Artikelen bij COM(2023)94 - Maatregelen om de kosten van de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken met gigabitsnelheden te verlagen en tot intrekking van Richtlijn 2014/61/EU (verordening gigabitinfrastructuur)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


Artikel 1 - Onderwerp en toepassingsgebied

1. Deze verordening heeft tot doel de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit te faciliteren en te stimuleren door het gezamenlijke gebruik van bestaande fysieke infrastructuur te bevorderen en door een efficiëntere uitrol van nieuwe fysieke infrastructuur mogelijk te maken, zodat deze netwerken sneller en goedkoper kunnen worden uitgerold.

2. Indien een bepaling van deze verordening in strijd is met een bepaling van Richtlijn (EU) 2018/1972 of Richtlijn 2002/77/EG, prevaleert de desbetreffende bepaling van die richtlijnen.

3. De lidstaten kunnen in overeenstemming met het recht van de Unie maatregelen handhaven of invoeren die meer gedetailleerde bepalingen bevatten dan die welke in deze verordening zijn vastgesteld, indien zij dienen om het gezamenlijke gebruik van bestaande fysieke infrastructuur te bevorderen of een efficiëntere uitrol van nieuwe fysieke infrastructuur mogelijk te maken.

4. In afwijking van lid 3 mogen de lidstaten in hun nationale wetgeving geen bepalingen handhaven of invoeren die afwijken van die van artikel 3, leden 3 en 6, artikel 4, lid 4, artikel 5, leden 2 en 4, artikel 6, lid 2, en artikel 8, leden 7 en 8.

Artikel 2 - Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van Richtlijn (EU) 2018/1972.

Daarnaast gelden de volgende definities:

(1) “netwerkexploitant”:

(a)een exploitant zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 29, van Richtlijn (EU) 2018/1972;

(b)een onderneming die fysieke infrastructuur aanbiedt die tot doel heeft diensten te leveren op het gebied van:

i) de productie, het transport of de distributie van:

- gas;

- elektriciteit, met inbegrip van openbare verlichting;

- verwarming;

- water, met inbegrip van de verwijdering of verwerking van afval- en rioolwater, en drainagesystemen;

ii) vervoer, met inbegrip van vervoer via spoorwegen, wegen, havens en luchthavens;

(2) “fysieke infrastructuur”:

(a)elk element van een netwerk dat bedoeld is om er andere elementen van een netwerk in onder te brengen zonder dat het zelf een actief element van het netwerk wordt, zoals buizen, masten, kabelgoten, inspectieputten, mangaten, straatkasten, antenne-installaties, torens en palen, alsmede gebouwen of toegangen tot gebouwen, en elk ander actief, met inbegrip van straatmeubilair, zoals verlichtingspalen, verkeersborden, verkeerslichten, aanplakborden, bus- en tramhaltes en metrostations;

(b)indien zij geen deel uitmaakt van een netwerk en eigendom is of onder zeggenschap staat van overheidsinstanties: gebouwen of toegangen tot gebouwen, en elk ander actief, met inbegrip van straatmeubilair, zoals verlichtingspalen, verkeersborden, verkeerslichten, aanplakborden, bus- en tramhaltes en metrostations.

Kabels, met inbegrip van dark fiber, alsmede elementen van netwerken die worden gebruikt voor de verstrekking van voor menselijke consumptie bestemd water als bedoeld in artikel 2, punt 1, van Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad 46 , zijn geen fysieke infrastructuur in de zin van deze verordening;

3) “civiele werken”: elk product van een geheel van bouwkundige of civieltechnische werken dat bestemd is om als zodanig een economische of technische functie te vervullen en dat een of meer elementen van een fysieke infrastructuur omvat;

4. “overheidsinstantie”: een nationale, regionale of lokale overheid, een publiekrechtelijke instantie of een verband gevormd door een of meer van deze lichamen of een of meer van deze publiekrechtelijke instellingen;

5. “publiekrechtelijke instanties”: instanties die voldoen aan alle volgende kenmerken:

(a)zij zijn opgericht met het specifieke doel te voorzien in behoeften van algemeen belang die niet van industriële of commerciële aard zijn;

(b)zij bezitten rechtspersoonlijkheid;

(c)zij worden geheel of grotendeels gefinancierd door nationale, regionale of lokale overheden of door andere publiekrechtelijke instanties; of hun beheer staat onder toezicht van dergelijke overheden of instanties; of zij hebben een bestuursorgaan, leidinggevend of toezichthoudend orgaan waarvan de leden voor meer dan de helft door nationale, regionale of lokale overheden of andere publiekrechtelijke instanties zijn aangewezen;

6. “fysieke binnenhuisinfrastructuur”: fysieke infrastructuur of installaties op de locatie van de eindgebruiker, met inbegrip van elementen die gemeenschappelijk eigendom zijn, die bestemd zijn om er vaste en/of draadloze toegangsnetwerken in onder te brengen, voor zover die netwerken elektronischecommunicatiediensten kunnen leveren en door middel waarvan het toegangspunt van het gebouw kan worden aangesloten op het netwerkaansluitpunt;

7. “binnenhuisglasvezelbekabeling”: glasvezelkabels op de locatie van de eindgebruiker, met inbegrip van elementen die gemeenschappelijk eigendom zijn, die bestemd zijn om elektronischecommunicatiediensten te leveren en door middel waarvan het toegangspunt van het gebouw kan worden aangesloten op het netwerkaansluitpunt;

8. “glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur”: fysieke binnenhuisinfrastructuur die bestemd is om er glasvezelelementen in onder te brengen;

9. “ingrijpende renovatiewerken”: bouwkundige of civieltechnische werken op de locatie van de eindgebruiker die de gehele fysieke binnenhuisinfrastructuur of een aanzienlijk deel daarvan structureel wijzigen en waarvoor een bouwvergunning is vereist;

10. “vergunning”: een expliciet of impliciet besluit of een reeks expliciete of impliciete besluiten die gelijktijdig of achtereenvolgens door een of meer bevoegde instanties worden genomen en die een onderneming nodig heeft om bouwkundige of civieltechnische werken uit te voeren die nodig zijn voor de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit;

11. “toegangspunt”: een in of buiten het gebouw gelegen fysiek punt dat toegankelijk is voor een of meer ondernemingen die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbieden of gemachtigd zijn deze aan te bieden, en waar het netwerk op de glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur kan worden aangesloten.

Artikel 3 - Toegang tot bestaande fysieke infrastructuur

1. Op schriftelijk verzoek van een exploitant voldoen overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur, of netwerkexploitanten aan alle redelijke verzoeken om toegang tot die fysieke infrastructuur onder billijke en redelijke voorwaarden, ook wat betreft de prijs, met het oog op de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten. Overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur voldoen ook onder niet-discriminerende voorwaarden aan alle redelijke verzoeken om toegang. In deze schriftelijke verzoeken worden de elementen van de fysieke infrastructuur waartoe toegang wordt gevraagd, gespecificeerd, alsook een specifiek tijdschema.

2. Bij het bepalen van de prijzen als onderdeel van billijke en redelijke voorwaarden voor het verlenen van toegang houden netwerkexploitanten en overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur rekening met het volgende:

(a)de noodzaak om ervoor te zorgen dat de aanbieder van toegang een eerlijke kans heeft om de kosten die hij maakt om toegang tot zijn fysieke infrastructuur te verlenen terug te verdienen, rekening houdend met specifieke nationale omstandigheden en eventuele tariefstructuren die zijn ingesteld om een eerlijke kans op het terugverdienen van de kosten te bieden; in het geval van elektronischecommunicatienetwerken wordt ook rekening gehouden met corrigerende maatregelen die door een nationale regelgevende instantie zijn opgelegd.

(b)de gevolgen van de gevraagde toegang voor het bedrijfsplan van de aanbieder van toegang, met inbegrip van investeringen in de fysieke infrastructuur waartoe om toegang is verzocht;

(c)in het specifieke geval van toegang tot fysieke infrastructuur van exploitanten, de economische levensvatbaarheid van die investeringen op basis van hun risicoprofiel, tijdschema’s voor het rendement van investeringen, mogelijke gevolgen van de toegang voor de concurrentie in de downstreammarkten en bijgevolg voor de prijzen en het rendement van investeringen, alle afschrijvingen van de netwerkactiva op het tijdstip van het verzoek om toegang, elke business case die ten grondslag lag aan de investering op het moment dat deze werd gedaan, met name in de fysieke infrastructuur die wordt gebruikt voor het aanbieden van connectiviteit, en alle eerder aan de verzoeker om toegang geboden mogelijkheden om mee te investeren in de uitrol van de fysieke infrastructuur, met name overeenkomstig artikel 76 van Richtlijn (EU) 2018/1972, of om deze samen uit te rollen.

3. Netwerkexploitanten en overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur kunnen de toegang tot specifieke fysieke infrastructuur weigeren op basis van een of meer van de volgende voorwaarden:

(a)de fysieke infrastructuur waartoe om toegang is verzocht, is technisch niet geschikt om er de in lid 2 bedoelde elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit in onder te brengen;

(b)er is onvoldoende ruimte beschikbaar om er de in lid 2 bedoelde elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten in onder te brengen, ook nadat rekening is gehouden met de toekomstige behoefte aan ruimte van de aanbieder van toegang die voldoende is aangetoond;

(c)er heerst bezorgdheid over de veiligheid en volksgezondheid;

(d)er heerst bezorgdheid over de integriteit en veiligheid van een netwerk, met name kritieke nationale infrastructuur;

(e)er bestaat een risico van ernstige verstoring van de geplande elektronischecommunicatiediensten wanneer andere diensten via dezelfde fysieke infrastructuur worden verstrekt; of

(f)er zijn levensvatbare alternatieve middelen beschikbaar voor fysieke wholesaletoegang tot elektronischecommunicatienetwerken die door dezelfde netwerkexploitant worden aangeboden en geschikt zijn voor het aanbieden van netwerken met zeer hoge capaciteit, mits die toegang onder billijke en redelijke voorwaarden wordt aangeboden.

Indien de toegang wordt geweigerd, deelt de netwerkexploitant of overheidsinstantie die eigenaar is van of zeggenschap heeft over de fysieke infrastructuur de verzoeker om toegang schriftelijk de specifieke en gedetailleerde redenen voor die weigering mee binnen één maand na de datum van ontvangst van het volledige verzoek om toegang.

4. De lidstaten kunnen een instantie oprichten om verzoeken om toegang tot fysieke infrastructuur die eigendom is of onder zeggenschap staat van overheidsinstanties te coördineren, juridisch en technisch advies te verstrekken tijdens de onderhandelingen over toegangsvoorwaarden, en de verstrekking van informatie via een centraal informatiepunt als bedoeld in artikel 10 te vergemakkelijken.

5. Fysieke infrastructuur waarvoor reeds toegangsverplichtingen gelden die door nationale regelgevende instanties zijn opgelegd overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/1972 of die voortvloeien uit de toepassing van staatssteunregels van de Unie, is, zolang deze toegangsverplichtingen van kracht zijn, niet onderworpen aan de in de leden 2, 3 en 4 vastgestelde verplichtingen.

6. Overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over gebouwen of bepaalde categorieën gebouwen kunnen ervoor kiezen de leden 1, 2 en 3 niet op die gebouwen of categorieën gebouwen toe te passen om redenen van architecturale, historische, religieuze of natuurwaarde of om redenen van openbare veiligheid en gezondheid. De lidstaten wijzen dergelijke gebouwen of categorieën gebouwen op hun grondgebied aan op basis van naar behoren gemotiveerde en evenredige redenen. Informatie over dergelijke gebouwen of categorieën gebouwen wordt via een centraal informatiepunt bekendgemaakt en aan de Commissie meegedeeld.

7. Exploitanten hebben het recht toegang tot hun fysieke infrastructuur aan te bieden met het oog op de uitrol van andere netwerken dan elektronischecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten.

8. Dit artikel doet geen afbreuk aan het eigendomsrecht van de eigenaar van de fysieke infrastructuur indien de netwerkexploitant of de overheidsinstantie niet de eigenaar is, noch aan het eigendomsrecht van andere derden, zoals grondeigenaren en eigenaren van privé-eigendom.

9. Na raadpleging van belanghebbenden, de nationale organen voor geschillenbeslechting en andere bevoegde organen of agentschappen van de Unie in de betrokken sectoren, kan de Commissie, in nauwe samenwerking met Berec, richtsnoeren verstrekken voor de toepassing van dit artikel.

Artikel 4 - Transparantie over fysieke infrastructuur

1. Om overeenkomstig artikel 3 om toegang tot fysieke infrastructuur te verzoeken, heeft elke exploitant het recht om op verzoek via een centraal informatiepunt elektronisch toegang te krijgen tot de volgende minimuminformatie over bestaande fysieke infrastructuur:

(a)locatie en route met geografische componenten;

(b)type en huidig gebruik van de infrastructuur;

(c)een contactpunt.

Deze minimuminformatie is onmiddellijk toegankelijk, onder evenredige, niet-discriminerende en transparante voorwaarden en in ieder geval uiterlijk 15 dagen na de indiening van het verzoek om informatie.

Elke exploitant die overeenkomstig dit artikel om toegang tot informatie verzoekt, specificeert in welk gebied hij voornemens is elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten uit te rollen.

De toegang tot de minimuminformatie mag alleen worden beperkt indien dat noodzakelijk is met het oog op de veiligheid van bepaalde gebouwen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van overheidsinstanties, de veiligheid en integriteit van de netwerken, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de openbare veiligheid, of om redenen van vertrouwelijkheid of handels- en bedrijfsgeheimen.

2. Netwerkexploitanten en overheidsinstanties stellen de in lid 1 bedoelde minimuminformatie uiterlijk op [DATUM VAN INWERKINGTREDING + 12 MAANDEN] in elektronische vorm beschikbaar via het centrale informatiepunt. Onder dezelfde voorwaarden stellen netwerkexploitanten en overheidsinstanties elke update van deze informatie en alle nieuwe in lid 1 bedoelde minimuminformatie onverwijld ter beschikking.

3. Netwerkexploitanten en overheidsinstanties voldoen op specifiek verzoek van een exploitant aan redelijke verzoeken om specifieke elementen van hun fysieke infrastructuur ter plaatse te inspecteren. In deze verzoeken worden de betrokken elementen van de fysieke infrastructuur met het oog op de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten gespecificeerd. Verzoeken om inspecties ter plaatse van de gespecificeerde elementen van de fysieke infrastructuur worden onder evenredige, niet-discriminerende en transparante voorwaarden ingewilligd binnen één maand na de datum van ontvangst van het verzoek, met inachtneming van de in lid 1, vierde alinea, vastgestelde beperkingen.

4. De leden 1, 2 en 3 hoeven niet van toepassing te zijn op kritieke nationale infrastructuur als omschreven in nationale wetgeving.

De leden 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing:

(a)in het geval van fysieke infrastructuur die technisch niet geschikt is voor de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten; of

(b)in specifieke gevallen waarin de verplichting tot het verstrekken van informatie over bepaalde bestaande fysieke infrastructuur overeenkomstig lid 1, eerste alinea, onevenredig zou zijn op basis van een door de lidstaten uitgevoerde gedetailleerde kosten-batenanalyse en na overleg met belanghebbenden.

Dergelijke uitzonderingen worden via een centraal informatiepunt bekendgemaakt en aan de Commissie meegedeeld.

5. Exploitanten die krachtens dit artikel toegang tot informatie krijgen, nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de vertrouwelijkheid en handels- en bedrijfsgeheimen worden gewaarborgd.

Artikel 5 - Coördinatie van civiele werken

1. Elke netwerkexploitant heeft het recht met exploitanten te onderhandelen over overeenkomsten betreffende de coördinatie van civiele werken, met inbegrip van de verdeling van de kosten, met het oog op de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten.

2. Elke netwerkexploitant die direct of indirect civiele werken uitvoert of voornemens is direct of indirect civiele werken uit te voeren die geheel of gedeeltelijk met overheidsmiddelen worden gefinancierd, voldoet aan elk redelijk schriftelijk verzoek van exploitanten om deze civiele werken onder transparante en niet-discriminerende voorwaarden te coördineren met het oog op de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten.

Dergelijke verzoeken worden ingewilligd, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)dit brengt voor de netwerkexploitant die de betrokken civiele werken oorspronkelijk had gepland geen niet-recupereerbare extra kosten met zich mee, met inbegrip van de kosten als gevolg van extra vertragingen, onverminderd de mogelijkheid om overeenstemming te bereiken over de verdeling van de kosten tussen de betrokken partijen;

(b)de netwerkexploitant die de civiele werken oorspronkelijk heeft gepland, behoudt de controle over de coördinatie van de werken;

(c)het verzoek om coördinatie wordt zo spoedig mogelijk ingediend en, indien een vergunning nodig is, ten minste twee maanden vóór de indiening van het definitieve project bij de bevoegde instanties die belast zijn met de afgifte van vergunningen.

3. Een verzoek om coördinatie van civiele werken dat is ingediend door een onderneming die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is deze aan te bieden, en dat is gericht aan een onderneming die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is deze aan te bieden, kan als onredelijk worden beschouwd indien aan de twee volgende voorwaarden is voldaan:

(a)het verzoek heeft betrekking op een gebied dat het voorwerp is geweest van een van de volgende zaken:

(i)een prognose van het bereik van breedbandnetwerken, met inbegrip van netwerken met zeer hoge capaciteit overeenkomstig artikel 22, lid 1, van Richtlijn (EU) 2018/1972;

(ii)een uitnodiging om het voornemen kenbaar te maken om netwerken met zeer hoge capaciteit uit te rollen overeenkomstig artikel 22, lid 3, van Richtlijn (EU) 2018/1972;

(iii)een openbare raadpleging bij de toepassing van staatssteunregels van de Unie;

(b)de verzoekende onderneming heeft geen blijk gegeven van haar voornemen om in het onder punt a) bedoelde gebied netwerken met zeer hoge capaciteit uit te rollen in een van de recentste van de in dat punt genoemde procedures voor de periode waarin het verzoek om coördinatie is ingediend.

Indien een verzoek om coördinatie op grond van het eerste lid als onredelijk wordt beschouwd, rolt de onderneming die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is deze aan te bieden en die de coördinatie van civiele werken weigert, fysieke infrastructuur uit met voldoende capaciteit om aan mogelijke toekomstige redelijke behoeften voor toegang door derden te voldoen.

4. De leden 2 en 3 hoeven niet van toepassing te zijn op civiele werken van beperkte omvang, bijvoorbeeld in termen van waarde, grootte of duur, of op kritieke nationale infrastructuur. De lidstaten bepalen op basis van naar behoren gemotiveerde en evenredige redenen welk type civiele werken wordt geacht van beperkte omvang te zijn of verband te houden met kritieke nationale infrastructuur. Informatie over deze typen civiele werken wordt via een centraal informatiepunt bekendgemaakt en aan de Commissie meegedeeld.

5. Na raadpleging van belanghebbenden, de nationale organen voor geschillenbeslechting en andere bevoegde organen of agentschappen van de Unie in de betrokken sectoren, kan de Commissie, in nauwe samenwerking met Berec, richtsnoeren verstrekken voor de toepassing van dit artikel.

Artikel 6 - Transparantie over geplande civiele werken

1. Met het oog op onderhandelingen over overeenkomsten met betrekking tot de coördinatie van civiele werken als bedoeld in artikel 5, stelt elke netwerkexploitant via een centraal informatiepunt de volgende minimuminformatie in elektronische vorm beschikbaar:

(a)de locatie met geografische componenten en het type werken;

(b)de betrokken netwerkelementen;

(c)de datum waarop de werken naar verwachting zullen aanvangen en de duur ervan;

(d)de geraamde datum voor de indiening van het definitieve project bij de bevoegde instanties met het oog op het verkrijgen van vergunningen, indien van toepassing;

(e)een contactpunt.

De netwerkexploitant stelt de in de eerste alinea bedoelde informatie beschikbaar voor geplande civiele werken die verband houden met zijn fysieke infrastructuur. Dit moet gebeuren zodra de netwerkexploitant over de informatie beschikt en, in ieder geval en indien een vergunning wordt beoogd, uiterlijk drie maanden vóór de eerste indiening van de vergunningsaanvraag bij de bevoegde instanties.

Exploitanten hebben het recht om op verzoek via het centrale informatiepunt toegang te krijgen tot de in de eerste alinea bedoelde minimuminformatie in elektronische vorm. In het verzoek om toegang tot informatie wordt vermeld in welk gebied de verzoekende exploitant voornemens is elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten uit te rollen. Binnen één week na de datum van ontvangst van het verzoek om informatie wordt de gevraagde informatie onder evenredige, niet-discriminerende en transparante voorwaarden beschikbaar gesteld. De toegang tot de minimuminformatie mag alleen worden beperkt voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de veiligheid en integriteit van de netwerken, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de openbare veiligheid, of om redenen van vertrouwelijkheid of handels- en bedrijfsgeheimen.

2. Lid 1 hoeft niet van toepassing te zijn op informatie over civiele werken van beperkte omvang, bijvoorbeeld in termen van waarde, grootte of duur, in het geval van kritieke nationale infrastructuur, of om redenen van nationale veiligheid of in noodsituaties. De lidstaten stellen op basis van naar behoren gemotiveerde en evenredige redenen vast welke civiele werken worden geacht van beperkte omvang te zijn of verband te houden met kritieke nationale infrastructuur, en welke noodsituaties of redenen van nationale veiligheid rechtvaardigen dat de verplichting om informatie te verstrekken niet van toepassing is. Informatie over dergelijke civiele werken die van transparantieverplichtingen zijn uitgesloten, wordt via een centraal informatiepunt bekendgemaakt en aan de Commissie meegedeeld.

Artikel 7 - Procedure voor het verlenen van vergunningen, met inbegrip van doorgangsrechten

1. De bevoegde instanties mogen de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten niet onnodig beperken, belemmeren of economisch minder aantrekkelijk maken. De lidstaten zorgen ervoor dat alle regels betreffende de voorwaarden en procedures voor het verlenen van vergunningen, met inbegrip van doorgangsrechten, die vereist zijn voor de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten, op het gehele nationale grondgebied consistent zijn.

2. De bevoegde instanties stellen alle informatie over de voorwaarden en procedures voor het verlenen van vergunningen, met inbegrip van doorgangsrechten, alsook alle informatie over vrijstellingen van sommige of alle vergunningen of doorgangsrechten die krachtens nationaal recht of Unierecht vereist zijn, in elektronische vorm beschikbaar via een centraal informatiepunt.

3. Elke exploitant heeft het recht om via een centraal informatiepunt in elektronische vorm aanvragen voor vergunningen of doorgangsrechten in te dienen en informatie over de status van zijn aanvraag op te vragen.

4. Aanvragen voor vergunningen, met inbegrip van doorgangsrechten, waarvoor de minimuminformatie niet overeenkomstig artikel 6, lid 1, eerste alinea, via een centraal informatiepunt beschikbaar is gesteld door dezelfde exploitant die de vergunning aanvraagt, worden binnen 15 werkdagen na ontvangst door de bevoegde instanties afgewezen.

5. De bevoegde instanties verlenen of weigeren vergunningen, met uitzondering van doorgangsrechten, binnen vier maanden na de datum van ontvangst van een volledige vergunningsaanvraag.

De bevoegde autoriteiten bepalen binnen 15 dagen na ontvangst van een aanvraag voor vergunningen of doorgangsrechten of deze volledig is. Tenzij de bevoegde instanties de aanvrager binnen die termijn hebben verzocht om ontbrekende informatie te verstrekken, wordt de aanvraag als volledig beschouwd.

De eerste en tweede alinea doen geen afbreuk aan andere specifieke termijnen of verplichtingen die zijn vastgesteld voor het goede verloop van de procedure en die van toepassing zijn op de vergunningsprocedure, met inbegrip van beroepsprocedures, in overeenstemming met Unierecht of met nationaal recht dat in overeenstemming is met het Unierecht.

Bij wijze van uitzondering en op grond van een door een lidstaat aangevoerde gegronde reden kan de bevoegde instantie de in de eerste alinea en in lid 6 bedoelde termijn van vier maanden ambtshalve verlengen. De verlenging moet zo kort mogelijk zijn. De lidstaten vermelden de redenen die een dergelijke verlenging rechtvaardigen, maken deze vooraf bekend via centrale informatiepunten en stellen de Commissie hiervan in kennis.

Elke weigering van een vergunning of doorgangsrecht wordt naar behoren gemotiveerd op basis van objectieve, transparante, niet-discriminerende en evenredige criteria.

6. Indien naast vergunningen rechten van doorgang over of onder openbaar of particulier eigendom nodig zijn voor de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten, verlenen de bevoegde instanties, in afwijking van artikel 43, lid 1, punt a), van Richtlijn (EU) 2018/1972, deze doorgangsrechten binnen de termijn van vier maanden na de datum van ontvangst van de aanvraag.

7. Indien de bevoegde instantie niet binnen de in lid 5, eerste alinea, bedoelde termijn van vier maanden reageert, wordt de vergunning geacht te zijn verleend, tenzij deze termijn overeenkomstig lid 5, vierde alinea, wordt verlengd. Dit geldt ook voor de in lid 6 bedoelde doorgangsrechten.

8. De Commissie specificeert door middel van een uitvoeringshandeling categorieën van uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten waarvoor geen vergunningsprocedure in de zin van dit artikel geldt. Deze uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 13 bedoelde onderzoeksprocedure.

9. De bevoegde instanties mogen de uitrol van de in lid 8 bedoelde elementen niet afhankelijk stellen van een individuele stedenbouwkundige vergunning of andere afzonderlijke voorafgaande vergunningen. Bij wijze van afwijking kunnen de bevoegde instanties vergunningen eisen voor de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten op gebouwen of locaties met architecturale, historische, religieuze of natuurwaarde die beschermd zijn overeenkomstig nationale wetgeving of indien dit noodzakelijk is om redenen van openbare veiligheid.

10. Voor vergunningen, met uitzondering van doorgangsrechten, die vereist zijn voor de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten, worden geen vergoedingen of heffingen in rekening gebracht die hoger zijn dan de administratieve kosten zoals mutatis mutandis bepaald in artikel 16 van Richtlijn (EU) 2018/1972.

11. Elke exploitant die schade heeft geleden als gevolg van de niet-naleving van de krachtens de leden 5 en 6 geldende termijnen, ontvangt een vergoeding voor de geleden schade overeenkomstig het nationale recht.

Artikel 8 - Fysieke binnenhuisinfrastructuur en glasvezelbekabeling

1. Alle gebouwen op de locatie van de eindgebruiker, met inbegrip van elementen die gemeenschappelijk eigendom zijn, die nieuw worden opgetrokken of ingrijpend worden gerenoveerd, waarvoor bouwvergunningen zijn aangevraagd na [INWERKINGTREDING + 12 MAANDEN], worden uitgerust met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur tot aan de netwerkaansluitpunten en met binnenhuisglasvezelbekabeling.

2. Alle meergezinswoningen die nieuw worden opgetrokken of ingrijpend worden gerenoveerd, waarvoor bouwvergunningen zijn aangevraagd na [INWERKINGTREDING + 12 MAANDEN], worden met een toegangspunt uitgerust.

3. Uiterlijk op [INWERKINGTREDING + 12 MAANDEN] worden alle gebouwen op de locatie van de eindgebruikers, met inbegrip van elementen daarvan die gemeenschappelijk eigendom zijn, die ingrijpende renovaties ondergaan als omschreven in artikel 2, punt 10, van Richtlijn 2010/31/EU, uitgerust met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur tot aan de netwerkaansluitpunten en met binnenhuisglasvezelbekabeling. Alle meergezinswoningen die ingrijpende renovaties ondergaan als omschreven in artikel 2, punt 10, van Richtlijn 2010/31/EU, worden eveneens met een toegangspunt uitgerust.

4. De lidstaten stellen vóór [INWERKINGTREDING + 9 maanden] de relevante normen of technische specificaties vast die nodig zijn voor de uitvoering van de leden 1, 2 en 3. In die normen of technische specificaties wordt ten minste het volgende vastgesteld:

(a)de specificaties van het toegangspunt van het gebouw en de specificaties van de glasvezelinterface;

(b)de kabelspecificaties;

(c)de contactdoosspecificaties;

(d)de specificaties van buizen of microducts;

(e)de technische specificaties die nodig zijn om interferentie met elektrische bekabeling te voorkomen;

(f)de minimale buigradius.

5. Gebouwen die in overeenstemming met dit artikel zijn uitgerust, komen in aanmerking voor een “glasvezelklaar”-label.

6. De lidstaten zetten vóór [INWERKINGTREDING + 12 maanden] certificeringsregelingen op om aan te tonen dat aan de in lid 4 bedoelde normen of technische specificaties is voldaan en om het in lid 5 bedoelde “glasvezelklaar”-label toe te kennen. De lidstaten stellen de afgifte van de in de leden 1 en 2 bedoelde bouwvergunningen afhankelijk van de naleving van de in dit lid bedoelde normen of technische specificaties op basis van een gecertificeerd testverslag.

7. De leden 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing op bepaalde categorieën gebouwen, met name eengezinswoningen, indien de naleving van die leden onevenredig is, met name wat betreft de kosten voor individuele of gezamenlijke eigenaren op basis van objectieve elementen.

8. De leden 1, 2 en 3 hoeven niet van toepassing te zijn op bepaalde soorten gebouwen, zoals specifieke categorieën monumenten, historische gebouwen, militaire gebouwen en gebouwen die worden gebruikt voor nationale-veiligheidsdoeleinden, zoals omschreven in nationale wetgeving. De lidstaten wijzen dergelijke categorieën gebouwen aan op basis van naar behoren gemotiveerde en evenredige redenen. Informatie over deze categorieën gebouwen wordt via een centraal informatiepunt bekendgemaakt en aan de Commissie meegedeeld.

Artikel 9 - Toegang tot fysieke binnenhuisinfrastructuur

1. Met inachtneming van lid 3, eerste alinea, heeft elke aanbieder van een openbaar elektronischecommunicatienetwerk het recht zijn netwerk op eigen kosten uit te rollen tot aan het toegangspunt.

2. Met inachtneming van lid 3 heeft elke aanbieder van een openbaar elektronischecommunicatienetwerk het recht om toegang te krijgen tot bestaande fysieke binnenhuisinfrastructuur met het oog op de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit indien duplicatie technisch onmogelijk of economisch inefficiënt is.

3. Elke houder van een recht om gebruik te maken van het toegangspunt en de fysieke binnenhuisinfrastructuur voldoet aan alle redelijke verzoeken van aanbieders van openbare elektronischecommunicatienetwerken om toegang te krijgen tot het toegangspunt en de fysieke binnenhuisinfrastructuur onder billijke en niet-discriminerende voorwaarden, ook wat betreft de prijs, in voorkomend geval.

Elke houder van een recht om gebruik te maken van het toegangspunt of de fysieke binnenhuisinfrastructuur kan de toegang weigeren indien de toegang tot binnenhuisglasvezelbekabeling wordt verleend overeenkomstig verplichtingen die zijn opgelegd krachtens Richtlijn (EU) 2018/1972, onder titel II, hoofdstukken II tot en met IV, of beschikbaar wordt gesteld onder billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, ook wat betreft de prijs.

4. Bij gebrek aan beschikbare glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur heeft elke aanbieder van een openbaar elektronischecommunicatienetwerk het recht zijn netwerk in de gebouwen van de abonnee aan te sluiten, mits de abonnee daarmee instemt en de gevolgen voor het privé-eigendom van derden tot een minimum beperkt blijven.

5. Dit artikel doet geen afbreuk aan het eigendomsrecht van de eigenaar van het toegangspunt of de fysieke binnenhuisinfrastructuur indien de houder van een recht om gebruik te maken van die infrastructuur of dat toegangspunt niet de eigenaar ervan is, noch aan het eigendomsrecht van andere derden, zoals grondeigenaren en gebouweigenaren.

6. Na raadpleging van belanghebbenden, de nationale organen voor geschillenbeslechting en andere bevoegde organen of agentschappen van de Unie in de betrokken sectoren, kan de Commissie, in nauwe samenwerking met Berec, richtsnoeren verstrekken voor de toepassing van dit artikel.

Artikel 10 - Digitalisering van centrale informatiepunten

1. De centrale informatiepunten stellen passende digitale instrumenten ter beschikking, zoals webportalen, digitale platforms of digitale applicaties, om de online uitoefening van alle rechten en de naleving van alle verplichtingen uit hoofde van deze verordening mogelijk te maken.

2. De lidstaten kunnen verschillende digitale instrumenten ter ondersteuning van de in lid 1 bedoelde centrale informatiepunten onderling verbinden of geheel of gedeeltelijk integreren, naargelang het geval.

3. De lidstaten zetten een centraal nationaal digitaal toegangspunt op, bestaande uit een gemeenschappelijke gebruikersinterface die zorgt voor een naadloze toegang tot de gedigitaliseerde centrale informatiepunten.

Artikel 11 - Geschillenbeslechting

1. Onverminderd de mogelijkheid om de zaak aan een rechter voor te leggen, heeft elke partij het recht om aan de overeenkomstig artikel 12 opgerichte bevoegde nationale instantie voor geschillenbeslechting een geschil voor te leggen dat kan ontstaan:

(a)wanneer de toegang tot bestaande infrastructuur wordt geweigerd of er binnen één maand na de datum van ontvangst van het verzoek om toegang uit hoofde van artikel 3 geen overeenstemming is bereikt over specifieke voorwaarden, ook wat betreft de prijs;

(b)in verband met de in de artikelen 4 en 6 vastgestelde rechten en verplichtingen, ook indien de gevraagde informatie niet wordt verstrekt binnen 15 dagen nadat het verzoek krachtens artikel 4 is ingediend, en binnen één week nadat het verzoek krachtens artikel 6 is ingediend;

(c)wanneer niet binnen één maand na de datum van ontvangst van het formele verzoek tot coördinatie van civiele werken overeenstemming is bereikt over de coördinatie van die werken overeenkomstig artikel 5, lid 2; of

(d)wanneer niet binnen één maand na de datum van ontvangst van het formele verzoek om toegang een akkoord is bereikt over de toegang tot de in artikel 9, lid 2 of lid 3, bedoelde fysieke binnenhuisinfrastructuur;

2. Met volledige inachtneming van het evenredigheidsbeginsel en de beginselen in de richtsnoeren van de Commissie neemt de in lid 1 bedoelde nationale instantie voor geschillenbeslechting een bindend besluit om het geschil op te lossen uiterlijk:

(a)binnen vier maanden na de datum van ontvangst van het verzoek om geschillenbeslechting, met betrekking tot de in lid 1, punt a), bedoelde geschillen;

(b)binnen één maand na de datum van ontvangst van het verzoek om geschillenbeslechting, met betrekking tot de in lid 1, punten b), c) en d), bedoelde geschillen.

Deze termijnen kunnen slechts in uitzonderlijke omstandigheden worden verlengd.

3. Wat de in lid 1, punten a), c) en d), bedoelde geschillen betreft, kan de beslissing van de nationale instantie voor geschillenbeslechting bestaan uit de vaststelling van billijke en redelijke voorwaarden, met inbegrip van de prijs, indien van toepassing.

Indien het geschil betrekking heeft op toegang tot de infrastructuur van een exploitant en de nationale instantie voor geschillenbeslechting de nationale regelgevende instantie is, wordt in voorkomend geval rekening gehouden met de doelstellingen die in artikel 3 van Richtlijn (EU) 2018/1972 zijn uiteengezet.

4. De in dit artikel vastgestelde regels vormen een aanvulling op en doen geen afbreuk aan de rechtsmiddelen en procedures overeenkomstig artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie 47 .

Artikel 12 - Bevoegde instanties

1. Elk van de aan de nationale instantie voor geschillenbeslechting toegewezen taken wordt uitgevoerd door een of meer bevoegde organen, die een bestaand orgaan kunnen zijn.

2. De nationale instantie voor geschillenbeslechting is juridisch onderscheiden en functioneel onafhankelijk van elke netwerkexploitant en elke overheidsinstantie die eigenaar is van of zeggenschap heeft over de fysieke infrastructuur die bij het geschil betrokken is. Lidstaten die de eigendom van of de zeggenschap over netwerkexploitanten behouden, zorgen voor een effectieve structurele scheiding tussen enerzijds de functies die verband houden met de nationale procedures voor geschillenbeslechting en die van het centrale informatiepunt en anderzijds activiteiten die verband houden met eigendom of zeggenschap.

3. De nationale instantie voor geschillenbeslechting mag vergoedingen vragen om de kosten voor de uitvoering van de haar toegewezen taken te dekken.

4. Alle bij een geschil betrokken partijen werken volledig mee met de nationale instantie voor geschillenbeslechting.

5. De functies van een centraal informatiepunt als bedoeld in de artikelen 3 tot en met 8 en artikel 10 worden uitgeoefend door een of meer bevoegde instanties die door de lidstaten zijn aangewezen op nationaal, regionaal of lokaal niveau, naargelang het geval. Om de kosten voor de uitoefening van deze functies te dekken, mogen vergoedingen voor het gebruik van de centrale informatiepunten worden gevraagd.

6. Lid 2 is van overeenkomstige toepassing op de bevoegde instanties die de functies van een centraal informatiepunt vervullen.

7. De bevoegde instanties oefenen hun bevoegdheden onpartijdig, transparant en tijdig uit. De lidstaten zorgen ervoor dat zij over voldoende technische, financiële en personele middelen beschikken om de hun toegewezen taken uit te voeren.

8. De lidstaten maken de respectieve taken van elke bevoegde instantie via een centraal informatiepunt bekend, met name indien die taken aan meer dan een bevoegde instantie zijn toegewezen of indien de toegewezen taken zijn gewijzigd. In voorkomend geval plegen de bevoegde instanties overleg en werken zij samen bij aangelegenheden van gemeenschappelijk belang.

9. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op [DATUM VAN INWERKINGTREDING] in kennis van de identiteit van elke instantie die overeenkomstig dit artikel bevoegd is voor de uitvoering van een functie uit hoofde van deze verordening, en van hun respectieve verantwoordelijkheden, en van elke wijziging daarvan, voordat die aanwijzing of wijziging in werking treedt.

10. Tegen elk besluit van een bevoegde instantie kan overeenkomstig het nationale recht beroep worden ingesteld bij een volledig onafhankelijke beroepsinstantie, met inbegrip van een rechterlijke instantie. Artikel 31 van Richtlijn (EU) 2018/1972 is van overeenkomstige toepassing op elk beroep op grond van dit lid.

Het recht op beroep overeenkomstig de eerste alinea laat het recht van de partijen om het geschil voor te leggen aan de bevoegde nationale rechter onverlet.

Artikel 13 - Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor communicatie dat is ingesteld bij artikel 118, lid 1, van Richtlijn (EU) 2018/1972. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 14 - Sancties en schadevergoeding

De lidstaten stellen regels vast inzake sancties, waaronder, indien nodig, boetes en niet-strafrechtelijke vooraf bepaalde of periodieke sancties, die van toepassing zijn op schendingen van deze verordening en van een bindend besluit dat uit hoofde van deze verordening door de in artikel 12 bedoelde bevoegde instanties is genomen, en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden toegepast. De voorziene sancties moeten passend, doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

De lidstaten stellen regels vast voor de passende financiële vergoeding van personen die schade hebben geleden als gevolg van de uitoefening van de rechten waarin deze verordening voorziet.

Artikel 15 - Verslag en monitoring

1. Uiterlijk [DATUM VAN INWERKINGTREDING + 5 JAAR] dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering van deze verordening. Het verslag bevat een samenvatting van de gevolgen van de in deze verordening uiteengezette maatregelen en een beoordeling van de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, met inbegrip van de vraag of en hoe de verordening verder kan bijdragen tot de verwezenlijking van de connectiviteitsdoelstellingen in het besluit tot vaststelling van het beleidsprogramma voor het digitale decennium tot 2030.

2. Daartoe kan de Commissie de lidstaten om informatie verzoeken, die onverwijld moet worden verstrekt. In het bijzonder stellen de lidstaten, in nauwe samenwerking met de Commissie, via het bij artikel 118 van Richtlijn (EU) 2018/1972 ingestelde Comité voor communicatie, tegen [DATUM VAN INWERKINGTREDING + 12 MAANDEN] indicatoren vast voor een adequaat toezicht op de toepassing van deze verordening en het mechanisme om te zorgen voor periodieke gegevensverzameling en verslaglegging daarover aan de Commissie.

Artikel 16 - Overgangsmaatregelen

Nationale maatregelen ter specificatie van de categorieën van uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten die niet zijn onderworpen aan een vergunningsprocedure in de zin van artikel 7 en die door de lidstaten zijn vastgesteld overeenkomstig Richtlijn 2014/61/EU of vóór de inwerkingtreding daarvan, maar in overeenstemming daarmee, blijven van toepassing totdat de in artikel 7, lid 8, van deze verordening bedoelde uitvoeringshandeling van toepassing wordt.

Artikel 17 - Intrekking

1. Richtlijn 2014/61/EU wordt ingetrokken.

2. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage.

Artikel 18 - Inwerkingtreding en toepassing

1. Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2. Zij is van toepassing met ingang van [zes maanden na de inwerkingtreding].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.