Artikelen bij COM(2023)160 - Kader om een veilige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen te waarborgen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2023)160 - Kader om een veilige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen te waarborgen. |
---|---|
document | COM(2023)160 |
datum | 11 april 2024 |
Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
Artikel 1
Onderwerp en doelstellingen
1. De algemene doelstelling van deze verordening is het verbeteren van de werking van de interne markt door een kader vast te stellen waarmee de toegang van de Unie tot een veilige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen wordt gewaarborgd.
2. Om de in lid 1 bedoelde algemene doelstelling te verwezenlijken, wordt met deze verordening beoogd:
a) de verschillende stadia van de waardeketen van strategische grondstoffen te versterken, teneinde ervoor te zorgen dat de capaciteiten van de Unie voor elke strategische grondstof tegen 2030 aanzienlijk zijn toegenomen, zodat de gehele capaciteit van de Unie de volgende benchmarks haalt of benadert:
i) met de winningscapaciteit van de Unie kunnen de ertsen, mineralen of concentraten worden gewonnen die nodig zijn om in ten minste 10 % van het jaarlijks verbruik van strategische grondstoffen van de Unie te voorzien, voor zover de voorraden van de Unie dit toelaten;
ii) met de verwerkingscapaciteit van de Unie, met inbegrip van de capaciteit voor alle tussenstappen van de verwerking, kan ten minste 40 % van het jaarlijks verbruik van strategische grondstoffen van de Unie worden geproduceerd;
iii) met de recyclingcapaciteit van de Unie, met inbegrip van de capaciteit voor alle tussenstappen van de recycling, kan ten minste 15 % van het jaarlijks verbruik van strategische grondstoffen van de Unie worden geproduceerd;
b) de invoer van strategische grondstoffen van de Unie te diversifiëren, teneinde ervoor te zorgen dat het jaarlijks verbruik van elke strategische grondstof van de Unie in alle relevante stadia van de verwerking tegen 2030 wordt ondersteund door invoer vanuit verschillende derde landen, waarvan geen enkel land in meer dan 65 % van het jaarlijks verbruik van de Unie voorziet;
c) het vermogen van de Unie te vergroten om het voorzieningsrisico met betrekking tot kritieke grondstoffen te monitoren en te beperken;
d) het vrije verkeer te waarborgen van in de Unie in de handel gebrachte kritieke grondstoffen en producten die kritieke grondstoffen bevatten, en tegelijkertijd een hoog niveau van milieubescherming te bieden door de circulariteit en duurzaamheid van die grondstoffen en producten te verbeteren.
3. Indien de Commissie op grond van het in artikel 42 bedoelde verslag concludeert dat de Unie de doelstellingen van lid 2 waarschijnlijk niet gaat verwezenlijken, beoordeelt zij of het haalbaar en evenredig is om op het niveau van de Unie maatregelen voor te stellen of haar bevoegdheden uit te oefenen om ervoor te zorgen dat die doelstellingen worden verwezenlijkt.
4. De Commissie houdt rekening met de doelstellingen en benchmarks van lid 2, punt a), iii), als gerelateerde prioriteiten van de Unie in de zin van artikel 5, lid 4, punt a), i), van Verordening (EU) XX/XXXX [PB: gelieve verwijzing naar de verordening ecologisch ontwerp voor duurzame producten in te voegen] wanneer zij vereisten inzake ecologisch ontwerp voorstelt om de volgende aspecten van producten te verbeteren: de duurzaamheid, de herbruikbaarheid, de repareerbaarheid, het gebruik of de efficiëntie van hulpbronnen, de mogelijkheid tot herproductie of recycling, het gehalte aan gerecycled materiaal, en de mogelijkheid tot nuttige toepassing van de materialen.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) “grondstof”: verwerkte of onverwerkte materie die wordt gebruikt als input voor de vervaardiging van halffabricaten of eindproducten, met uitzondering van stoffen die voornamelijk als voedsel, diervoeder of brandstof worden gebruikt;
2) “kritieke grondstoffen”: de in artikel 4 bedoelde grondstoffen;
3) “strategische grondstoffen”: de in artikel 3 bedoelde grondstoffen;
4) “grondstoffenwaardeketen”: alle activiteiten en processen die verband houden met de exploratie, winning, verwerking en recycling van grondstoffen;
5) “exploratie”: alle activiteiten om de kenmerken van minerale afzettingen in kaart te brengen en vast te stellen;
6) “winning”: de primaire winning van ertsen, mineralen en plantaardige producten uit oorspronkelijke bron, onder meer uit minerale afzettingen ondergronds, minerale afzettingen onder water, pekel en bomen;
7) “winningscapaciteit van de Unie”: geheel van de maximale jaarlijkse productievolumes in de Unie voor de winning van ertsen, mineralen, plantaardige producten en concentraten die strategische grondstoffen bevatten, met inbegrip van vormen van verwerking die doorgaans op of dichtbij de winningslocatie plaatsvinden;
8) “voorraden”: alle minerale afzettingen waarvan de winning economisch levensvatbaar is;
9) “verwerking”: alle fysische, chemische en biologische processen om een grondstof van ertsen, mineralen, plantaardige producten of afval om te zetten in zuivere metalen, legeringen of een andere economisch bruikbare vorm;
10) “verwerkingscapaciteit van de Unie”: geheel van de maximale jaarlijkse productievolumes in de Unie voor de verwerking van strategische grondstoffen, met uitzondering van vormen van verwerking die doorgaans op of dichtbij de winningslocatie plaatsvinden;
11) “recycling”: elke nuttige toepassing waarmee afvalstoffen opnieuw worden verwerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel;
12) “recyclingcapaciteit van de Unie”: geheel van de maximale jaarlijkse productievolumes voor de recycling van strategische grondstoffen, met inbegrip van de sortering en voorbehandeling van afval en de verwerking ervan tot secundaire grondstoffen;
13) “jaarlijks verbruik van strategische grondstoffen”: de volledige hoeveelheid strategische grondstoffen die in de Unie gevestigde ondernemingen in verwerkte vorm verbruiken, met uitzondering van strategische grondstoffen die in in de Unie in de handel gebrachte halffabricaten of eindproducten zijn verwerkt;
14) “voorzieningsrisico”: het voorzieningsrisico als berekend overeenkomstig bijlage II;
15) “project inzake strategische grondstoffen”: een geplande installatie of een geplande aanzienlijke uitbreiding of herbestemming van een bestaande installatie waar grondstoffen worden gewonnen, verwerkt of gerecycled;
16) “afnemer”: een onderneming die een afnameovereenkomst met een projectontwikkelaar is aangegaan;
17) “afnameovereenkomst”: een contractuele overeenkomst tussen een onderneming en een projectontwikkelaar waarin de onderneming toezegt gedurende een bepaalde periode een deel van de in het kader van een bepaald project inzake grondstoffen geproduceerde grondstoffen aan te kopen, of waarin de projectontwikkelaar toezegt de onderneming de mogelijkheid daartoe te bieden;
18) “projectontwikkelaar”: een onderneming die of een consortium van ondernemingen dat een project inzake grondstoffen uitvoert;
19) “vergunningsprocedure”: een procedure die alle relevante administratieve vergunningen voor de planning, opbouw en uitvoering van de in artikel 5 bedoelde strategische projecten omvat, met inbegrip van bouwvergunningen, vergunningen voor chemische stoffen en netaansluitingen en, indien die vereist zijn, milieueffectbeoordelingen en milieuvergunningen, en die alle administratieve toepassingen en procedures omvat van de erkenning van de geldigheid van de aanvraag tot de kennisgeving van het raambesluit over de resultaten van de procedure door de in artikel 8, lid 1, bedoelde bevoegde nationale autoriteit;
20) “raambesluit”: het besluit of de reeks besluiten van autoriteiten van de lidstaten, met uitzondering van rechterlijke instanties, waarin wordt bepaald of een projectontwikkelaar een vergunning krijgt om een project inzake grondstoffen uit te voeren, onverminderd besluiten in het kader van een administratief beroep;
21) “algemene exploratie”: exploratie op nationaal of regionaal niveau, met uitsluiting van gerichte exploratie;
22) “gerichte exploratie”: een gedetailleerd onderzoek naar een afzonderlijke minerale afzetting;
23) “diepe ertsafzettingen”: minerale afzettingen die zich dieper in de aardkorst bevinden dan doorgaans gebruikte ertsafzettingen;
24) “voorspellingskaart”: een kaart waarop gebieden zijn aangegeven waarin zich waarschijnlijk minerale afzettingen van een bepaalde grondstof bevinden;
25) “verstoring van de voorziening”: een onverwachte aanzienlijke daling van de beschikbaarheid van een grondstof of onverwachte aanzienlijke stijging van de prijs van een grondstof;
26) “toeleveringsketen van grondstoffen”: alle activiteiten en processen van de grondstoffenwaardeketen totdat een grondstof als input voor de vervaardiging van halffabricaten of eindproducten wordt gebruikt;
27) “mitigatiestrategieën”: het beleid van een marktdeelnemer om de kans op verstoring van de voorziening in zijn toeleveringsketen te verkleinen of de schade voor zijn economische activiteit als gevolg van een dergelijke verstoring te beperken;
28) “belangrijke marktdeelnemers”: producenten die betrokken zijn bij de winning, verwerking of recycling van kritieke grondstoffen, handelaars en distributeurs van kritieke grondstoffen, en downstreamondernemingen die aanzienlijke hoeveelheden kritieke grondstoffen verbruiken;
29) “strategische voorraad”: een hoeveelheid van een bepaalde grondstof die een publieke of particuliere partij in om het even welke vorm opslaat om in geval van verstoring van de voorziening vrij te kunnen geven;
30) “grote onderneming”: een onderneming met gemiddeld meer dan 500 werknemers en een wereldwijde netto-omzet van meer dan 150 miljoen EUR in het laatste boekjaar waarvoor jaarrekeningen zijn opgesteld;
31) “strategische technologieën”: de technologieën die nodig zijn voor de groene en de digitale transitie en voor defensie- en ruimtevaarttoepassingen;
32) “directie”: het administratieve of toezichtorgaan dat verantwoordelijk is voor het toezicht op het operationeel beheer van een onderneming, of, indien een dergelijk orgaan niet bestaat, de persoon of personen die gelijkaardige functies uitoefenen;
33) “inzameling”: het verzamelen van afvalstoffen, inclusief de voorlopige sortering en de voorlopige opslag van afvalstoffen, om deze daarna te vervoeren naar een afvalverwerkingsinstallatie;
34) “verwerking”: nuttige toepassing of verwijdering, met inbegrip van aan toepassing of verwijdering voorafgaande voorbereidende handelingen;
35) “nuttige toepassing”: elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt;
36) “winningsafval”: winningsafval in de zin van Richtlijn 2006/21/EG;
37) voo“winningsafvalinstallatie”: een afvalvoorziening in de zin van Richtlijn 2006/21/EG;
38) “voorlopige economische evaluatie”: een ontwerpbeoordeling in een vroeg stadium van de mogelijke economische levensvatbaarheid van een project inzake grondstoffen voor de nuttige toepassing van kritieke grondstoffen uit winningsafval;
39) “apparaat voor beeldvorming door middel van magnetische resonantie (MRI-apparaat)”: een niet-invasief medisch hulpmiddel dat gebruikmaakt van magnetische velden om anatomische beelden te genereren of een ander apparaat dat magnetische velden gebruikt om beelden van de binnenkant van een object te genereren;
40) “windenergiegenerator”: het onderdeel van een windmolen op land of op zee waarmee de mechanische energie van de rotor in elektrische energie wordt omgezet;
41) “industriële robot”: een automatisch bestuurde, herprogrammeerbare, multifunctionele manipulator met ten minste drie programmeerbare assen, die vast gemonteerd kan zijn of bewogen kan worden en bestemd is voor gebruik in industriële automatiseringstoepassingen;
42) “motorvoertuig”: een voertuig van categorie M of N waarvoor typegoedkeuring is verleend, in de zin van Verordening (EU) 2018/858;
43) “licht vervoermiddel”: een voertuig met wielen dat kan worden aangedreven door enkel de elektrische motor of door een combinatie van de motor en menselijke kracht, met inbegrip van elektrische scooters, elektrische fietsen, en voertuigen van categorie L in de zin van Verordening (EU) nr. 168/2013 waarvoor typegoedkeuring is verleend;
44) “koelgenerator”: het onderdeel van een koelsysteem waarmee een temperatuurverschil wordt gegenereerd waardoor warmte kan worden onttrokken van de gekoelde ruimte of het gekoelde proces met behulp van een cyclus van elektrische dampcompressie;
45) “warmtepomp”: het onderdeel van een verwarmingssysteem waarmee een temperatuurverschil wordt gegenereerd waardoor warmte kan worden geleverd aan de te verwarmen ruimte of het te verwarmen proces met behulp van een cyclus van elektrische dampcompressie;
46) “elektrische motor”: een apparaat met een nominaal vermogen van ten minste 0,12 kW waarmee elektrisch ingaand vermogen wordt omgezet in mechanisch uitgaand vermogen;
47) “automatische wasmachine”: een wasmachine die de lading volledig behandelt zonder dat tijdens het programma een tussenkomst van de gebruiker vereist is;
48) “droogtrommel”: een apparaat waarin textiel wordt gedroogd in een roterende trommel waar verwarmde lucht door wordt geblazen;
49) “magnetronoven”: een apparaat dat bedoeld is om voedsel op te warmen met elektromagnetische energie;
50) “stofzuiger”: een apparaat dat vuil van een te reinigen oppervlak verwijdert door middel van een luchtstroom die tot stand komt door een binnen de eenheid opgewekte onderdruk;
51) “vaatwasser”: een apparaat waarmee vaatwerk wordt gereinigd en afgespoeld;
52) “permanente magneet”: een magneet die ook na verwijdering van een extern magnetisch veld magnetisch blijft;
53) “gegevensdrager”: een streepjescode, tweedimensionaal symbool of ander medium voor het automatisch identificeren en lezen van gegevens, dat met een apparaat kan worden afgelezen;
54) “unieke productidentificatiecode”: een unieke reeks karakters om producten mee te identificeren;
55) “magnetische coating”: een laag materiaal die doorgaans wordt gebruikt om magneten tegen corrosie te beschermen;
56) “afzondering”: een handmatige, mechanische, chemische, thermische of metallurgische behandeling die ervoor zorgt dat de doelonderdelen of doelmaterialen identificeerbaar zijn als een afzonderlijke uitvoerstroom of deel van een uitvoerstroom;
57) “recycler”: een natuurlijke of rechtspersoon die recycling verricht in een inrichting met een vergunning;
58) “op de markt aanbieden”: het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een product met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van de Unie;
59) “soort grondstof”: een in de handel gebrachte grondstof gedifferentieerd naar het stadium van de verwerking, de chemische samenstelling, de geografische oorsprong of de productiemethode ervan;
60) “in de handel brengen”: het voor het eerst in de Unie op de markt aanbieden van een product;
61) “conformiteitsbeoordeling”: het proces waarmee wordt aangetoond of aan de vereisten van artikel 27, artikel 28 of artikel 34 is voldaan;
62) “strategisch partnerschap”: verbintenis tussen de Unie en een derde land om hun samenwerking met betrekking tot de grondstoffenwaardeketen te intensiveren, die is vastgelegd in een niet-bindend instrument waarin concrete acties van wederzijds belang zijn vermeld.
Hoofdstuk 2
Kritieke en strategische grondstoffen
Artikel 3
Lijst van strategische grondstoffen
1. De grondstoffen die zijn opgenomen in de lijst van afdeling 1 van bijlage I worden als strategische grondstoffen beschouwd.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen om afdeling 1 van bijlage I te wijzigen teneinde de lijst van strategische grondstoffen bij te werken.
Een bijgewerkte lijst van strategische grondstoffen bevat de grondstoffen die van alle beoordeelde grondstoffen het hoogst scoren wat betreft strategisch belang, geraamde toename van de vraag en moeilijkheid van de verhoging van de productie. Het strategisch belang, de geraamde toename van de vraag en de moeilijkheid van de verhoging van de productie worden bepaald overeenkomstig afdeling 2 van bijlage I.
3. Uiterlijk op [PB: gelieve datum in te voegen: vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] en daarna om de vier jaar evalueert de Commissie de lijst van strategische grondstoffen en werkt deze zo nodig bij.
Artikel 4
Lijst van kritieke grondstoffen
1. De grondstoffen die zijn opgenomen in de lijst van afdeling 1 van bijlage II worden als kritieke grondstoffen beschouwd.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van afdeling 1 van bijlage II teneinde de lijst van kritieke grondstoffen bij te werken.
Een bijgewerkte lijst van kritieke grondstoffen bevat de in afdeling 1 van bijlage I genoemde strategische grondstoffen, alsook andere grondstoffen die de in lid 3 bedoelde drempelwaarden voor het economisch belang en het voorzieningsrisico halen of overschrijden. Het economisch belang en het voorzieningsrisico worden berekend overeenkomstig afdeling 2 van bijlage II.
3. De drempelwaarde voor het voorzieningsrisico is 1, en de drempelwaarde voor het economisch belang is 2,8.
4. Uiterlijk op [PB: gelieve datum in te voegen: vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] en daarna om de vier jaar evalueert de Commissie de lijst van kritieke grondstoffen en werkt deze zo nodig bij.
Hoofdstuk 3
Versterking van de grondstoffenwaardeketen van de Unie
Afdeling 1
Strategische projecten
Artikel 5
Criteria voor de erkenning van strategische projecten
1. Op aanvraag van de projectontwikkelaar en overeenkomstig de procedure van artikel 6, erkent de Commissie projecten inzake grondstoffen als strategische projecten indien die aan de volgende criteria voldoen:
a) het project zal een betekenisvolle bijdrage leveren aan de zekerheid van de voorziening van strategische grondstoffen van de Unie;
b) het project is of wordt binnen een redelijke termijn technisch haalbaar, en het verwachte productievolume van het project kan met voldoende zekerheid worden geraamd;
c) het project zal op duurzame wijze worden uitgevoerd, met name wat betreft de monitoring, preventie en minimalisering van de milieueffecten ervan, het gebruik van maatschappelijk verantwoorde praktijken — waaronder eerbiediging van de mensenrechten en arbeidsrechten, een potentieel voor hoogwaardige werkgelegenheid, en zinvolle betrokkenheid van plaatselijke gemeenschappen en sociale partners — en een transparante bedrijfsvoering met een passend nalevingsbeleid om het risico op negatieve gevolgen voor de goede werking van de overheid, zoals corruptie en omkoping, te voorkomen en te minimaliseren;
d) voor projecten in de Unie: de totstandbrenging, uitvoering of productie van het project zal ook buiten de desbetreffende lidstaat voordelen opleveren, onder meer voor downstreamsectoren;
e) voor projecten in derde landen die opkomende markten of ontwikkelingslanden zijn: het project zal wederzijdse voordelen opleveren voor de Unie en, doordat het in dat land toegevoegde waarde biedt, het desbetreffende derde land.
2. De Commissie beoordeelt of aan de criteria van lid 1 is voldaan overeenkomstig de elementen en het bewijsmateriaal als vermeld in bijlage III.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen tot wijziging van bijlage III vast te stellen om de elementen die en het bewijsmateriaal dat in aanmerking moeten worden genomen om te beoordelen of aan de erkenningscriteria van lid 1 is voldaan, aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, of om rekening te houden met wijzigingen van de Uniewetgeving of van in punt 4 van bijlage III vermelde internationale instrumenten of met de vaststelling van nieuwe Uniewetgeving of nieuwe internationale instrumenten die relevant zijn om het aan de in lid 1, punt c), bedoelde criterium te voldoen.
3. De erkenning van een project als strategisch project mag geen afbreuk doen aan de vereisten die krachtens internationale, Unie- of nationale wetgeving op het desbetreffende project of de desbetreffende projectontwikkelaar van toepassing zijn.
Artikel 6
Aanvraag en erkenning
1. De projectontwikkelaar dient bij de Commissie een aanvraag in voor de erkenning van een project inzake grondstoffen als strategisch project. Die aanvraag omvat:
a) relevant bewijsmateriaal in verband met de naleving van de criteria van artikel 5, lid 1;
b) een classificatie van het project overeenkomstig de kaderclassificatie voor hulpbronnen van de Verenigde Naties, onderbouwd met passend bewijsmateriaal;
c) een tijdschema voor de uitvoering van het project, met inbegrip van een overzicht van de vergunningen die voor het project vereist zijn en de status van de bijbehorende vergunningsprocedure;
d) een plan met maatregelen om draagvlak onder de bevolking te creëren, in voorkomend geval met inbegrip van het opzetten van regelmatige communicatiekanalen met plaatselijke gemeenschappen en organisaties, waaronder sociale partners, de uitvoering van bewustmakings- en informatiecampagnes en het opzetten van mitigatie- en compensatiemechanismen;
e) informatie over de zeggenschap, in de zin van artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad, over de bij het project betrokken ondernemingen;
f) een ondernemingsplan waarin wordt beoordeeld of het project financieel levensvatbaar is;
g) een raming van het potentieel van het project voor de creatie van hoogwaardige werkgelegenheid en van de behoeften van het project wat betreft geschoolde arbeidskrachten en om- en bijscholing.
2. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met een model dat projectontwikkelaars moeten gebruiken voor de in lid 1 bedoelde aanvragen. In dat model kan worden aangegeven hoe de in lid 1 bedoelde informatie moet worden uitgedrukt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 37, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
3. Indien de Commissie van oordeel is dat de informatie in de aanvraag onvolledig is, geeft zij de aanvrager de mogelijkheid de aanvullende informatie in te dienen die nodig is om de aanvraag tijdig af te ronden.
4. Op basis van een eerlijk en transparant proces bespreekt de in artikel 34 bedoelde Europese raad voor kritieke grondstoffen (de “raad kritieke grondstoffen”) de volledigheid van de aanvraag en de vraag of het voorgestelde project aan de criteria van artikel 5, lid 1, voldoet, en brengt daar een advies over uit.
5. Indien de lidstaat op wiens grondgebied het voorgestelde project betrekking heeft, bezwaar aantekent tegen de erkenning van het voorgestelde project als strategisch project, verstrekt die lidstaat tijdens de in lid 4 bedoelde bespreking onderbouwde redenen daarvoor. De raad kritieke grondstoffen bespreekt de door de lidstaat verstrekte onderbouwde redenen voor het bezwaar. Indien de lidstaat na die bespreking zijn bezwaar handhaaft, komt het project niet in aanmerking niet voor erkenning als strategisch project.
Voor strategische projecten in derde landen deelt de Commissie de ontvangen aanvraag met het derde land op wiens grondgebied het voorgestelde project betrekking heeft. De Commissie keurt de aanvraag niet goed voordat zij daarvoor de uitdrukkelijke toestemming van het desbetreffende derde land heeft ontvangen.
6. Rekening houdend met het in lid 4 bedoelde advies van de raad kritieke grondstoffen, stelt de Commissie binnen zestig dagen haar besluit tot erkenning van het project als strategisch project vast en stelt zij de aanvrager daarvan op de hoogte.
Het besluit van de Commissie, en in voorkomend geval de punten waarop het afwijkt van het advies van de raad, worden met redenen onderbouwd. De Commissie deelt haar onderbouwing met de raad kritieke grondstoffen en met de projectontwikkelaar.
7. De Commissie kan voorrang verlenen aan de verwerking van aanvragen voor projecten met betrekking tot specifieke stadia van de waardeketen, teneinde:
a) voor een evenwichtige vertegenwoordiging van strategische projecten voor alle strategische grondstoffen en in de hele waardeketen te zorgen;
b) ervoor te zorgen dat vooruitgang wordt geboekt richting alle in artikel 1, lid 2, punten a) en b), vastgestelde benchmarks.
8. Indien de Commissie vaststelt dat een strategisch project niet meer aan de criteria van artikel 5, lid 1, voldoet, of indien de erkenning ervan was gebaseerd op een aanvraag die onjuiste informatie bevat, kan zij, rekening houdend met het advies van de raad kritieke grondstoffen en van de verantwoordelijke projectontwikkelaar, het besluit tot erkenning van een project als strategisch project intrekken.
9. Projecten die niet meer als strategisch project zijn erkend, verliezen alle rechten uit hoofde van deze verordening die met die erkenning verband houden.
Artikel 7
Uitvoering van strategische projecten
1. Strategische projecten worden geacht bij te dragen tot de voorzieningszekerheid van strategische grondstoffen in de Unie.
2. Wat betreft de milieueffecten als bedoeld in artikel 6, lid 4, en artikel 16, lid 1, punt c), van Richtlijn 92/43/EEG, artikel 4, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG en artikel 9, lid 1, punt a), van Richtlijn 2009/147/EG, worden strategische projecten in de Unie geacht van algemeen belang te zijn of de volksgezondheid en de openbare veiligheid te dienen, en kunnen zij van hoger openbaar belang worden geacht indien aan alle voorwaarden van die richtlijnen is voldaan.
3. De lidstaat op wiens grondgebied een strategisch project betrekking heeft, treft maatregelen die bijdragen tot de tijdige en doeltreffende uitvoering van dat project.
4. De raad kritieke grondstoffen bespreekt op gezette tijden de uitvoering van strategische projecten en, indien nodig, de maatregelen die de projectontwikkelaar of de lidstaat op wiens grondgebied een strategisch project betrekking heeft, kan nemen om de uitvoering van de strategische projecten verder te faciliteren.
5. De projectontwikkelaar dient vanaf de datum van erkenning van dat project als strategisch project elke twee jaar een verslag in bij de raad kritieke grondstoffen, dat in ieder geval informatie bevat over:
a) de vooruitgang van de uitvoering van het project, met name wat betreft de vergunningsprocedure;
b) de redenen voor eventuele vertraging ten opzichte van het in artikel 6, lid 1, punt c), bedoelde tijdschema, en een plan om die vertragingen in te halen;
c) de vooruitgang van de financiering van het project, waaronder informatie over financiële overheidssteun.
6. De raad kritieke grondstoffen kan projectontwikkelaars te allen tijde vragen om aanvullende informatie die relevant is voor de uitvoering van het strategisch project.
7. De projectontwikkelaar stelt de Commissie in kennis van:
a) veranderingen aan het project die gevolgen hebben voor het voldoen aan de criteria van artikel 5, lid 1;
b) veranderingen in de zeggenschap over de ondernemingen die langdurig bij het project betrokken zijn, ten opzichte van de in artikel 6, lid 1, punt e), bedoelde informatie.
8. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met een model dat projectontwikkelaars moeten gebruiken voor de in lid 5 bedoelde verslagen. In dat model kan worden aangegeven hoe de in lid 5 bedoelde informatie moet worden uitgedrukt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 37, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
9. De projectontwikkelaar zet een website voor het desbetreffende project op met relevante informatie over het strategisch project, met inbegrip van informatie over de effecten en voordelen van het strategisch project voor het milieu, de maatschappij en de economie, en houdt deze website bij. De website is vrij toegankelijk voor het publiek en beschikbaar in een taal of talen die de plaatselijke bevolking gemakkelijk kan begrijpen.
Afdeling 2
Vergunningsprocedure
Artikel 8
Eén loket
1. Uiterlijk op [PB: gelieve datum in te voegen: drie maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] wijzen de lidstaten één nationale bevoegde autoriteit aan die verantwoordelijk is voor het faciliteren en coördineren van de vergunningsprocedure voor projecten inzake kritieke grondstoffen, en verstrekken zij informatie over de in artikel 17 vermelde elementen.
2. De in lid 1 bedoelde nationale bevoegde autoriteit is het enige contactpunt voor de projectontwikkelaar tijdens de vergunningsprocedure die leidt tot een raambesluit voor een bepaald project inzake kritieke grondstoffen en coördineert de indiening van alle relevante documenten en informatie.
3. De verantwoordelijkheden van de in lid 1 bedoelde nationale bevoegde autoriteit of de taken in verband met die autoriteit kunnen voor elk project inzake kritieke grondstoffen aan een andere autoriteit worden gedelegeerd of door een andere autoriteit worden uitgevoerd, mits:
a) de in lid 1 bedoelde nationale bevoegde autoriteit de projectontwikkelaar van die delegatie in kennis stelt;
b) één autoriteit verantwoordelijk is voor elk project inzake grondstoffen;
c) één autoriteit de indiening van alle relevante documenten en informatie coördineert.
4. Projectontwikkelaars mogen alle documenten die relevant zijn voor de vergunningsprocedure in elektronische vorm indienen.
5. De in lid 1 bedoelde nationale bevoegde autoriteit neemt alle gefundeerde studies die voor de start van de vergunningsprocedure overeenkomstig dit artikel voor een bepaald project inzake grondstoffen zijn uitgevoerd en alle vergunningen of toestemmingen die voor die tijd voor dat project zijn verleend in aanmerking, en vereist geen duplicaten van studies en vergunningen of toestemmingen, tenzij dat krachtens het Unierecht is vereist.
6. De in lid 1 bedoelde nationale bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de aanvragers gemakkelijk toegang hebben tot informatie over en eenvoudige procedures voor geschillenbeslechting met betrekking tot de vergunningsprocedure en de verstrekking van vergunningen voor projecten inzake kritieke grondstoffen, in voorkomend geval met inbegrip van alternatieve geschillenbeslechtingsmechanismen.
7. De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde nationale bevoegde autoriteit beschikt over voldoende gekwalificeerd personeel en voldoende financiële, technische en technologische middelen, waaronder middelen voor om- en bijscholing, om zijn taken in het kader van deze verordening doeltreffend te kunnen uitvoeren.
8. De raad kritieke grondstoffen:
a) vergadert op gezette tijden over de uitvoering van deze afdeling en wisselt beste praktijken uit voor het versnellen van vergunningsprocedures voor projecten inzake kritieke grondstoffen en voor het vergroten van het draagvlak daarvoor;
b) stelt in voorkomend geval richtsnoeren voor de uitvoering van deze afdeling voor aan de Commissie, die de in lid 1 bedoelde nationale bevoegde autoriteiten in aanmerking moeten nemen.
Artikel 9
Prioritaire status van strategische projecten
1. Om een doeltreffende administratieve afhandeling van de vergunningsprocedures met betrekking tot strategische projecten in de Unie te waarborgen, zorgen projectontwikkelaars en alle betrokken autoriteiten ervoor dat deze procedures zo snel mogelijk in overeenstemming met het Unierecht en het nationale recht worden afgehandeld.
2. Strategische projecten in de Unie krijgen, onverminderd verplichtingen uit hoofde van het Unierecht en indien het nationale recht in een dergelijke status voorziet, de hoogst mogelijke nationale status en worden in de vergunningsprocedure dienovereenkomstig behandeld.
3. Alle geschillenbeslechtingsprocedures, rechtszaken, beroepen en rechtsmiddelen in verband met de vergunningsprocedure en de verstrekking van vergunningen voor strategische projecten in de Unie voor een nationale rechterlijke instantie, gerecht of kamer, met inbegrip van bemiddeling of arbitrage indien het nationale recht daarin voorziet, worden met spoed behandeld indien en voor zover het nationale recht in dergelijke spoedprocedures voorziet en indien de doorgaans geldende rechten van de verdediging van individuen of plaatselijke gemeenschappen daarbij worden geëerbiedigd. Ontwikkelaars van strategische projecten nemen in voorkomend geval deel aan dergelijke spoedprocedures.
Artikel 10
Duur van de vergunningsprocedure
1. Voor strategische projecten in de Unie duurt de vergunningsprocedure niet langer dan:
a) 24 maanden voor strategische projecten die betrekking hebben op winning;
b) 12 maanden voor strategische projecten die alleen betrekking hebben op verwerking of recycling.
2. In afwijking van lid 1 duren de na erkenning als strategisch project resterende stappen van de vergunningsprocedure voor strategische projecten in de Unie waarvoor de vergunningsprocedure is begonnen voordat het project als strategisch project is erkend, niet langer dan:
a) 21 maanden voor strategische projecten die betrekking hebben op winning;
b) 9 maanden voor strategische projecten die alleen betrekking hebben op verwerking of recycling.
3. In uitzonderlijke gevallen waarin dat gezien de aard, complexiteit, locatie of omvang van het voorgestelde project nodig is, kan de in artikel 8, lid 1, bedoelde nationale bevoegde autoriteit, vóór afloop van die termijnen en per geval, de in lid 1, punt a), en lid 2, punt a), bedoelde termijnen met maximaal drie maanden en de in lid 1, punt b), en lid 2, punt b), bedoelde termijnen met maximaal een maand verlengen. In dat geval stelt de in artikel 8, lid 1, bedoelde nationale bevoegde autoriteit de projectontwikkelaar schriftelijk in kennis van de redenen die ten grondslag liggen aan de verlenging en van de datum waarop het raambesluit wordt verwacht.
4. Voor strategische projecten die alleen betrekking hebben op verwerking of recycling leidt het uitblijven van een raambesluit van de in artikel 8, lid 1, bedoelde nationale bevoegde autoriteit binnen de toepasselijke, in de leden 1 en 2 genoemde termijnen ertoe dat de desbetreffende vergunningsaanvraag wordt geacht te zijn goedgekeurd, behalve in gevallen waarin voor het specifieke project een milieueffectbeoordeling overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG van de Raad of de Richtlijnen 2000/60/EG, 2008/98/EG, 2009/147/EG, 2010/75/EU, 2011/92/EU of 2012/18/EU is vereist, of moet worden vastgesteld of een dergelijke milieueffectbeoordeling nodig is en de desbetreffende beoordelingen nog niet zijn uitgevoerd.
5. Ten laatste een maand na ontvangst van de vergunningsaanvraag voor een strategisch project valideert de in artikel 8, lid 1, bedoelde nationale bevoegde autoriteit de aanvraag of, indien de projectontwikkelaar niet alle voor de verwerking van de aanvraag benodigde informatie heeft verstuurd, verzoekt zij de projectontwikkelaar binnen 14 dagen na de dit verzoek een volledige aanvraag in te dienen.
De datum waarop de geldigheid van de aanvraag door de in artikel 8, lid 1, bedoelde nationale bevoegde autoriteit wordt erkend, geldt als het begin van de vergunningsprocedure.
6. Ten laatste een maand na de erkenning van de geldigheid van de vergunningsaanvraag stelt de in artikel 8, lid 1, bedoelde nationale bevoegde autoriteit in nauwe samenwerking met de projectontwikkelaar en andere betrokken autoriteiten een gedetailleerd schema voor de vergunningsprocedure op. Dit schema wordt ofwel gepubliceerd door de projectontwikkelaar op de in artikel 7, lid 7, bedoelde website, ofwel door de in artikel 8, lid 1, bedoelde nationale bevoegde autoriteit op een vrij toegankelijke website.
7. De in dit artikel vastgestelde termijnen laten verplichtingen die voortvloeien uit het Unie- en internationale recht, alsook administratieve beroepsprocedures en gerechtelijke procedures, onverlet.
De in dit artikel vastgestelde termijnen voor de vergunningsprocedures laten eventuele kortere termijnen die door de lidstaten worden vastgesteld, onverlet.
Artikel 11
Milieubeoordelingen en milieuvergunningen
1. Indien overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 9 van Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling voor een strategisch project moet worden uitgevoerd, verzoekt de desbetreffende projectontwikkelaar de in artikel 8, lid 1, bedoelde nationale bevoegde autoriteit om een advies betreffende het bereik en de gedetailleerdheid van de informatie die overeenkomstig artikel 5, lid 1, van die richtlijn in het milieueffectbeoordelingsverslag moet worden opgenomen.
De in artikel 8, lid 1, bedoelde nationale bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat het in de eerste alinea bedoelde advies zo snel mogelijk, en ten laatste dertig dagen na de datum van indiening van het verzoek van de projectontwikkelaar, wordt uitgebracht.
2. Indien de verplichting om een milieueffectbeoordelingen uit te voeren voor een strategisch project tegelijkertijd voortvloeit uit twee of meer van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2000/60/EG, 2008/98/EG, 2009/147/EG 2010/75/EU, 2011/92/EU of 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad, zorgt de in artikel 8, lid 1, bedoelde nationale bevoegde autoriteit ervoor dat een gecoördineerde of gezamenlijke procedure wordt toegepast om aan de vereisten van die Uniewetgeving te voldoen.
Bij de in de eerste alinea bedoelde gecoördineerde procedure coördineert de in artikel 8, lid 1, bedoelde nationale bevoegde autoriteit de verschillende afzonderlijke milieueffectbeoordelingen van een bepaald project die krachtens de desbetreffende Uniewetgeving zijn vereist.
Bij de in de eerste alinea bedoelde gezamenlijke procedure voorziet de in artikel 8, lid 1, bedoelde nationale bevoegde autoriteit in één milieueffectbeoordeling van een bepaald project die krachtens de desbetreffende Uniewetgeving is vereist.
3. De in artikel 8, lid 1, bedoelde nationale bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de betrokken autoriteiten de in artikel 1, lid 2, punt g), iv), van Richtlijn 2011/92/EU bedoelde gemotiveerde conclusie over de milieueffectbeoordeling van een strategisch project verstrekken binnen drie maanden na ontvangst van alle overeenkomstig de artikelen 5, 6 en 7 van die richtlijn verzamelde informatie en afronding van de in de artikelen 6 en 7 van die richtlijn bedoelde raadplegingen.
4. De duur van de raadpleging van het betrokken publiek over het in artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2011/92/EU bedoelde milieueffectbeoordelingsrapport bedraagt voor strategische projecten maximaal negentig dagen.
5. Lid 1 van dit artikel is niet van toepassing op vergunningsprocedures voor strategische projecten waarvoor de vergunningsprocedure is begonnen voordat het project als strategisch project is erkend.
De leden 2 tot en met 4 van dit artikel zijn alleen van toepassing op vergunningsprocedures voor strategische projecten waarvoor de vergunningsprocedure is begonnen voordat het project als strategisch project is erkend voor zover de in die leden beschreven stappen nog niet zijn voltooid.
Artikel 12
Planning
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale, regionale en lokale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het opstellen van plannen, waaronder bestemmingsplannen en plannen voor ruimtelijke ordening en landgebruik, daar in voorkomend geval bepalingen voor de ontwikkeling van projecten inzake kritieke grondstoffen in opnemen. Er wordt voorrang gegeven aan kunstmatige en bebouwde oppervlakken, industriële locaties, brownfields en, indien passend, greenfields die niet bruikbaar zijn voor landbouw of bosbouw.
2. Indien plannen met bepalingen voor de ontwikkeling van projecten inzake kritieke grondstoffen zowel overeenkomstig Richtlijn 2001/42/EG als overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 92/43/EEG moeten worden beoordeeld, worden die beoordelingen gecombineerd. In deze gecombineerde beoordeling wordt in voorkomend geval ook ingegaan op de effecten op mogelijk getroffen waterlichamen, en wordt beoordeeld of het plan zou leiden tot achteruitgang van de toestand of het potentieel van een waterlichaam, als bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG, of zou kunnen beletten dat een waterlichaam een goede status of een goed potentieel bereikt. Indien bepaalde lidstaten de effecten van huidige en toekomstige activiteiten op het mariene milieu, met inbegrip van de wisselwerking tussen land en zee als bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2014/89/EU, moeten beoordelen, heeft de gecombineerde beoordeling ook betrekking op die effecten.
Artikel 13
Toepasbaarheid van VN/ECE-verdragen
1. De bepalingen van deze verordening laten de verplichtingen uit hoofde van de artikelen 6 en 7 van het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, dat op 25 juni 1998 in Aarhus is ondertekend, en uit hoofde van het VN/ECE-Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, dat op 25 februari 1991 in Espoo is ondertekend, onverlet.
2. Alle besluiten die uit hoofde van deze afdeling worden vastgesteld, worden openbaar gemaakt.
Afdeling 3
Randvoorwaarden
Artikel 14
Versnelling van de uitvoering
1. De Commissie en de lidstaten ontplooien activiteiten om particuliere investeringen in strategische projecten te versnellen en aan te trekken. Onverminderd de artikelen 107 en 108 van het VWEU, kunnen deze activiteiten onder meer bestaan uit het verlenen en coördineren van steun aan strategische projecten die moeite hebben met de toegang tot financiering.
2. De lidstaten kunnen administratieve ondersteuning bieden aan strategische projecten om de snelle en doeltreffende uitvoering ervan te vergemakkelijken, onder meer door:
a) bijstand te bieden om de toepasselijke administratieve en verslagleggingsverplichtingen na te leven;
b) projectontwikkelaars te helpen meer draagvlak voor het project te creëren.
Artikel 15
Coördinatie van de financiering
1. Op verzoek van de ontwikkelaar van een strategisch project bespreekt de in artikel 35, lid 6, punt a), bedoelde permanente subgroep hoe de financiering van het project kan worden voltooid en brengt zij daar verslag over uit, en houdt zij daarbij rekening met de reeds verworven financiering en met ten minste de volgende elementen:
a) aanvullende financiering van particuliere partijen;
b) steun met middelen van de Europese Investeringsbank Groep of andere internationale financiële instellingen, waaronder de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling;
c) bestaande instrumenten en programma’s van de lidstaten, waaronder die van nationale stimuleringsbanken en -instellingen;
d) relevante financieringsprogramma’s van de Unie.
Artikel 16
Facilitering van afnameovereenkomsten
1. De Commissie zet een systeem op om de sluiting van afnameovereenkomsten in verband met strategische projecten te faciliteren, in overeenstemming met de mededingingsregels.
2. Met het in lid 1 bedoelde systeem moeten potentiële afnemers biedingen kunnen doen waarin het volgende wordt aangegeven:
a) het volume en de kwaliteit van de strategische grondstoffen die zij willen kopen;
b) de beoogde prijs of het beoogde prijsbereik;
c) de beoogde geldigheidsduur van de afnameovereenkomst.
3. Met het in lid 1 bedoelde systeem moeten ontwikkelaars van strategische projecten aanbiedingen kunnen doen waarin het volgende wordt aangegeven:
a) het volume en de kwaliteit van de strategische grondstoffen waarvoor zij afnameovereenkomsten willen sluiten;
b) de beoogde prijs of het beoogde prijsbereik waartegen zij willen verkopen;
c) de beoogde geldigheidsduur van de afnameovereenkomst.
4. Op basis van de overeenkomstig de leden 2 en 3 ontvangen biedingen en aanbiedingen brengt de Commissie ontwikkelaars van strategische projecten in contact met mogelijke afnemers die relevant zijn voor hun project.
Artikel 17
Online toegankelijkheid van administratieve informatie
De lidstaten verstrekken online en op gecentraliseerde en gemakkelijk toegankelijke wijze informatie over de volgende administratieve procedures die relevant zijn voor projecten inzake kritieke grondstoffen:
a) de vergunningsprocedure;
b) financierings- en investeringsdiensten;
c) financieringsmogelijkheden op het niveau van de Unie of de lidstaten;
d) diensten voor bedrijfsondersteuning, onder meer wat betreft aangifte van vennootschapsbelasting, plaatselijke belastingwetgeving en arbeidsrecht.
Afdeling 4
Exploratie
Artikel 18
Nationale exploratieprogramma’s
1. Elke lidstaat stelt een nationaal programma voor op kritieke grondstoffen gerichte algemene exploratie op. Elke lidstaat stelt het eerste programma tegen [PB: gelieve datum in te voegen: een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] op. De nationale programma’s worden om de vijf jaar herzien en indien nodig bijgewerkt.
2. De in lid 1 bedoelde nationale exploratieprogramma’s omvatten maatregelen om de beschikbaarheid van informatie over de afzettingen van kritieke grondstoffen in de Unie, met inbegrip van diepe ertsafzettingen, te verbeteren. Die programma’s omvatten, naargelang het geval, de volgende maatregelen:
a) de inkaartbrenging van mineralen op een passende schaal;
b) geochemische campagnes, onder meer om de chemische samenstelling van bodems, sedimenten en gesteenten vast te stellen;
c) aardwetenschappelijke onderzoeken, waaronder geofysische onderzoeken;
d) de verwerking van gegevens die door middel van algemene exploratie zijn verzameld, onder meer door voorspellingskaarten te ontwikkelen;
e) de herverwerking van bestaande aardwetenschappelijke gegevens om deze te controleren op onontdekte minerale afzettingen die kritieke grondstoffen bevatten.
3. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van hun in lid 1 bedoelde nationale programma’s.
4. De lidstaten verstrekken in het in artikel 43 bedoelde verslag informatie over vooruitgang van de uitvoering van de in hun nationale programma’s vervatte maatregelen.
5. De lidstaten makende informatie over hun minerale afzettingen die kritieke grondstoffen bevatten, die is verkregen door middel van de maatregelen die zijn vervat in de lid 1 bedoelde nationale programma’s, openbaar op een vrij toegankelijke website. Die informatie bevat in voorkomend geval de classificatie van de geïdentificeerde afzettingen overeenkomstig de kaderclassificatie voor hulpbronnen van de Verenigde Naties.
De Commissie is bevoegde uitvoeringshandelingen vast te stellen met een model voor de openbaarmaking van de in de eerste alinea bedoelde informatie. In dat model kan worden aangegeven hoe de in de eerste alinea bedoelde informatie moet worden uitgedrukt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 37, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
6. Rekening houdend met de bestaande samenwerking met betrekking tot algemene exploratie, bespreekt de in artikel 35, lid 6, punt b), bedoelde permanente subgroep de in lid 1 bedoelde nationale programma’s en de uitvoering daarvan, ten minste wat betreft:
a) de mogelijkheid voor samenwerking, onder meer op het gebied van exploratie van minerale afzettingen over grenzen heen en gezamenlijke geologische formaties;
b) beste praktijken met betrekking tot de in lid 2 genoemde maatregelen;
c) de mogelijkheid om een geïntegreerde databank op te zetten om de resultaten van de in lid 1 bedoelde nationale programma’s op te slaan.
Hoofdstuk 4
Monitoring en beheersing van risico’s
Artikel 19
Monitoring en stresstests
1. De Commissie monitort het voorzieningsrisico met betrekking tot kritieke grondstoffen. Die monitoring heeft ten minste betrekking op de ontwikkeling van de volgende parameters:
a) handelsstromen;
b) vraag en aanbod;
c) concentratie van het aanbod;
d) de productie en productiecapaciteiten in de Unie en de wereld in verschillende stadia van de waardeketen.
2. De nationale autoriteiten die deelnemen aan de in artikel 35, lid 6, punt c), bedoelde permanente subgroep ondersteunen de Commissie bij de in lid 1 bedoelde monitoring door:
a) alle informatie over de ontwikkeling van de in lid 1 genoemde parameters waarover zij beschikken, met inbegrip van de in artikel 20 bedoelde informatie, te delen;
b) samen met de Commissie en andere deelnemende autoriteiten informatie over de ontwikkeling van de in lid 1 genoemde parameters, met inbegrip van de in artikel 20 bedoelde informatie, te verzamelen;
c) een analyse van de risico’s voor de voorziening van kritieke grondstoffen met het oog op de ontwikkeling van de in lid 1 genoemde parameters te verstrekken.
3. De Commissie zorgt er samen met de nationale autoriteiten die deelnemen aan de in artikel 35, lid 6, punt c), bedoelde permanente subgroep voor dat ten minste om de drie jaar een stresstest van de toeleveringsketen van elke strategische grondstof wordt uitgevoerd. Daartoe coördineert en verdeelt de in artikel 35, lid 6, punt c), bedoelde permanente subgroep de uitvoering van stresstests voor de verschillende strategische grondstoffen door de deelnemende autoriteiten.
De in de eerste alinea bedoelde stresstests bestaan uit een beoordeling van de kwetsbaarheid van de toeleveringsketen van de Unie voor verstoringen van de voorziening van de desbetreffende strategische grondstof, door de gevolgen te ramen van verschillende scenario’s die dergelijke verstoringen kunnen veroorzaken en de mogelijke effecten daarvan, waarbij ten minste rekening moet worden gehouden met de volgende elementen:
a) waar de grondstof wordt gewonnen, verwerkt of gerecycled;
b) de capaciteiten van de marktdeelnemers in de waardeketen, en de structuur van de markt;
c) factoren die van invloed kunnen zijn op het aanbod, met inbegrip van maar niet beperkt tot de geopolitieke situatie, logistiek, energievoorziening, arbeidskrachten of natuurrampen;
d) de beschikbaarheid van alternatieve bevoorradingsbronnen en vervangende materialen;
e) de gebruikers van de desbetreffende grondstof in de hele waardeketen en hun aandeel in de vraag, met bijzondere aandacht voor de vervaardiging van technologieën die relevant zijn voor de groene en de digitale transitie, en voor defensie- en ruimtevaarttoepassingen.
4. De Commissie maakt op een vrij toegankelijke website een monitoringdashboard openbaar en werkt dit regelmatig bij; dit dashboard omvat:
a) de beschikbare informatie over de ontwikkeling van de in lid 1 bedoelde parameters;
b) een berekening van het voorzieningsrisico van kritieke grondstoffen met het oog op de in punt a) bedoelde informatie;
c) de resultaten van de in lid 3 bedoelde stresstest;
d) in voorkomend geval aanbevelingen voor passende mitigatiestrategieën om het voorzieningsrisico te verkleinen.
5. Indien de Commissie op basis van de overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 verzamelde informatie van oordeel is dat er duidelijke aanwijzingen zijn voor een risico van verstoring van de voorziening, waarschuwt zij de lidstaten, de raad kritieke grondstoffen en de bestuursorganen van de crisisbewakings- of crisisbeheersingsmechanismen van de Unie die betrekking hebben op de desbetreffende kritieke of strategische grondstoffen.
Artikel 20
Informatieverplichtingen voor monitoring
1. De lidstaten verstrekken de Commissie in het in artikel 43 bedoelde verslag informatie over nieuwe of bestaande projecten inzake grondstoffen op hun grondgebied die relevant zijn voor artikel 19, lid 1, punt d), met inbegrip van een classificatie van nieuwe projecten overeenkomstig de kaderclassificatie voor hulpbronnen van de Verenigde Naties.
2. De lidstaten wijzen in de gehele waardeketen van kritieke grondstoffen belangrijke marktdeelnemers aan die op hun grondgebied zijn gevestigd, en:
a) monitoren hun activiteiten door middel van regelmatige en evenredige onderzoeken om de informatie te verzamelen die nodig is voor de in artikel 19 bedoelde monitoringtaken;
b) verstrekken in het in artikel 43 bedoelde verslag informatie over de resultaten van die onderzoeken;
c) stellen de Commissie onverwijld in kennis van belangrijke voorvallen die de normale uitvoering van de activiteiten van belangrijke marktdeelnemers kunnen belemmeren.
3. De lidstaten verzenden de overeenkomstig lid 2, punten a) en b), van dit artikel verzamelde gegevens aan de nationale bureaus voor de statistiek en aan Eurostat met het oog op de samenstelling van statistieken overeenkomstig Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad. De lidstaten wijzen de nationale autoriteit aan die verantwoordelijk is voor het verzenden van de gegevens aan de nationale bureaus voor de statistiek en aan Eurostat.
Artikel 21
Verslaglegging van strategische voorraden
1. De lidstaten verstrekken de Commissie in het in artikel 43 bedoelde verslag informatie over de status van hun strategische voorraden van strategische grondstoffen.
2. De in lid 1 bedoelde informatie omvat voorraden van alle overheidsinstanties, overheidsbedrijven of marktdeelnemers die van een lidstaat de opdracht hebben gekregen namens die lidstaat strategische voorraden op te bouwen, en bevat ten minste een beschrijving van:
a) de omvang van de beschikbare voorraad van elke strategische grondstof, zowel uitgedrukt in tonnen als in percentages van het jaarlijks nationale verbruik van de desbetreffende materialen, en de chemische vorm en zuiverheid van de opgeslagen materialen;
b) de ontwikkeling van de omvang van de voorraad van elke strategische grondstof gedurende de voorgaande vijf jaar;
c) eventuele regels of procedures die gelden voor vrijgave, toewijzing of distributie van strategische voorraden.
3. Ook kan informatie over strategische voorraden van kritieke grondstoffen of andere grondstoffen in het verslag worden opgenomen.
Artikel 22
Coördinatie van strategische voorraden
1. Uiterlijk op [PB: gelieve datum in te voegen: twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] en vervolgens om de twee jaar deelt de Commissie, op basis van de overeenkomstig artikel 21, lid 1, ontvangen informatie, het volgende met de raad kritieke grondstoffen:
a) een voorlopige benchmark voor een veilige omvang van de voorraden van de Unie van elke strategische grondstof, omschreven overeenkomstig lid 2;
b) een vergelijking tussen de volledige omvang van de voorraden van de Unie van elke strategische grondstof en de in punt a) bedoelde voorlopige benchmark;
c) informatie over de mogelijke beschikbaarheid van strategische voorraden van strategische grondstoffen over landsgrenzen heen, gezien de regels of procedures voor de vrijgave, toewijzing en distributie daarvan.
2. De Commissie stelt, rekening houdend met de standpunten van de raad kritieke grondstoffen, een benchmark vast voor een veilige omvang van de voorraden strategische grondstoffen van de Unie, die:
a) wordt uitgedrukt als de benodigde voorraad om, in geval van verstoring van de voorziening, een bepaald aantal dagen aan netto-invoer te dekken, berekend op basis van de invoer in het voorgaande kalenderjaar;
b) voorraden van particuliere marktdeelnemers in aanmerking neemt voor zover informatie over dergelijke voorraden beschikbaar is;
c) evenredig is aan het voorzieningsrisico voor en het economisch belang van de desbetreffende strategische grondstof.
3. De Commissie kan, rekening houdend met de standpunten van de raad kritieke grondstoffen, de lidstaten adviseren:
a) de strategische voorraden aan te vullen, waarbij rekening wordt gehouden met de in lid 1, punt b), bedoelde vergelijking, de relatieve verdeling van bestaande voorraden tussen de lidstaten en het verbruik van strategische grondstoffen door marktdeelnemers op het grondgebied van de respectieve lidstaten;
b) de regels of procedures voor vrijgave, toewijzing en distributie van strategische voorraden te wijzigen of te coördineren, teneinde de mogelijke beschikbaarheid ervan over landsgrenzen heen te verbeteren, met name indien dat nodig is voor de productie van strategische technologieën.
4. Bij het opstellen van de in lid 3 bedoelde adviezen kent de raad kritieke grondstoffen bijzonder belang toe aan de noodzaak van het behoud van stimulansen voor particuliere marktdeelnemers die afhankelijk zijn van strategische grondstoffen als input om hun eigen voorraden aan te leggen of om andere maatregelen te treffen om hun blootstelling aan voorzieningsrisico’s te beheersen.
5. De lidstaten verstrekken in het in artikel 43 bedoelde verslag informatie over de vraag of en hoe zij gevolg geven of voornemens zijn te geven aan de in lid 3 bedoelde adviezen.
6. Voorafgaand aan de deelname van ten minste twee lidstaten aan internationale of multilaterale fora over strategische voorraden van strategische grondstoffen zorgt de Commissie voor voorafgaande coördinatie, ofwel tussen de desbetreffende lidstaten en de Commissie, ofwel door middel van een vergadering van de raad kritieke grondstoffen daarover.
7. De Commissie verstrekt de verzamelde gegevens over de beschikbare voorraden van de Unie aan de bestuursorganen van de Unie die verantwoordelijk zijn voor crisisbewaking of de crisisbeheersingsmechanismen van de Unie die betrekking hebben op de desbetreffende strategische grondstoffen.
Artikel 23
Risicoparaatheid van ondernemingen
1. De lidstaten wijzen de grote ondernemingen aan die op hun grondgebied strategische technologieën vervaardigen met gebruik van strategische grondstoffen.
De in de eerste alinea bedoelde strategische technologieën omvatten onder meer batterijen voor energieopslag en e-mobiliteit, uitrusting met betrekking tot de productie en het gebruik van waterstof, uitrusting met betrekking tot de opwekking van hernieuwbare energie, tractiemotoren, warmtepompen, de overdracht en opslag van gegevens, mobiele elektronische apparaten, uitrusting met betrekking tot additieve productie, robotica, drones, raketwerpers, satellieten en geavanceerde chips.
2. De overeenkomstig lid 1 door de lidstaten aangewezen grote ondernemingen voeren om de twee jaar een audit uit van hun toeleveringsketen, waarbij onder meer:
a) in kaart wordt gebracht waar de strategische grondstoffen die zij gebruiken worden gewonnen, verwerkt of gerecycled;
b) een stresstest van hun toeleveringsketen van strategische grondstoffen wordt uitgevoerd, die bestaat uit een beoordeling van de kwetsbaarheid ervan voor verstoringen van de voorziening, door de gevolgen te ramen van verschillende scenario’s die dergelijke verstoringen kunnen veroorzaken en de mogelijke effecten daarvan, waarbij ten minste rekening moet worden gehouden met de in artikel 19, lid 3, vermelde elementen.
3. De in lid 1 bedoelde ondernemingen leggen een verslag met de resultaten van de in lid 2 bedoelde audit voor aan hun directie.
Artikel 24
Gezamenlijke aankoop
1. De Commissie zet een systeem op om de vraag van geïnteresseerde, in de Unie gevestigde ondernemingen die strategische grondstoffen verbruiken en van de autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor strategische voorraden, te bundelen en te zoeken naar aanbiedingen van leveranciers om aan die gebundelde vraag te voldoen, en zij beheert dit systeem. Dit systeem heeft betrekking op zowel verwerkte als onverwerkte strategische grondstoffen.
2. Bij het opzetten en beheren van het in lid 1 bedoelde systeem:
a) wijst de Commissie de strategische grondstoffen aan waarvoor het systeem in het verwerkingsstadium kan worden gebruikt, rekening houdend met het relatieve voorzieningsrisico van verschillende strategische grondstoffen en de noodzaak strategische voorraden van die grondstoffen aan te leggen, op basis van de overeenkomstig de artikelen 21 en 22 verzamelde informatie;
b) stelt de Commissie de minimale hoeveelheid gevraagd materiaal vast om aan het systeem deel te nemen, rekening houdend met het verwachte aantal geïnteresseerde deelnemers en de noodzaak om het aantal deelnemers beheersbaar te houden.
3. Deelname aan het in lid 1 bedoelde systeem staat open en is transparant voor alle geïnteresseerde, in de Unie gevestigde ondernemingen en voor autoriteiten van de lidstaten. Deelname van lidstaten of nationale entiteiten waarop de aanbestedingsrichtlijnen (Richtlijnen 2014/24/EU en 2014/25/EU) van toepassing zijn, is alleen mogelijk in gevallen waarin die deelname in overeenstemming is met die richtlijnen.
4. In de Unie gevestigde ondernemingen en autoriteiten van de lidstaten die aan het in lid 1 bedoelde systeem deelnemen, kunnen op transparante wijze samen onderhandelen over aankoop, onder meer over de prijzen of de voorwaarden van de aankoopovereenkomst, of gebruikmaken van gezamenlijke aankoop om betere voorwaarden met hun leveranciers overeen te komen of tekorten te voorkomen. Deelnemende in de Unie gevestigde ondernemingen en autoriteiten van de lidstaten houden zich aan het Unierecht, waaronder het mededingingsrecht van de Unie.
5. Entiteiten worden uitgesloten van deelname als leverancier, in de bundeling van de vraag en gezamenlijke aankoop, of als dienstverlener, indien zij:
a) onderworpen zijn aan uit hoofde van artikel 215 VWEU vastgestelde beperkende maatregelen van de Unie;
b) direct of indirect eigendom zijn of onder zeggenschap staan van, of handelen namens of onder leiding van natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen waarop beperkende maatregelen van de Unie van toepassing zijn.
6. In afwijking van artikel 176 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 kan de Commissie via een aanbestedingsprocedure op grond van die verordening een overeenkomst sluiten met een in de Unie gevestigde entiteit die als dienstverlener optreedt om het in lid 1 bedoelde systeem op te zetten en te beheren. De geselecteerde dienstverlener mag geen belangenconflict hebben.
7. De Commissie legt in de dienstenovereenkomst vast welke taken de dienstverlener moet vervullen, waaronder de toewijzing van de vraag, de toewijzing van de toegangsrechten voor het aanbod, de registratie en de verificatie van alle deelnemers, publicatie en verslaglegging over de activiteiten en andere taken die nodig zijn om het systeem op te zetten en te beheren. De dienstenovereenkomst heeft ook betrekking op de praktische aspecten van de activiteiten van de dienstverlener, waaronder het gebruik van het IT-instrument, de beveiligingsmaatregelen, de valuta of valuta’s, de betalingsregeling en de aansprakelijkheid.
8. De overeenkomst met de dienstverlener doet geen afbreuk aan het recht van de Commissie om controles en audits van die dienstverlener te verrichten. Daartoe krijgt de Commissie volledige toegang tot de informatie waarover de dienstverlener met betrekking tot de overeenkomst beschikt. Alle servers en gegevens bevinden zich fysiek en worden opgeslagen op het grondgebied van de Unie.
9. In de overeenkomst met de geselecteerde dienstverlener is de eigendom van de door de dienstverlener verkregen informatie bepaald en is voorzien in de eventuele overdracht van die informatie aan de Commissie bij de beëindiging of afloop van de dienstenovereenkomst.
Hoofdstuk 5
Duurzaamheid
Afdeling 1
Circulariteit
Artikel 25
Nationale maatregelen inzake circulariteit
1. Uiterlijk op [PB: gelieve datum in te voegen: drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] zorgt elke lidstaat voor de vaststelling en uitvoering van nationale programma’s met maatregelen om:
a) de inzameling van afval met een groot potentieel voor nuttige toepassing van kritieke grondstoffen uit te breiden en ervoor te zorgen dat deze in het juiste recyclingsysteem terechtkomen, teneinde de beschikbaarheid en kwaliteit van recyclebaar materiaal als input voor recyclinginstallaties voor kritieke grondstoffen te maximaliseren;
b) het hergebruik van producten en onderdelen met een groot potentieel voor de nuttige toepassing van kritieke grondstoffen te vergroten;
c) het gebruik van secundaire grondstoffen in de productiesector te vergroten, in voorkomend geval ook door in gunningscriteria voor aanbestedingen rekening te houden met het gehalte aan gerecycled materiaal;
d) de technologische rijpheid van recyclingtechnologieën voor kritieke grondstoffen, de materiaalefficiëntie en de vervanging van kritieke grondstoffen in toepassingen te bevorderen, ten minste door acties daartoe in het kader van nationale programma’s voor onderzoek en innovatie te ondersteunen;
e) ervoor te zorgen dat zijn beroepsbevolking over de vaardigheden beschikt die nodig zijn om de circulariteit van de waardeketen van kritieke grondstoffen te bevorderen.
2. De in lid 1 bedoelde programma’s hebben met name betrekking op producten en afval waarvoor krachtens het Unierecht geen specifieke verplichting voor inzameling, behandeling, recycling of hergebruik geldt. Voor andere producten en ander afval worden de maatregelen uitgevoerd in overeenstemming met het geldende Unierecht.
Onverminderd de artikelen 107 en 108 van het VWEU kunnen de in lid 1 bedoelde programma’s wat betreft de punten a) en b) van dat lid betrekking hebben op de invoering van financiële stimulansen, zoals kortingen, geldelijke beloningen of statiegeldregelingen, om het hergebruik van producten met een groot potentieel voor de nuttige toepassing van kritieke grondstoffen en de inzameling van afval van die producten aan te moedigen.
3. Uiterlijk op [PB: gelieve datum in te voegen: vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] zorgt elke lidstaat voor de vaststelling en uitvoering van maatregelen om de nuttige toepassing van kritieke grondstoffen uit winningsafval te bevorderen, met name uit gesloten afvalinstallaties waarvan in de overeenkomstig artikel 26 opgezette databank is aangeduid dat die mogelijk kritieke grondstoffen bevatten die economisch nuttig kunnen worden toegepast.
4. De in de leden 1 en 2 bedoelde nationale maatregelen moeten zo zijn opgesteld dat, in overeenstemming met het VWEU, belemmeringen van de handel en verstoringen van de mededinging worden voorkomen.
5. Wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 16, lid 6, van Richtlijn 2012/19/EU betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur de gegevens betreffende de hoeveelheden gerecyclede afgedankte elektrische en elektronische apparatuur aan de Commissie rapporteren, identificeren en rapporteren zij afzonderlijk het aantal relevante hoeveelheden kritieke grondstoffen bevattende onderdelen die van dergelijke afgedankte apparatuur zijn verwijderd en de hoeveelheden kritieke grondstoffen uit de afgedankte elektrische en elektronische apparatuur die nuttig zijn toegepast. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin wordt vastgesteld in welke vorm en in welk detail die rapportage moet plaatsvinden. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 37, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Het eerste volledige kalenderjaar na de vaststelling van die uitvoeringshandelingen vormt de eerste verslagleggingsperiode.
6. De lidstaten verstrekken in het in artikel 43 bedoelde verslag informatie over de vaststelling van de in lid 1 bedoelde nationale programma’s en over de vooruitgang van de uitvoering van de overeenkomstig de leden 1 en 2 getroffen maatregelen.
7. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met een lijst van producten, onderdelen en afvalstromen die in ieder geval worden geacht een groot potentieel voor de nuttige toepassing van kritieke grondstoffen in de zin van lid 1, punten a) en b), te hebben.
Bij het opstellen van die lijst houdt de Commissie rekening met:
a) de totale hoeveelheid kritieke grondstoffen uit die producten, onderdelen en afvalstromen die nuttig kan worden toegepast;
b) de mate waarin die producten, onderdelen en afvalstromen onder Uniewetgeving vallen;
c) lacunes in de regelgeving;
d) specifieke uitdagingen voor de inzameling en afvalbehandeling van die producten, onderdelen en afvalstromen;
e) bestaande systemen voor inzameling en afvalbehandeling die op die producten, onderdelen en afvalstromen van toepassing zijn.
De in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 37, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 26
Nuttige toepassing van kritieke grondstoffen uit winningsafval
1. Exploitanten die krachtens artikel 5 van Richtlijn 2006/21/EG afvalbeheerplannen moeten indienen, voorzien de bevoegde autoriteit zoals bedoeld in artikel 3 van die richtlijn van een voorlopige economische evaluatiestudie met betrekking tot de mogelijke nuttige toepassing van kritieke grondstoffen:
a) uit het in de inrichting opgeslagen winningsafval, en
b) uit het geproduceerde winningsafval of, indien dat doeltreffender wordt geacht, uit het gewonnen volume voordat het afval werd.
2. De in lid 1 bedoelde studie bevat ten minste een raming van de hoeveelheden en concentraties kritieke grondstoffen in het winningsafval en het gewonnen volume, en een beoordeling van het potentieel voor technisch en economisch nuttige toepassing ervan.
3. Uiterlijk op [PB: gelieve datum in te voegen: drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] dienen exploitanten van bestaande afvalinstallaties de in lid 1 bedoelde studie in bij een bevoegde autoriteit als gedefinieerd in artikel 3 van Richtlijn 2006/21/EG. Exploitanten van nieuwe afvalinstallaties dienen die studie bij de bevoegde autoriteit in wanneer zij overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2006/21/EG hun afvalbeheerplannen indienen.
4. De lidstaten zetten een databank op van alle gesloten afvalinstallaties op hun grondgebied, met inbegrip van verlaten afvalinstallaties. Die databank bevat informatie over:
a) de locatie, het oppervlak en het afvalvolume van de afvalinstallatie;
b) de exploitant of voormalige exploitant van de afvalinstallatie, en in voorkomend geval de rechtsopvolger daarvan;
c) de geraamde hoeveelheden en concentraties van alle grondstoffen in het winningsafval en in voorkomend geval in de oorspronkelijke minerale afzetting, overeenkomstig lid 6 van dit artikel;
d) eventuele aanvullende informatie die de lidstaat relevant acht om de nuttige toepassing van kritieke grondstoffen uit een afvalinstallatie mogelijk te maken.
5. De in lid 4 bedoelde databank is uiterlijk op [PB: gelieve datum in te voegen: een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] operationeel, en alle informatie is uiterlijk op [PB: gelieve datum in te voegen: drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] ingevoerd. De databank wordt op openbaar toegankelijke en digitale wijze beschikbaar gesteld en wordt ten minste om de twee jaar bijgewerkt met aanvullende informatie en recentelijk gesloten of in kaart gebrachte installaties.
6. Om de in lid 4, punt c), bedoelde informatie te verstrekken, voeren de lidstaten ten minste de volgende activiteiten uit:
a) de lidstaten voeren uiterlijk op [PB: gelieve datum in te voegen: een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] een grondige evaluatie uit van de vergunningsdocumenten voor alle gesloten afvalinstallaties;
b) voor afvalinstallaties waarvan op basis van de beschikbare informatie niet op voorhand kan worden uitgesloten dat er mogelijk economisch nuttig toepasbare hoeveelheden kritieke grondstoffen aanwezig zijn, voeren de lidstaten daarnaast uiterlijk op [PB: gelieve datum in te voegen: twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] een representatieve geochemische bemonstering uit;
c) voor afvalinstallaties waarvan uit de in de punten a) en b) van dit lid beschreven activiteiten is gebleken dat er mogelijk economisch nuttig toepasbare hoeveelheden kritieke grondstoffen aanwezig zijn, voeren de lidstaten daarnaast, indien dat overeenkomstig de toepasselijke milieuvereisten op het niveau van de Unie en in voorkomend geval overeenkomstig de vereisten van Richtlijn 2006/21/EG ecologisch verantwoord is, uiterlijk op [PB: gelieve datum in te voegen: drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] een gedetailleerdere analyse uit waarbij de boorkern in kaart wordt gebracht of vergelijkbare technieken worden toegepast.
7. De in lid 6 beschreven activiteiten worden uitgevoerd binnen de grenzen van de nationale rechtstelsels met betrekking tot eigendomsrechten, landeigendom, minerale bronnen en afval, en andere relevante bepalingen. Indien dergelijke factoren de activiteiten belemmeren, vragen de autoriteiten van de lidstaten de exploitant of eigenaar van de afvalinstallatie om medewerking. De resultaten van de in lid 6 beschreven activiteiten worden in de databank beschikbaar gesteld. Indien mogelijk nemen de lidstaten een classificatie van de gesloten winningsafvalinstallaties overeenkomstig de kaderclassificatie voor hulpbronnen van de Verenigde Naties in de databank op.
Artikel 27
Recyclebaarheid van permanente magneten
1. Met ingang van [PB: gelieve datum in te voegen: drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] waarborgt elke natuurlijke of rechtspersoon die MRI-apparaten, windenergiegeneratoren, industriële robots, motorvoertuigen, lichte vervoermiddelen, koelgeneratoren, warmtepompen, elektrische motoren (ook als die in andere producten zijn geïntegreerd), automatische wasmachines, droogtrommels, magnetronovens, stofzuigers of vaatwassers in de handel brengt, dat op die producten een opvallend, duidelijk leesbaar en onuitwisbaar etiket is aangebracht waarop is aangegeven:
a) of het product een of meerdere permanente magneten bevat;
b) indien het product een of meerdere permanente magneten bevat, of die magneten behoren tot een van de volgende soorten:
i) neodymium-ijzer-boor;
ii) samarium-kobalt;
iii) aluminium-nikkel-kobalt;
iv) ferriet.
2. De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast waarin het formaat van het in lid 1 bedoelde etiket wordt vastgelegd. Die uitvoeringshandeling wordt overeenkomstig de in artikel 37, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
3. Met ingang van [PB: gelieve datum in te voegen: drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] waarborgt elke natuurlijke of rechtspersoon die in lid 1 bedoelde producten die een of meer permanente magneten bevatten van de in lid 1, punt b), i) tot en met iii), bedoelde soorten in de handel brengt, dat op of in het product een gegevensdrager aanwezig is.
4. De in lid 3 bedoelde gegevensdrager wordt gekoppeld aan een unieke productidentificatiecode die toegang biedt tot:
a) de naam, de geregistreerde handelsnaam of het geregistreerde handelsmerk en het postadres van de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon, en in voorkomend geval de elektronische wijze waarop daarmee contact kan worden opgenomen;
b) informatie over het gewicht, de locatie en de chemische samenstelling van alle afzonderlijke permanente magneten in het product, en over de aanwezigheid van en de soort deklagen, kleefmiddelen en eventuele additieven die voor de magneten zijn gebruikt;
c) informatie waarmee toegang kan worden verkregen tot alle permanente magneten in het product en waarmee deze kunnen worden verwijderd, waaronder in ieder geval de volgorde van alle verwijderingsstappen en de benodigde gereedschappen of technologieën voor de toegang tot en de verwijdering van de permanente magneet, onverminderd artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2012/19/EU.
5. Voor producten waarvan de permanente magneten alleen in een of meer elektrische motoren in het product zijn ingebouwd, kan de in lid 4, punt b), bedoelde informatie worden vervangen door informatie over de locatie van de elektrische motoren, en kan de in lid 4, punt c), bedoelde informatie worden vervangen door informatie over de toegang tot en de verwijdering van de elektrische motor, in ieder geval met inbegrip van de volgorde van alle verwijderingsstappen en de benodigde gereedschappen of technologieën voor de toegang tot en verwijdering van de elektrische motoren.
6. Voor in lid 3 bedoelde producten waarvoor krachtens andere Uniewetgeving een productpaspoort in de zin van Verordening XX/XXXX [verordening ecologisch ontwerp voor duurzame producten] is vereist, wordt de in lid 4 bedoelde informatie in dat productpaspoort opgenomen.
7. De in lid 3 bedoelde informatie moet volledig, actueel en nauwkeurig zijn en ten minste beschikbaar blijven voor een periode van de normale levensduur van het product plus tien jaar, ook in geval van insolventie, liquidatie of stopzetting van de activiteiten van de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon in de Unie.
In de in lid 4 bedoelde informatie wordt verwezen naar het productmodel of, indien die informatie tussen exemplaren van hetzelfde model verschilt, naar een bepaalde partij of een bepaald exemplaar. De in lid 4 bedoelde informatie is toegankelijk voor recyclers, markttoezichtautoriteiten en douaneautoriteiten.
8. Artikel 9, lid 1, punten c) en d), artikel 10 en artikel 13 van Verordening (EU) .../... [PB: gelieve verwijzing naar de verordening ecologisch ontwerp voor duurzame producten in te voegen] en de bijbehorende definities in artikel 2 van die verordening zijn van toepassing.
Voordat een in lid 3 bedoeld product in de handel wordt gebracht, zorgen natuurlijke of rechtspersonen ervoor dat de in lid 4 bedoelde unieke productidentificatiecode naar het in [artikel 12, lid 1,] van Verordening (EU) .../... [verordening ecologisch ontwerp voor duurzame producten] bedoelde register wordt geüpload.
Voor de toepassing van de eerste en tweede alinea gelden de verwijzingen naar “de toepasselijke uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling” in artikel 10, punt b), van Verordening (EU) 2023/xxx [PB: gelieve verwijzing naar de verordening ecologisch ontwerp voor duurzame producten in te voegen], naar “uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen” in artikel 10, punt f), van die verordening en naar “een uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling” in artikel 13, lid 2, van die verordening gelezen als verwijzingen naar deze verordening.
9. Indien in uit hoofde van artikel 4 van Verordening XX/XXXX [PB: gelieve verwijzing naar de verordening ecologisch ontwerp voor duurzame producten in te voegen] vastgestelde gedelegeerde handelingen of in andere harmonisatiewetgeving van de Unie voor een van de in lid 1 vermelde producten informatievereisten met betrekking tot de recycling van permanente magneten worden vastgesteld, zijn die vereisten van toepassing in plaats van de bepalingen van dit artikel.
10. Producten die voornamelijk zijn ontworpen voor defensie- of ruimtevaarttoepassingen zijn van de vereisten van dit artikel vrijgesteld.
11. De bepalingen van dit artikel zijn met ingang van [PB: gelieve datum in te voegen: vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] van toepassing op MRI-apparaten, motorvoertuigen, en lichte vervoermiddelen van categorie L waarvoor typegoedkeuring is verleend.
12. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen tot wijziging van bijlage VI vast te stellen om een lijst met codes van de gecombineerde nomenclatuur49 en productomschrijvingen van de in lid 1 bedoelde producten te verstrekken of bij te werken, teneinde de werkzaamheden van douaneautoriteiten met betrekking tot die producten en de vereisten van dit artikel en artikel 28 te vergemakkelijken.
Artikel 28
Gerecyclede inhoud van permanente magneten
1. Met ingang van [PB: gelieve datum in te voegen: drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] of, indien dat later is, twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handeling, maakt een natuurlijke of rechtspersoon die in artikel 27, lid 1, bedoelde producten met een of meerdere permanente magneten als bedoeld in artikel 27, lid 1, punt b), i) tot en met iii), in de handel brengt waarvan het totale gewicht van al die permanente magneten meer dan 0,2 kg bedraagt, het aandeel neodymium, dysprosium, praseodymium, terbium, boor, samarium, nikkel en kobalt dat uit afval na consumptie wordt teruggewonnen in de in het product ingebouwde permanente magneten, openbaar.
2. De Commissie stelt uiterlijk op [PB: gelieve datum in te voegen: twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] overeenkomstig artikel 36 een gedelegeerde handeling vast tot aanvulling van deze verordening met regels voor de berekening en verificatie van het aandeel neodymium, dysprosium, praseodymium, terbium, boor, samarium, nikkel en kobalt dat uit productieafval of afval na consumptie wordt teruggewonnen in de permanente magneten die in in lid 1 bedoelde producten zijn ingebouwd.
In de regels voor berekening en verificatie wordt aangegeven welke van de in bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG beschreven modules, indien nodig aangepast aan de desbetreffende producten, de toepasselijke conformiteitsbeoordelingsprocedure is. Bij het aanwijzen van de toepasselijke conformiteitsbeoordelingsprocedure houdt de Commissie rekening met:
a) de vraag of de betrokken module geschikt is voor het soort product en in verhouding staat tot het nagestreefde algemene belang;
b) de beschikbaarheid van bevoegde en onafhankelijke derden die mogelijke taken van conformiteitsbeoordeling door derden kunnen uitvoeren;
c) indien betrokkenheid van een derde partij vereist is, de noodzaak van een keuzemogelijkheid voor de fabrikant tussen modules voor kwaliteitsborging en productcertificatie, zoals beschreven in bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG.
3. Na 31 december 2030 kan de Commissie gedelegeerde handelingen tot aanvulling van deze verordening vaststellen waarin de minimale aandelen van uit afval na consumptie teruggewonnen neodymium, dysprosium, praseodymium, terbium, boor, samarium, nikkel en kobalt worden vastgesteld die de in in lid 1 bedoelde producten ingebouwde permanente magneten moeten bevatten.
In de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handelingen wordt voorzien in overgangsperioden die zijn afgestemd op de moeite die het kost om de onder de maatregel vallende producten zodanig aan te passen dat zij conform zijn.
Het in de eerste alinea bedoelde minimale aandeel wordt gebaseerd op een voorafgaande effectbeoordeling, waarin rekening wordt gehouden met:
a) de bestaande en voorspelde beschikbaarheid van uit afval na consumptie teruggewonnen neodymium, dysprosium, praseodymium, terbium, boor, samarium, nikkel en kobalt
b) de overeenkomstig lid 1 verzamelde informatie en de relatieve verdeling van het aandeel gerecycled materiaal in permanente magneten die in in de handel gebrachte in lid 1 bedoelde producten zijn ingebouwd;
c) de technische en wetenschappelijke vooruitgang, met inbegrip van aanzienlijke veranderingen in technologieën voor permanente magneten die van invloed zijn op het soort materiaal dat wordt teruggewonnen;
d) de daadwerkelijke en potentiële bijdrage van een minimumaandeel aan de klimaat- en milieudoelstellingen van de Unie;
e) mogelijke effecten op de werking van producten met permanente magneten;
f) de noodzaak om onevenredige negatieve gevolgen voor de betaalbaarheid van permanente magneten en producten met permanente magneten te voorkomen.
4. Indien in uit hoofde van artikel 4 van Verordening XX/XXXX [PB: gelieve verwijzing naar de verordening ecologisch ontwerp voor duurzame producten in te voegen] vastgestelde gedelegeerde handelingen of in andere harmonisatiewetgeving van de Unie voor een van de in lid 1 vermelde producten vereisten met betrekking tot het gehalte aan gerecycled materiaal in permanente magneten worden vastgesteld, zijn die vereisten van toepassing in plaats van de bepalingen van dit artikel.
5. Vanaf de datum waarop de verplichting van lid 1 van toepassing wordt, waarborgen natuurlijke en rechtspersonen die in lid 1 bedoelde producten in de handel brengen wanneer zij die producten voor verkoop, waaronder verkoop op afstand, aanbieden of die producten in het kader van een commerciële activiteit tentoonstellen dat hun klanten, voordat zij gebonden zijn door een koopovereenkomst, toegang hebben tot de in lid 1 bedoelde informatie.
Natuurlijke en rechtspersonen die in lid 1 bedoelde producten in de handel brengen, verstrekken of tonen geen etiketten, markeringen, symbolen of inscripties die klanten waarschijnlijk misleiden of verwarren wat betreft de in lid 1 bedoelde informatie. Producten die voornamelijk zijn ontworpen voor defensie- of ruimtevaarttoepassingen zijn van de vereisten van dit artikel vrijgesteld.
6. De vereisten van de leden 1 en 6 zijn vanaf vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handeling van toepassing op MRI-apparaten, motorvoertuigen, en lichte vervoermiddelen van categorie L waarvoor typegoedkeuring is verleend.
Afdeling 2
Certificering en milieuvoetafdruk
Artikel 29
Erkende regelingen
1. Overheden of organisaties die certificeringsregelingen met betrekking tot de duurzaamheid van kritieke grondstoffen hebben ontwikkeld en daar toezicht op houden (“regelinghouders”), kunnen een aanvraag doen voor erkenning van hun regelingen door de Commissie.
In de eerste alinea bedoelde aanvragen bevatten alle bewijsmateriaal dat relevant is om aan de criteria van bijlage IV te voldoen. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen waarin wordt gespecificeerd welke informatie die aanvragen ten minste moeten bevatten. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 37, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
2. Indien de Commissie op basis van het overeenkomstig lid 1 verstrekte bewijsmateriaal bepaalt dat een certificeringsregeling aan de criteria van bijlage IV voldoet, stelt zij een uitvoeringshandeling vast waarbij die regeling wordt erkend. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 37, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
3. De Commissie controleert op gezette tijden of erkende regelingen nog aan de criteria van bijlage IV voldoen.
4. Houders van erkende regelingen stellen de Commissie onverwijld in kennis van wijzigingen of actualiseringen van erkende regelingen. De Commissie beoordeelt of dergelijke wijzigingen of actualiseringen gevolgen hebben voor de basis voor erkenning, en treft passende maatregelen.
5. Indien er bewijs is van herhaalde of significante gevallen waarbij marktdeelnemers die een erkende regeling toepassen niet aan de vereisten van die regeling voldoen, gaat de Commissie in overleg met de houder van de erkende regeling na of deze gevallen wijzen op gebreken in de regeling die afdoen aan de basis voor erkenning, en treft zij passende maatregelen.
6. Indien de Commissie gebreken in een erkende regeling vaststelt die afdoen aan de basis voor erkenning, kan zij de regelinghouder een passende periode de tijd geven om corrigerende maatregelen te treffen.
7. Indien de regelinghouder de nodige corrigerende maatregelen niet treft of weigert te treffen en indien de Commissie heeft vastgesteld dat de in lid 6 bedoelde gebreken ertoe leiden dat de regeling niet langer aan de vereisten van bijlage IV voldoet, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarbij de erkenning van de regeling wordt ingetrokken. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 37, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
8. De Commissie zet een register van erkende regelingen op en houdt dit bij. Dat register wordt op een vrij toegankelijke website openbaar gemaakt.
Artikel 30
Milieuvoetafdrukverklaring
1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen tot aanvulling van deze verordening vast te stellen waarbij, overeenkomstig bijlage V en rekening houdend met wetenschappelijk onderbouwde beoordelingsmethoden en relevante internationale normen, regels voor de berekening en verificatie van de milieuvoetafdruk van verschillende kritieke grondstoffen worden vastgesteld. In de regels voor berekening en verificatie wordt de belangrijkste effectcategorie aangewezen. De milieuvoetafdrukverklaring wordt tot die effectcategorie beperkt.
2. Indien de Commissie, na de verschillende relevante milieueffectcategorieën in aanmerking te hebben genomen, tot de conclusie komt dat een specifieke kritieke grondstof een significante milieuvoetafdruk heeft en dat de verplichting om de milieuvoetafdruk van die grondstof met betrekking tot de belangrijkste effectcategorie te verklaren daarom nodig en evenredig is om bij te dragen tot de klimaat- en milieudoelstellingen van de Unie door de voorziening van kritieke grondstoffen met een kleinere milieuvoetafdruk te faciliteren, kan zij regels voor berekening en verificatie van die specifieke grondstof vaststellen.
3. Wanneer de Commissie nagaat of de in lid 2 bedoelde verplichting nodig is, houdt zij rekening met:
a) de vraag of en hoe de klimaat- en milieudoelstellingen van de Unie reeds worden verwezenlijkt door middel van andere Uniewetgeving die van toepassing is op de desbetreffende kritieke grondstof;
b) de vraag of er relevante internationale normen en richtsnoeren bestaan en worden toegepast, of met de vooruitzichten op een akkoord op internationaal niveau over dergelijke normen, en met duurzame praktijken op de markt, waaronder erkende vrijwillige regelingen overeenkomstig artikel 29;
c) de doeltreffendheid van strategische partnerschappen, strategische projecten, handelsovereenkomsten en andere internationale instrumenten, alsook van outreachactiviteiten van de Unie, voor de verwezenlijking van de klimaat- en milieudoelstellingen van de Unie.
4. De Commissie voert een voorafgaande effectbeoordeling uit om te beslissen of zij uit hoofde van lid 1 een gedelegeerde handeling vaststelt. Die beoordeling:
a) wordt onder meer gebaseerd op raadpleging van:
i) alle relevante belanghebbenden, zoals de industrie (met inbegrip van de downstreamsector), kmo’s en in voorkomend geval de ambachtssector, sociale partners, handelaren, detailhandelaren, importeurs, milieubeschermingsgroepen en consumentenorganisaties;
ii) derde landen wier handel met de Unie door deze verplichting aanzienlijk kan worden beïnvloed;
iii) de raad kritieke grondstoffen;
b) waarborgt dat een dergelijke maatregel niet wordt opgesteld, vastgesteld of toegepast met als doel of gevolg dat onnodige belemmeringen voor de internationale handel ontstaan en dat die maatregel de handel niet verder beperkt dan nodig is om de klimaat- en milieudoelstellingen van de Unie te verwezenlijken, rekening houdend met het vermogen van leveranciers uit derde landen om een dergelijke verklaring zodanig na te leven dat dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de algehele handelsstromen en de kosten van kritieke grondstoffen;
c) dient om te beoordelen of de maatregel zou bijdragen tot verwezenlijking van de klimaat- en milieudoelstellingen van de Unie zonder onevenredige gevolgen te hebben voor het vermogen van de industrie van de Unie om de desbetreffende kritieke grondstof te betrekken.
5. Natuurlijke of rechtspersonen die kritieke grondstoffen in de handel brengen waarvoor de Commissie overeenkomstig lid 1 regels voor berekening en verificatie heeft vastgesteld, stellen een milieuvoetafdrukverklaring beschikbaar.
De in de eerste alinea vastgestelde vereiste geldt voor elke afzonderlijke soort kritieke grondstof die in de handel wordt gebracht en is niet van toepassing op kritieke grondstoffen die in halffabrikaten of eindproducten zijn verwerkt.
6. De in lid 5 bedoelde milieuvoetafdrukverklaring bevat de volgende informatie:
a) de naam, de geregistreerde handelsnaam of het geregistreerde handelsmerk en het postadres van de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon, en in voorkomend geval de elektronische wijze waarop daarmee contact kan worden opgenomen;
b) informatie over de soort kritieke grondstof waarop de verklaring van toepassing is;
c) informatie over het land en de regio waar de kritieke grondstof is gewonnen, verwerkt, geraffineerd en gerecycled, naargelang van het geval;
d) de milieuvoetafdruk van de kritieke grondstof, berekend volgens de overeenkomstig lid 1 toepasselijke regels voor berekening en verificatie;
e) de milieuvoetafdrukprestatieklasse van de kritieke grondstof, bepaald overeenkomstig de toepasselijke gedelegeerde handeling uit hoofde van lid 7;
f) een weblink die toegang biedt tot een openbare versie van de studie ter onderbouwing van de resultaten van de milieuvoetafdrukverklaring.
7. De Commissie kan overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen tot aanvulling van deze verordening vaststellen waarin overeenkomstig bijlage V milieuvoetafdrukprestatieklassen worden bepaald voor kritieke grondstoffen waarvoor overeenkomstig lid 1 regels voor berekening en verificatie zijn vastgesteld.
8. De milieuvoetafdrukverklaring wordt op een vrij toegankelijke website openbaar gemaakt.
De Commissie is bevoegd een uitvoeringshandeling vast te stellen waarin het formaat van de in lid 5 bedoelde milieuvoetafdrukverklaring wordt vastgelegd. Die uitvoeringshandeling wordt overeenkomstig de in artikel 37, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
9. Wanneer natuurlijke en rechtspersonen die kritieke grondstoffen in de handel brengen, deze voor verkoop, waaronder verkoop op afstand, aanbieden of in het kader van een commerciële activiteit tentoonstellen, waarborgen zij dat hun klanten, voordat zij gebonden zijn door een koopovereenkomst, toegang hebben tot de milieuvoetafdrukverklaring.
Natuurlijke en rechtspersonen die kritieke grondstoffen in de handel brengen, verstrekken of tonen geen etiketten, markeringen, symbolen of inscripties die klanten waarschijnlijk misleiden of verwarren wat betreft de informatie in de milieuvoetafdrukverklaring.
Afdeling 3
Vrij verkeer, conformiteit en markttoezicht
Artikel 31
Vrij verkeer
1. De lidstaten verbieden, beperken of verhinderen het op de markt aanbieden of in gebruik nemen van producten met permanente magneten of van kritieke grondstoffen die aan deze verordening voldoen niet vanwege redenen die verband houden met informatie voor de recycling of de gerecyclede inhoud van permanente magneten of met informatie over de milieuvoetafdruk van een kritieke grondstof.
2. De lidstaten verhinderen niet dat op handelsbeurzen of tentoonstellingen, of bij demonstraties of soortgelijke evenementen producten met permanente magneten of kritieke grondstoffen worden getoond die niet aan deze verordening voldoen, op voorwaarde dat duidelijk op een zichtbaar bord is vermeld dat die producten of materialen niet aan deze verordening voldoen en dat zij niet op de markt mogen worden aangeboden totdat zij conform zijn gemaakt.
Artikel 32
Conformiteit en markttoezicht
1. De verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon waarborgt alvorens een onder artikel 27 of artikel 28 vallend product in de handel te brengen dat de toepasselijke conformiteitsbeoordelingsprocudure is uitgevoerd en dat de vereiste technische documentatie is opgesteld. Indien door middel van de conformiteitsbeoordelingsprocedure is aangetoond dat een product aan de toepasselijke vereisten voldoet, waarborgen de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersonen dat een EU-conformiteitsverklaring is opgesteld en dat de CE-markering is aangebracht.
2. De conformiteitsbeoordelingsprocedure voor producten die onder de vereisten van artikel 27 vallen, is de procedure van bijlage IV bij Verordening (EU) 2023/xxx [PB: gelieve verwijzing naar verordening ecologisch ontwerp voor duurzame producten in te voegen], tenzij die producten ook onder de vereisten van artikel 28 vallen; in dat geval is de conformiteitsbeoordelingsprocedure de in de uit hoofde van artikel 28, lid 2, vastgestelde regels voor berekening en verificatie uiteengezette procedure.
3. Hoofdstuk IX en de artikelen 37, 38 en 39 van Verordening (EU) 2023/xxx [PB: gelieve verwijzing naar verordening ecologisch ontwerp voor duurzame producten in te voegen] en de overeenkomstige definities in artikel 2 van die verordening zijn van toepassing op de vereisten van de artikelen 27 en 28 van deze verordening met betrekking tot producten die in de Unie in de handel worden gebracht.
4. Met betrekking tot markttoezicht gelden de volgende voorschriften:
a) hoofdstuk XII van Verordening (EU) 2023/xxx [PB: gelieve verwijzing naar verordening ecologisch ontwerp voor duurzame producten in te voegen] en de bijbehorende definities in artikel 2 van die verordening zijn van toepassing op de vereisten van artikel 27, artikel 28 of artikel 30 van deze verordening met betrekking tot producten die in de Unie in de handel worden gebracht;
b) behalve met de uit hoofde van Verordening (EU) 2023/xxx [PB: gelieve verwijzing naar verordening ecologisch ontwerp voor duurzame producten in te voegen] vastgestelde vereisten inzake ecologisch ontwerp houden de lidstaten in het kader van het in artikel 59, lid 1, van die verordening bedoelde actieplan rekening met de vereisten van de artikelen 27, 28 en 30 van deze verordening;
c) artikel 60 en artikel 61, lid 1, van Verordening (EU) 2023/xxx [PB: gelieve verwijzing naar verordening ecologisch ontwerp voor duurzame producten in te voegen] zijn ook van toepassing op de vereisten van de artikelen 27, 28 en 30 van deze verordening;
d) naast de uit hoofde van Verordening (EU) 2023/xxx [PB: gelieve verwijzing naar verordening ecologisch ontwerp voor duurzame producten in te voegen] vastgestelde vereisten inzake ecologisch ontwerp verstrekt de Commissie in het in artikel 61, leden 2 en 3, van die verordening bedoelde verslag informatie over de vereisten van de artikelen 27, 28 en 30 van deze verordening;
e) bij de uitvoering van artikel 62 van Verordening (EU) 2023/xxx [PB: gelieve verwijzing naar verordening ecologisch ontwerp voor duurzame producten in te voegen] houden de in dat artikel bedoelde groep voor administratieve samenwerking (ADCO) en de Commissie ook rekening met de vereisten van de artikelen 27, 28 en 30 van deze verordening.
5. Voor de toepassing van de leden 3 en 4 worden de relevante delen van Verordening (EU) 2023/xxx [PB: gelieve verwijzing naar verordening ecologisch ontwerp voor duurzame producten in te voegen] als volgt toegepast:
a) verwijzingen naar “in de toepasselijke uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen vastgelegde vereisten inzake ecologisch ontwerp” in artikel 37, lid 1, “in de toepasselijke uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen vastgelegde vereisten” in artikel 63, lid 1, en “in de uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling gestelde vereisten” in artikel 63, lid 5, van Verordening (EU) 2023/xxx [PB: gelieve verwijzing naar verordening ecologisch ontwerp voor duurzame producten in te voegen] gelden als verwijzingen naar de in de artikelen 27 en 28 van deze verordening vastgestelde vereisten;
b) verwijzingen naar “een onder een uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallend product” in artikel 37, lid 3, en artikel 63, lid 1, van Verordening (EU) 2023/xxx [PB: gelieve verwijzing naar verordening ecologisch ontwerp voor duurzame producten in te voegen] gelden als verwijzingen naar onder de vereisten van artikelen 27 en 28 van deze verordening vallende producten of materialen;
c) verwijzingen naar “conformiteitsbeoordelingstaken [...] als bedoeld in de uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen” in artikel 41 en “conformiteitsbeoordelingstaken uit hoofde van de desbetreffende uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen” in artikel 45, lid 10, van Verordening (EU) 2023/xxx [PB: gelieve verwijzing naar verordening ecologisch ontwerp voor duurzame producten in te voegen] gelden als verwijzingen naar conformiteitsbeoordelingstaken als bedoeld in de uit hoofde van artikel 28, lid 2, van deze verordening vastgestelde regels voor berekening en verificatie;
d) verwijzingen naar “conformiteitsbeoordelingsprocedures in de uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen” in artikel 53, lid 1, van Verordening (EU) 2023/xxx [PB: gelieve verwijzing naar verordening ecologisch ontwerp voor duurzame producten in te voegen] gelden als verwijzingen naar conformiteitsbeoordelingsprocedures als bedoeld in de uit hoofde van artikel 28, lid 2, van deze verordening vastgestelde regels voor berekening en verificatie.
6. Dit artikel is niet van toepassing op producten waarvoor de typegoedkeuringsprocedures uit hoofde van Verordening (EU) 2018/858 en Verordening (EU) nr. 168/2013 gelden.
Hoofdstuk 6
Strategische partnerschappen
Artikel 33
Strategische partnerschappen
1. De raad kritieke grondstoffen bespreekt op gezette tijden:
a) de mate waarin de door de Unie aangegane strategische partnerschappen bijdragen tot:
i) verbetering van de voorzieningszekerheid van de Unie;
ii) de in artikel 1, lid 2, punt b), vastgestelde benchmark;
iii) verbetering van de samenwerking tussen de Unie en partnerlanden in de gehele waardeketen van kritieke grondstoffen;
b) de samenhang en mogelijke synergieën tussen bilaterale samenwerking van lidstaten met derde landen en de acties die door de Unie in het kader van strategische partnerschappen worden ondernomen;
c) welke derde landen prioriteit moeten krijgen bij het aangaan van strategische partnerschappen, waarbij rekening wordt gehouden met de volgende criteria:
i) de mogelijke bijdrage tot de voorzieningszekerheid, rekening houdend met de potentiële capaciteiten voor voorraden, winning, verwerking en recycling met betrekking tot kritieke grondstoffen van een derde land;
ii) de vraag of met het regelgevingskader van een derde land de monitoring, preventie en minimalisatie van milieueffecten, het gebruik van maatschappelijk verantwoorde praktijken (waaronder eerbiediging van de mensenrechten en arbeidsrechten en zinvolle betrokkenheid van plaatselijke gemeenschappen), een transparante bedrijfsvoering en het voorkomen van negatieve gevolgen voor de goede werking van de overheid en de rechtstaat worden gewaarborgd;
iii) de vraag of er bestaande samenwerkingsovereenkomsten tussen een derde land en de Unie zijn, en, voor opkomende markten en ontwikkelingslanden, het potentieel om investeringsprojecten in het kader van de Global Gateway op te zetten;
iv) voor opkomende markten en ontwikkelingslanden, de vraag of en hoe een partnerschap ter plaatse van toegevoegde waarde kan zijn en wederzijdse voordelen voor het partnerland en de Unie zou opleveren.
2. In het kader van lid 1 en voor zover het verband houdt met opkomende markten en ontwikkelingslanden, zorgt de raad kritieke grondstoffen ervoor dat wordt samengewerkt met andere relevante samenwerkingsfora, waaronder de fora die zijn opgezet in het kader van de Global Gateway.
3. De lidstaten:
a) zorgen samen met de Commissie voor coherentie tussen hun bilaterale samenwerking met de desbetreffende derde landen en de niet-bindende strategische partnerschappen van de Unie met derde landen die ten minste betrekking hebben op de waardeketen van kritieke grondstoffen;
b) ondersteunen de Commissie bij de uitvoering van de in de strategische partnerschappen uiteengezette samenwerkingsmaatregelen.
Hoofdstuk 7
Governance
Artikel 34
Europese raad voor kritieke grondstoffen
1. Hierbij wordt de Europese raad voor kritieke grondstoffen opgericht.
2. Deze “raad kritieke grondstoffen” voert de in deze verordening vastgestelde taken uit.
Artikel 35
Samenstelling en werking van de Europese raad voor kritieke grondstoffen
1. De leden van de raad kritieke grondstoffen zijn de lidstaten en de Commissie. De raad kritieke grondstoffen wordt voorgezeten door de Commissie.
2. Elke lidstaat wijst een vertegenwoordiger op hoog niveau aan die die lidstaat in de raad kritieke grondstoffen vertegenwoordigt. Indien dat relevant is voor de functie en deskundigheid, kan een lidstaat verschillende vertegenwoordigers aanwijzen voor verschillende taken van de raad kritieke grondstoffen. Elke vertegenwoordiger van een lid van de raad kritieke grondstoffen heeft een plaatsvervanger.
3. De raad kritieke grondstoffen stelt, naar aanleiding van een voorstel van de Commissie, bij gewone meerderheid van zijn leden zijn reglement van orde vast.
4. De raad kritieke grondstoffen komt op gezette tijden bijeen om zijn in deze verordening uiteengezette taken doeltreffend te kunnen uitvoeren. De raad kritieke grondstoffen komt wanneer nodig bijeen naar aanleiding van een beredeneerd verzoek van de Commissie.
De raad kritieke grondstoffen komt ten minste op de volgende tijden bijeen:
a) elke drie maanden voor de beoordeling van de aanvragen voor strategische projecten overeenkomstig hoofdstuk 3, afdeling 1;
b) elke zes maanden om vorm te geven aan de monitoring overeenkomstig hoofdstuk 4;
c) eenmaal per jaar om de voortgang bij de uitvoering van de in hoofdstuk 3, afdeling 4, bedoelde verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot exploratie te bespreken, ook met het oog op de actualisering van de lijsten van kritieke of strategische grondstoffen.
5. De Commissie staat de raad kritieke grondstoffen bij door middel van een uitvoerend secretariaat dat technische en logistieke bijstand verleent.
6. De raad kritieke grondstoffen kan permanente of tijdelijke subgroepen oprichten die zich bezighouden met specifieke vragen en taken.
De raad kritieke grondstoffen richt ten minste de volgende permanente subgroepen op:
a) een subgroep om de financiering voor strategische projecten overeenkomstig artikel 15 te bespreken en te coördineren; vertegenwoordigers van nationale stimuleringsbanken en -instellingen, de Europese instellingen voor ontwikkelingsfinanciering, de Europese Investeringsbank Groep, andere internationale financiële instellingen, waaronder de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, en in voorkomend geval particuliere financiële instellingen, worden als waarnemers uitgenodigd;
b) een subgroep waarin nationale geologische instituten of onderzoeken, of, indien een dergelijk instituut of onderzoek niet bestaat, de relevante nationale autoriteit die verantwoordelijk is voor algemene exploratie, bijeen worden gebracht om bij te dragen tot de coördinatie van de in artikel 18 bedoelde nationale exploratieprogramma’s;
c) een subgroep waarin nationale voorzienings- en informatieagentschappen die werkzaamheden met betrekking tot kritieke grondstoffen uitvoeren, of, indien een dergelijke agentschap niet bestaat, de relevante ter zake bevoegde nationale autoriteit, bijeen worden gebracht om bij te dragen tot de in artikel 19 bedoelde monitoringtaken;
d) een subgroep waarin nationale agentschappen voor noodsituaties en nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor strategische voorraden, of, indien een dergelijke agentschap niet bestaat, de relevante ter zake bevoegde nationale autoriteit, bijeen worden gebracht om bij te dragen tot de coördinatie van de in artikel 22 bedoelde strategische voorraden.
7. De raad kritieke grondstoffen nodigt vertegenwoordigers van het Europees Parlement uit om als waarnemers deel te nemen aan zijn vergaderingen, met inbegrip van de vergaderingen van de in lid 6 bedoelde permanente of tijdelijke subgroepen.
De raad kritieke grondstoffen kan in voorkomend geval deskundigen, andere derden of vertegenwoordigers van derde landen uitnodigen om als waarnemers deel te nemen aan vergaderingen van de in lid 6 bedoelde permanente of tijdelijke subgroepen of om schriftelijke bijdragen te leveren.
Bij de uitvoering van zijn taken zorgt de raad kritieke grondstoffen in voorkomend geval voor coördinatie, samenwerking en informatie-uitwisseling met de desbetreffende structuren voor crisisrespons en crisisparaatheid die krachtens het Unierecht zijn opgericht.
8. De raad kritieke grondstoffen treft de nodige maatregelen om te waarborgen dat vertrouwelijke en commercieel gevoelige informatie veilig wordt behandeld en verwerkt.
9. De raad kritieke grondstoffen stelt alles in het werk om consensus te bereiken.
Hoofdstuk 8
Gedelegeerde bevoegdheden en comitéprocedure
Artikel 36
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 3, lid 2, artikel 4, lid 2, artikel 5, lid 2, artikel 27, lid 12, artikel 28, lid 2, en artikel 30, leden 1 en 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van acht jaar met ingang van [PB: gelieve datum in te voegen: een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van zes jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 2, artikel 4, lid 2, artikel 5, lid 2, artikel 27, lid 12, artikel 28, lid 2, en artikel 30, leden 1 en 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een in het besluit genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. De raadpleging van deskundigen uit de lidstaten vindt plaats na de raadpleging uit hoofde van artikel 14.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.
6. Een overeenkomstig artikel 3, lid 2, artikel 4, lid 2, artikel 5, lid 2, artikel 27, lid 12, artikel 28, lid 2, en artikel 30, leden 1 en 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn kan op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden worden verlengd.
Artikel 37
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het comité voor de uitvoering van [PB: gelieve referentie naar deze handeling in te voegen]. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Hoofdstuk 9
Wijzigingen
Artikel 38
Wijziging van Verordening (EU) 2018/1724
Verordening (EU) 2018/1724 wordt als volgt gewijzigd:
1) In bijlage I wordt in de eerste kolom een nieuwe rij “S. Projecten inzake kritieke grondstoffen” toegevoegd.
2) In bijlage I worden in de tweede kolom in de rij “S. Projecten inzake kritieke grondstoffen” de volgende punten toegevoegd:
“1. informatie over de vergunningsprocedure;
2. informatie over financierings- en investeringsdiensten;
3. informatie over financieringsmogelijkheden op het niveau van de Unie of de lidstaten;
4. informatie over diensten voor bedrijfsondersteuning, onder meer wat betreft aangifte van vennootschapsbelasting, plaatselijke belastingwetgeving en arbeidsrecht.”.
3) In bijlage II wordt in de eerste kolom een nieuwe rij “Projecten inzake kritieke grondstoffen” toegevoegd.
4) In bijlage II worden in de tweede kolom in de rij “Projecten inzake kritieke grondstoffen” de volgende punten toegevoegd:
“Procedure met betrekking tot alle relevante administratieve vergunningen voor de planning, bouw en exploitatie van productieprojecten voor nettonultechnologie, met inbegrip van bouwvergunningen, vergunningen voor chemische stoffen en vergunningen voor netaansluitingen, en, indien die vereist zijn, milieueffectbeoordelingen en milieuvergunningen, en die alle administratieve toepassingen en procedures omvat”.
5) In bijlage II wordt in de derde kolom in de rij “Projecten inzake kritieke grondstoffen” het volgende punt toegevoegd:
“Alle outputs met betrekking tot procedures, van de erkenning van de geldigheid van de aanvraag tot de kennisgeving van het raambesluit over de resultaten van de procedure door de bevoegde nationale autoriteit”.
6) In bijlage III wordt het volgende punt toegevoegd:
“9. De nationale bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 8, lid 1, van [PB: gelieve verwijzing naar deze verordening in te voegen].”.
Artikel 39
Wijziging van Verordening (EU) 2019/1020
Verordening (EU) 2019/1020 wordt als volgt gewijzigd:
1) In artikel 4, lid 5, wordt de tekst “(EU) 2016/425(35) en (EU) 2016/426(36)” vervangen door: “(EU) 2016/425(*), (EU) 2016/426(**) en [(EU) [jaar van vaststelling van deze verordening]/...(***)];”.
2) In bijlage I wordt het volgende punt toegevoegd: “X. [PB: gelieve volgende nummer in de reeks in te voegen] Verordening (EU) .../... tot vaststelling van een kader om een veilige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen te waarborgen, en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020 [PB: gelieve publicatiegegevens van deze verordening in te voegen], met betrekking tot de vereisten van artikel 27, artikel 28 of artikel 30 van die verordening.”.
Artikel 40
Wijziging van Verordening (EU) 2018/858
Bijlage II bij Verordening (EU) 2018/858 wordt als volgt gewijzigd:
In deel I wordt in de tabel de volgende vermelding ingevoegd:
[PB: gelieve onder G het volgende nummer in de reeks toe te voegen] | Circulariteitsvereisten voor permanente magneten | Verordening (EU) XX/XXXX [PB: gelieve publicatiegegevens in het PB van deze verordening in te voegen] | X | X | X | X | X | X | X | X |
Artikel 41
Wijziging van Verordening (EU) nr. 168/2013
Bijlage II bij Verordening (EU) nr. 168/2013 wordt als volgt gewijzigd:
In deel I wordt in de tabel de volgende vermelding ingevoegd:
[PB: gelieve onder C1 het volgende nummer in de reeks toe te voegen] | Circulariteitsvereisten voor permanente magneten | Verordening (EU) XX/XXXX [PB: gelieve publicatiegegevens in het PB van deze verordening in te voegen] | X | X | X | X | X | X | X | X | X | X | X | X | X | X |
Hoofdstuk 10
Slotbepalingen
Artikel 42
Monitoring van de vooruitgang
1. De Commissie monitort, rekening houdend met het advies van de raad kritieke grondstoffen, de vooruitgang in de richting van de in artikel 1, lid 2, vastgestelde doelstellingen en brengt ten minste om de drie jaar verslag uit over de vooruitgang van de Unie in de richting van de verwezenlijking van die doelstellingen.
Het eerste verslag wordt tegen [PB: gelieve datum in te voegen: vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] opgesteld.
2. Het in lid 1 bedoelde verslag bevat kwantitatieve informatie over de mate waarin de Unie vooruitgang heeft geboekt in de richting van de in artikel 1, lid 2, punten a) en b), vastgestelde benchmarks.
Artikel 43
Verslaglegging door de lidstaten
1. De lidstaten doen de Commissie elk jaar een verslag toekomen met de in artikel 18, lid 4, artikel 20, leden 1 en 2, artikel 21, lid 1, artikel 22, lid 5, en artikel 25, lid 6, bedoelde informatie. Het eerste verslag wordt uiterlijk op [PB: gelieve datum in te voegen: een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] toegezonden.
2. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met een model voor de in lid 1 bedoelde verslagen. In dat model kan worden aangegeven hoe de in lid 1 bedoelde informatie moet worden uitgedrukt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 37, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
3. De informatie in de in lid 1 bedoelde verslagen wordt behandeld overeenkomstig artikel 44.
Artikel 44
Behandeling van vertrouwelijke informatie
1. Informatie die bij de uitvoering van deze verordening wordt verkregen, wordt alleen voor de toepassing van deze verordening gebruikt en wordt beschermd door de relevante Unie- en nationale wetgeving.
2. De lidstaten en de Commissie waarborgen de bescherming van handels- en bedrijfsgeheimen en andere gevoelige, vertrouwelijke en gerubriceerde informatie die bij de toepassing van deze verordening is verkregen en opgesteld, met inbegrip van aanbevelingen en te nemen maatregelen, overeenkomstig het Unierecht en het toepasselijke nationale recht.
3. De lidstaten en de Commissie zorgen ervoor dat op grond van deze verordening verstrekte of uitgewisselde gerubriceerde informatie geen lagere rubriceringsgraad krijgt of gederubriceerd wordt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opsteller.
4. Indien een lidstaat van oordeel is dat de presentatie van geaggregeerde informatie in het kader van artikel 21 desondanks afbreuk kan doen aan zijn nationale veiligheidsbelangen, kan die lidstaat door middel van een onderbouwde kennisgeving bezwaar aantekenen tegen de presentatie van die informatie door de Commissie.
5. De Commissie en de nationale autoriteiten, hun ambtenaren, personeelsleden en andere personen die onder het toezicht van deze autoriteiten werken, waarborgen de vertrouwelijkheid van de bij het uitvoeren van hun taken en activiteiten verkregen informatie. Deze verplichting geldt ook voor alle vertegenwoordigers van lidstaten, waarnemers, deskundigen en andere deelnemers aan vergaderingen van de raad kritieke grondstoffen overeenkomstig artikel 35.
Artikel 45
Sancties
De lidstaten stellen uiterlijk twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening voorschriften vast betreffende de sancties die aan inbreuken op deze verordening worden verbonden, en nemen alle nodige maatregelen om te waarborgen dat deze sancties worden toegepast. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld van die voorschriften en maatregelen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen daarvan mee.
Artikel 46
Evaluatie
1. Uiterlijk op [PB: gelieve datum in te voegen: vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] evalueert de Commissie deze verordening in het licht van de nagestreefde doelstellingen en brengt zij verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over de belangrijkste bevindingen.
2. In het in lid 1 bedoelde verslag wordt ten minste beoordeeld of het passend is maximumdrempels vast te stellen voor de milieuvoetafdruk van kritieke grondstoffen waarvoor regels voor berekening en verificatie zijn vastgesteld.
Artikel 47
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.