevat (bevatten) de volgende informatie gedurende een periode van ten minste 3 jaar met ingang van de datum van registratie:

a) elke preventieve maatregel of interventie en de redenen voor die preventieve maatregel of interventie die overeenkomstig artikel 14, lid 1, is geregistreerd;

b) de naam van de adviseur en de datum en inhoud van het ontvangen advies, geregistreerd overeenkomstig artikel 14, lid 2;

c) een elektronische registratie van elke toepassing van een gewasbeschermingsmiddel ingevolge artikel 67 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en een verslag over elke toepassing vanuit de lucht die heeft plaatsgevonden op grond van artikel 20, zoals vereist in artikel 14, lid 3.

2. De in lid 1 bedoelde registers zijn toegankelijk voor professionele gebruikers om hen in staat te stellen de elektronische gegevens overeenkomstig artikel 14 in te voeren.

3. De in lid 1 bedoelde bevoegde instanties verifiëren de naleving door professionele gebruikers van artikel 14.

4. De in lid 1 bedoelde bevoegde instanties dienen eenmaal per jaar bij de Commissie een samenvatting en analyse in van de ingevolge artikel 14 verzamelde informatie en van alle aanvullende gegevens over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die zijn verzameld overeenkomstig artikel 67 van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

5. De in lid 1 bedoelde bevoegde instanties delen de uit hoofde van lid 1, punten a) en c), van dit artikel verzamelde gegevens met de nationale bevoegde instanties die belast zijn met de uitvoering van de Richtlijnen 2000/60/EG en (EU) 2020/2184 om deze gegevens in geanonimiseerde vorm te kruisen met monitoringgegevens over het milieu, het grondwater en de waterkwaliteit, teneinde de identificatie, meting en vermindering van risico’s van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren.

6. De in lid 1 bedoelde bevoegde instanties waarborgen de toegang van de nationale statistische diensten tot de in lid 1 bedoelde registers ten behoeve van de ontwikkeling, productie en verspreiding van officiële statistieken.

7. Om een uniforme structuur van de in lid 4 bedoelde samenvatting en analyse te waarborgen, kan de Commissie hiervoor middels uitvoeringshandelingen een standaardmodel vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 41, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK V

GEBRUIK, OPSLAG EN VERWIJDERING VAN GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN

Artikel 17

Algemene eisen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik en van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur

1. Een voor professioneel gebruik toegelaten gewasbeschermingsmiddel kan alleen worden gebruikt door een professionele gebruiker:

a) aan wie een opleidingscertificaat is afgegeven voor het volgen van cursussen voor professionele gebruikers overeenkomstig artikel 25, of die overeenkomstig artikel 25, lid 5, kan aantonen in een centraal elektronisch register te zijn opgenomen na het volgen van dergelijke cursussen; en

b) die gebruikmaakt van de diensten van een onafhankelijk adviseur overeenkomstig artikel 26, lid 3.

2. Gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen mogen alleen worden gebruikt en gekocht door professionele gebruikers.

3. Professioneel gebruikte toepassingsapparatuur mag alleen worden gebruikt door professionele gebruikers die in het bezit zijn van een aan hen afgegeven opleidingscertificaat voor het volgen van cursussen voor professionele gebruikers overeenkomstig artikel 25, of die overeenkomstig artikel 25, lid 5, kunnen aantonen in een centraal elektronisch register te zijn opgenomen na het volgen van dergelijke cursussen.

4. Binnen drie jaar na de datum van eerste aankoop, en vervolgens om de drie jaar, biedt een professionele gebruiker zijn of haar professioneel gebruikte toepassingsapparatuur aan voor een keuring uit hoofde van artikel 31. Wanneer drie jaar zijn verstreken sinds de datum van eerste aankoop van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur mag een professionele gebruiker deze apparatuur alleen voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen gebruiken indien die apparatuur aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

a) de apparatuur is goedgekeurd en de resultaten zijn overeenkomstig artikel 31, lid 6, ingevoerd in het elektronisch register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur;

b) op die apparatuur is een afwijking uit hoofde van artikel 32, lid 1, of artikel 32, lid 3, van toepassing.

Op het moment waarop hij de apparatuur ter keuring aanbiedt, verstrekt de eigenaar van de apparatuur of diens vertegenwoordiger de bevoegde instantie of het orgaan dat de keuring verricht de benodigde informatie om de bevoegde instantie in staat te stellen te voldoen aan haar registratieverplichtingen uit hoofde van artikel 30, lid 1, punt b).

5. Een professionele gebruiker inspecteert en gebruikt toepassingsapparatuur overeenkomstig de handleiding van de fabrikant.

Artikel 18

Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden

1. Het gebruik van alle gewasbeschermingsmiddelen is verboden in alle gevoelige gebieden en binnen een afstand van drie meter van deze gebieden. Deze bufferzone van drie meter mag niet worden verkleind door gebruik van alternatieve risicolimiteringstechnieken.

2. De lidstaten kunnen grotere verplichte bufferzones rondom gevoelige gebieden instellen.

3. In afwijking van lid 1 kan een door een lidstaat aangewezen bevoegde instantie een professionele gebruiker toestaan een gewasbeschermingsmiddel in een gevoelig gebied te gebruiken gedurende een beperkte periode met een nauwkeurig vastgestelde begin- en einddatum, die zo kort mogelijk is, maar niet langer dan 60 dagen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) er is sprake van een aangetoond ernstig en uitzonderlijk risico voor de verspreiding van quarantaineorganismen of invasieve uitheemse soorten;

b) er is geen technisch haalbare alternatieve bestrijdingstechniek met een lager risico om de verspreiding van quarantaineorganismen of invasieve uitheemse soort tegen te gaan.

4. In een aanvraag van een professionele gebruiker voor een vergunning voor het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel in een gevoelig gebied moet informatie worden opgenomen waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van lid 3 is voldaan.

5. De in lid 3 bedoelde bevoegde instantie neemt binnen twee weken na indiening een besluit over de vergunningaanvraag voor het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel.

6. In de vergunning voor het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel in een gevoelig gebied wordt het volgende vermeld:

a) de voorwaarden voor beperkt en gecontroleerd gebruik door de aanvrager;

b) de verplichting om rondom het te behandelen gebied mededelingen aan te brengen over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, en de eventuele specifieke vorm waarin die mededelingen moeten worden aangebracht;

c) risicobeperkende maatregelen;

d) de geldigheidsduur van de vergunning.

7. Een professionele gebruiker aan wie een vergunning is afgegeven om een gewasbeschermingsmiddel in een gevoelig gebied te gebruiken, brengt mededelingen van die strekking rondom het te behandelen gebied aan, in de vorm die in de vergunning is voorgeschreven.

8. Wanneer een vergunning voor het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel in een gevoelig gebied is afgegeven, maakt de in lid 3 bedoelde bevoegde instantie vóór de eerste dag waarop deze vergunning geldig is de volgende informatie openbaar:

a) de plaats van gebruik;

b) de motivering van de uitzonderlijke omstandigheden die de toepassing van een gewasbeschermingsmiddel rechtvaardigen;

c) de begin- en einddatum van de goedkeuringsperiode van de vergunning, die niet langer is dan 60 opeenvolgende dagen;

d) de relevante weersomstandigheden voor een veilige toepassing;

e) de naam van het (de) gewasbeschermingsmiddel(en);

f) de te gebruiken toepassingsapparatuur en de te nemen risicobeperkende maatregelen.

Artikel 19

Maatregelen ter bescherming van het aquatisch milieu en het drinkwater

1. Het gebruik van alle gewasbeschermingsmiddelen is verboden op alle oppervlaktewateren en binnen een afstand van drie meter van deze wateren. Deze bufferzone van drie meter mag niet worden verkleind door gebruik van alternatieve risicolimiteringstechnieken.

2. De lidstaten kunnen grotere verplichte bufferzones rondom oppervlaktewateren instellen.

3. Uiterlijk op … [PB: gelieve de datum van toepassing van deze verordening in te voegen] hebben de lidstaten passende maatregelen ingevoerd om verslechtering van de oppervlakte- en grondwatertoestand en van het kust- en zeewater te voorkomen zodat een goede oppervlakte- en grondwatertoestand kan worden bereikt, om het aquatisch milieu en de drinkwatervoorraden te beschermen tegen de gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen en om in ieder geval de doelstellingen van de Richtlijnen 2000/60/EG, 2006/118/EG, 2008/105/EG, 2008/56/EG en (EU) 2020/2184 te verwezenlijken.

Artikel 20

Toepassing van gewasbeschermingsmiddelen vanuit de lucht

1. Toepassing vanuit de lucht is verboden.

2. In afwijking van lid 1 mag een door een lidstaat aangewezen bevoegde instantie aan een professionele gebruiker in een van de volgende situaties een vergunning afgeven voor toepassing vanuit de lucht:

a) vanwege de ontoegankelijkheid van het terrein is er geen technisch haalbaar alternatief voor de toepassing vanuit de lucht;

b) de toepassing vanuit de lucht heeft minder nadelige gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu dan de andere toepassingsmethoden omdat de uitrusting voor toepassing vanuit de lucht op het desbetreffende terrein sneller kan worden ingezet dan apparatuur op de grond en zo kan worden voorkomen dat het aantal plantenplagen toeneemt omdat voor toepassing met apparatuur op de grond meer tijd nodig is, of omdat toepassing vanuit de lucht bodemerosie tot een minimum beperkt wanneer ongunstige weersomstandigheden het land ongeschikt maken voor landvoertuigen, en aan de volgende voorwaarden is voldaan:

i) de in het luchtvaartuig aangebrachte toepassingsapparatuur is geregistreerd in het in artikel 33, lid 1, bedoelde elektronisch register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur;

ii) het luchtvaartuig is uitgerust met toebehoren conform de beste beschikbare technologie om de gewasbeschermingsmiddelen nauwkeurig toe te passen en overwaaiing van de spuitnevel te verminderen;

iii) het gewasbeschermingsmiddel is uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 toegelaten voor gebruik via toepassing vanuit de lucht.

3. In een aanvraag van een professionele gebruiker voor een vergunning voor toepassing vanuit de lucht moet informatie worden opgenomen waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan.

4. Wanneer een vergunning voor toepassing vanuit de lucht wordt verleend, moet de in lid 2 bedoelde bevoegde instantie vóór de eerst mogelijke datum van toepassing vanuit de lucht de volgende informatie openbaar maken:

a) de plaats en de oppervlakte van het areaal waarop toepassing vanuit de lucht plaatsvindt, aangegeven op een kaart;

b) de geldigheidsduur van de vergunning voor toepassing vanuit de lucht, die voor een beperkte duur met een nauwkeurig vastgestelde begin- en einddatum wordt afgegeven en zo kort mogelijk is, maar niet langer dan 60 dagen;

c) de relevante weersomstandigheden voor een veilige toepassing;

d) de naam van het (de) gewasbeschermingsmiddel(en);

e) de te gebruiken toepassingsapparatuur en de te nemen risicobeperkende maatregelen.

5. Een professionele gebruiker aan wie een vergunning voor toepassing vanuit de lucht is afgegeven, brengt ten minste twee dagen vóór de dag van elke specifieke toepassing vanuit de lucht mededelingen van die strekking aan rondom het te behandelen gebied.

Artikel 21

Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij toepassing vanuit de lucht door bepaalde categorieën onbemande luchtvaartuigen

1. Wanneer bepaalde categorieën onbemande luchtvaartuigen voldoen aan de criteria van lid 2 kan een lidstaat voor toepassing vanuit de lucht door dergelijke onbemande luchtvaartuigen een afwijking toestaan van het verbod van artikel 20, lid 1, voordat enige toepassing van gewasbeschermingsmiddelen vanuit de lucht plaatsvindt.

2. Voor toepassing vanuit de lucht door een onbemand luchtvaartuig kan door de lidstaat een afwijking worden toegestaan van het verbod van artikel 20, lid 1, wanneer factoren die verband houden met het gebruik van het onbemande luchtvaartuig aantonen dat de risico’s van het gebruik ervan geringer zijn dan de risico’s die voortvloeien uit andere in de lucht en op de grond gebruikte toepassingsapparatuur. Tot deze factoren behoren criteria die verband houden met:

a) de technische specificaties van het onbemande luchtvaartuig, onder meer met betrekking tot overwaaiing van de spuitnevel, aantal en grootte van de rotoren, laadvermogen, breedte van de sproeibomen en totaalgewicht, werkhoogte en snelheid;

b) de weersomstandigheden, met inbegrip van de windsnelheid;

c) het te besproeien gebied, met inbegrip van de topografie ervan;

d) de beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen die in de betrokken lidstaat zijn toegelaten voor gebruik als ULV-formuleringen (Ultra Low Volume);

e) het potentiële gebruik van onbemande luchtvaartuigen in combinatie met real-time kinematische precisielandbouw in bepaalde gevallen;

f) het vereiste opleidingsniveau voor piloten van een onbemand luchtvaartuig;

g) mogelijk gelijktijdige inzet van meerdere onbemande luchtvaartuigen in hetzelfde gebied.

3. De Commissie is bevoegd om ter aanvulling van deze verordening overeenkomstig artikel 40 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde gedetailleerde criteria te formuleren voor de in lid 2 bedoelde factoren zodra door de vooruitgang van de techniek en wetenschappelijke ontwikkelingen dergelijke nauwkeurige criteria kunnen worden geformuleerd.

Artikel 22

Opslag, verwijdering en hantering

1. Uiterlijk op … [PB: gelieve de toepassingsdatum van deze verordening in te voegen] hebben de lidstaten doeltreffende maatregelen ingevoerd en de noodzakelijke structuren ingesteld om de veilige verwijdering van ongebruikte gewasbeschermingsmiddelen, verdunde oplossingen die gewasbeschermingsmiddelen bevatten en verpakkingen mogelijk te maken op een wijze die de menselijke gezondheid of het milieu niet in gevaar brengt.

2. Voor professionele gebruikers omvatten de in lid 1 bedoelde maatregelen uitvoerige eisen ten aanzien van:

a) de veilige opslag en hantering van gewasbeschermingsmiddelen, en hun verdunning en vermenging vóór toepassing;

b) de hantering van verpakkingen en restanten van gewasbeschermingsmiddelen;

c) de reiniging van de gebruikte apparatuur na toepassing;

d) de verwijdering van oude gewasbeschermingsmiddelen en restanten en hun verpakking.

3. De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen die voor niet-professionele gebruikers zijn toegelaten om gevaren bij hun hantering te voorkomen en, indien voorkoming niet mogelijk is, te beperken. Tot deze maatregelen kunnen maatregelen behoren die beperkingen opleggen wat de grootte van de verpakkingen of containers betreft. In deze maatregelen kan worden bepaald dat niet-professionele gebruikers uitsluitend gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico en andere gewasbeschermingsmiddelen in de vorm van kant-en-klare bereidingen mogen gebruiken, naast maatregelen die voorzien in het gebruik van een veilige sluiting of een slot op verpakkingen of containers.

4. Fabrikanten, distributeurs en professionele gebruikers waarborgen dat gewasbeschermingsmiddelen worden opgeslagen in specifieke opslagfaciliteiten voor gewasbeschermingsmiddelen die zodanig gebouwd zijn dat het ongewenst vrijkomen daarvan wordt voorkomen.

Fabrikanten, distributeurs en professionele gebruikers waarborgen dat de locatie, grootte en ventilatie van de opslagfaciliteit en de bij de bouw ervan gebruikte materialen geschikt zijn om het ongewenst vrijkomen te voorkomen en om de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen.

Artikel 23

Advies over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

Alleen een adviseur aan wie een opleidingscertificaat is afgegeven voor het volgen van cursussen voor adviseurs overeenkomstig artikel 25, of die overeenkomstig artikel 25, lid 5, kan aantonen in een centraal elektronisch register te zijn opgenomen na het volgen van dergelijke cursussen, mag aan een professionele gebruiker advies geven over het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel.

HOOFDSTUK VI

VERKOOP VAN GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN

Artikel 24

Eisen ten aanzien van de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen

1. Een distributeur verkoopt een voor professioneel gebruik toegelaten gewasbeschermingsmiddel uitsluitend aan een koper of diens vertegenwoordiger wanneer die distributeur op het moment van de aankoop heeft gecontroleerd of de koper of vertegenwoordiger een professionele gebruiker is die in het bezit is van een opleidingscertificaat voor het volgen van cursussen voor professionele gebruikers dat is afgegeven overeenkomstig artikel 25, of die overeenkomstig artikel 25, lid 5, aantoont in een centraal elektronisch register te zijn opgenomen na het volgen van dergelijke cursussen.

2. Wanneer een koper een rechtspersoon is, mag een distributeur een voor professioneel gebruik toegelaten gewasbeschermingsmiddel uitsluitend aan een vertegenwoordiger van de koper van het gewasbeschermingsmiddel verkopen wanneer die distributeur op het moment van de aankoop heeft gecontroleerd of de vertegenwoordiger in het bezit is van een opleidingscertificaat voor het volgen van cursussen voor professionele gebruikers dat is afgegeven overeenkomstig artikel 25 of overeenkomstig artikel 25, lid 5, aantoont in een centraal elektronisch register te zijn opgenomen na het volgen van dergelijke cursussen.

3. Een distributeur instrueert een koper van een gewasbeschermingsmiddel om vóór gebruik het etiket ervan te lezen en het product te gebruiken overeenkomstig de aanwijzingen op het etiket, en informeert de koper over de in artikel 27 bedoelde website.

4. Een distributeur verstrekt aan niet-professionele gebruikers algemene informatie over de risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, met inbegrip van de informatie over gevaren, blootstelling, correcte opslag, hantering, toepassing en veilige verwijdering overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad 86 , en beveelt alternatieve gewasbeschermingsmiddelen met een gering risico aan en manieren om risico’s bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te beperken.

5. Elke distributeur zorgt voor voldoende personeel dat in het bezit is van een overeenkomstig artikel 25 afgegeven opleidingscertificaat voor het volgen van cursussen voor distributeurs of dat overeenkomstig artikel 25, lid 5, kan aantonen in een centraal elektronisch register te zijn ingeschreven na het volgen van dergelijke cursussen en dat op het moment van verkoop beschikbaar is om kopers van gewasbeschermingsmiddelen bij de verkoop adequaat te informeren over het gebruik ervan, gerelateerde risico’s voor de gezondheid en milieu en de passende veiligheidsvoorschriften om die risico’s te beheersen.

6. De in lid 5 bedoelde distributeur informeert de koper van een gewasbeschermingsmiddel over minder gevaarlijke bestrijdingstechnieken voordat de koper een gewasbeschermingsmiddel met een groter risico voor de menselijke gezondheid en het milieu koopt.

HOOFDSTUK VII

OPLEIDING, INFORMATIE EN BEWUSTMAKING

Artikel 25

Opleiding en certificering

1. Een overeenkomstig lid 2 aangewezen bevoegde instantie stelt een of meer organen aan om de volgende opleidingen te geven:

a) basisopleiding en vervolgopleiding voor professionele gebruikers en distributeurs over de in bijlage III genoemde onderwerpen;

b) praktische opleiding voor professionele gebruikers over het gebruik van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur;

c) uitvoerige opleiding voor adviseurs over de in bijlage III genoemde onderwerpen, met bijzondere nadruk op de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming.

2. Elke lidstaat wijst een of meer bevoegde instanties aan die verantwoordelijk is (zijn) voor de uitvoering van het stelsel voor opleiding en certificering van alle in lid 1 bedoelde opleidingen en voor de afgifte en verlenging van opleidingscertificaten, de actualisering van het centraal elektronisch register, de verstrekking van bewijzen van inschrijving in het centraal elektronisch register en het toezicht op de uitvoering van de in lid 1 bedoelde taken door het orgaan dat de opleiding heeft gegeven.

3. De in lid 1 bedoelde opleiding kan deel uitmaken van de door de lidstaten opgezette opleidingsinterventies overeenkomstig artikel 78 van Verordening (EU) 2021/2115.

4. Een opleidingscertificaat of inschrijving in een centraal elektronisch register bevat de volgende informatie:

a) de naam van de professionele gebruiker, distributeur of adviseur aan wie de opleiding werd gegeven;

b) de werkgever van de professionele gebruiker, distributeur of adviseur aan wie de opleiding werd gegeven, wanneer die werkgever een rechtspersoon of een natuurlijke persoon in zijn beroepsmatige hoedanigheid is;

c) wanneer een lidstaat verschillende soorten opleidingen geeft aan verschillende categorieën professionele gebruikers, distributeurs of adviseurs, het soort opleiding dat werd gegeven;

d) de datum waarop voldoende kennis van de relevante in bijlage III genoemde onderwerpen werd aangetoond;

e) de naam van het orgaan dat de opleiding heeft gegeven;

f) het aantal opleidingsuren;

g) de geldigheidsduur van het opleidingscertificaat of van de inschrijving in het centraal elektronisch register.

5. Een overeenkomstig lid 2 aangewezen bevoegde instantie verstrekt een elektronisch bewijs van inschrijving in een centraal elektronisch register aan een professionele gebruiker, distributeur of adviseur op het moment waarop de inschrijving in het register wordt ingevoerd. Dit elektronisch bewijs bevat een vermelding van de geldigheidsperiode van de inschrijving in het centraal elektronisch register.

6. Een opleidingscertificaat of een vermelding in een centraal elektronisch register heeft een geldigheidsduur van tien jaar voor een distributeur of professionele gebruiker en van vijf jaar voor een adviseur.

7. Met inachtneming van lid 6 mag een opleidingscertificaat of een inschrijving in een centraal elektronisch register uitsluitend worden afgegeven respectievelijk ingevoerd of verlengd indien de houder van het certificaat of degene wiens naam in het centraal elektronisch register is ingevoerd aantoont dat een in lid 1, punt a) of c), bedoelde basisopleiding en vervolg- of uitvoerige opleiding met goed gevolg is voltooid.

8. Onverminderd lid 6 mag een opleidingscertificaat worden afgegeven aan een persoon die het volgen van een vooropleiding kan aantonen door middel van formele getuigschriften waaruit blijkt dat betrokkene beschikt over een grotere kennis van de in bijlage III genoemde onderwerpen dan het geval zou zijn na de in lid 1 genoemde opleiding.

9. Een overeenkomstig lid 2 aangewezen bevoegde instantie of een in lid 1 bedoeld aangesteld orgaan trekt een opleidingscertificaat in indien het ten onrechte is afgegeven of verlengd, of verbetert een inschrijving in het centraal elektronisch register indien zij onjuist was ingevoerd.

10. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 40 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III, teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang en wetenschappelijke ontwikkelingen.

Artikel 26

Onafhankelijk adviessysteem

1. Elke lidstaat wijst een bevoegde instantie aan voor de instelling van, het toezicht op en de monitoring van de werking van een systeem van onafhankelijke adviseurs voor professionele gebruikers. Dat systeem kan gebruikmaken van de in artikel 15 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde onpartijdige bedrijfsadviseurs voor de landbouw, die geregeld moeten worden bijgeschoold en kunnen worden gefinancierd ingevolge artikel 78 van dezelfde verordening.

2. De in lid 1 bedoelde bevoegde instantie waarborgt dat adviseurs die zijn geregistreerd in het in dat lid bedoelde systeem (“onafhankelijk adviseur”) in geen geval strijdige belangen hebben en, meer in het bijzonder, niet in een situatie verkeren die, rechtstreeks of onrechtstreeks, van invloed kan zijn op hun vermogen om hun beroepstaken onpartijdig uit te oefenen.

3. Elke professionele gebruiker raadpleegt ten minste eenmaal per jaar een onafhankelijke adviseur om het in lid 4 bedoelde strategische advies te ontvangen.

4. Een in lid 3 bedoelde adviseur verstrekt strategisch advies over:

a) de toepassing van relevante bestrijdingstechnieken om schadelijke organismen te voorkomen;

b) de uitvoering van geïntegreerde gewasbescherming;

c) de technieken voor precisielandbouw, waaronder het gebruik ruimtevaartgegevens en ‑diensten;

d) het gebruik van niet-chemische methoden;

e) maatregelen om de risico’s van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen voor de menselijke gezondheid en het milieu en name voor de biodiversiteit, waaronder bestuivers, doeltreffend tot een minimum terug te brengen, met inbegrip van risicobeperkende maatregelen en technieken, wanneer het gebruik van dergelijke middelen noodzakelijk is.

Artikel 27

Informatie en bewustmaking

1. Elke lidstaat wijst een bevoegde instantie aan om informatie aan burgers te verstrekken, in het bijzonder door middel van bewustmakingsprogramma’s, over de risico’s die verband houden met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

2. De in lid 1 bedoelde bevoegde instantie opent een of meer websites waarop informatie wordt verstrekt over risico’s die verband houden met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Die informatie kan rechtstreeks worden verstrekt of via links naar relevante websites van andere nationale of internationale organen.

3. Op de websites die overeenkomstig lid 2 worden geopend, wordt informatie verstrekt over:

a) de potentiële risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu door acute of chronische effecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen;

b) de wijze waarop de in punt a) bedoelde potentiële risico’s kunnen worden beperkt;

c) alternatieven voor chemische gewasbeschermingsmiddelen;

d) de procedure voor de goedkeuring van werkzame stoffen en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen;

e) vergunningen die zijn afgegeven op grond van artikel 18 of artikel 20;

f) een link naar de in artikel 7 bedoelde website;

g) de rechten van derden om inzage te vragen in informatie over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door zich te wenden tot de desbetreffende bevoegde instantie overeenkomstig artikel 67, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

Artikel 28

Informatie over acute en chronische vergiftiging

1. Elke lidstaat wijst een bevoegde instantie aan om systemen in stand te houden of in te voeren voor het verzamelen en actualiseren van de volgende informatie over incidenten met acute en chronische vergiftiging door blootstelling van personen aan gewasbeschermingsmiddelen:

a) de naam en het toelatingsnummer van het gewasbeschermingsmiddel en de werkzame stoffen die een rol hebben gespeeld bij het incident met acute of chronische vergiftiging;

b) het aantal personen met een vergiftiging;

c) de symptomen van de vergiftiging;

d) de duur en de ernst van de symptomen;

e) de vraag of een bevestigd incident met acute of chronische vergiftiging het gevolg was van:

i) correct gebruik van een gewasbeschermingsmiddel;

ii) verkeerd gebruik van een gewasbeschermingsmiddel;

iii) gebruik van een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel; of

iv) opzettelijke inname of blootstelling.

2. Uiterlijk op 31 augustus van elk jaar dient elke lidstaat bij de Commissie een verslag in met de volgende informatie:

a) het aantal incidenten met acute en chronische vergiftiging door blootstelling van personen aan gewasbeschermingsmiddelen in het voorgaande kalenderjaar;

b) de in lid 1 bedoelde informatie voor elk vergiftigingsincident.

3. De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen het formaat vast waarin de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatie en gegevens moeten worden ingediend. Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 41, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK VIII

TOEPASSINGSAPPARATUUR

Artikel 29

Elektronisch register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur

1. Uiterlijk op … [PB: gelieve datum in te voegen: de eerste dag van de maand volgend op negen maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] registreert een eigenaar van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur het feit dat hij of zij de eigenaar van de toepassingsapparatuur is in het in artikel 33 bedoelde elektronisch register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur met behulp van het formulier van bijlage V, tenzij de lidstaat waarin de eigenaar de apparatuur gebruikt die apparatuur overeenkomstig artikel 32, lid 3, van keuring heeft vrijgesteld.

2. Bij de verkoop van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur registreren de verkoper en de koper de verkooptransactie binnen 30 dagen na de verkoop in het in artikel 33 bedoelde elektronisch register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur met behulp van het formulier van bijlage V, tenzij de professioneel gebruikte toepassingsapparatuur in de desbetreffende lidstaat of lidstaten overeenkomstig artikel 32, lid 3, van keuring is vrijgesteld. Een soortgelijke verplichting om een overdracht van eigendom in het elektronisch register te registreren is van toepassing bij elke andere wijziging in de eigendom van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur die in de desbetreffende lidstaat of lidstaten overeenkomstig artikel 32, lid 3, niet van keuring is vrijgesteld.

3. Indien professioneel gebruikte toepassingsapparatuur buiten gebruik wordt gesteld en hernieuwd gebruik niet is voorgenomen, registreert de eigenaar van die apparatuur het feit dat de apparatuur buiten gebruik is gesteld binnen 30 dagen na de buitengebruikstelling in het in artikel 33 bedoelde elektronisch register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur met behulp van het formulier van bijlage V.

4. Indien professioneel gebruikte toepassingsapparatuur opnieuw in gebruik wordt genomen, registreert de eigenaar van die apparatuur dat feit binnen 30 dagen na de hernieuwde ingebruikname in het in artikel 33 bedoelde elektronisch register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur met behulp van het formulier van bijlage V.

5. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 40 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage V, teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang en wetenschappelijke ontwikkelingen.

Artikel 30

Verzameling van informatie en toezicht

1. Elke lidstaat wijst een of meer bevoegde instanties aan om:

a) een centraal elektronisch register op te zetten en bij te houden om informatie te registreren over alle professioneel gebruikte toepassingsapparatuur in de lidstaat;

b) het centraal elektronisch register te gebruiken voor de ontvangst en de verwerking van registraties van derden met betrekking tot eigendom, overdracht van eigendom, verkoop, buitengebruikstelling en hernieuwde ingebruikname van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur;

c) toepassingsapparatuur te keuren of toezicht op die keuring uit te oefenen overeenkomstig artikel 31, leden 1, 2, 3 en 6;

d) keuringscertificaten af te geven of toezicht op die afgifte uit te oefenen overeenkomstig artikel 31, lid 7.

Wanneer de aangewezen bevoegde instantie de keuring van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur niet zelf verricht, stelt zij een of meer organen aan om deze keuringen te verrichten.

2. Elke lidstaat verricht officiële controles om de naleving door marktdeelnemers van de bepalingen van deze verordening met betrekking tot toepassingsapparatuur te verifiëren. De lidstaten nemen passende vervolgmaatregelen om de specifieke of systemische tekortkomingen te verhelpen die worden vastgesteld tijdens de controles die de deskundigen van de Commissie overeenkomstig de leden 3 en 4 verrichten. Zij verstrekken de nodige bijstand om te waarborgen dat de deskundigen van de Commissie toegang hebben tot alle voor het uitvoeren van hun taken relevante gebouwen of delen daarvan, goederen en informatie, met inbegrip van computersystemen.

3. Deskundigen van de Commissie verrichten in elke lidstaat controles, waaronder audits, om de toepassing van de in deze verordening opgenomen regels met betrekking tot toepassingsapparatuur te verifiëren. De deskundigen kunnen onderzoeken instellen naar, en informatie verzamelen over officiële controles en handhavingspraktijken op het gebied van toepassingsapparatuur.

4. De Commissie:

a) stelt een ontwerpverslag op over de bevindingen en over aanbevelingen om de door haar deskundigen bij deze controles vastgestelde tekortkomingen te verhelpen;

b) zendt de lidstaten waar deze controles zijn verricht ter becommentariëring een exemplaar toe van het in punt a) bedoelde ontwerpverslag;

c) houdt rekening met de in punt b) bedoelde opmerkingen van de lidstaat bij het opstellen van het definitieve verslag over de bevindingen van de controles die haar deskundigen overeenkomstig dit artikel in de lidstaten hebben verricht;

d) maakt het in punt c) bedoelde definitieve verslag en de in punt b) bedoelde opmerkingen van de lidstaten openbaar.

Artikel 31

Keuring van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur

1. De in artikel 30 bedoelde bevoegde instantie of een door deze instantie aangewezen orgaan keurt professioneel gebruikte toepassingsapparatuur om de drie jaar, gerekend vanaf de datum van eerste aankoop. De bevoegde instantie waarborgt dat er voldoende personeel, uitrusting en andere benodigde middelen aanwezig zijn voor de keuring van alle te keuren toepassingsapparatuur binnen de cyclus van drie jaar.

2. Bij de in lid 1 bedoelde keuring wordt geverifieerd of de professioneel gebruikte toepassingsapparatuur voldoet aan de eisen van bijlage IV.

3. De keuring wordt verricht op een plaats waar het risico van vervuiling en waterverontreiniging kan worden voorkomen. De invloed van externe omstandigheden op de reproduceerbaarheid van de keuringsresultaten, waaronder invloeden van wind en regen, wordt door de instantie of het orgaan die (dat) de keuring verricht tot een minimum beperkt.

4. Alle uitrusting die nodig is voor een keuring en door de keurmeester wordt gebruikt voor het keuren van de toepassingsapparatuur is nauwkeurig, in goede staat en gecontroleerd, en wordt, indien nodig, met regelmatige tussenpozen geijkt.

5. De eigenaar van de professioneel gebruikte toepassingsapparatuur waarborgt dat de toepassingsapparatuur voor de aanvang van de keuring schoon en veilig is.

6. De resultaten van elke keuring waarbij professioneel gebruikte toepassingsapparatuur wordt goedgekeurd, worden door de in artikel 30 bedoelde bevoegde instantie geregistreerd in het in artikel 33 bedoelde centraal elektronisch register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur.

7. Een keuringscertificaat wordt:

a) door de in artikel 30 bedoelde bevoegde instantie aan de eigenaar van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur afgegeven wanneer die apparatuur voldoet aan de eisen van bijlage IV; en

b) door die bevoegde instantie geregistreerd in het in artikel 33 bedoelde centraal elektronisch register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur.

8. Een in lid 6 bedoelde registratie heeft een geldigheidsduur van drie jaar, tenzij de lidstaat op grond van artikel 32 een andere keuringstermijn vaststelt.

9. Elke lidstaat erkent een in lid 7 bedoeld certificaat of een in lid 6 bedoelde registratie voor professioneel gebruikte toepassingsapparatuur die in een andere lidstaat is geregistreerd.

10. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 40 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van dit artikel en bijlage IV, teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang en wetenschappelijke ontwikkelingen.

11. Professioneel gebruikte toepassingsapparatuur die wordt gekeurd volgens geharmoniseerde keuringsnormen die zijn ontwikkeld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad 87 worden geacht te voldoen aan de eisen van bijlage IV.

Artikel 32

Door de lidstaten toegestane afwijkingen voor de keuring van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur

1. Een lidstaat kan, na uitvoering van de in lid 2 bedoelde risicobeoordeling, minder strenge keuringseisen vaststellen en van artikel 31 afwijkende keuringstermijnen voorschrijven voor professioneel gebruikte toepassingsapparatuur die zeer weinig wordt gebruikt blijkens een raming uit de in lid 2 bedoelde risicobeoordeling, en die wordt vermeld in het in artikel 8 bedoelde nationale actieplan.

Dit lid is niet van toepassing op de volgende professioneel gebruikte toepassingsapparatuur:

a) op treinen of luchtvaartuigen gemonteerde spuitapparatuur;

b) veldspuiten met horizontale sproeibomen en een breedte van meer dan 3 m, met inbegrip van spuiten die zijn gemonteerd op zaaiapparatuur met een breedte van meer dan 3 m;

c) verticale spuit of boomgaardspuit met luchtondersteuning.

2. Alvorens in lid 1 bedoelde minder strenge keuringseisen en afwijkende keuringstermijnen vast te stellen, verricht de lidstaat een risicobeoordeling naar de mogelijke gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu. De in artikel 30 bedoelde bevoegde instantie bewaart een exemplaar van de risicobeoordeling voor controle door de Commissie.

3. Een lidstaat kan handapparatuur of rugspuiten die professioneel worden gebruikt van de in artikel 31 bedoelde keuring vrijstellen op basis van een risicobeoordeling van hun potentiële gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu, waarin een raming moet worden opgenomen van de schaal waarop zij worden gebruikt. De in artikel 30 bedoelde bevoegde instantie bewaart een exemplaar van de risicobeoordeling voor controle door de Commissie.

4. Voor professioneel gebruikte toepassingsapparatuur die ingevolge lid 3 van keuring is vrijgesteld, vervalt de verplichting om een registratie in te voeren in het in artikel 29 bedoelde elektronisch register of de verplichte registratie als bedoeld in artikel 33.

Artikel 33

Elektronisch register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur

1. Elke door een lidstaat ingevolge artikel 30 aangewezen bevoegde instantie opent en onderhoudt een centraal elektronisch register, waarin het volgende wordt vastgelegd:

a) door derden ingevolge artikel 20, lid2, punt b), i) en artikel 29 ingevoerde informatie;

b) registraties van keuringen en certificaten als bedoeld in artikel 31, lid 6, en artikel 31, lid 7, punt b);

c) andere informatie als bedoeld in lid 2 met betrekking tot in die lidstaat gebruikte professioneel gebruikte toepassingsapparatuur die niet van keuring is vrijgesteld ingevolge artikel 32, lid 3.

2. De in artikel 30 bedoelde bevoegde instanties registreren bij een keuring de volgende informatie:

a) de naam van het orgaan dat de keuringen verricht;

b) het unieke identificatienummer van de toepassingsapparatuur, indien beschikbaar;

c) de datum van fabricage, indien beschikbaar;

d) de naam en het adres van de huidige eigenaar;

e) in geval van overdracht van de eigendom: de datum van elke overdracht en de naam en het adres van vorige eigenaren in de laatste vijf jaar;

f) de inhoud van de tank;

g) de breedte van de horizontale spuitboom, indien van toepassing;

h) het soort (de soorten) spuitdoppen op de toepassingsapparatuur op het moment van keuring;

i) voor veldspuiten: of de toepassingsapparatuur al dan niet is voorzien van sectie- en/of spuitdopregeling door middel van geolocatie;

j) voor apparatuur ouder dan drie jaar: de datum van elke overeenkomstig artikel 31 uitgevoerde keuring;

k) de historiek van goedkeuring of afkeuring van de toepassingsapparatuur bij elke uit hoofde van artikel 31 verrichte keuring;

l) de redenen voor eventuele afkeuringen.

3. Wanneer toepassingsapparatuur niet is voorzien van een uniek identificatienummer als bedoeld in lid 2, punt b), verstrekken de in artikel 30 bedoelde bevoegde instanties een uniek identificatienummer.

HOOFDSTUK IX

METHODIEK VOOR DE BEREKENING VAN REDUCTIEDOELSTELLINGEN EN GEHARMONISEERDE RISICO-INDICATOREN

Artikel 34

Methodiek voor de berekening van de vooruitgang bij het verwezenlijken van de twee nationale reductiedoelstellingen en de twee reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030

1. De methodiek voor de berekening van de vooruitgang bij het verwezenlijken van de twee reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030 en de twee nationale reductiedoelstellingen voor 2030 tot en met 2030 is opgenomen in bijlage I. Deze methodiek is gebaseerd op statistische gegevens die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1185/2009 worden verzameld.

2. Aan de hand van de in bijlage I opgenomen methodiek berekent de Commissie jaarlijks tot en met 2030 de resultaten van de vooruitgang bij het verwezenlijken van de twee reductiedoelstellingen van de Unie en de twee nationale reductiedoelstellingen voor 2030 en publiceert zij deze resultaten op de in artikel 7 bedoelde website.

Artikel 35

Methodiek voor de berekening van de geharmoniseerde risico-indicatoren 1, 2 en 2a

1. De methodiek voor de berekening van de vooruitgang met betrekking tot de geharmoniseerde risico-indicatoren 1, 2 en 2a voor zowel de Unie als de lidstaten is opgenomen in bijlage VI. Deze methodiek is gebaseerd op statistische gegevens die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1185/2009 worden verzameld.

2. Aan de hand van de in bijlage VI opgenomen methodiek berekent de Commissie jaarlijks de resultaten van de geharmoniseerde risico-indicatoren 1, 2 en 2a voor de Unie en publiceert zij de resultaten van haar berekening op de in artikel 7 bedoelde website.

3. Aan de hand van de in bijlage VI opgenomen methodiek berekent elke lidstaat jaarlijks de resultaten van de geharmoniseerde risico-indicatoren 1, 2 en 2a op nationaal niveau.

4. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 40 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van dit artikel en bijlage VI, teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, waaronder vooruitgang in de beschikbaarheid van statistische gegevens, en wetenschappelijke en landbouwkundige ontwikkelingen. Met dergelijke gedelegeerde handelingen kunnen de bestaande geharmoniseerde risico-indicatoren worden gewijzigd of kunnen nieuwe geharmoniseerde risico-indicatoren worden vastgesteld waarin rekening kan worden gehouden met de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt bij het bereiken van de in artikel 8, lid 1, punt d), bedoelde doelstelling om tegen 2030 25 % van hun oppervlakte cultuurgrond voor biologische landbouw te bestemmen.

5. Uiterlijk op... [PB gelieve de datum in te voegen: de eerste dag van de maand die volgt op twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] voltooit de Commissie een evaluatie van de geharmoniseerde risico-indicatoren 1, 2 en 2a. Deze evaluatie is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek en uitgebreide raadpleging van belanghebbenden, waaronder de lidstaten, wetenschappelijke deskundigen en maatschappelijke organisaties. De evaluatie omvat de methodieken die moeten worden gebruikt bij het formuleren van nieuwe geharmoniseerde risico-indicatoren en het wijzigen van bestaande geharmoniseerde risico-indicatoren overeenkomstig lid 4.

6. Rekening houdend met de resultaten van de in lid 5 bedoelde evaluatie en uiterlijk 18 maanden na de bekendmaking van de statistieken over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw voor de eerste referentieperiode als bedoeld in artikel 9 van Verordening XXX/XXX [verwijzing naar de vastgestelde handeling invoegen], stelt de Commissie, indien zij dit passend acht, nieuwe geharmoniseerde risico-indicatoren vast of wijzigt zij de bestaande indicatoren op basis van statistische gegevens met betrekking tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen overeenkomstig lid 4 van dit artikel.

Artikel 36

Evaluatie door de lidstaten van de berekeningen van de vooruitgang en de geharmoniseerde risico-indicatoren

1. Elke lidstaat evalueert de resultaten van elke berekening van a) de vooruitgang bij het verwezenlijken van elk van de twee nationale reductiedoelstellingen voor 2030 als bedoeld in artikel 34 en b) de geharmoniseerde risico-indicatoren op het niveau van de lidstaat als bedoeld in artikel 35, telkens wanneer de berekeningen worden uitgevoerd.

2. In evaluaties van de in artikel 35 bedoelde geharmoniseerde risico-indicatoren op het niveau van de lidstaat worden:

a) de vijf werkzame stoffen vermeld die het resultaat het meest significant beïnvloeden;

b) de gewassen of situaties en de plagen vermeld waarvoor de in punt a) bedoelde werkzame stoffen worden gebruikt;

c) de niet-chemische methoden vermeld die beschikbaar zijn voor de bestrijding van deze plagen;

d) de maatregelen samengevat die zijn genomen om het gebruik en risico van de in punt a) bedoelde werkzame stoffen te verminderen, evenals de belemmeringen voor het gebruik van alternatieve plaagbestrijdingsmiddelen.

3. De lidstaten delen de resultaten van de berekeningen van de geharmoniseerde risico-indicatoren op het niveau van de lidstaat, overeenkomstig bijlage VI, en de bijbehorende evaluaties die ingevolge dit artikel zijn verricht, aan de Commissie en de andere lidstaten mee en publiceren deze informatie en andere nationale indicatoren of kwantificeerbare doelstellingen als bedoeld in lid 4 op de in artikel 27, lid 2, bedoelde websites.

4. Naast de geharmoniseerde risico-indicatoren van bijlage VI en de in bijlage II genoemde gegevens kunnen de lidstaten ter aanvulling bestaande nationale indicatoren of kwantificeerbare doelstellingen blijven gebruiken of aanvullende indicatoren of doelstellingen ontwikkelen, alsmede andere op nationaal of regionaal niveau verzamelde gegevens, waaronder toekomstige informatie over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die verband houdt met de in de leden 1 en 2 bedoelde indicatoren en doelstellingen.

HOOFDSTUK X

ADMINISTRATIEVE EN FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 37

Informatie over aangewezen bevoegde instanties

Uiterlijk op ... [PB: gelieve de datum in te voegen: de eerste dag van de maand volgend op zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] deelt elke lidstaat aan de Commissie mee welke bevoegde instanties zijn aangewezen overeenkomstig deze verordening.

Artikel 38

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om te waarborgen dat zij worden uitgevoerd. De sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld van die regels en maatregelen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen daarvan mee.

Artikel 39

Vergoedingen en heffingen

De lidstaten kunnen de kosten die verband houden met de uitvoering van hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening doorberekenen in vergoedingen of heffingen.

HOOFDSTUK XI

GEDELEGEERDE BEVOEGDHEDEN EN COMITÉPROCEDURE

Artikel 40

Uitoefening van de delegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 10, lid 6, artikel 13, lid 9, artikel 21, lid 3, artikel 25, lid 10, artikel 29, lid 5, artikel 31, lid 10, en artikel 35, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10, lid 6, artikel 13, lid 9, artikel 21, lid 3, artikel 25, lid 10, artikel 29, lid 5, artikel 31, lid 10, en artikel 35, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na de bekendmaking van het besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een in dat besluit genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdige kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig artikel 10, lid 6, artikel 13, lid 9, artikel 21, lid 3, artikel 25, lid 10, artikel 29, lid 5, artikel 31, lid 10, en artikel 35, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 41

Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 58, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad ingestelde Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders 88 . Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3. Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK XII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 42

Evaluatie door de Commissie

1. Uiterlijk op ... [PB: gelieve de datum in te voegen: vier jaar na de datum van toepassing van deze verordening] evalueert de Commissie deze verordening op basis van:

a) de trends wat betreft de vooruitgang en andere kwantitatieve gegevens die zijn verstrekt in jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslagen overeenkomstig artikel 10, lid 2;

b) de analyse van de jaarlijkse trends en gegevens zoals door de Commissie om de twee jaar gepubliceerd overeenkomstig artikel 11;

c) het eerder door de Commissie overeenkomstig artikel 11, lid 7, bij het Europees Parlement en de Raad ingediende verslag over de jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslagen;

d) eventueel andere noodzakelijke informatie voor het opstellen van de evaluatie.

De lidstaten verstrekken de Commissie de informatie die nodig is voor het opstellen van die evaluatie.

2. De Commissie legt het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s een verslag over de belangrijkste bevindingen voor.

Artikel 43

Wijziging van Verordening (EU) 2021/2115

Verordening (EU) 2021/2115 wordt als volgt gewijzigd:

1) Aan artikel 31, lid 5, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“In afwijking van de eerste alinea, punten a) en b), van dit lid kan, indien overeenkomstig Verordening (EU).../... van het Europees Parlement en de Raad* 89+ aan landbouwers vereisten worden opgelegd, steun worden verleend om aan die eisen te voldoen gedurende een maximale periode die eindigt op de laatste van de volgende twee data – … [PB: gelieve datum in te vullen: vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] of 5 jaar na de datum waarop zij verplicht worden voor het bedrijf.


* Verordening (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad inzake het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/2115 (PB...).”.


2) Aan artikel 70, lid 3, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“In afwijking van de eerste alinea, punten a) en b), van dit lid kan, indien overeenkomstig Verordening (EU).../... 90++ aan begunstigden vereisten worden opgelegd, steun worden verleend om aan die eisen te voldoen gedurende een maximale periode die eindigt op de laatste van de volgende twee data – … [PB: gelieve datum in te vullen: vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] of 5 jaar na de datum waarop zij verplicht worden voor het bedrijf.”.

3) Aan artikel 73, lid 5, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“In afwijking van de eerste alinea van dit lid kan, indien overeenkomstig Verordening (EU).../... ++ aan landbouwers vereisten worden opgelegd, steun worden verleend om aan die eisen te voldoen gedurende een maximale periode die eindigt op de laatste van de volgende twee data – … [PB: gelieve datum in te vullen: vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] of 5 jaar na de datum waarop zij verplicht worden voor het bedrijf.”.

Artikel 44

Intrekking van Richtlijn 2009/128/EG

1. Richtlijn 2009/128/EG wordt ingetrokken.

2. Verwijzingen naar Richtlijn 2009/128/EG gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VII.

Artikel 45

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van … [PB: gelieve de datum in te voegen: de eerste dag van de maand volgend op … maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening].

Artikel 21 is evenwel van toepassing met ingang van [PB: gelieve de datum in te voegen: drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.