Artikelen bij COM(2023)237 - Ondersteuning van de productie van munitie - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2023)237 - Ondersteuning van de productie van munitie. |
---|---|
document | COM(2023)237 |
datum | 20 juli 2023 |
HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen
Artikel 1
Onderwerp
In deze verordening worden een reeks maatregelen en een begroting vastgesteld die bedoeld zijn om dringend het reactievermogen en het vermogen van de Europese technologische en industriële defensiebasis (EDTIB) te versterken, teneinde de tijdige beschikbaarheid en levering van grond-grondmunitie en artilleriemunitie, alsmede raketten (“relevante defensieproducten”) te waarborgen, met name door middel van:
a) een instrument dat financiële ondersteuning biedt aan de versterking van de industrie voor de productie van de relevante defensieproducten in de Unie, onder meer door de levering van onderdelen daarvan (“het instrument”);
b) het identificeren, in kaart brengen en permanent monitoren van de beschikbaarheid van de relevante defensieproducten, de componenten daarvan en de bijbehorende inputs (grondstoffen);
c) het vaststellen van mechanismen, beginselen en tijdelijke regels om de tijdige en duurzame beschikbaarheid van de relevante defensieproducten voor de kopers daarvan in de Unie te waarborgen.
Op basis van een evaluatie, overeenkomstig artikel 28, van de resultaten die medio 2024 met de uitvoering van deze verordening zijn bereikt, in het bijzonder wat de ontwikkeling van de beveiligingscontext betreft, zal worden nagegaan of het wenselijk is de toepasbaarheid van de reeks maatregelen uit te breiden en de overeenkomstige aanvullende begroting toe te wijzen.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) “grondstoffen”: de materialen die nodig zijn voor de productie van relevante defensieproducten;
2) “knelpunt”: een congestiepunt in een productiesysteem dat de productie stopzet of ernstig vertraagt;
3) “ontvanger”: een entiteit waarmee een financieringsovereenkomst is ondertekend of waaraan kennis van een financieringsbesluit is gegeven;
4) “aanvrager”: een natuurlijke persoon of een entiteit met of zonder rechtspersoonlijkheid die in het kader van een subsidietoekenningsprocedure een aanvraag heeft ingediend;
5) “zeggenschap”: het vermogen om via een of meer intermediaire juridische entiteiten direct of indirect beslissende invloed uit te oefenen op een juridische entiteit;
6) “uitvoerende bestuursstructuur”: een overeenkomstig nationaal recht aangewezen orgaan van een juridische entiteit dat in voorkomend geval aan de bestuursvoorzitter rapporteert en gemachtigd is om de strategie, doelstellingen en algemene richting van de juridische entiteit te bepalen, en dat belast is met het toezicht op en de monitoring van de bestuurlijke besluitvorming;
7) “entiteit”: een uit hoofde van het Unierecht, nationaal recht of internationaal recht opgerichte en erkende rechtspersoon, die rechtspersoonlijkheid bezit en de bekwaamheid bezit in eigen naam te handelen, rechten uit te oefenen en verplichtingen te hebben, dan wel een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 197, lid 2, punt c), van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 (het Financieel Reglement);
8) “gerubriceerde informatie”: informatie of materiaal in ongeacht welke vorm waarvan ongeoorloofde openbaarmaking de belangen van de Unie of van een of meer van haar lidstaten in meerdere of mindere mate kan schaden en die/dat een EU-rubricering of een overeenkomstige rubricering draagt die strookt met de Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de bescherming van in het belang van de Europese Unie uitgewisselde gerubriceerde informatie;
9) “gevoelige informatie”: informatie en gegevens die moeten worden beschermd tegen ongeoorloofde toegang of openbaarmaking op grond van in Unierecht of nationaal recht vastgelegde verplichtingen, dan wel om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of veiligheid van een natuurlijke persoon of rechtspersoon te waarborgen;
10) “entiteit uit een niet-geassocieerd derde land”: een juridische entiteit die in een niet-geassocieerd derde land is gevestigd of die in de Unie of een geassocieerd land is gevestigd, maar waarvan de uitvoerende bestuursstructuur zich in een niet-geassocieerd derde land bevindt;
11) “productiedoorlooptijd”: de periode tussen het plaatsen van een kooporder en het voltooien van de order door de fabrikant;
12) “relevante defensieproducten”: grond-grondmunitie en artilleriemunitie, alsmede raketten;
13) “defensieproducten waarvan levering cruciaal is”: relevante defensieproducten of essentiële componenten of grondstoffen daarvan waarvan is vastgesteld dat zij ernstig worden getroffen door verstoring of potentiële verstoring van de werking van de eengemaakte markt en de toeleveringsketens daarvan, waardoor daadwerkelijke of potentiële aanzienlijke tekorten ontstaan;
14) “blendingverrichtingen”: een door de Uniebegroting ondersteunde actie, onder meer in het kader van een blendingfaciliteit of -platform als gedefinieerd in artikel 2, punt 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet-terugbetaalbare vormen van steun of financieringsinstrumenten uit de Uniebegroting worden gecombineerd met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;
15) “excellentiekeurmerk”: kwaliteitskeurmerk dat aantoont dat een voorstel dat is ingediend naar aanleiding van een in het kader van het instrument gedane oproep tot het indienen van voorstellen, alle in het werkprogramma vastgestelde drempelwaarden voor beoordeling heeft gehaald, maar bij gebrek aan beschikbare middelen in het werkprogramma voor die oproep tot het indienen van voorstellen niet kon worden gefinancierd, en steun zou kunnen ontvangen uit andere Unie- of nationale financieringsbronnen.
Artikel 3
Deelname van derde landen aan de het instrument
Het instrument staat open voor deelname van leden van de Europese Vrijhandelsassociatie die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (geassocieerde landen), overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
HOOFDSTUK II
HET INSTRUMENT
Artikel 4
Doelstellingen van het instrument
1. De doelstelling van het instrument is de efficiëntie en het concurrentievermogen van de Europese technologische en industriële defensiebasis (EDTIB) te bevorderen om door de versterking van de industrie het opvoeren van de productiecapaciteit en de tijdige levering van relevante defensieproducten te ondersteunen.
2. De versterking van de industrie bestaat met name in het initiëren en versnellen van de aanpassing van de sector aan de snelle structurele veranderingen als gevolg van de crisis in de levering van de relevante defensieproducten. Dit omvat de verbetering en versnelling van het aanpassingsvermogen van toeleveringsketens voor relevante defensieproducten, het creëren van productiecapaciteit of het opvoeren daarvan, en het verkorten van de productiedoorlooptijd voor de relevante defensieproducten in de hele Unie, met name dankzij de intensivering en verbreding van de grensoverschrijdende samenwerking tussen de betrokken juridische entiteiten.
Artikel 5
Begroting
1. De financiële middelen voor de uitvoering van het instrument voor de periode vanaf de inwerkingtreding ervan tot en met 30 juni 2025 worden vastgesteld op 500 miljoen EUR in lopende prijzen.
2. Binnen de in lid 1 van dit artikel vastgestelde financiële middelen kan maximaal 50 miljoen EUR in het kader van het in artikel 21 omschreven “opschalingsfonds” als blendingverrichting worden gebruikt.
3. Aan de lidstaten in gedeeld beheer toegewezen middelen kunnen, op verzoek van de betrokken lidstaat, onder de voorwaarden van de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad19 naar het instrument worden overgedragen. De Commissie wendt die middelen op directe wijze aan overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad20. Die middelen worden ten voordele van de betrokken lidstaat gebruikt.
Indien de Commissie voor overeenkomstig dit lid overgedragen middelen geen juridische verbintenis in direct beheer is aangegaan, kunnen de overeenkomstige niet-vastgelegde middelen weer worden overgedragen naar het fonds van waaruit zij oorspronkelijk zijn overgedragen en aan een of meer programma’s worden toegewezen overeenkomstig de voorwaarden van de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060.
4. Het in lid 1 bedoelde bedrag kan ook worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand bij de uitvoering van het instrument, zoals activiteiten op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, met inbegrip van bedrijfsinformatietechnologiesystemen.
5. Vastleggingen in de begroting voor activiteiten waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen in jaartranches worden verdeeld.
6. De begroting van het instrument kan worden verhoogd wanneer de situatie dit vereist of indien de verordening overeenkomstig artikel 1, laatste alinea, wordt verlengd.
Artikel 6
Cumulatieve en alternatieve financiering
1. Het instrument wordt uitgevoerd in synergie met andere programma’s van de Unie. Aan een actie waaraan een bijdrage uit hoofde van een ander programma van de Unie is toegekend, kan ook een bijdrage uit het instrument worden toegekend, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van het desbetreffende programma van de Unie zijn van toepassing op de overeenkomstige bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie. De steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan op een pro-ratabasis worden berekend overeenkomstig de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.
2. Om in het kader van het instrument een excellentiekeurmerk toegekend te krijgen, moeten acties aan alle volgende voorwaarden voldoen:
a) ze zijn beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het instrument;
b) zij voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep tot het indienen van voorstellen;
c) zij worden wegens budgetbeperkingen niet in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen gefinancierd.
3. Wanneer de lidstaten, overeenkomstig Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad, gewijzigde of nieuwe herstel- en veerkrachtplannen voorstellen, mogen zij maatregelen opnemen die ook bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van dit instrument, met name maatregelen die verband houden met voorstellen die in het kader van een oproep tot het indienen van voorstellen uit hoofde van het instrument zijn ingediend, waaraan een excellentiekeurmerk is toegekend.
4. Artikel 8, lid 5, is van overeenkomstige toepassing op acties die overeenkomstig dit artikel worden gefinancierd.
Artikel 7
Vormen van financiering door de Unie
1. Het instrument wordt in direct beheer uitgevoerd en, wat betreft het beheer van het in artikel 21 bedoelde opschalingsfonds, in indirect beheer met de organen als bedoeld in artikel 62, lid 1, punt c), van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046. In het kader van het instrument kan financiering worden verstrekt in een van de in het Financieel Reglement vastgestelde vormen, met inbegrip van financiering in de vorm van financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen. Blendingverrichtingen worden uitgevoerd overeenkomstig titel X van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, Verordening (EU) 2021/523 en artikel 21 van deze verordening.
2. In afwijking van artikel 193, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 kunnen financiële bijdragen, indien voor de uitvoering van een actie relevant en noodzakelijk, betrekking hebben op acties die vóór de datum van indiening van het voorstel voor die acties zijn gestart, mits die acties niet vóór 20 maart 2023 van start zijn gegaan.
Artikel 8
Subsidiabele acties
1. Alleen acties ter verwezenlijking van de doelstellingen als vastgelegd in artikel 4 komen in aanmerking voor subsidie.
2. In het kader van het instrument wordt financiële steun verleend voor acties om vastgestelde knelpunten in productiecapaciteit en toeleveringsketens aan te pakken teneinde de productie veilig te stellen en te versnellen zodat de effectieve levering en tijdige beschikbaarheid van de relevante defensieproducten kan worden gewaarborgd.
3. Subsidiabele acties betreffen een of meer van de volgende activiteiten en hebben uitsluitend betrekking op de productiecapaciteit van relevante defensieproducten, met inbegrip van de onderdelen en grondstoffen daarvan, voor zover zij uitsluitend bestemd zijn of worden gebruikt voor de productie van relevante defensieproducten:
a) de optimalisering, uitbreiding, modernisering, opwaardering of herbestemming van bestaande, of de totstandbrenging van nieuwe, productiecapaciteit betreffende de relevante defensieproducten of de grondstoffen en componenten daarvan, voor zover deze als directe input worden gebruikt voor de productie van relevante defensieproducten, met name om de productiecapaciteit te vergroten of de productiedoorlooptijd te verkorten, onder meer op basis van de aanbesteding of aankoop van de benodigde gereedschapswerktuigen en alle andere noodzakelijke productiemiddelen;
b) het opzetten van grensoverschrijdende partnerschappen in de industrie, onder meer via publiek-private partnerschappen of andere vormen van samenwerking in de industrie, in het kader van een gezamenlijke inspanning van de industrie, met inbegrip van activiteiten die gericht zijn op de coördinatie van het betrekken of reserveren van grondstoffen en componenten, voor zover deze als directe input voor de productie van relevante defensieproducten worden gebruikt, alsook van productiecapaciteit, en op de coördinatie van productieplannen;
c) het opbouwen en beschikbaar stellen van gereserveerde productiecapaciteit voor snelle toenames in de vraag naar relevante defensieproducten, grondstoffen en componenten daarvan, voor zover deze als directe input worden gebruikt voor de productie van relevante defensieproducten, in overeenstemming met de bestelde of geplande productievolumes;
d) het testen en, indien nodig, het opnieuw inzetbaar maken, het certificeren, indien nodig, van relevante defensieproducten om de veroudering ervan aan te pakken en ze voor eindgebruikers bruikbaar te maken;
e) de opleiding, omscholing of bijscholing van personeel in verband met de in de punten a) tot en met d) van dit artikel bedoelde activiteiten;
f) de verbetering van de toegang tot financiering door relevante marktdeelnemers die in de productie of het op de markt brengen van de relevante defensieproducten actief zijn, door compensatie van eventuele extra kosten die eigen zijn aan de defensie-industriesector, voor investeringen in verband met de in de punten a) tot en met e) van dit artikel beschreven activiteiten.
4. De volgende acties zijn in het kader van het instrument niet subsidiabel:
a) acties in verband met de productie van goederen of de levering van diensten die krachtens het toepasselijke internationale recht verboden zijn;
b) acties in verband met de productie van dodelijke autonome wapens die niet de mogelijkheid bieden om een zinvolle menselijke controle uit te oefenen over besluiten in verband met de selectie en inzet ervan bij aanvallen op mensen;
c) acties of delen daarvan die al volledig uit andere publieke of particuliere bronnen worden gefinancierd;
d) acties die uitgaven met zich brengen die uit operaties voortvloeien met gevolgen op militair of defensiegebied.
5. Door overeenkomsten met afzonderlijke ontvangers te sluiten, waarborgt de Commissie dat met het instrument alleen activiteiten worden gefinancierd die uitsluitend de productiecapaciteit van relevante defensieproducten betreffen, met inbegrip van de onderdelen en grondstoffen daarvan, voor zover deze exclusief bestemd zijn of worden gebruikt voor de productie van relevante defensieproducten.
Artikel 9
Percentage financiële steun
1. Het instrument financiert maximaal 40 % van de subsidiabele kosten van een actie.
2. In afwijking van lid 1 kan een actie in aanmerking komen voor een verhoogd financieringspercentage van 10 extra procentpunten wanneer aanvragers:
a) aantonen een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van nieuwe grensoverschrijdende samenwerking tussen in lidstaten of geassocieerde landen gevestigde juridische entiteiten, zoals beschreven in artikel 10, lid 4, of
b) zich ertoe verbinden voor de duur van de actie voorrang te geven aan orders die volgen uit de gemeenschappelijke aanbesteding van relevante defensieproducten door ten minste drie lidstaten of geassocieerde landen of uit de aanbesteding van relevante defensieproducten door ten minste één lidstaat die inkoopt om de aangekochte relevante defensieproducten aan Oekraïne over te dragen. Deze verbintenis is van toepassing op alle aanbestedingen van alle producten die direct of indirect steun uit hoofde van dit instrument ontvangen.
In afwijking hiervan kan de steun uit het instrument tot 100 % van de subsidiabele kosten dekken van een in artikel 8, lid 3, punt f), bedoelde activiteit.
3. De ontvangers tonen aan dat de kosten van een actie die niet door de Unie wordt gefinancierd, door andere financieringsmiddelen worden gedekt.
Artikel 10
Subsidiabele entiteiten
1. De bij een actie betrokken ontvangers moeten (openbare of particuliere) juridische entiteiten zijn, die in de Unie of in een geassocieerd land gevestigd zijn.
2. De infrastructuur, faciliteiten, activa en middelen van de bij een actie betrokken ontvangers, die worden gebruikt voor de doeleinden van een door het instrument gesteunde actie, bevinden zich tijdens de gehele duur van de actie op het grondgebied van een lidstaat of een geassocieerd land, en hun uitvoerende bestuursstructuur is gevestigd in de Unie of een geassocieerd land.
3. Een in de Unie of in een geassocieerd land gevestigde onderneming die onder zeggenschap van een niet-geassocieerd derde land of een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land staat, is als een bij een door het instrument gesteunde actie betrokken ontvanger uitsluitend subsidiabel indien garanties die zijn goedgekeurd door de lidstaat of het geassocieerde land waar de onderneming is gevestigd, overeenkomstig de nationale procedures ter beschikking worden gesteld van de Commissie, waarbij wordt gewaarborgd dat de betrokkenheid bij een actie van een dergelijke onderneming niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten die zijn bepaald in het kader van het GBVB op grond van titel V van het VEU, noch met de in artikel 4 van deze verordening vastgestelde doelstellingen. De garanties moeten met name aantonen dat er voor de uitvoering van een actie maatregelen zijn getroffen die ervoor zorgen dat:
a) de ontvanger in staat is om de actie uit te voeren en resultaten te boeken en er geen belemmeringen of beperkingen zijn die betrekking hebben op zijn infrastructuur, faciliteiten, activa, middelen, intellectuele eigendom of knowhow, die nodig zijn voor de actie, of die de vermogens en normen die nodig zijn voor de uitvoering van de actie ondermijnen;
b) de producten die worden vervaardigd door ondernemingen die financiële ondersteuning uit hoofde van het instrument hebben genoten, niet zijn onderworpen aan een beperking door een niet-geassocieerd derde land of een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land, en
c) de toegang van een niet-geassocieerd derde land of van een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land tot gevoelige of gerubriceerde informatie met betrekking tot de actie wordt voorkomen, en de werknemers of andere personen die bij de actie zijn betrokken, in voorkomend geval beschikken over een door een lidstaat of geassocieerd land afgegeven nationale veiligheidsmachtiging.
4. Indien de lidstaat of het geassocieerde land van vestiging van de onderneming dit passend acht, kunnen aanvullende garanties worden verstrekt.
5. De Commissie informeert het in artikel 22 bedoelde comité over ondernemingen die overeenkomstig lid 3 in aanmerking komen voor steun.
Artikel 11
Toekenningscriteria
Elk voorstel wordt beoordeeld op basis van een of meer van de volgende criteria voor het meten van de bijdrage die de desbetreffende acties leveren aan de versterking van de industrie die wordt nagestreefd ter bevordering van de efficiëntie en het algehele concurrentievermogen van de EDTIB, met betrekking tot de relevante defensieproducten:
1) verhoging van de productiecapaciteit in de Unie: de bijdrage van de actie, met betrekking tot de relevante defensieproducten, aan de verhoging, opschaling of reservering van de productiecapaciteit, de modernisering ervan of de om- en bijscholing van de betrokken werknemers;
2) vermindering van de productiedoorlooptijd: de bijdrage van de actie aan het tijdig voorzien in de vraag zoals die via aanbestedingen tot uiting komt, in termen van kortere leveringstermijnen, onder meer via mechanismen voor herprioritering van orders;
3) wegwerken van knelpunten bij de bevoorrading en productie: de bijdrage van de actie aan de vlotte identificatie en het snel en duurzaam wegwerken van eventuele knelpunten bij de bevoorrading (het betrekken van grondstoffen en andere productiemiddelen) of de productie (productiecapaciteit);
4) veerkracht dankzij grensoverschrijdende samenwerking: de bijdrage van de actie aan de ontwikkeling en operationalisering van grensoverschrijdende samenwerking tussen in verschillende lidstaten of geassocieerde landen gevestigde ondernemingen, waarbij met name — en in aanzienlijke mate — kmo’s of midcaps als ontvangers, als subcontractanten of als andere ondernemingen in de toeleveringsketen betrokken zijn;
5) het aantonen door de aanvragers van het verband tussen de actie en nieuw geplaatste orders die voortvloeien uit de gezamenlijke aanbesteding van relevante defensieproducten door ten minste drie lidstaten of geassocieerde landen, met name indien gedaan in een EU-kader;
6) De kwaliteit van de uitvoeringsplanning van de actie, onder meer wat betreft de processen en monitoring ervan.
Artikel 12
Werkprogramma
1. Het instrument wordt uitgevoerd door middel van één werkprogramma als bedoeld in artikel 110 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046. In de werkprogramma’s wordt in voorkomend geval het voor blendingverrichtingen gereserveerde totaalbedrag opgenomen.
2. De Commissie stelt het in lid 1 bedoelde werkprogramma vast door middel van een uitvoeringshandeling. De uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
3. In het werkprogramma worden de financieringsprioriteiten vastgesteld in overeenstemming met de in artikel 13, lid 1, bedoelde inventarisatie en rekening houdend met de werkzaamheden van de taskforce voor gezamenlijke aanbestedingen op defensiegebied.
Hoofdstuk III
Identificatie en inventarisatie
Artikel 13
Identificatie van de behoeften, inventarisatie en monitoring van capaciteiten
1. De Commissie stelt, op basis van de samenwerking met de EDEO en het EDA in het kader van de taskforce voor gezamenlijke aanbestedingen op defensiegebied, een inventarisatie op van relevante in de Unie gevestigde ondernemingen die actief zijn in de toeleveringsketens van de relevante defensieproducten, met inbegrip van bijvoorbeeld het type en de specificaties van de relevante defensieproducten, hun bijbehorende productiecapaciteit en hun positie in de toeleveringsketen, en houdt deze inventarisatie actueel.
Op basis van deze inventarisatie houdt de Commissie, in nauwe samenwerking met de geïdentificeerde ondernemingen, voortdurend toezicht op hun productiecapaciteit en hun toeleveringsketens en beoordeelt zij hun algemene vermogen om in te spelen op de verwachte ontwikkeling van de marktvraag.
2. De Commissie legt de resultaten van de inventarisatie of de actualisering daarvan en van het toezicht op de toeleveringsketens, alsook haar beoordeling van het algemene vermogen van de geïdentificeerde ondernemingen om in te spelen op de verwachte ontwikkeling van de marktvraag voor aan het in artikel 22 bedoelde comité en bespreekt deze regelmatig met dat comité. Daarbij zal de Commissie rekening houden met de werkzaamheden die worden verricht in het kader van de regelmatige bijeenkomsten van de nationale directeuren Bewapening met de taskforce voor gezamenlijke aanbestedingen op defensiegebied.
3. Op basis van de uit hoofde van lid 1 verzamelde informatie en rekening houdend met de uit hoofde van lid 2 gevoerde besprekingen, stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een lijst op van defensieproducten waarvan levering cruciaal is en werkt zij deze regelmatig bij. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie in verband met de leveringscrisis stelt de Commissie volgens de in artikel 22, lid 4, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.
4. In overleg met de lidstaat waar zij zijn gevestigd, kan de Commissie de ondernemingen die defensieproducten aanbieden waarvan levering cruciaal is, verzoeken om, in verband met die producten, binnen vijf werkdagen gedetailleerde informatie te ontvangen over:
a) de totale productiecapaciteit voor de relevante defensieproducten waarvan levering cruciaal is;
b) de bestaande en verwachte schommelingen in de voorraden van dergelijke producten;
c) eventuele bestaande schema’s van de verwachte productie voor de volgende drie maanden voor elke productiefaciliteit in de Unie of elders;
d) alle aanvullende informatie die relevant is om de tijdige beschikbaarheid te waarborgen van defensieproducten waarvan levering cruciaal is.
5. Onverminderd de nationale veiligheidsbelangen verstrekken de lidstaten de Commissie in voorkomend geval aanvullende informatie die nodig is om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken.
6. Onverminderd de nationale veiligheidsbelangen en de bescherming van commercieel vertrouwelijke informatie die voortvloeit uit door de lidstaten gesloten overeenkomsten, stelt een lidstaat die voornemens is op nationaal niveau maatregelen vast te stellen voor de aanbesteding, aankoop of vervaardiging van in de in lid 3 bedoelde lijst opgenomen defensieproducten waarvan levering cruciaal is, de Commissie daarvan tijdig in kennis.
Hoofdstuk IV
Leveringszekerheid
Artikel 14
Als prioritair aangemerkte orders
1. Wanneer ten minste drie lidstaten die een overeenkomst hebben gesloten of overwegen een overeenkomst te sluiten om gezamenlijk relevante defensieproducten aan te kopen, of wanneer een lidstaat relevante defensieproducten heeft aangekocht of overweegt aan te schaffen met het oog op de overdracht daarvan aan Oekraïne, ernstige moeilijkheden ondervindt bij het plaatsen van de order of bij de uitvoering van de opdracht als gevolg van tekorten of ernstige risico’s op tekorten aan defensieproducten waarvan levering cruciaal is, en deze moeilijkheden de veiligheid van de Unie en haar lidstaten kunnen ondermijnen, kunnen die lidstaten de Commissie verzoeken een onderneming de verplichting op te leggen een order inzake defensieproducten waarvan levering cruciaal is, te aanvaarden, dan wel voorrang te geven aan een order inzake defensieproducten waarvan levering cruciaal is (“als prioritair aangemerkte order”), zoals gedefinieerd in artikel 13, lid 3.
2. Naar aanleiding van een dergelijk verzoek kan de Commissie, na raadpleging van de lidstaat van vestiging van de betrokken onderneming en met zijn instemming, die onderneming in kennis stellen van haar voornemen om een als prioritair aangemerkte order op te leggen.
De kennisgeving van het voornemen bevat informatie over de rechtsgrondslag ervan, details inzake het betrokken product en de betrokken specificaties en hoeveelheden, alsmede het tijdschema en de termijn waarbinnen de order zou moeten worden uitgevoerd, en vermeldt de redenen die het gebruik van de als prioritair aangemerkte order rechtvaardigen.
Vanaf het moment van kennisgeving van het voornemen antwoordt de onderneming de Commissie binnen vijf werkdagen en deelt zij mee of zij het verzoek al dan niet kan aanvaarden. Wanneer de urgentie van de situatie zulks vereist, kan de Commissie, op basis van een motivering van die urgentie, de termijn waarbinnen de onderneming moet antwoorden, verkorten.
Indien de onderneming het verzoek afwijst, verstrekt zij de Commissie een gedetailleerde toelichting bij de aangevoerde redenen om het voorgenomen verzoek af te wijzen.
Indien de onderneming het verzoek aanvaardt, wordt de order geacht te zijn aanvaard onder de in het verzoek van de Commissie beschreven voorwaarden in de zin van lid 1 en is de onderneming hier wettelijk aan gebonden.
3. Indien de onderneming aan welke de kennisgeving is gericht het verzoek afwijst, wordt de order geacht te zijn geweigerd. Met inachtneming van de door de onderneming aangevoerde redenen kan de Commissie, in overleg met de lidstaat van vestiging van die onderneming:
a) het verzoek niet verder doorzetten;
b) een uitvoeringshandeling vaststellen die de betrokken ondernemingen ertoe verplicht de als prioritair aangemerkte order tegen een eerlijke en redelijke prijs te aanvaarden of uit te voeren.
4. De Commissie houdt rekening met de bezwaren die de onderneming uit hoofde van lid 2 heeft aangevoerd en motiveert waarom het, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel en de grondrechten van de onderneming uit hoofde van het Handvest van de grondrechten van de Unie, noodzakelijk was deze handeling vast te stellen in het licht van de in lid 1 beschreven omstandigheden.
De Commissie vermeldt in de uitvoeringshandeling de rechtsgrondslag van de als prioritair aangemerkte order, stelt de termijn vast waarbinnen de order moet worden uitgevoerd, alsmede het product, de specificaties, het volume en alle andere parameters die in acht moeten worden genomen. De Commissie vermeldt ook de in artikel 15 bedoelde sancties voor niet-naleving van de verplichting.
5. Indien de onderneming het verzoek van de Commissie uit hoofde van lid 2 heeft aanvaard of indien de Commissie overeenkomstig lid 3 een uitvoeringshandeling heeft vastgesteld, geldt dat de als prioritair aangemerkte order:
a) tegen een eerlijke en redelijke prijs wordt geplaatst;
b) voorrang heeft op elke publiekrechtelijke of privaatrechtelijke uitvoeringsverplichting.
6. Indien de onderneming heeft ingestemd met het verzoek van de Commissie uit hoofde van lid 2 of wanneer de Commissie een uitvoeringshandeling heeft vastgesteld uit hoofde van lid 3, kan de onderneming de Commissie verzoeken de als prioritair aangemerkte order te herzien indien zij van oordeel is dat zulks voldoende gerechtvaardigd is om een van de volgende redenen:
a) indien de onderneming wegens ontoereikende productievermogens of productiecapaciteiten niet in staat is de als prioritair aangemerkte order uit te voeren, zelfs niet wanneer de order met voorrang wordt behandeld;
b) indien aanvaarding van de order een onredelijke economische last zou meebrengen en de onderneming in bijzonder moeilijke omstandigheden zou brengen.
De onderneming verstrekt alle relevante en onderbouwde informatie aan de hand waarvan de Commissie de gegrondheid van de aangevoerde bezwaren kan beoordelen.
Op basis van het onderzoek van de door de onderneming aangevoerde redenen en bewijzen kan de Commissie, na raadpleging van de betrokken lidstaat, haar uitvoeringshandeling wijzigen om de betrokken onderneming geheel of gedeeltelijk vrij te stellen van haar verplichtingen uit hoofde van lid 2.
7. Voor de toepassing van deze verordening mogen overdrachten van defensieproducten waarvan levering cruciaal is en die onder de als prioritair aangemerkte order vallen, niet als gevoelig in de zin van artikel 4, lid 8, van Richtlijn 2009/43/EG worden aangemerkt.
8. Wanneer een in de Unie gevestigde onderneming onderworpen is aan een maatregel van een derde land die een als prioritair aangemerkte order inhoudt, stelt zij de Commissie daarvan in kennis. De Commissie stelt het comité vervolgens in kennis van het bestaan van dergelijke maatregelen.
9. Wanneer een onderneming overeenkomstig lid 2 of lid 3 een als prioritair aangemerkte order aanvaardt of verplicht is die te aanvaarden en met voorrang te behandelen, wordt zij afgeschermd van contractuele of niet-contractuele aansprakelijkheid in verband met het vervullen van de als prioritair aangemerkte order. De aansprakelijkheid wordt alleen uitgesloten voor zover de schending van contractuele verplichtingen noodzakelijk was om te voldoen aan de opgelegde prioritering.
10. De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast waarin de praktische en operationele regelingen voor de werking van als prioritair aangemerkte orders worden vastgelegd.
11. De in de leden 3 en 10 bedoelde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. Om naar behoren gemotiveerde, dwingende redenen van urgentie in verband met de leveringscrisis stelt de Commissie volgens de in artikel 22, lid 4, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.
Artikel 15
Sancties
1. Indien een onderneming opzettelijk of door grove nalatigheid niet voldoet aan een verplichting om prioriteit te geven aan als prioritair aangemerkte orders overeenkomstig artikel 14, kan de Commissie bij besluit, indien dit noodzakelijk en evenredig wordt geacht, dwangsommen opleggen.
2. Dwangsommen bedragen niet meer dan 1,5 % van de gemiddelde dagelijkse omzet in het voorgaande boekjaar voor elke werkdag van niet-naleving van de verplichting, berekend vanaf de in het besluit vastgestelde datum.
3. Bij de vaststelling van het bedrag van de dwangsom wordt rekening gehouden met de aard, de ernst en de duur van de inbreuk, met inachtneming van de beginselen van evenredigheid en passendheid.
4. Wanneer de onderneming de verplichting is nagekomen ter afdwinging waarvan de dwangsom was opgelegd, kan de Commissie de uiteindelijk verschuldigde dwangsom vaststellen op een bedrag dat lager is dan het uit het oorspronkelijke besluit voortvloeiende bedrag.
5. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft volledige rechtsmacht ter zake van beroep tegen besluiten van de Commissie waarin een geldboete of een dwangsom wordt vastgesteld. Het kan de opgelegde geldboete of dwangsom intrekken, verlagen of verhogen.
6. De verjaringstermijn gaat in op de dag waarop de inbreuk is gepleegd. In geval van voortdurende of voortgezette inbreuken gaat de verjaringstermijn echter pas in op de dag waarop de inbreuk is beëindigd. De verjaring wordt gestuit door de maatregelen die de Commissie of de bevoegde autoriteiten van de lidstaten nemen om de naleving van de bepalingen van deze verordening te waarborgen. Na elke stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen. De verjaringstermijn verstrijkt echter uiterlijk op de dag waarop een termijn gelijk aan tweemaal de verjaringstermijn is verstreken zonder dat de Commissie een dwangsom heeft opgelegd. Die termijn wordt verlengd met de periode waarin de verjaring is geschorst omdat tegen het besluit van de Commissie een procedure aanhangig is bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.
7. De bevoegdheid van de Commissie om op grond van dit artikel genomen besluiten ten uitvoer te leggen, verjaart na drie jaar. De verjaringstermijn gaat in op de dag waarop het besluit niet meer kan worden aangevochten. De verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van dwangsommen wordt gestuit: a) door kennisgeving van een besluit waarbij het oorspronkelijke bedrag van de dwangsom wordt gewijzigd of waarbij een daartoe strekkend verzoek wordt afgewezen; b) door elke handeling van de Commissie of van een lidstaat op verzoek van de Commissie tot inning van de geldboete of de dwangsom. Na elke stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen. De verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van dwangsommen wordt geschorst zolang: a) een betalingstermijn is toegestaan; b) de tenuitvoerlegging krachtens een beslissing van het Hof van Justitie is opgeschort.
Artikel 16
Recht om te worden gehoord voor het opleggen van geldboeten en dwangsommen
1. Alvorens een besluit uit hoofde van artikel 15 vast te stellen, stelt de Commissie de betrokken onderneming in de gelegenheid te worden gehoord over: a) voorlopige bevindingen van de Commissie, met inbegrip van alle zaken waartegen de Commissie bezwaren heeft gemaakt; b) maatregelen die de Commissie eventueel voornemens is te nemen in het licht van de voorlopige bevindingen als bedoeld in punt a) van dit lid.
2. De betrokken ondernemingen kunnen hun opmerkingen over de voorlopige bevindingen van de Commissie indienen binnen een termijn die de Commissie in haar voorlopige bevindingen vaststelt en die niet minder dan 14 werkdagen bedraagt.
3. De Commissie doet haar besluiten slechts steunen op de punten van bezwaar waarover de ondernemingen opmerkingen hebben kunnen maken.
4. Het recht van verdediging van de ondernemingen wordt in de loop van iedere procedure ten volle geëerbiedigd. De betrokken ondernemingen hebben recht tot inzage van het dossier van de Commissie volgens de voorwaarden van een onderhandelde inzageverlening, onder voorbehoud van het rechtmatige belang van de ondernemingen inzake de bescherming van hun zakengeheimen. Het recht tot inzage van het dossier geldt niet voor vertrouwelijke inlichtingen en interne documenten van de Commissie of de autoriteiten van de lidstaten. Met name geldt het recht tot inzage niet voor de correspondentie tussen de Commissie en de autoriteiten van de lidstaten. Niets in dit lid belet de Commissie om voor het bewijs van een inbreuk noodzakelijke inlichtingen bekend te maken of te gebruiken.
Artikel 17
Versnelling van de vergunningsprocedure voor de tijdige beschikbaarheid en levering van relevante defensieproducten
1. De lidstaten zorgen ervoor dat administratieve aanvragen met betrekking tot de planning, de bouw en de exploitatie van productiefaciliteiten, de overdracht van productiemiddelen binnen de EU en de kwalificering en certificering van eindproducten efficiënt en tijdig worden verwerkt. Daartoe zorgen alle betrokken nationale autoriteiten ervoor dat deze aanvragen zo snel als wettelijk mogelijk worden behandeld.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat in individuele gevallen bij het afwegen van juridische belangen in het plannings- en vergunningverleningsproces voorrang wordt gegeven aan de bouw en exploitatie van fabrieken en installaties voor de productie van relevante defensieproducten.
Artikel 18
Continuïteit van de productie van relevante defensieproducten
1. De lidstaten kunnen besluiten ondernemingen die actief zijn op het gebied van relevante defensieproducten te gebruiken of aan te moedigen gebruik te maken van de afwijkingen waarin artikel 17, lid 3, van Richtlijn 2003/88/EG voorziet, om uitbreiding van werkploegendiensten mogelijk te maken en zo de continuïteit van de productie van relevante defensieproducten te vergemakkelijken, indien zij dat nodig achten om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken.
2. Daartoe zorgen alle betrokken nationale autoriteiten ervoor dat, indien voorafgaande toestemming vereist is, de aanvragen om van dergelijke afwijkingen gebruik te maken van bedrijven die actief zijn op het gebied van relevante defensieproducten zo snel als juridisch mogelijk worden behandeld.
Artikel 19
Faciliteren van gemeenschappelijke aanbestedingen tijdens de huidige crisis op het gebied van de levering van munitie
1. Wanneer ten minste drie lidstaten een overeenkomst sluiten om gezamenlijk relevante defensieproducten aan te schaffen en wanneer de extreme urgentie als gevolg van de huidige crisis als gevolg van de Russische agressie tegen Oekraïne het gebruik van een van de procedures van Richtlijn 2009/81/EG voor de gunning van een raamovereenkomst verhindert, kunnen de volgende regels worden toegepast.
2. In afwijking van artikel 29, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2009/81/EG kan een aanbestedende dienst een bestaande raamovereenkomst die is gegund volgens een van de procedures van artikel 21 van Richtlijn 2009/81/EG, zodanig aanpassen dat de bepalingen ervan van toepassing kunnen zijn op aanbestedende diensten die oorspronkelijk geen partij zijn bij de raamovereenkomst.
3. In afwijking van artikel 29, lid 2, derde alinea, van Richtlijn 2009/81/EG kan een aanbestedende dienst de in een bestaande raamovereenkomst vastgestelde hoeveelheden substantieel wijzigen voor zover dit strikt noodzakelijk is voor de toepassing van lid 2. Wanneer de in een bestaande raamovereenkomst vastgestelde hoeveelheden overeenkomstig dit lid ingrijpend worden aangepast, biedt de aanbestedende dienst elke ondernemer die voldoet aan de oorspronkelijk in de raamovereenkomst vastgestelde voorwaarden, door middel van een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte ad-hocaankondiging de mogelijkheid om zich bij die raamovereenkomst aan te sluiten.
4. Het beginsel van non-discriminatie is van toepassing op de in de leden 2 en 3 bedoelde raamovereenkomsten met betrekking tot de extra hoeveelheden, met name tussen de in lid 1 bedoelde aanbestedende diensten van de lidstaten.
5. De aanbestedende diensten die in de in de leden 2 en 3 van dit artikel genoemde gevallen een overeenkomst hebben aangepast, doen hiervan mededeling in het Publicatieblad van de Europese Unie. Dergelijke mededelingen worden overeenkomstig artikel 32 van Richtlijn 2009/81/EG bekendgemaakt.
6. De aanbestedende diensten mogen geen oneigenlijk gebruik maken van dit artikel en het evenmin gebruiken om de mededinging te hinderen, te beperken of te vervalsen.
7. Aanpassingen in de in dit artikel bedoelde kaderovereenkomsten mogen niet worden aangebracht na 30 juni 2025.
Artikel 20
Faciliteren van overdrachten van defensiegerelateerde producten binnen de EU
1. In afwijking van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2009/43/EG is voor de overdracht van de volgende defensiegerelateerde producten tussen de lidstaten geen voorafgaande toestemming vereist:
a) munitie en ontstekingsinstellingsinrichtingen, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, zoals vermeld in de derde categorie van de bijlage bij Richtlijn 2009/43/EG (derde categorie van de EU-lijst van militaire goederen — ML3);
b) raketten, aanverwante apparatuur en toebehoren, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, zoals vermeld in de vierde categorie van de bijlage bij Richtlijn 2009/43/EG (vierde categorie van de EU-lijst van militaire goederen — ML4).
2. Elke overdracht overeenkomstig de in lid 1 bedoelde afwijking wordt ter informatie meegedeeld aan de lidstaat van oorsprong.
3. Dit artikel laat de beslissingsvrijheid van de lidstaten in het exportbeleid voor defensiegerelateerde producten van lid 1 onverlet.
Hoofdstuk V
Specifieke bepalingen voor de toegang tot financiering
Artikel 21
Opschalingsfonds
1. Er kan een blendingfaciliteit worden opgezet, die moet worden omschreven als het “opschalingsfonds” waarin schuldoplossingen worden voorgesteld om de investeringen die nodig zijn om de productiecapaciteit te vergroten, te mobiliseren, minder risicovol te maken en te versnellen.
2. De specifieke doelstellingen van het opschalingsfonds zijn:
a) het hefboomeffect van de begrotingsuitgaven van de Unie verbeteren en een hoger multiplicatoreffect bereiken bij het aantrekken van private financiering;
b) steun verlenen aan ondernemingen die moeilijkheden ondervinden bij de toegang tot financiering, en tegemoetkomen aan de behoefte om de veerkracht van de defensie-industrie van de Unie te ondersteunen;
c) investeringen op het gebied van de fabricage van relevante defensieproducten versnellen, financiering uit zowel de publieke als de particuliere sector aantrekken en de leveringszekerheid voor de hele defensie-industrie van de Unie vergroten;
d) de toegang tot financiering verbeteren voor investeringen in verband met de in artikel 8, lid 3, punten a) tot en met e), beschreven activiteiten.
Hoofdstuk VI
Slotbepalingen
Artikel 22
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Het Europees Defensieagentschap wordt uitgenodigd om de vergaderingen van het comité bij te wonen als waarnemer, teneinde zijn standpunten kenbaar te maken en zijn deskundigheid te delen. De Europese Dienst voor extern optreden wordt eveneens uitgenodigd om de vergaderingen van het comité bij te wonen.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
4. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 in samenhang met artikel 5 van toepassing.
Artikel 23
Informatiebeveiliging
1. De Commissie beschermt gerubriceerde informatie die zij in verband met de toepassing van deze verordening heeft ontvangen overeenkomstig de in Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie21 vastgestelde veiligheidsvoorschriften.
2. De Commissie maakt gebruik van bestaande of nieuw opgezette beveiligde uitwisselingssystemen om de uitwisseling van gevoelige en gerubriceerde informatie tussen de Commissie, de hoge vertegenwoordiger, het Europees Defensieagentschap en de lidstaten en, in voorkomend geval, met de juridische entiteiten waarop de in deze verordening vastgestelde maatregelen van toepassing zijn, te vergemakkelijken. Die systemen nemen de nationale beveiligingsvoorschriften van de lidstaten in acht.
Artikel 24
Vertrouwelijkheid en verwerking van de informatie
1. Informatie die naar aanleiding van de toepassing van deze verordening is ontvangen, wordt slechts gebruikt voor het doel waarvoor zij werd gevraagd.
2. De lidstaten en de Commissie waarborgen de bescherming van handels- en bedrijfsgeheimen en andere gevoelige en gerubriceerde informatie die bij de toepassing van deze verordening is verkregen en opgesteld, met inbegrip van aanbevelingen en te nemen maatregelen, overeenkomstig het Unierecht en het toepasselijke nationale recht.
3. De lidstaten en de Commissie zorgen ervoor dat op grond van deze verordening verstrekte of uitgewisselde gerubriceerde informatie geen lagere rubriceringsgraad krijgt of gederubriceerd wordt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opsteller.
4. De Commissie deelt geen informatie op een manier die kan leiden tot de identificatie van een individuele marktdeelnemer wanneer het delen van de informatie resulteert in potentiële commerciële of reputatieschade voor deze marktdeelnemer of in de onthulling van bedrijfsgeheimen.
Artikel 25
Bescherming van persoonsgegevens
1. Deze verordening doet geen afbreuk aan de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad22 en Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad23, noch aan de verplichtingen van de Commissie en, in voorkomend geval, van andere instellingen en organen van de Unie in verband met de verwerking van persoonsgegevens uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad24 bij het vervullen van hun verantwoordelijkheden.
2. Persoonsgegevens worden niet verwerkt of meegedeeld tenzij zulks strikt noodzakelijk is voor de toepassing van deze verordening. In dergelijke gevallen zijn in voorkomend geval de voorwaarden van Verordening (EU) 2016/679 en Verordening (EU) 2018/1725 van toepassing.
3. Wanneer de verwerking van persoonsgegevens niet strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de in deze verordening vastgestelde mechanismen, worden persoonsgegevens zodanig geanonimiseerd dat de betrokkene niet kan worden geïdentificeerd.
Artikel 26
Audits
Audits naar het gebruik van de bijdrage van de Unie door personen of entiteiten, met inbegrip van andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen, organen en instanties van de Unie zijn gemachtigd, vormen de basis van de algemene zekerheid in de zin van artikel 127 van het Financieel Reglement. Overeenkomstig artikel 287 VWEU onderzoekt de Europese Rekenkamer de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van de Unie.
Artikel 27
Bescherming van de financiële belangen van de Unie
Indien een geassocieerd land aan het instrument deelneemt door middel van een op grond van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte vastgesteld besluit, verleent het geassocieerde land de nodige rechten en toegang aan de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten dergelijke rechten het recht om onderzoeken, met inbegrip van controles en inspecties ter plaatse, uit te voeren als bepaald in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.
Artikel 28
Informatie, communicatie en publiciteit
1. De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van die middelen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende en proportionele wijze te informeren.
2. De Commissie onderneemt informatie- en communicatieacties in verband met het instrument, de acties die op grond van het instrument worden ondernomen en de behaalde resultaten.
3. De aan het fonds toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten verband houden met de in artikel 4 bedoelde doelstellingen.
4. De aan het fonds toegewezen financiële middelen kunnen ook bijdragen aan de organisatie van verspreidingsactiviteiten, netwerkevenementen en bewustmakingsactiviteiten, met name om de toeleveringsketens open te stellen teneinde de grensoverschrijdende deelname van kleine en middelgrote ondernemingen te bevorderen.
Artikel 29
Evaluatie
1. Uiterlijk op 30 juni 2024 stelt de Commissie een verslag op met een evaluatie van de uitvoering van de in deze verordening vervatte maatregelen en de resultaten daarvan, alsmede van de mogelijkheid om de toepasbaarheid ervan uit te breiden en te voorzien in financiering, met name in het licht van de ontwikkeling van de beveiligingscontext. Het evaluatieverslag bouwt voort op raadplegingen van de lidstaten en de belangrijkste belanghebbenden en wordt meegedeeld aan het Europees Parlement en de Raad.
2. Rekening houdend met het evaluatieverslag kan de Commissie voorstellen indienen voor passende wijzigingen van deze verordening, met name om eventuele aanhoudende risico’s in verband met de levering van relevante defensieproducten te blijven aanpakken.
Artikel 30
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is van toepassing tot en met 30 juni 2025. Dit doet geen afbreuk aan de voortzetting of wijziging van uit hoofde van deze verordening geïnitieerde acties, van alle maatregelen die nodig zijn om de financiële belangen van de Europese Unie te beschermen en van de aan de Commissie verleende bevoegdheden om overeenkomstig artikel 15 sancties op te leggen.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.