Artikelen bij COM(2024)23 - Screening van buitenlandse investeringen in de Unie - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2024)23 - Screening van buitenlandse investeringen in de Unie. |
---|---|
document | COM(2024)23 |
datum | 24 januari 2024 |
HOOFDSTUK 1
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
1. Deze verordening strekt tot vaststelling van een Uniekader voor de screening door de lidstaten van buitenlandse investeringen op hun grondgebied om redenen van veiligheid of openbare orde.
2. Deze verordening stelt een samenwerkingsmechanisme in om de lidstaten en de Commissie in staat te stellen informatie over buitenlandse investeringen uit te wisselen, de potentiële gevolgen ervan voor de veiligheid of de openbare orde te beoordelen en mogelijke problemen in kaart te brengen die moeten worden aangepakt door de lidstaat die de buitenlandse investering screent.
3. De lidstaten kunnen nationale bepalingen vaststellen of handhaven op gebieden die bij deze verordening niet worden gecoördineerd.
4. Deze verordening doet geen afbreuk aan de uitsluitende verantwoordelijkheid die elke lidstaat heeft voor zijn nationale veiligheid, als bepaald in artikel 4, lid 2, VEU, noch aan het recht van elke lidstaat om zijn wezenlijke veiligheidsbelangen te verdedigen overeenkomstig artikel 346 VWEU.
5. Deze verordening doet geen afbreuk aan de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van de Verdragen, en met name de artikelen 49 en 63 VWEU. De lidstaten zorgen ervoor dat alle in het kader van deze verordening genomen maatregelen aan die verplichtingen voldoen. Deze verordening doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Commissie uit hoofde van artikel 258 VWEU om de naleving van het Unierecht te waarborgen.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) “buitenlandse investering”: een buitenlandse directe investering of een investering binnen de Unie met buitenlandse zeggenschap die de daadwerkelijke deelname aan het beheer van of de zeggenschap over een doelonderneming in de Unie mogelijk maakt;
2) “buitenlandse directe investering”: elke soort investering door een buitenlandse investeerder die gericht is op het vestigen of handhaven van duurzame directe betrekkingen tussen de buitenlandse investeerder en een bestaande of nog op te richten doelonderneming in de Unie, waaraan de buitenlandse investeerder kapitaal beschikbaar stelt om in een lidstaat een economische activiteit uit te oefenen;
3) “investering binnen de Unie met buitenlandse zeggenschap”: elk soort investering die door een buitenlandse investeerder via de dochteronderneming van de buitenlandse investeerder in de Unie wordt uitgevoerd en die tot doel heeft duurzame en directe betrekkingen te vestigen of te handhaven tussen de buitenlandse investeerder en een bestaande of nog op te richten doelonderneming in de Unie, waaraan de buitenlandse investeerder kapitaal beschikbaar stelt om in een lidstaat een economische activiteit uit te oefenen;
4) “verzoek om toelating”: de indiening, in het kader van een overeenkomstig artikel 3 ingesteld screeningmechanisme, van een verzoek om toelating van buitenlandse investeringen die aan toelatingsvereisten onderworpen zijn;
5) “ter kennis te geven investering”: een buitenlandse investering die voldoet aan ten minste één van de voorwaarden van artikel 5;
6) “buitenlandse investeerder”:
a) een natuurlijke persoon uit een derde land; of
b) een naar het recht van een derde land gevestigde of anderszins georganiseerde onderneming of entiteit;
7) “dochteronderneming van een buitenlandse investeerder in de Unie”: een economisch actieve onderneming die is opgericht naar het recht van een lidstaat en voldoet aan de voorwaarden van artikel 22, lid 1, van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 20130 en die direct of indirect onder zeggenschap van een buitenlandse investeerder staat;
8) “doelonderneming in de Unie”: een naar het recht van een lidstaat opgerichte onderneming;
9) “doelonderneming in de Unie die economisch actief is op een in bijlage II vermeld gebied”: een doelonderneming in de Unie die actief is of voornemens is actief te zijn op het gebied van technologieën, activa, installaties, uitrusting, netwerken, systemen, diensten en economische activiteiten die van bijzonder belang zijn voor de belangen van de Unie op het gebied van veiligheid of openbare orde, zoals vermeld in bijlage II, onder meer via de eigendom, het gebruik, de productie of de levering daarvan;
10) “aanvrager van een toelating”: de partij of partijen bij een buitenlandse investeringstransactie die toelating aanvraagt of aanvragen bij de bevoegde screeningautoriteit;
11) “derde land”: een rechtsgebied dat geen lid is van de Unie;
12) “screening”: een procedure aan de hand waarvan een lidstaat buitenlandse investeringen kan beoordelen, onderzoeken, toestaan, toestaan onder voorbehoud van risicobeperkende maatregelen, verbieden of afwikkelen om redenen van veiligheid of openbare orde;
13) “screeningmechanisme”: een algemeen toepasselijk instrument, bijvoorbeeld wet- of regelgeving, en begeleidende administratieve voorschriften, uitvoeringsvoorschriften of richtsnoeren waarin de voorwaarden en procedures voor de screening van buitenlandse investeringen om redenen van veiligheid of openbare orde worden vastgesteld;
14) “screeningbesluit”: een maatregel die door een screeningautoriteit wordt vastgesteld in het kader van de uitvoering van een screeningmechanisme en die leidt tot de toelating, de toelating onder voorbehoud van risicobeperkende maatregelen, het verbod op of de afwikkeling van een buitenlandse investering;
15) “screeningautoriteit” of “screeningautoriteiten”: de autoriteit of autoriteiten die door een lidstaat zijn aangewezen voor het screenen van buitenlandse investeringen;
16) “voltooiing”: het tijdstip waarop aan de laatste voorwaarde met betrekking tot een investeringsbesluit van de partijen bij een buitenlandse investeringstransactie is voldaan;
17) “samenwerkingsmechanisme”: de samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie op het gebied van buitenlandse investeringen uit hoofde van deze verordening;
18) “projecten of programma’s van Uniebelang”: onder het Unierecht vallende projecten of programma’s die voorzien in de ontwikkeling, het onderhoud of de verwerving van kritieke infrastructuur, kritieke technologieën of kritieke inputs die van essentieel belang zijn voor de veiligheid of de openbare orde en die zijn opgenomen in bijlage I;
19) “kennisgevende lidstaat”: een lidstaat die een ter kennis te geven investering aan het samenwerkingsmechanisme ter kennis heeft gegeven overeenkomstig artikel 5;
20) “transactie in meerdere landen”: een buitenlandse investering die in verschillende lidstaten aan screeningmechanismen is onderworpen;
21) “kennisgeving in meerdere landen”: een ter kennis te geven investering die verschillende lidstaten aan het samenwerkingsmechanisme ter kennis moeten geven;
22) “risicobeperkende maatregel”: elke voorwaarde om de waarschijnlijke negatieve gevolgen van de buitenlandse investering voor de veiligheid of de openbare orde weg te nemen;
23) “contactpunt”: de persoon of entiteit die door een lidstaat is aangewezen om namens de screeningautoriteit ter kennis te geven investeringen bij het samenwerkingsmechanisme ter kennis te geven en alle communicatie met betrekking tot onder deze verordening vallende buitenlandse investeringen te ontvangen en naar het samenwerkingsmechanisme te sturen.
HOOFDSTUK 2
NATIONALE SCREENINGMECHANISMEN
Artikel 3
Instelling van screeningmechanismen
1. De lidstaten stellen overeenkomstig deze verordening een screeningmechanisme in.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat het in lid 1 bedoelde screeningmechanisme ten minste van toepassing is op investeringen die aan toelatingsvereisten onderworpen zijn overeenkomstig artikel 4, lid 4.
3. Elke lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op [datum: 15 maanden na de inwerkingtreding] in kennis van de overeenkomstig lid 1 vastgestelde maatregelen. De lidstaten stellen de Commissie vervolgens in kennis van elke wijziging van hun screeningmechanisme binnen dertig dagen na de vaststelling van de wijziging.
4. De Commissie maakt een lijst van de screeningmechanismen van de lidstaten bekend, uiterlijk drie maanden na ontvangst van alle in lid 3 bedoelde kennisgevingen of uiterlijk op [datum: 21 maanden na de inwerkingtreding], naargelang wat het eerst plaatsvindt. Deze lijst wordt door de Commissie geactualiseerd.
Artikel 4
Minimumvereisten
1. De regels en procedures met betrekking tot screeningmechanismen en de maatregelen die op grond van die regels en procedures worden genomen, moeten in overeenstemming zijn met het Unierecht, transparant zijn en mogen geen onderscheid maken tussen derde landen of tussen de lidstaten waar de dochteronderneming van de buitenlandse investeerder in de Unie is gevestigd.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat hun screeningmechanismen aan de volgende vereisten voldoen:
a) er wordt voorzien in adequate procedures voor de screeningautoriteit om te bepalen of zij bevoegd is voor een buitenlandse investering waarvoor toelating is aangevraagd, en om een eerste beoordeling uit te voeren, zo nodig gevolgd door een diepgaand onderzoek om vast te stellen of die buitenlandse investering waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde zal hebben. Het diepgaande onderzoek heeft met name tot doel na te gaan of een screeningbesluit als bedoeld in artikel 14, lid 1, passend is, en de inhoud ervan te bepalen;
b) de screeningautoriteit monitort en waarborgt de naleving van het screeningmechanisme en de screeningbesluiten. Zij voert met name passende procedures in om omzeiling van het screeningmechanisme en de screeningbesluiten op te sporen en te voorkomen;
c) de screeningautoriteit is bevoegd om op eigen initiatief te beginnen met het screenen van buitenlandse investeringen gedurende ten minste 15 maanden na de voltooiing van een buitenlandse investering die niet aan toelatingsvereisten onderworpen is, indien de screeningautoriteit redenen heeft om aan te nemen dat de buitenlandse investering gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde kan hebben;
d) vertrouwelijke informatie, met inbegrip van commercieel gevoelige informatie, die ter beschikking wordt gesteld van de lidstaat die de screening uitvoert, wordt beschermd;
e) buitenlandse investeerders, dochterondernemingen van buitenlandse investeerders in de Unie via welke de buitenlandse investering wordt uitgevoerd en ondernemingen waarop een screeningbesluit van toepassing is, hebben de mogelijkheid om tegen dat screeningbesluit beroep in te stellen;
f) er wordt een jaarverslag openbaar gemaakt dat informatie bevat over relevante ontwikkelingen op wetgevingsgebied in de lidstaat alsook geaggregeerde en geanonimiseerde gegevens over de gescreende investeringen, met inbegrip van het resultaat van screeningbesluiten, de nationaliteiten of het land van vestiging, naargelang het geval, van partijen bij de investeringen die aan de screeningautoriteit ter kennis zijn gegeven, en de economische sectoren waarin die transacties hebben plaatsgevonden;
g) buitenlandse investeringen die aan toelatingsvereisten onderworpen zijn zoals bedoeld in lid 4, worden door de aanvrager van de toelating bij de screeningautoriteit ingediend en worden gescreend voordat de buitenlandse investering wordt voltooid;
h) de screeningautoriteit is bevoegd om risicobeperkende maatregelen op te leggen, buitenlandse investeringen die onderworpen zijn aan toelatingsvereisten als bedoeld in lid 4 die niet zijn ingediend of die na voltooiing zijn ingediend, te verbieden of af te wikkelen en, in voorkomend geval, de gevolgen van de niet-naleving van de risicobeperkende maatregelen doeltreffend aan te pakken;
i) er wordt voorzien in adequate procedures voor de kennisgeving van ter kennis te geven investeringen aan het samenwerkingsmechanisme overeenkomstig artikel 5.
3. Voordat de lidstaten besluiten om een buitenlandse investering die onderworpen is aan risicobeperkende maatregelen toe te staan of om een buitenlandse investering te verbieden, delen zij het besluit en de redenen daarvoor mee aan de aanvrager van een toelating, onder voorbehoud van de bescherming van informatie waarvan de openbaarmaking in strijd zou zijn met de belangen op het gebied van de veiligheid of de openbare orde van de EU of van een of meer van de lidstaten en onverminderd het Unierecht en het nationale recht inzake de bescherming van vertrouwelijke informatie. De lidstaten bieden de buitenlandse investeerder de mogelijkheid zijn standpunt kenbaar te maken alvorens een dergelijk besluit te nemen.
4. De lidstaten zorgen ervoor dat hun screeningmechanismen toelatingsvereisten opleggen aan buitenlandse investeringen wanneer de op hun grondgebied gevestigde doelonderneming in de Unie:
a) deel uitmaakt van of deelneemt aan een van de in bijlage I vermelde projecten of programma’s van Uniebelang, onder meer als ontvanger van middelen zoals omschreven in artikel 2, punt 53, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad0; of
b) economisch actief is op een van de in bijlage II genoemde gebieden.
HOOFDSTUK 3
HET SAMENWERKINGSMECHANISME VAN DE UNIE VOOR BUITENLANDSE INVESTERINGEN DIE WAARSCHIJNLIJK NEGATIEVE GEVOLGEN VOOR DE VEILIGHEID OF DE OPENBARE ORDE ZULLEN HEBBEN
Artikel 5
Kennisgeving van buitenlandse investeringen
1. De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten via het samenwerkingsmechanisme in kennis van alle buitenlandse investeringen in een op hun grondgebied gevestigde doelonderneming in de Unie die:
a) voldoen aan de voorwaarden van artikel 4, lid 4, punt a); of
b) voldoen aan de voorwaarden van artikel 4, lid 4, punt b), en aan een van de volgende voorwaarden:
i) de buitenlandse investeerder of de dochteronderneming van de buitenlandse investeerder in de Unie staat direct of indirect onder zeggenschap van de overheid, met inbegrip van overheidsinstanties, regionale of lokale overheden of strijdkrachten, van een derde land, onder meer via eigendomsstructuur, aanzienlijke financiering, speciale rechten of door de staat benoemde bestuurders of managers;
ii) de buitenlandse investeerder, een natuurlijke persoon of entiteit die zeggenschap heeft over de buitenlandse investeerder, de begunstigde eigenaar van de buitenlandse investeerder, een van de dochterondernemingen van de buitenlandse investeerder of een andere partij die eigendom is van of onder zeggenschap staat van, of handelt namens of op aanwijzing van die buitenlandse investeerder, is onderworpen aan beperkende maatregelen van de Unie overeenkomstig artikel 215 VWEU; of
iii) de buitenlandse investeerder of een van zijn dochterondernemingen was betrokken bij een buitenlandse investering die eerder door een lidstaat was gescreend en niet was toegestaan of slechts onder voorwaarden was toegestaan; om dit te bepalen, baseert de kennisgevende lidstaat zich op de informatie waarover hij beschikt, met inbegrip van de informatie in de beveiligde databank die overeenkomstig artikel 7, lid 10, is opgezet en de informatie die de buitenlandse investeerder hierover heeft verstrekt.
2. De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten in kennis van elke buitenlandse investering in een op hun grondgebied gevestigde doelonderneming in de Unie wanneer zij in het kader van hun screeningprocedures een diepgaand onderzoek starten. Voorts stellen de lidstaten de Commissie en de andere lidstaten in kennis van elke buitenlandse investering in een op hun grondgebied gevestigde doelonderneming in de Unie wanneer zij, in uitzonderlijke gevallen, voornemens zijn zonder diepgaand onderzoek een risicobeperkende maatregel op te leggen of de transactie te verbieden.
3. De lidstaten kunnen buitenlandse investeringen die niet aan de voorwaarden van de leden 1 en 2 voldoen ter kennis geven indien de lidstaat waar de doelonderneming in de Unie is gevestigd van oordeel is dat een buitenlandse investering vanuit het oogpunt van veiligheid of openbare orde van belang kan zijn voor de andere lidstaten en de Commissie, ook wanneer de doelonderneming in de Unie aanzienlijke activiteiten in andere lidstaten heeft, of deel uitmaakt van een concern met meerdere ondernemingen in verschillende lidstaten die economisch actief zijn op een van de in bijlage II vermelde gebieden.
Wanneer een lidstaat voornemens is kennis te geven van een buitenlandse investering op zijn grondgebied die deel uitmaakt van een transactie in meerdere landen overeenkomstig artikel 6, lid 2, pleegt hij overleg met de andere lidstaten die het verzoek om toelating hebben ontvangen. De respectieve lidstaten geven de transactie in meerdere landen ter kennis en streven ernaar hun kennisgevingen op dezelfde dag aan het samenwerkingsmechanisme te doen toekomen.
Artikel 6
Inhoud en procedures voor de kennisgeving van buitenlandse investeringen
1. De lidstaten zorgen ervoor dat een kennisgeving overeenkomstig artikel 5 de in artikel 10, lid 1, bedoelde informatie bevat en via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem naar de Commissie en de andere lidstaten wordt gestuurd:
a) binnen 15 kalenderdagen na ontvangst van het respectieve verzoek om toelating voor buitenlandse investeringen die voldoen aan een van de voorwaarden van artikel 5, lid 1 of 3;
b) binnen 60 kalenderdagen na ontvangst van het verzoek om toelating voor buitenlandse investeringen die aan de voorwaarden van artikel 5, lid 2, voldoen.
2. De volgende procedures zijn van toepassing op transacties in meerdere landen:
a) aanvragers van een toelating dienen hun verzoeken om toelating in alle betrokken lidstaten op dezelfde dag in en in elk verzoek om toelating wordt verwezen naar de andere aanvragen;
b) wanneer een lidstaat een verzoek om toelating ontvangt dat aan de voorwaarden van punt a) voldoet, pleegt hij overleg met de andere betrokken lidstaten, onder meer om te bepalen of punt c) of punt d) van dit lid van toepassing is; de Commissie kan op verzoek van een of meer lidstaten aan dit overleg deelnemen;
c) indien de verzoeken om toelating betrekking hebben op een buitenlandse investering die aan een van de voorwaarden van artikel 5, lid 1, voldoet, sturen de respectieve lidstaten hun kennisgevingen op dezelfde dag en binnen de in lid 1, punt a), van dit artikel vastgestelde termijn naar het samenwerkingsmechanisme;
d) indien de verzoeken om toelating betrekking hebben op een buitenlandse investering die aan de voorwaarden van artikel 5, lid 2, voldoet, streven de respectieve lidstaten ernaar hun kennisgevingen op dezelfde dag naar het samenwerkingsmechanisme te sturen.
Artikel 7
Opmerkingen van de lidstaten en adviezen van de Commissie over ter kennis gegeven buitenlandse investeringen
1. Elke lidstaat kan naar behoren gemotiveerde opmerkingen richten aan de kennisgevende lidstaat via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem. Een lidstaat kan dergelijke opmerkingen maken indien hij:
a) van mening is dat een buitenlandse investering waarschijnlijk negatieve gevolgen voor zijn veiligheid of openbare orde zal hebben; of
b) over informatie beschikt die relevant is voor de screening van die buitenlandse investering.
De lidstaat die de opmerkingen maakt, zendt zijn opmerkingen tegelijkertijd toe aan de Commissie en deelt alle andere lidstaten via het samenwerkingsmechanisme mee dat er opmerkingen zijn ingediend.
2. De Commissie kan via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem een met redenen omkleed advies aan de kennisgevende lidstaat richten. De Commissie kan een dergelijk advies uitbrengen indien:
a) zij van mening is dat een dergelijke buitenlandse investering waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde van meer dan één lidstaat zal hebben;
b) zij van mening is dat een dergelijke buitenlandse investering waarschijnlijk nadelige gevolgen voor projecten en programma’s van Uniebelang zal hebben om redenen van veiligheid of openbare orde;
of
c) zij beschikt over relevante informatie met betrekking tot die buitenlandse investering.
De Commissie kan een advies uitbrengen, ongeacht of de lidstaten opmerkingen hebben ingediend.
3. De Commissie kan een met redenen omkleed advies richten tot alle lidstaten indien zij van mening is dat meerdere buitenlandse investeringen of andere soortgelijke investeringen, indien zij zouden worden uitgevoerd, samen en gezien de kenmerken ervan, gevolgen zouden kunnen hebben voor de veiligheid of de openbare orde van de Unie. Nadat de Commissie een advies heeft uitgebracht, kan zij in voorkomend geval met de lidstaten bespreken hoe de vastgestelde risico’s kunnen worden aangepakt.
4. De Commissie:
a) zendt adviezen die voldoen aan de voorwaarden van lid 2, punten a) en c), toe aan alle lidstaten die opmerkingen hebben ingediend en deelt de andere lidstaten via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem mee dat een advies is uitgebracht;
b) zendt adviezen die voldoen aan de voorwaarden van lid 2, punt b), en adviezen die voldoen aan de voorwaarden van lid 3, toe aan alle lidstaten via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem.
5. Wanneer een lidstaat waarin de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid, een opmerking van een andere lidstaat ontvangt overeenkomstig lid 1, of een advies van de Commissie ontvangt overeenkomstig lid 2 of 3, houdt hij zoveel mogelijk rekening met die opmerking of dat advies.
6. Na ontvangst van een opmerking overeenkomstig lid 1 belegt de lidstaat een vergadering met de lidstaten die opmerkingen hebben ingediend, om te bespreken hoe de vastgestelde risico’s het best kunnen worden aangepakt. Indien de lidstaat waar de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid het niet eens is met de vastgestelde risico’s of, indien van toepassing, de met de opmerking voorgestelde maatregel, streeft de lidstaat ernaar met alternatieve oplossingen te komen. Indien de opmerking betrekking heeft op een transactie in meerdere landen, worden ook de andere lidstaten die de buitenlandse investering ter kennis hebben gegeven uitgenodigd teneinde te bespreken of de beoogde resultaten onderling verenigbaar zijn en, in voorkomend geval, de vastgestelde grensoverschrijdende risico’s met de beoogde voorwaarden adequaat kunnen worden aangepakt. De Commissie wordt op dergelijke vergaderingen uitgenodigd.
7. Na ontvangst van een advies overeenkomstig lid 2 of 3 is de procedure van lid 6 van overeenkomstige toepassing.
8. Na ontvangst van een advies overeenkomstig lid 2 of 3 zal de lidstaat waarin de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid:
a) zijn screeningbesluit ter kennis geven aan de respectieve lidstaten en de Commissie via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem, uiterlijk drie kalenderdagen nadat het aan de respectieve partijen bij de buitenlandse investering is toegezonden;
b) uiterlijk zeven kalenderdagen na de kennisgeving van het screeningbesluit overeenkomstig punt a) via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem een schriftelijke toelichting verstrekken aan de respectieve lidstaten en de Commissie over:
i) de mate waarin hij naar behoren rekening heeft gehouden met de opmerkingen van de lidstaten of het advies van de Commissie; of
ii) de reden waarom hij het niet eens is met de opmerkingen van de lidstaten of het advies van de Commissie.
9. Indien de lidstaten of de Commissie aangeven dat in het in lid 8, punt a), van dit artikel bedoelde screeningbesluit niet ten volle rekening wordt gehouden met hun overeenkomstig lid 1 ingediende opmerkingen of het overeenkomstig lid 2 of 3 verstrekte advies, belegt de lidstaat waar de investering wordt gepland of is voltooid een vergadering om de ondervonden belemmeringen of de redenen voor het oneens zijn toe te lichten en streeft de lidstaat ernaar met oplossingen te komen voor het geval zich in de toekomst een soortgelijke situatie voordoet. Indien het screeningbesluit betrekking heeft op een kennisgeving in meerdere landen, worden ook de andere lidstaten uitgenodigd die de buitenlandse investering aan het samenwerkingsmechanisme ter kennis hebben gegeven. De Commissie wordt uitgenodigd voor alle vergaderingen die overeenkomstig dit lid worden georganiseerd.
10. De Commissie zet een voor alle lidstaten toegankelijke beveiligde databank op met informatie over de buitenlandse investeringen die door het samenwerkingsmechanisme zijn beoordeeld en de resultaten van de beoordelingen in het kader van de nationale screeningmechanismen, met inbegrip van informatie over de relevante screeningbesluiten. De Commissie uploadt de informatie waarover zij sinds 12 oktober 2020 beschikt in die databank. Uiterlijk op [datum van toepassing van deze verordening] uploaden de lidstaten de informatie waarover zij beschikken over de resultaten van de desbetreffende procedure in het kader van hun eigen screeningmechanismen in die databank. Zij kunnen ook aanvullende toelichtingen verstrekken.
11. Bij het indienen van opmerkingen of het uitbrengen van een advies overeenkomstig dit artikel overwegen de lidstaten en de Commissie, naargelang het geval, of dergelijke opmerkingen of adviezen gerubriceerde informatie moeten zijn en welk rubriceringsniveau daarop moet worden toegepast, in overeenstemming met het Unierecht en het respectieve nationale recht inzake gerubriceerde informatie.
Artikel 8
Termijnen en procedures voor het indienen van opmerkingen en het uitbrengen van adviezen over ter kennis gegeven buitenlandse investeringen
1. Voordat een lidstaat opmerkingen maakt of de Commissie advies uitbrengt overeenkomstig artikel 7, geldt de volgende procedure:
a) De lidstaten delen de kennisgevende lidstaat via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem mee dat zij zich het recht voorbehouden uiterlijk 15 kalenderdagen na ontvangst van de kennisgeving overeenkomstig artikel 5 opmerkingen te maken;
b) de Commissie deelt de kennisgevende lidstaat via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem mee dat zij zich het recht voorbehoudt uiterlijk 20 kalenderdagen na ontvangst van de kennisgeving overeenkomstig artikel 5 advies uit te brengen.
2. Wanneer de lidstaten en de Commissie zich het recht voorbehouden opmerkingen te maken of een advies uit te brengen, kunnen zij de kennisgevende lidstaat om aanvullende informatie verzoeken. Elk verzoek om aanvullende informatie wordt naar behoren gemotiveerd, blijft beperkt tot de informatie die de lidstaten nodig hebben om opmerkingen in te dienen of op basis waarvan de Commissie een advies kan uitbrengen, staat in verhouding tot het doel van het verzoek en is niet onnodig belastend voor de kennisgevende lidstaat. Wanneer een lidstaat de kennisgevende lidstaat om aanvullende informatie verzoekt, zendt hij die verzoeken tegelijkertijd naar de Commissie.
3. Voor het indienen van opmerkingen door de lidstaten en het uitbrengen van adviezen van de Commissie als bedoeld in artikel 7 gelden de volgende termijnen:
a) indien een lidstaat zich het recht voorbehoudt opmerkingen in te dienen over een ter kennis gegeven buitenlandse investering zonder de kennisgevende lidstaat om aanvullende informatie te verzoeken, worden de respectieve opmerkingen uiterlijk 35 kalenderdagen na ontvangst van de volledige kennisgeving van de buitenlandse investering via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem tot de kennisgevende lidstaat gericht;
b) indien de Commissie zich het recht voorbehoudt een advies uit te brengen over een ter kennis gegeven buitenlandse investering zonder de kennisgevende lidstaat om aanvullende informatie te verzoeken, wordt het respectieve advies uiterlijk 45 kalenderdagen na ontvangst van de volledige kennisgeving van de buitenlandse investering via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem tot de kennisgevende lidstaat gericht;
c) indien een lidstaat zich het recht voorbehoudt opmerkingen in te dienen over een ter kennis gegeven buitenlandse investering en de kennisgevende lidstaat om aanvullende informatie verzoekt, worden de respectieve opmerkingen uiterlijk 20 kalenderdagen na ontvangst van de volledige aanvullende informatie via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem tot de kennisgevende lidstaat gericht;
d) indien de Commissie zich het recht voorbehoudt een advies uit te brengen en de kennisgevende lidstaat om aanvullende informatie verzoekt, wordt het respectieve advies uiterlijk 30 kalenderdagen na ontvangst van de volledige aanvullende informatie via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem aan de kennisgevende lidstaat toegezonden.
De kennisgevende lidstaat neemt zijn screeningbesluit pas nadat de onder de punten a) tot en met d) bedoelde termijnen zijn verstreken.
4. De kennisgevende lidstaat stelt de Commissie en de andere lidstaten via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem in kennis van alle belangrijke nieuwe informatie of omstandigheden die relevant zijn voor de beoordeling van een buitenlandse investering die reeds ter kennis is gegeven overeenkomstig artikel 5. Indien deze informatie vóór het verstrijken van de in lid 3 vastgestelde termijnen beschikbaar wordt gesteld, trachten de kennisgevende lidstaat, de Commissie en de andere lidstaten het eens te worden over een wederzijds aanvaardbare verlenging van de termijn. Indien de in lid 3 vastgestelde termijnen voor de beoordeling van de eerste kennisgeving zijn verstreken, gaan zij verder overeenkomstig de in lid 3, punten c) en d), vastgestelde termijnen.
5. De kennisgevende lidstaat verstrekt de volledige aanvullende informatie waarom de Commissie of andere lidstaten overeenkomstig lid 2 hebben verzocht, onverwijld via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem. Indien de kennisgevende lidstaat aanvullende informatie aan een lidstaat verstrekt, wordt die aanvullende informatie tegelijkertijd aan de Commissie toegezonden.
6. Indien de kennisgevende lidstaat meerdere verzoeken om aanvullende informatie over dezelfde ter kennis te geven investering ontvangt, verstrekt hij alle gevraagde aanvullende informatie gelijktijdig.
7. Indien meerdere kennisgevende lidstaten verzoeken om aanvullende informatie over een bepaalde kennisgeving in meerdere landen ontvangen, gaan de in lid 3 vastgestelde termijnen in op de datum van ontvangst van de laatste volledige aanvullende informatie. De Commissie deelt deze datum en de termijn mee aan de respectieve lidstaten.
8. Indien de kennisgevende lidstaat als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden van oordeel is dat zijn veiligheid of openbare orde vereist dat een screeningbesluit vóór het verstrijken van de in lid 3 bedoelde termijnen wordt genomen, stelt hij de andere lidstaten en de Commissie van zijn voornemen in kennis en motiveert hij naar behoren waarom een onmiddellijk optreden noodzakelijk is. De andere lidstaten dienen met bekwame spoed opmerkingen in en de Commissie brengt met bekwame spoed een advies uit. Deze procedure mag niet worden toegepast om louter de commerciële belangen van de aanvrager van een toelating te dienen.
9. Alle in dit artikel vastgestelde termijnen worden opgeschort tussen 25 december en 1 januari en worden op 2 januari hervat.
Artikel 9
Initiatiefprocedure
1. Een lidstaat die van mening is dat een buitenlandse investering op het grondgebied van een andere lidstaat die niet ter kennis van het samenwerkingsmechanisme is gegeven waarschijnlijk negatieve gevolgen voor zijn veiligheid of openbare orde zal hebben, kan een initiatiefprocedure met betrekking tot die buitenlandse investering openen. Alvorens de procedure in te leiden, gaat de lidstaat na of de lidstaat waar de investering wordt gepland of is voltooid niet voornemens is de buitenlandse investering ter kennis van het samenwerkingsmechanisme te geven.
2. De lidstaten krijgen ten minste 15 maanden nadat de buitenlandse investering is voltooid de tijd om de in lid 1 bedoelde procedure in te leiden, op voorwaarde dat de betrokken buitenlandse investering ondertussen niet bij het samenwerkingsmechanisme ter kennis is gegeven.
3. De Commissie kan een initiatiefprocedure openen wanneer zij van oordeel is dat een buitenlandse investering op het grondgebied van een lidstaat die niet bij het samenwerkingsmechanisme ter kennis is gegeven, onder artikel 7, lid 2, valt. Alvorens de procedure in te leiden, gaat de Commissie na of de lidstaat waar de investering wordt gepland of is voltooid niet voornemens is de buitenlandse investering ter kennis van het samenwerkingsmechanisme te geven.
4. De Commissie krijgt ten minste 15 maanden nadat de buitenlandse investering is voltooid de tijd om de in lid 3 bedoelde procedure in te leiden, op voorwaarde dat de betrokken buitenlandse investering ondertussen niet bij het samenwerkingsmechanisme ter kennis is gegeven.
5. De lidstaten of de Commissie leiden de in de leden 1 en 3 bedoelde initiatiefprocedure in door via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem een naar behoren gemotiveerd verzoek om informatie toe te zenden aan de lidstaat waarin de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid. Elk verzoek om informatie overeenkomstig dit lid wordt naar behoren gemotiveerd, blijft beperkt tot de informatie die de lidstaten nodig hebben om opmerkingen in te dienen of op basis waarvan de Commissie een advies kan uitbrengen, staat in verhouding tot het doel van het verzoek en is niet onnodig belastend voor de kennisgevende lidstaat. Wanneer het verzoek om informatie door een lidstaat wordt ingediend, zendt die lidstaat het verzoek tegelijkertijd toe aan de Commissie.
6. De lidstaat waarin de investering wordt gepland of is voltooid, verstrekt de volledige informatie waarom de andere lidstaten of de Commissie overeenkomstig lid 5 hebben verzocht onverwijld via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem. Indien de kennisgevende lidstaat aanvullende informatie aan een lidstaat verstrekt, wordt die aanvullende informatie tegelijkertijd aan de Commissie toegezonden.
7. Na ontvangst van de in lid 6 bedoelde informatie kunnen de lidstaten opmerkingen indienen en kan de Commissie een advies verstrekken aan de lidstaat waarin de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid. De regels en procedures van artikel 7 en 8 zijn van overeenkomstige toepassing, zij het met de volgende wijzigingen:
a) de opmerkingen van de lidstaten of het advies van de Commissie worden uiterlijk 35 kalenderdagen na ontvangst van de overeenkomstig lid 5 gevraagde volledige informatie toegezonden;
b) voor overeenkomstig lid 1 ingeleide procedures krijgt de Commissie 15 extra kalenderdagen de tijd om een advies uit te brengen nadat de in punt a) van dit lid vastgestelde termijn voor de lidstaat is verstreken.
Artikel 10
Vereisten voor de informatie
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie die wordt verstrekt in de in artikel 5 bedoelde kennisgeving en in het kader van het in artikel 9, lid 5, bedoelde verzoek om informatie het volgende omvat:
a) de naam van de investeerder, de uiteindelijke eigenaar van de investeerder en van de doelonderneming in de Unie, de eigendomsstructuur van de investeerder en, in voorkomend geval, van het concern waarvan de investeerder deel uitmaakt;
b) een uitgebreide beschrijving van de investering, de waarde ervan en informatie over de eigendom van de doelonderneming in de Unie, vóór en na de buitenlandse investering, over de financiering van de investering en de bron ervan, op basis van de beste informatie waarover de lidstaat beschikt;
c) de naam en het adres van de doelonderneming in de Unie, zijn activiteiten en alternatieve aanbieders, de eigendomsstructuur van de doelonderneming in de Unie en, in voorkomend geval, van het concern waarvan de doelonderneming in de Unie deel uitmaakt;
d) indien van toepassing, informatie over de andere juridische entiteiten van hetzelfde concern als de doelonderneming in de Unie die in andere lidstaten zijn gevestigd;
e) de activiteiten van de buitenlandse investeerder, diens naam en adres; en
f) de datum of de geplande datum van voltooiing van de buitenlandse investering.
2. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen overeenkomstig artikel 21, die vóór de in artikel 24, lid 2, bedoelde datum van toepassing van deze verordening moeten worden vastgesteld, het formulier vast dat moet worden gebruikt om de krachtens lid 1 vereiste soort informatie te verstrekken.
3. Indien de Commissie of de lidstaten overeenkomstig artikel 8, lid 1, of artikel 9, lid 5, de lidstaat waarin de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid om aanvullende informatie verzoeken, stelt die lidstaat alles in het werk om die informatie, indien beschikbaar, aan de verzoekende lidstaten en de Commissie te verstrekken.
4. Indien nodig kan de lidstaat waar de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid de aanvrager van een toelating of een andere relevante onderneming verzoeken de in de leden 1 en 3 bedoelde informatie te verstrekken. Het verzoek om informatie kan betrekking hebben op informatie die de lidstaat nodig heeft om te bepalen of aan een van de voorwaarden van artikel 5, lid 1, is voldaan. De betrokken onderneming verstrekt de gevraagde informatie binnen 15 kalenderdagen na ontvangst van het verzoek aan de lidstaat waar de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid.
5. De lidstaat waarin de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid en de Commissie kunnen andere lidstaten verzoeken informatie in te winnen bij ondernemingen op hun grondgebied, op voorwaarde dat deze informatie relevant en strikt noodzakelijk is voor de beoordeling van een buitenlandse investering overeenkomstig artikel 13. De lidstaat die het verzoek om informatie in te winnen ontvangt, verzoekt de onderneming onverwijld die informatie te verstrekken en stelt de lidstaat waar de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid en de Commissie daarvan in kennis overeenkomstig de procedure van artikel 8, lid 2, en artikel 9, lid 6, naargelang het geval.
6. Indien een lidstaat er in uitzonderlijke omstandigheden ondanks al zijn inspanningen niet in slaagt de in de lid 3, 4 of 5 bedoelde informatie te verstrekken, stelt hij de Commissie en de andere betrokken lidstaten daarvan in kennis. Die lidstaat motiveert naar behoren waarom hij de informatie niet kan verstrekken.
7. Wanneer geen of onvolledige informatie wordt verstrekt, kunnen de opmerkingen van de lidstaten of de adviezen van de Commissie worden gebaseerd op de informatie waarover zij beschikken.
8. Wanneer de in de leden 1 tot en met 6 bedoelde informatie afkomstig is van een onderneming, gaat de lidstaat die de informatie van de onderneming ontvangt na of de informatie volledig is en neemt hij redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de informatie juist is alvorens deze aan de Commissie en de andere lidstaten te verstrekken.
Artikel 11
Gemeenschappelijke vereisten voor screeningmechanismen om een doeltreffend samenwerkingsmechanisme te waarborgen
1. De lidstaten voorzien in de nodige juridische en administratieve middelen om op efficiënte en doeltreffende wijze aan het samenwerkingsmechanisme te kunnen deelnemen.
2. Elke lidstaat en de Commissie wijzen een contactpunt aan voor de toepassing van het samenwerkingsmechanisme.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat de in hun screeningmechanismen vastgestelde termijnen en procedures hen in staat stellen volledige antwoorden te geven op verzoeken om aanvullende informatie van de Commissie of andere lidstaten.
4. De lidstaten zorgen ervoor dat hun screeningmechanismen voldoende tijd en middelen bieden om de opmerkingen van andere lidstaten en de adviezen van de Commissie te beoordelen en zoveel mogelijk in acht te nemen voordat een screeningbesluit wordt genomen. Dit houdt in dat zij over alle nodige juridische instrumenten en bevoegdheden moeten beschikken om in hun screeningbesluit of in enig ander relevant instrument waarover zij beschikken rekening te houden met door een andere lidstaat of de Commissie geuite bezorgdheid of door een andere lidstaat of de Commissie vastgestelde waarschijnlijke effecten. Indien de Commissie en de andere lidstaten overeenkomstig artikel 5 in kennis worden gesteld van een buitenlandse investering, staan de screeningmechanismen de lidstaten niet toe hun screeningbesluit te nemen voordat de in artikel 8, lid 3, vastgestelde termijnen voor het indienen van opmerkingen door de lidstaten en het uitbrengen van adviezen door de Commissie zijn verstreken.
5. De lidstaten zorgen ervoor dat hun nationale wetgeving toestaat dat de in artikel 7, leden 5 tot en met 9, vastgestelde verplichtingen kunnen worden nagekomen.
6. De screeningautoriteiten zijn bevoegd om buitenlandse investeringen die overeenkomstig artikel 9, lid 7, onder hun aandacht zijn gebracht te onderzoeken, te beoordelen, te monitoren en daarover een besluit te nemen.
7. Wanneer risicobeperkende maatregelen in een screeningbesluit naleving door in andere lidstaten gevestigde ondernemingen vereist, werken de lidstaten die een screeningbesluit hebben genomen met de andere betrokken lidstaat of lidstaten samen bij de monitoring en uitvoering van het screeningbesluit. De lidstaten zorgen ervoor dat zij over alle nodige juridische instrumenten en bevoegdheden beschikken om de gevolgen van niet-naleving van de in een screeningbesluit vastgestelde risicobeperkende maatregelen doeltreffend aan te pakken.
Artikel 12
Vertrouwelijkheid van in het kader van het samenwerkingsmechanisme uitgewisselde informatie
1. Overeenkomstig de procedures van de artikelen 5, 7 en 9 ontvangen informatie mag alleen worden gebruikt voor het doel waarvoor zij werd gevraagd, tenzij:
a) de opsteller van de informatie uitdrukkelijk instemt met een ander gebruik; of
b) het Hof van Justitie van de Europese Unie of een rechtbank van de lidstaat waar de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid, verzoekt om dergelijke informatie met het oog op een gerechtelijke procedure.
2. De lidstaten en de Commissie waarborgen de vertrouwelijkheid van de informatie die zij uit hoofde van deze verordening verstrekken of ontvangen, overeenkomstig het nationale recht en het Unierecht. Bij de behandeling van verzoeken om toegang tot documenten die uit hoofde van deze verordening zijn verstrekt of ontvangen, maken de lidstaten en de Commissie geen informatie bekend die het doel van de uit hoofde van deze verordening uitgevoerde onderzoeken zou ondermijnen.
3. De lidstaten en de Commissie zorgen ervoor dat op grond van deze verordening verstrekte of uitgewisselde gerubriceerde informatie geen lagere rubriceringsgraad krijgt of gederubriceerd wordt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opsteller.
4. De Commissie voorziet in een beveiligd en versleuteld systeem dat de uitwisseling van informatie tussen de contactpunten moet ondersteunen.
HOOFDSTUK 4
BUITENLANDSE INVESTERINGEN DIE WAARSCHIJNLIJK NEGATIEVE GEVOLGEN VOOR DE VEILIGHEID OF DE OPENBARE ORDE ZULLEN HEBBEN
Artikel 13
Bepaling van waarschijnlijkheid van negatieve gevolgen voor de veiligheid en de openbare orde
1. Met het oog op het nemen van een screeningbesluit overeenkomstig artikel 14 of het indienen van een naar behoren gemotiveerde opmerking overeenkomstig artikel 7, lid 1, of artikel 9, lid 7, bepalen de lidstaten of een buitenlandse investering waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde zal hebben.
2. Met het oog op het uitbrengen van een met redenen omkleed advies overeenkomstig artikel 7, lid 2 of 3, of artikel 9, lid 7, bepaalt de Commissie of een buitenlandse investering waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde zal hebben.
3. Bij het bepalen of een investering waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde zal hebben, gaan de lidstaten of de Commissie met name na of de betrokken investering waarschijnlijk negatieve gevolgen zal hebben voor:
a) de veiligheid, de integriteit en het functioneren van kritieke infrastructuur, zowel fysiek als virtueel; in dat verband wordt op basis van de beschikbare informatie ook beoordeeld of de buitenlandse investering waarschijnlijk negatieve gevolgen zal hebben voor de weerbaarheid van de kritieke entiteiten die zij op grond van Richtlijn (EU) 2022/2557 van het Europees Parlement en de Raad0 hebben geïdentificeerd, alsook van entiteiten die onder Richtlijn (EU) 2022/2555 van het Europees Parlement en de Raad0 vallen. Ook de resultaten van de overeenkomstig artikel 22, lid 1, van Richtlijn (EU) 2022/2555 uitgevoerde en op Unieniveau gecoördineerde beveiligingsrisicobeoordelingen van kritieke toeleveringsketens worden in aanmerking genomen;
b) de beschikbaarheid van kritieke technologieën;
c) de continuïteit van de levering van kritieke inputs;
d) de bescherming van gevoelige informatie, met inbegrip van persoonsgegevens, vooral met betrekking tot het vermogen van de buitenlandse investeerder om dergelijke persoonsgegevens te raadplegen, te controleren en anderszins te verwerken; of
e) de vrijheid en pluriformiteit van de media, met inbegrip van onlineplatforms die kunnen worden gebruikt voor grootschalige desinformatie of criminele activiteiten.
4. Bij het bepalen of een investering waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde zal hebben, houden de lidstaten of de Commissie ook rekening met informatie over de buitenlandse investeerder, waaronder:
a) of de buitenlandse investeerder, een natuurlijke persoon of entiteit die zeggenschap heeft over de buitenlandse investeerder, de begunstigde eigenaar van de buitenlandse investeerder, een van de dochterondernemingen van de buitenlandse investeerder of een andere partij die eigendom is van of onder zeggenschap staat van, of handelt namens of op aanwijzing van die buitenlandse investeerder, betrokken was bij een buitenlandse investering die eerder door een lidstaat was gescreend en niet was toegestaan of slechts onder voorwaarden was toegestaan; om dit te bepalen, baseren de lidstaten en de Commissie zich op de informatie waarover zij beschikken, met inbegrip van de informatie in de beveiligde databank die overeenkomstig artikel 7, lid 10, is opgezet;
b) in voorkomend geval, de redenen om de buitenlandse investeerder, een natuurlijke persoon of entiteit die zeggenschap heeft over de buitenlandse investeerder, de begunstigde eigenaar van de buitenlandse investeerder, een van de dochterondernemingen van de buitenlandse investeerder of een andere partij die eigendom is van of onder zeggenschap staat van, of handelt namens of op aanwijzing van de buitenlandse investeerder, te onderwerpen aan beperkende maatregelen overeenkomstig artikel 215 VWEU;
c) of de buitenlandse investeerder of een van zijn dochterondernemingen reeds betrokken is geweest bij activiteiten die negatieve gevolgen hebben voor de veiligheid of de openbare orde in een lidstaat;
d) of de buitenlandse investeerder of een van zijn dochterondernemingen betrokken is geweest bij illegale of criminele activiteiten, waaronder omzeiling van beperkende maatregelen van de Unie uit hoofde van artikel 215 VWEU;
e) of de buitenlandse investeerder, een natuurlijke persoon of entiteit die zeggenschap heeft over de buitenlandse investeerder, de begunstigde eigenaar van de buitenlandse investeerder, een van de dochterondernemingen van de buitenlandse investeerder of een andere partij die eigendom is van of onder zeggenschap staat van, of handelt namens of op aanwijzing van die buitenlandse investeerder, waarschijnlijk beleidsdoelstellingen van een derde land zal nastreven of de ontwikkeling van de militaire vermogens van een derde land zal vergemakkelijken.
Artikel 14
Screeningbesluiten over buitenlandse investeringen die waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde zullen hebben
1. Wanneer de lidstaat waarin de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid, rekening houdend met de criteria van artikel 13 en, in voorkomend geval, in het licht van opmerkingen die door andere lidstaten zijn ingediend overeenkomstig artikel 7, lid 1, of artikel 9, lid 7, of een advies dat door de Commissie is uitgebracht overeenkomstig artikel 7, lid 2, of 3, of artikel 9, lid 7, concludeert dat de buitenlandse investering waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde in een of meer lidstaten zal hebben, onder meer wanneer het een project of programma van Uniebelang betreft, neemt hij een screeningbesluit om:
a) de buitenlandse investering met toepassing van risicobeperkende maatregelen toe te staan; of
b) de buitenlandse investering te verbieden.
Het screeningbesluit is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel en in het screeningbesluit wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van de buitenlandse investering.
2. Indien de lidstaat waar de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid van oordeel is dat andere maatregelen uit hoofde van het Unierecht of het nationale recht beschikbaar zijn en passend zijn om de gevolgen van de buitenlandse investering voor de veiligheid en de openbare orde aan te pakken, wordt de buitenlandse investering zonder voorwaarden toegestaan.
HOOFDSTUK 5
SLOTBEPALINGEN
Artikel 15
Internationale samenwerking
De lidstaten en de Commissie kunnen met de bevoegde autoriteiten van derde landen samenwerken op het gebied van vraagstukken in verband met de screening van investeringen om redenen van veiligheid en openbare orde.
Artikel 16
Jaarlijkse verslaglegging op het niveau van de Unie
1. Uiterlijk op 31 maart van elk jaar vanaf [datum toevoegen: eerste jaar van toepassing] brengen de lidstaten op vertrouwelijke basis aan de Commissie verslag uit over hun activiteiten in het kader van hun screeningmechanisme en het samenwerkingsmechanisme voor het vorige kalenderjaar. Dit verslag bevat informatie over:
a) het aantal buitenlandse investeringen dat is gescreend na een verzoek om toelating en na een initiatiefprocedure;
b) het aantal buitenlandse investeringen dat met en zonder voorwaarden is goedgekeurd;
c) het aantal verboden buitenlandse investeringen, het aantal ingetrokken buitenlandse investeringen;
d) het aantal buitenlandse investeringen dat aan het samenwerkingsmechanisme ter kennis is gegeven, en het aantal opmerkingen dat door de lidstaat in kwestie is ingediend;
e) de herkomst van de buitenlandse investeerders en de activiteitensector van de doelondernemingen van de toegestane of verboden gescreende buitenlandse investeringen;
f) een geaggregeerde presentatie van de risico’s en kwetsbaarheden die zijn vastgesteld in de buitenlandse investeringen die tot een screeningbesluit hebben geleid.
2. De Commissie dient op basis van de overeenkomstig lid 1 ontvangen informatie en van haar beoordeling van trends en ontwikkelingen jaarlijks een verslag over de uitvoering van deze verordening in bij het Europees Parlement en de Raad. Dat verslag wordt openbaar gemaakt.
Artikel 17
Verwerking van persoonsgegevens
1. Indien op grond van deze verordening persoonsgegevens worden verwerkt, geschiedt dit overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 en Verordening (EU) 2018/1725, en slechts wanneer dit noodzakelijk is voor het screenen van buitenlandse investeringen door de lidstaten en voor het waarborgen van de doeltreffendheid van de samenwerking waarin deze verordening voorziet.
2. Persoonsgegevens die verband houden met de uitvoering van deze verordening worden niet langer bewaard dan nodig is om de doeleinden waarvoor ze werden verzameld, te verwezenlijken.
Artikel 18
Evaluatie
1. De Commissie toetst het functioneren en de doeltreffendheid van deze verordening vijf jaar na de datum van toepassing van deze verordening en daarna om de vijf jaar en dient een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad. De lidstaten worden hierbij betrokken en verstrekken de Commissie indien nodig extra informatie voor de opstelling van dat verslag.
2. Wanneer in het verslag van de Commissie wordt aanbevolen deze verordening te wijzigen, kan het vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel.
Artikel 19
Gedelegeerde handelingen
1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om, indien nodig, de in bijlage I opgenomen lijst van projecten of programma’s van Uniebelang te wijzigen teneinde rekening te houden met de vaststelling en wijziging van Unierecht met betrekking tot projecten of programma’s van Uniebelang op het gebied van veiligheid of openbare orde.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om, indien nodig, de in bijlage II opgenomen lijst van technologieën, activa, installaties, apparatuur, netwerken, systemen, diensten en economische activiteiten die van bijzonder belang zijn voor de belangen van de Unie op het gebied van veiligheid of openbare orde, te wijzigen teneinde rekening te houden met veranderingen in de omstandigheden die relevant zijn voor de belangen van de Unie op het gebied van veiligheid of openbare orde. Deze overwegingen omvatten met name het volgende:
a) de weerbaarheid van toeleveringsketens die van bijzonder belang zijn voor de veiligheid of de openbare orde van de Unie;
b) de weerbaarheid van infrastructuur die van bijzonder belang is voor de veiligheid of de openbare orde van de Unie;
c) de vooruitgang van technologieën die van bijzonder belang zijn voor de veiligheid of de openbare orde van de Unie;
d) kwetsbaarheden die zich voordoen in verband met de toegang tot of andere vormen van verwerking van gevoelige informatie, met inbegrip van persoonsgegevens, voor zover zij waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde van de Unie zullen hebben; en
e) het ontstaan van een geopolitieke situatie die van bijzonder belang is voor de veiligheid of de openbare orde van de Unie.
Artikel 20
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van de basiswetgevingshandeling].
3. De bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 19 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 21
Comitéprocedure voor uitvoeringshandelingen
1. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen tot vaststelling van de formulieren die moeten worden gebruikt om de in artikel 10, lid 1, bedoelde informatie te verstrekken.
2. De in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
Artikel 22
Comité
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 23
Intrekking
Verordening (EU) 2019/452 wordt ingetrokken met ingang van [datum: 15 maanden na de inwerkingtreding].
Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening.
Artikel 24
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van [datum: 15 maanden na de inwerkingtreding].
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.