Artikelen bij COM(2024)150 - Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL establishing the European Defence Industry Programme and a framework of measures to ensure the timely availability and supply of defence products (‘EDIP’)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.




Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt een begroting vast en bevat een reeks maatregelen die de paraatheid van de defensie-industrie van de Unie en haar lidstaten moeten ondersteunen door middel van het versterken van het concurrentie- en reactievermogen van de Europese technologische en industriële defensiebasis (EDTIB) en van het vermogen daarvan om de tijdige beschikbaarheid en levering van defensieproducten te waarborgen, en die bij moeten dragen tot het herstel, de wederopbouw en de modernisering van de technologische en industriële defensiebasis van Oekraïne (“de Oekraïense DTIB”), met name door middel van:

1) de vaststelling van het programma voor de Europese defensie-industrie (het “programma”), dat maatregelen omvat ter versterking van het concurrentievermogen, het reactievermogen en de capaciteit van de EDTIB, hetgeen ook de oprichting van een fonds voor de versnelde transformatie van defensietoeleveringsketens (FAST: Fund for the Acceleration of Defence Supply Chain Transformation) kan omvatten;

2) de vaststelling van een programma voor samenwerking met Oekraïne met het oog op het herstel, de wederopbouw en de modernisering van de technologische en industriële defensiebasis van Oekraïne (het “instrument voor steun aan Oekraïne”);

3) een rechtskader tot vaststelling van de vereisten en procedures voor het opzetten van de structuur voor een Europees bewapeningsprogramma (SEAP: Structure for European Armament Programme) en de effecten daarvan overeenkomstig hoofdstuk III;

4) een rechtskader dat erop is gericht de voorzieningszekerheid te waarborgen, belemmeringen en knelpunten weg te nemen en de productie van defensieproducten te ondersteunen overeenkomstig hoofdstuk IV;

5) de oprichting van een Comité voor paraatheid van de defensie-industrie overeenkomstig hoofdstuk V.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1) “aankoopovereenkomst”: een overheidsopdracht aan een of meer ondernemingen die tot doel heeft de snelle ontwikkeling en/of productie van een product te ondersteunen en op grond waarvan het recht om binnen een bepaalde termijn en tegen een bepaalde prijs een bepaald aantal producten te kopen, afhangt van de voorfinanciering van een deel van de aanloopkosten waarmee de betrokken ondernemingen worden geconfronteerd. Een aankoopovereenkomst is weliswaar juridisch bindend voor de deelnemende aanbestedende diensten en voor de contractant, maar moet verder worden uitgevoerd door het sluiten van overeenkomsten met de betrokken contractanten;

2) “knelpunt”: een congestiepunt in een productiesysteem dat de productie stopzet of ernstig vertraagt;

3) “blendingverrichting”: een door de begroting van de Unie ondersteunde actie, onder meer in het kader van een blendingfaciliteit of -platform zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 6, van Verordening (EU, Euratom) [2018/1046], waarbij niet-terugbetaalbare vormen van steun en/of financieringsinstrumenten uit de Uniebegroting worden gecombineerd met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, of van commerciële financiële instellingen en investeerders;

4) “gemeenschappelijke aanbesteding”: een aanbesteding die door ten minste drie lidstaten gezamenlijk wordt uitgevoerd;

5) “zeggenschap”: het vermogen om via een of meer intermediaire juridische entiteiten direct of indirect beslissende invloed uit te oefenen op een juridische entiteit;

6) “gerubriceerde informatie”: informatie of materiaal in ongeacht welke vorm waarvan de openbaarmaking zonder machtiging de belangen van de Unie of van een of meer van haar lidstaten in meerdere of mindere mate kan schaden en die/dat een EU-rubricering of een overeenkomstige rubricering draagt die strookt met de Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de bescherming van in het belang van de Europese Unie uitgewisselde gerubriceerde informatie;

7) “defensieproducten”: alle defensiegerelateerde producten als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 2009/43/EG;

8) “uitvoerende bestuursstructuur”: een overeenkomstig nationaal recht aangewezen orgaan van een juridische entiteit dat in voorkomend geval aan de bestuursvoorzitter rapporteert en gemachtigd is om de strategie, doelstellingen en algemene richting van de juridische entiteit te bepalen, en dat belast is met het toezicht op en de monitoring van de bestuurlijke besluitvorming;

9) “jurische entiteit”: een uit hoofde van het recht van de Unie, het nationale recht of het internationale recht opgerichte en erkende rechtspersoon, die rechtspersoonlijkheid bezit en de bekwaamheid bezit in eigen naam te handelen, rechten uit te oefenen en verplichtingen te hebben, dan wel een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 197, lid 2, punt c), van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046;

10) “innovatieactie op defensiegebied”: een actie die hoofdzakelijk bestaat uit activiteiten met als rechtstreeks doel het creëren van plannen en regelingen of ontwerpen van nieuwe, gewijzigde of verbeterde defensieproducten, -procedés of -diensten, eventueel met inbegrip van prototyping, tests, demonstraties, proefprojecten, grootschalige productvalidatie en marktreplicatie;

11) “middelgrote beursgenoteerde onderneming” of “midcap”: onderneming die geen kleine of middelgrote onderneming is en die ten hoogste 3 000 werknemers tewerkstelt, waarvan het aantal werkzame personen wordt berekend overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 6 van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG;

12) “entiteit uit een niet-geassocieerd derde land”: een juridische entiteit die in een niet-geassocieerd derde land is gevestigd of een juridische entiteit die in de Unie of een geassocieerd land is gevestigd, maar waarvan de uitvoerende bestuursstructuur zich in een niet-geassocieerd derde land bevindt;

13) “afnameovereenkomst” : een contractuele overeenkomst tussen ten minste [drie] lidstaten en ten minste één fabrikant van defensieproducten die hetzij een verbintenis van de lidstaten bevat om gedurende een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid defensieproducten aan te kopen, hetzij een verbintenis van de fabrikant van defensieproducten om de lidstaten de mogelijkheid te bieden dit te doen;

14) “aanbestedingsagent”: een aanbestedende dienst zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU die gevestigd is in een lidstaat of in een geassocieerd land, het Europees Defensieagentschap, een structuur voor een Europees bewapeningsprogramma of een internationale organisatie, door lidstaten, geassocieerde landen of Oekraïne aangewezen om namens hen een gemeenschappelijke aanbesteding uit te voeren;

15) “doorlooptijd”: de periode tussen het plaatsen van een kooporder en het voltooien van de order door de fabrikant;

16) “grondstoffen”: de materialen die nodig zijn voor de productie van defensieproducten;

17) “excellentiekeurmerk”: kwaliteitskeurmerk dat aantoont dat een voorstel dat is ingediend naar aanleiding van een in het kader van het instrument gedane oproep tot het indienen van voorstellen, alle in het werkprogramma vastgestelde drempelwaarden voor beoordeling heeft gehaald, maar bij gebrek aan beschikbare middelen in het werkprogramma voor die oproep tot het indienen van voorstellen niet kon worden gefinancierd, en steun zou kunnen ontvangen uit andere Unie- of nationale financieringsbronnen; 

18) “veiligheidscrisis”: een situatie in een lidstaat, een geassocieerd derde land of een niet-geassocieerd derde land waarin zich een schadelijke gebeurtenis heeft voorgedaan of waarin een dergelijke gebeurtenis geacht worden op handen te zijn, die de omvang van schadelijke gebeurtenissen in het dagelijks leven duidelijk overschrijdt en het leven en de gezondheid van mensen ernstig in gevaar brengt of beperkt, dan wel maatregelen vereist om de bevolking van de eerste levensbehoeften te voorzien, of die een aanzienlijke invloed heeft op de waarde van onroerend goed, waaronder gewapende conflicten en oorlogen;

19) “gevoelige informatie”: informatie en gegevens, met inbegrip van gerubriceerde informatie, die moeten worden beschermd tegen ongeoorloofde toegang of openbaarmaking op grond van in het recht van de Unie of in het nationale recht vastgelegde verplichtingen, dan wel om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of veiligheid van een natuurlijke persoon of rechtspersoon te waarborgen;

20) “kleine en middelgrote ondernemingen” of “kmo’s”: kleine en middelgrote ondernemingen zoals gedefinieerd in artikel 2 van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie;

21) “bij de gemeenschappelijke aanbesteding betrokken subcontractanten”: elke entiteit die kritieke productiemiddelen levert met unieke kenmerken die essentieel zijn voor de werking van een product, en waaraan ten minste 15 % van de waarde van de opdracht wordt toegewezen;

22) “kleine middelgrote beursgenoteerde onderneming” of “kleine midcap”: een onderneming niet zijnde een kmo, met niet meer dan 499 werknemers, berekend overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 6 van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG, en waarvan de jaaromzet 100 miljoen EUR niet overschrijdt of het jaarlijkse balanstotaal 86 miljoen EUR niet overschrijdt;

23) “in een crisis relevante producten”: defensieproducten of essentiële componenten of grondstoffen daarvan of producten of diensten die essenieel zijn voor de productie ervan, waarvan is vastgesteld dat zij ernstig worden getroffen door een verstoring of potentiële verstoring van de werking van de interne markt en de toeleveringsketens daarvan, waardoor daadwerkelijke of potentiële aanzienlijke tekorten ontstaan.

Hoofdstuk II

Afdeling 1: algemene bepalingen voor het programma en het instrument voor steun aan Oekraïne

Artikel 3

Gebruik van financiering die niet gekoppeld is aan kosten

1. Subsidies kunnen de vorm aannemen van financiering die niet gekoppeld is aan kosten, op grond van artikel 180, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

2. Wanneer de subsidie van de Unie de vorm aanneemt van financiering die niet gekoppeld is aan kosten voor acties ter versterking van de EDTIB, kan de hoogte van de bijdrage van de Unie die aan elke actie wordt toegekend, worden vastgesteld op basis van factoren zoals:

a) de complexiteit van de gemeenschappelijke aanbesteding, waarvoor een deel van de verwachte omvang van de overheidsopdracht in het kader van de gemeenschappelijke aanbesteding en de bij gelijkaardige acties opgedane ervaring als maatstaf kan dienen;

b) de kenmerken van de samenwerking die waarschijnlijk zullen leiden tot betere resultaten op het gebied van interoperabiliteit en langetermijninvesteringssignalen voor de industrie, met name wanneer de gemeenschappelijke aanbesteding activiteiten omvat die in aanmerking zouden komen voor financiering uit de begroting van de Unie, zoals onderzoek en ontwikkeling, testen en certificering, initiële productie of activiteiten in het kader van operationele ondersteuning;

c) het aantal deelnemende lidstaten en geassocieerde landen of de opname van extra lidstaten of geassocieerde landen in bestaande samenwerkingsverbanden;

d) de inspanningen in verband met het opvoeren van de nodige productiecapaciteit;

e) de aankoop van extra hoeveelheden voor andere lidstaten (pool voor de paraatheid op defensiegebied).

3. Wanneer de subsidie van de Unie de vorm aanneemt van financiering die niet gekoppeld is aan kosten voor acties ter versterking van de Oekraïense DTIB, kan de hoogte van de bijdrage van de Unie behalve op de in lid 2 bedoelde factoren ook worden gebaseerd op factoren zoals:

a) de complexiteit van het toetredingsproces van Oekraïne, met inbegrip van structurele hervormingen en maatregelen ter bevordering van de convergentie met het acquis van de Unie;

b) de inspanningen om de Oekraïense aanbestedingsprocedures op defensiegebied en het klimaat voor de Oekraïense defensie-industrie aan te passen, onder meer om aan de NAVO-normen te voldoen;

c) de inspanningen en risico’s in verband met de aanhoudende aanvalsoorlog, rekening houdend met de noodzaak om de door de oorlog beschadigde infrastructuur op veerkrachtige wijze te herstellen en te moderniseren, waartoe in voorkomend geval passende maatregelen worden getroffen om deze gevolgen te vermijden, te voorkomen of te beperken en, indien mogelijk, te compenseren.

Artikel 4

Doelstellingen

1. Het programma en het instrument voor steun aan Oekraïne hebben tot doel de industriële paraatheid van de EDTIB en de Oekraïense DTIB op defensiegebied te verbeteren, met name door:

a) het initiëren en versnellen van de aanpassing van de industrie aan structurele veranderingen, onder meer door het creëren en opvoeren van productiecapaciteit en het openstellen van de toeleveringsketens voor grensoverschrijdende samenwerking en de doeltreffende beschikbaarheid en levering in de hele Unie, waarbij met name kmo’s, kleine midcaps en andere midcaps in aanzienlijke mate worden betrokken;

b) het stimuleren van samenwerking op het gebied van aanbestedingen op defensiegebied om bij te dragen tot solidariteit, verdringingseffecten te voorkomen, de doeltreffendheid van overheidsuitgaven te vergroten en buitensporige versnippering tegen te gaan, wat uiteindelijk leidt tot een toename van de standaardisering van defensiesystemen en een grotere interoperabiliteit.

2. Bij acties die bijdragen tot het herstel, de wederopbouw en de modernisering van de Oekraïense DTIB wordt rekening gehouden met de mogelijke toekomstige integratie ervan in de EDTIB, om aldus bij te dragen tot wederzijdse stabiliteit, veiligheid, vrede, welvaart en duurzaamheid.

3. De in lid 1, punt a), genoemde doelstellingen worden nagestreefd met de nadruk op het initiëren en versnellen van de aanpassing van de industrie aan de snelle structurele veranderingen die het gevolg zijn van de veranderende veiligheidsomgeving. Hiertoe kunnen onder meer in de hele Unie de toeleveringsketens voor in een crisis relevante producten geschikt gemaakt worden voor betere en snellere aanpassing, productiecapaciteiten worden gecreërd of opgevoerd, en de productiedoorlooptijd daarvan voor defensieproducten worden verkort, rekening houdend met de doelstellingen van het strategisch kompas voor veiligheid en defensie en het advies van het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie.

4. De in lid 1, punt b), genoemde doelstellingen worden nagestreefd met de nadruk op de ontwikkeling van de EDTIB in de hele Unie, zodat deze met name kan voorzien in de behoeften van de lidstaten op het gebied van defensieproducten wat betreft kwaliteit, beschikbaarheid, leveringstermijn en locatie, in overeenstemming met de prioriteiten inzake defensievermogens die de lidstaten gezamenlijk zijn overeengekomen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB), en met name in het kader van het vermogensontwikkelingsplan, rekening houdend met de doelstellingen van het strategisch kompas voor veiligheid en defensie en de adviezen van het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie.

5. De in lid 2, punt c), genoemde doelstellingen worden nagestreefd met de nadruk op het versterken van de grensoverschrijdende samenwerking tussen de EDTIB en de Oekraïense DTIB, rekening houdend met de behoeften van Oekraïne op het gebied van defensieproducten, door het creëren van productiecapaciteit of het opvoeren ervan in overeenstemming met de NAVO-normen, de bescherming van activa, technische bijstand en uitwisseling van personeel, intensievere samenwerking bij de gemeenschappelijke aanbesteding van defensieproducten voor Oekraïne en het verlenen van vergunningen voor samenwerking bij productie onder licentie via publiek-private partnerschappen of andere vormen van samenwerking, zoals joint ventures. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de doelstelling om Oekraïne te helpen zich geleidelijk aan te passen aan de regels, normen, beleidsmaatregelen en praktijken van de Unie (het “acquis”) met het oog op toekomstig lidmaatschap van de Unie.

Artikel 5

Begroting

1. De financiële middelen voor de uitvoering van het programma en het instrument voor steun aan Oekraïne bestaan uit:

a) voor acties ter versterking van de EDTIB: 1 500 miljoen EUR in lopende prijzen voor de periode van [… - een specifieke datum invoegen] tot en met 31 december 2027, alsmede aanvullende bijdragen overeenkomstig artikel 6;

b) voor acties ter versterking van de Oekraïense DTIB: het bedrag van de aanvullende bijdragen overeenkomstig artikel 6, voor zover daarvoor gereserveerd en onder voorbehoud van de sluiting van de in artikel 57 bedoelde overeenkomst.

2. Om in te spelen op onvoorziene situaties of op nieuwe ontwikkelingen en behoeften kan de Commissie tot 20 % van het aan de in lid 1 bedoelde acties toegewezen bedrag opnieuw toewijzen, met uitzondering van de in artikel 6, lid 2, bedoelde aanvullende financiële middelen, die niet opnieuw worden toegewezen.

3. Het in de leden 1 en 5 van dit artikel bedoelde bedrag en de bedragen van de in artikel 6 bedoelde aanvullende bijdragen kunnen ook worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand voor de uitvoering van het programma, zoals activiteiten op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, met inbegrip van prijsonderzoeken en institutionele informatietechnologiesystemen en -platforms, en alle andere uitgaven gerelateerd aan technische en administratieve bijstand of personeel die de Commissie doet voor het beheer van het programma/andere elementen van het onderwerp.

4. In aanvulling op artikel 12, lid 4, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 worden ongebruikte vastleggings- en betalingskredieten automatisch overgedragen en kunnen zij worden vastgelegd respectievelijk gebruikt tot en met 31 december van het volgende begrotingsjaar. Het overgedragen bedrag wordt in het volgende begrotingsjaar als eerste gebruikt. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van overgedragen vastleggingskredieten overeenkomstig artikel 12, lid 6, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

5. In afwijking van artikel 209, lid 3, eerste, tweede en vierde alinea, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 vormen alle ontvangsten en terugbetalingen van financieringsinstrumenten die op grond van deze verordening zijn vastgesteld interne bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 21, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 voor het programma of het vervolgprogramma ervan.

6. In aanvulling op artikel 15 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 worden vastleggingskredieten die overeenstemmen met het bedrag van terugvorderingen en vrijmakingen in het kader van de begrotingsprocedure opnieuw ter beschikking gesteld van het programma of het instrument voor steun aan Oekraïne of van de opvolgers daarvan.

7. Vastleggingen in de begroting voor activiteiten waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen in jaartranches worden verdeeld.

8. Ook na 2027 kunnen nog kredieten in de Uniebegroting worden opgenomen ter dekking van de uitgaven die nodig zijn voor het vervullen van de doelstellingen in artikel 4 en voor het beheren van acties die aan het eind van het programma nog niet voltooid zijn, alsmede van de uitgaven voor kritieke operationele activiteiten en diensten.

Artikel 6

Aanvullende financiële middelen

1. De lidstaten, instellingen, organen en agentschappen van de Europese Unie, derde landen, internationale organisaties, internationale financiële instellingen of andere derde partijen kunnen overeenkomstig artikel 208, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 aanvullende financiële bijdragen aan het programma leveren, ook aan het in artikel 19 bedoelde fonds voor de versnelde transformatie van defensietoeleveringsketens (FAST). Dergelijke financiële bijdragen vormen externe bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 21, lid 2, punt a), ii) [punt a) herschikking FR], punt d) of punt e), of artikel 21, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

2. Eventuele aanvullende bedragen die in het kader van de desbetreffende beperkende maatregelen van de Unie worden ontvangen, vormen externe bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 21, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 en worden gebruikt voor acties in het kader van het instrument voor steun aan Oekraïne, met inbegrip van acties ter versterking van de Oekraïense DTIB.

3. De aan de lidstaten in gedeeld beheer toegewezen middelen kunnen op verzoek van de betrokken lidstaat naar het programma worden overgeschreven onder de in de relevante bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad6 vermelde voorwaarden. De Commissie voert die middelen overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 op directe wijze dan wel overeenkomstig punt c) van die alinea op indirecte wijze uit. Zij worden toegevoegd aan de in artikel 5, lid 3, punt a), bedoelde middelen. Die middelen worden ten voordele van de betrokken lidstaat gebruikt.

4. Indien de Commissie geen juridische verbintenis in direct of indirect beheer voor overeenkomstig lid 3 overgedragen middelen is aangegaan, en uiterlijk in het jaar 2028, kunnen de overeenkomstige niet-vastgelegde middelen op verzoek van de lidstaat weer naar een of meer van de respectieve bronprogramma’s worden overgedragen, overeenkomstig de voorwaarden van de relevante bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad.

Afdeling 2: het programma

Artikel 7

Alternatieve, gecombineerde en cumulatieve financiering

1. Het programma wordt uitgevoerd in synergie met andere programma’s van de Unie. Aan een actie waaraan een bijdrage uit hoofde van het programma is toegekend, kan ook een bijdrage uit een ander programma van de Unie worden toegekend, op voorwaarde dat de bijdrage niet dezelfde kosten dekt. De regels van het desbetreffende programma van de Unie zijn van toepassing op de overeenkomstige bijdrage, of er kan één reeks regels van een van de bijdragende programma’s van de Unie op alle bijdragen worden toegepast, en er kan één juridische verbintenis worden aangegaan. De cumulatieve steun uit de Uniebegroting mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie en kan op een pro-ratabasis worden berekend overeenkomstig de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

2. Om in het kader van het programma een excellentiekeurmerk toegekend te krijgen voldoen acties aan alle volgende voorwaarden: 

a) zij zijn beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het programma; 

b) zij voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep tot het indienen van voorstellen; 

c) zij worden wegens budgetbeperkingen niet in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen gefinancierd. 

3. Overeenkomstig de relevante bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060 mag het EFRO of het ESF+ voorstellen ondersteunen die zijn ingediend naar aanleiding van een krachtens het programma gedane oproep tot het indienen van voorstellen en die overeenkomstig het programma een excellentiekeurmerk toegekend hebben gekregen. 

Artikel 8

Uitvoering en vormen van financiering door de Unie

1. Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 of in indirect beheer met organen zoals bedoeld in artikel 62, lid 1, onder c), van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

2. Financiering door de Unie kan worden verstrekt in een van de vormen die zijn vastgelegd in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, met name subsidies, prijzen, aanbestedingen en financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen uit hoofde van het InvestEU-programma overeenkomstig titel X van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

3. In afwijking van artikel 192, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 kan de Commissie in artikel 11, lid 3, punt d), bedoelde activiteiten waarvoor financiering door de Unie in de vorm van een subsidie wordt verstrekt en waarbij winst wordt gemaakt, het percentage van de winst terugvorderen dat overeenkomt met de bijdrage van de Unie aan de subsidiabele kosten die daadwerkelijk zijn gemaakt door de begunstigde die de actie uitvoert, tot het definitieve bedrag van de bijdrage van de Unie. De winst wordt berekend als het overschot van de ontvangsten ten opzichte van de subsidiabele kosten van de actie, waarbij de ontvangsten beperkt zijn tot financiering door de Unie, financiering door de lidstaten, met inbegrip van aanbestedingen, andere tijdens de actie gegenereerde inkomsten en eventuele inkomsten uit de actie. Het werkprogramma kan nadere bijzonderheden bevatten.

4. In afwijking van artikel 193, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 kunnen financiële bijdragen, indien voor de uitvoering van een actie relevant en noodzakelijk, betrekking hebben op acties die zijn gestart en kosten die zijn gemaakt vóór de datum van indiening van het voorstel voor die acties, mits die acties niet vóór 5 maart 2024 van start zijn gegaan en niet zijn voltooid vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst.

Artikel 9

Met het programma geassocieerde derde landen

Het programma staat open voor deelname van leden van de Europese Vrijhandelsassociatie die lid zijn van de EER, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (“geassocieerde landen”).

Artikel 10

In aanmerking komende juridische entiteiten

1. Naast de overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 vastgestelde criteria zijn de in de leden 2 tot en met 7 vastgestelde criteria om in aanmerking te komen van toepassing.

2. Ontvangers van financiering door de Unie zijn gevestigd in de Unie of in een geassocieerd land.

3. De infrastructuur, faciliteiten, activa en middelen van de ontvangers die voor de actie worden gebruikt, bevinden zich op het grondgebied van een lidstaat of een geassocieerd land. Indien de ontvangers in de Unie of in een geassocieerd land niet over alternatieven of relevante infrastructuur, faciliteiten, activa en middelen beschikken, kunnen zij hun infrastructuur, faciliteiten, activa en middelen gebruiken die zich buiten het grondgebied van de lidstaten of van de geassocieerde landen bevinden of aldaar worden gehouden, mits een dergelijk gebruik niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en de lidstaten, en strookt met de in artikel 4 vastgelegde doelstellingen.

4. In verband met de uitvoering van een door het programma ondersteunde actie mogen de ontvangers niet onder zeggenschap van een niet-geassocieerd derde land of een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land staan.

5. In afwijking van lid 4 komt een in de Unie of in een geassocieerd land gevestigde juridische entiteit die onder zeggenschap staat van een niet-geassocieerd derde land of een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land, in aanmerking als ontvanger indien de verkrijging van de zeggenschap over die juridische entiteit door een niet-geassocieerd derde land of een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land is onderworpen aan screening in de zin van Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad en, indien nodig, aan passende beperkende maatregelen, rekening houdend met de in artikel 4 van deze verordening vastgestelde doelstellingen, of indien door de lidstaat of het geassocieerde land waarin zij is gevestigd overeenkomstig diens nationale procedures goedgekeurde garanties ter beschikking van de Commissie zijn gesteld.

De garanties moeten de waarborg bieden dat de betrokkenheid bij een actie van een dergelijke juridische entiteit niet strijdig is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten zoals vastgesteld in het kader van het GBVB op grond van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), noch met de in artikel 4 vastgestelde doelstellingen. De garanties moeten ook aan artikel 11, lid 8, punt c), voldoen. De garanties moeten met name aantonen dat er voor de uitvoering van een actie maatregelen zijn getroffen die ervoor zorgen dat:

a) de zeggenschap over de juridische entiteit niet zodanig wordt uitgeoefend dat het vermogen ervan om de actie uit te voeren en resultaten te boeken wordt belemmerd of beperkt, dat er beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de infrastructuur, faciliteiten, activa, middelen, intellectuele eigendom of knowhow die nodig zijn voor de actie, of dat de vermogens en normen die nodig zijn voor de uitvoering van de actie, worden ondermijnd;

b) de toegang van een niet-geassocieerd derde land of van een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land tot gevoelige informatie met betrekking tot de actie wordt voorkomen, en de werknemers of andere personen die bij de actie zijn betrokken, in voorkomend geval beschikken over een door een lidstaat of geassocieerd land afgegeven nationale veiligheidsmachtiging.

Indien de lidstaat of het geassocieerde land van vestiging van de juridische entiteit dit passend acht, kunnen aanvullende garanties worden verstrekt.

De Commissie informeert het in artikel 57 bedoelde comité over juridische entiteiten die overeenkomstig dit lid in aanmerking komen voor steun.

6. Bij het uitvoeren van een subsidiabele actie kunnen de ontvangers ook samenwerken met juridische entiteiten die buiten het grondgebied van de lidstaten of van geassocieerde landen zijn gevestigd of onder zeggenschap staan van een niet-geassocieerd derde land of van een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land, onder meer door gebruik te maken van de activa, infrastructuur, faciliteiten en middelen van deze juridische entiteiten, mits dit niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten. Dergelijke samenwerking moet stroken met de in artikel 4 vastgestelde doelstellingen en voldoen aan artikel 11, lid 8, punt c).

Een niet-geassocieerd derde land of een andere entiteit uit een niet-geassocieerd derde land krijgt niet zonder toestemming toegang tot gerubriceerde informatie in verband met de uitvoering van de actie, en mogelijke negatieve effecten op het gebied van de voorzieningszekerheid ten aanzien van inputs die essentieel zijn voor de actie, worden vermeden.

De kosten in verband met die activiteiten komen niet in aanmerking voor steun uit het programma.

7. De leden 2 tot en met 6 zijn niet van toepassing op:

a) aanbestedende diensten van lidstaten en geassocieerde landen;

b) internationale organisaties;

c) structuren voor een Europees bewapeningsprogramma;

d) het Europees Defensieagentschap.

Artikel 11

Subsidiabele acties

1. Alleen acties ter verwezenlijking van de doelstellingen als vastgelegd in artikel 4 komen in aanmerking voor subsidie. Een subsidiabele actie heeft betrekking op een of meer van de in de leden 2 tot en met 5 bedoelde activiteiten.

2. Activiteiten in verband met de samenwerking van overheidsinstanties op het gebied van aanbestedingen op defensiegebied (samenwerkingsacties op defensiegebied) kunnen betrekking hebben op de samenwerking voor gemeenschappelijke aanbesteding van defensieproducten, gedurende de hele levenscyclus van defensieproducten, ook met het oog op het opbouwen van een pool voor de paraatheid van de defensie-industrie zoals bedoeld in artikel 14, lid 1, punt c).

3. Activiteiten in verband met het versnellen van de aanpassing aan structurele veranderingen van de productiecapaciteit van defensieproducten, met inbegrip van de componenten en overeenkomstige grondstoffen daarvan, voor zover zij uitsluitend bestemd zijn of worden gebruikt voor de productie van defensieproducten (acties ter versterking van de industrie), kunnen betrekking hebben op :

a) de optimalisering, uitbreiding, modernisering, opwaardering of herbestemming van bestaande, of de totstandbrenging van nieuwe, productiecapaciteit, voor zover die componenten en grondstoffen uitsluitend bestemd zijn of worden gebruikt voor de productie van defensieproducten, met name om de productiecapaciteit te vergroten of de productiedoorlooptijd te verkorten, onder meer op basis van de aanbesteding of aankoop van de benodigde gereedschapswerktuigen en alle andere noodzakelijke productiemiddelen;

b) het opzetten van grensoverschrijdende partnerschappen in de industrie, onder meer via publiek-private partnerschappen of andere vormen van samenwerking in de industrie, in het kader van een gezamenlijke inspanning van de industrie, met inbegrip van activiteiten die gericht zijn op de coördinatie van het betrekken of reserveren en het aanleggen van voorraden van defensieproducten, componenten en overeenkomstige grondstoffen, voor zover die componenten en grondstoffen uitsluitend bestemd zijn of worden gebruikt voor de productie van defensieproducten, alsook om de productiecapaciteit en productieplannen te coördineren;

c) het opbouwen en beschikbaar stellen van gereserveerde productiecapaciteit voor snelle toenames in de vraag naar defensieproducten (voortdurend beschikbare faciliteiten), de componenten en overeenkomstige grondstoffen daarvan, voor zover die componenten en grondstoffen uitsluitend bestemd zijn of worden gebruikt voor de productie van defensieproducten, in overeenstemming met de bestelde of geplande productievolumes;

d) het bevorderen van de industrialisering en commercialisering van defensieproducten die zijn ontwikkeld in het kader van door de Unie gefinancierde acties of andere samenwerkingsactiviteiten die met steun van ten minste twee lidstaten zijn uitgevoerd, ook door het aangaan van grensoverschrijdende industriële partnerschappen, publiek-private partnerschappen of andere vormen van industriële samenwerking, door het opvoeren van de initiële productie en, in voorkomend geval, door productie onder licentie;

e) het testen, met inbegrip van de nodige infrastructuur en, indien nodig, het certificeren van de reconditionering van defensieproducten om de veroudering ervan aan te pakken en ze voor eindgebruikers bruikbaar te maken.

4. Activiteiten ter ondersteuning van de uitrol van een Europees defensieproject van gemeenschappelijk belang.

5. Ondersteunende activiteiten (“ondersteunende acties”) kunnen betrekking hebben op:

a) activiteiten die gericht zijn op het vergroten van de interoperabiliteit en de onderlinge uitwisselbaarheid, met inbegrip van de wederzijdse certificering van defensieproducten en activiteiten die leiden tot wederzijdse erkenning van certificering, of op het vergemakkelijken van de toepassing van militaire normen;

b) activiteiten ter verbetering van de voorzieningszekerheid en de weerbaarheid, met name door het vergemakkelijken van de toegang tot de defensiemarkt voor kmo’s, kleine midcaps, andere midcaps en start-ups, en door ondersteuning bij het verkrijgen van de nodige kwaliteits- en productiecertificaten;

c) de opleiding, omscholing of bijscholing van personeel in verband met de in dit artikel bedoelde activiteiten;

d) de aanschaf van systemen voor fysieke en cyberbeveiliging in verband met de in lid 3 bedoelde activiteiten, met inbegrip van de daadwerkelijke inzet daarvan tegen dreigingen;

e) coördinatie- en (technische) ondersteuningsacties, met name om vastgestelde knelpunten in productiecapaciteit en toeleveringsketens aan te pakken teneinde de productie van in een crisis relevante producten veilig te stellen en te versnellen zodat de effectieve levering en tijdige beschikbaarheid ervan kan worden gewaarborgd;

f) steun van de Unie aan structuren voor een Europees bewapeningsprogramma, met name met het oog op het beheren en onderhouden van een pool voor de paraatheid van de defensie-industrie zoals bedoeld in artikel 14, lid 1, punt b);

g) activiteiten in verband met noodgevallen, met inbegrip van innovatie op defensiegebied in verband met noodgevallen wanneer de in artikel 52 bedoelde maatregel wordt geactiveerd.

6. Voor de in lid 2, lid 3, punt d), en lid 55, punt a), bedoelde activiteiten wordt de actie uitgevoerd door juridische entiteiten die samenwerken binnen een consortium van ten minste drie in aanmerking komende juridische entiteiten die gevestigd zijn in ten minste drie verschillende lidstaten of geassocieerde landen. Ten minste drie van die in aanmerking komende juridische entiteiten die gevestigd zijn in ten minste twee verschillende lidstaten of geassocieerde landen, staan gedurende de gehele periode waarin de actie wordt uitgevoerd niet direct of indirect onder zeggenschap van dezelfde juridische entiteit, noch mogen zij onder elkaars zeggenschap staan.

7. In afwijking van lid 6 kan de actie worden uitgevoerd door een structuur voor een Europees bewapeningsprogramma.

8. De volgende acties zijn in het kader van het programma niet subsidiabel:

a) acties in verband met goederen of diensten die krachtens het toepasselijke internationale recht verboden zijn;

b) acties in verband met dodelijke autonome wapens die niet de mogelijkheid bieden om een zinvolle menselijke controle uit te oefenen over besluiten in verband met de selectie en inzet ervan bij aanvallen op mensen;

c) acties in verband met goederen of diensten die onderworpen zijn aan zeggenschap of beperkingen door niet-geassocieerde derde landen of entiteiten uit niet-geassocieerde derde landen, direct of indirect via een of meer intermediaire juridische entiteiten, ook met betrekking tot technologieoverdracht;

d) acties of delen daarvan die al volledig uit andere publieke of particuliere bronnen worden gefinancierd.

Artikel 12

Specifieke bepalingen voor gemeenschappelijke aanbestedingsacties

1. Slechts de volgende juridische entiteiten komen in aanmerking voor financiering in het kader van het programma:

a) aanbestedende overheidsdiensten van lidstaten of geassocieerde landen;

b) internationale organisaties;

c) de structuren voor een Europees bewapeningsprogramma;

d) het Europees Defensieagentschap.

2. De lidstaten en geassocieerde landen die deelnemen aan een gemeenschappelijke aanbesteding wijzen met eenparigheid van stemmen een in aanmerking komende juridische entiteit aan als aanbestedingsagent die namens hen optreedt met het oog op die gemeenschappelijke aanbesteding. De aanbestedingsagent voert namens de deelnemende landen de aanbestedingsprocedures uit en sluit de daaruit voortvloeiende overeenkomsten met de contractanten. De aanbestedingsagent kan aan de actie deelnemen als een begunstigde en kan optreden als de coördinator van het consortium, en kan derhalve middelen uit het programma en van de deelnemende lidstaten en geassocieerde landen beheren en combineren.

3. Deze verordening doet geen afbreuk aan de in Richtlijn 2009/81/EG vastgelegde voorschriften betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied.

4. De in lid 2 vermelde aanbestedingsprocedures zijn gebaseerd op een overeenkomst die door de deelnemende lidstaten en geassocieerde landen met de aanbestedingsagent moet worden ondertekend onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in het werkprogramma. In de overeenkomst worden met name de praktische regelingen bepaald die van toepassing zijn op de gemeenschappelijke aanbesteding en op het besluitvormingsproces met betrekking tot de keuze van de procedure, de beoordeling van de inschrijvingen en de gunning van de opdracht.

5. De aanbestedingsagent past op aanbestedingsprocedures en in overeenkomsten met contractanten en subcontractanten in het kader van de gemeenschappelijke aanbesteding op overeenkomstige wijze voorwaarden toe die gelijkwaardig zijn aan die van artikel 10.

6. Aanbestedingsagenten verstrekken de Commissie garanties en beperkende maatregelen zoals bedoeld in artikel 10, lid 6. Verdere informatie over de garanties en de beperkende maatregelen wordt op verzoek ter beschikking gesteld aan de Commissie. De Commissie informeert het in artikel 58 bedoelde comité over elke overeenkomstig dit lid verstrekte kennisgeving.

7. De gemeenschappelijke aanbestedingsovereenkomst bevat bepalingen betreffende de aankoop van aanvullende hoeveelheden defensieproducten voor andere lidstaten, geassocieerde landen of Oekraïne.

Dergelijke regels doen geen afbreuk aan het toepasselijke recht van de Unie en zijn in overeenstemming met de nationale wet- en regelgeving van de lidstaten betreffende de uitvoer van defensiegerelateerde producten.

Artikel 13

Specifieke bepalingen voor acties ter versterking van de industrie

1. Voor activiteiten als bedoeld in artikel 11, lid 3, punten a), b) en c), mogen acties, om subsidiabel te zijn, uitsluitend betrekking hebben op de productiecapaciteit voor defensieproducten, met inbegrip van de componenten en grondstoffen daarvan, voor zover deze uitsluitend bestemd zijn of worden gebruikt voor de productie van defensieproducten.

2. Deze acties laten de mededingingsregels van de Unie, en met name artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), onverlet.

Artikel 14

Specifieke bepalingen voor activiteiten die bijdragen tot een Europees mechanisme voor militaire verkoop

1. Om te waarborgen dat EU-defensieproducten tijdig en in de juiste hoeveelheden beschikbaar zijn, en zo het concurrentievermogen van de EDTIB en, in voorkomend geval, van de Oekraïense DTIB te bevorderen, steunt de Commissie de volgende reeks maatregelen (EU-mechanisme voor militaire verkoop):

a) de opstelling van één gecentraliseerde en geactualiseerde catalogus van door de EDTIB ontwikkelde defensieproducten;

b) de inrichting van een pool voor de paraatheid van de defensie-industrie, om de beschikbaarheid van in de EU vervaardigde defensieproducten te vergroten en de leveringstermijnen daarvan te verkorten, en zo te zorgen voor een onmiddellijke en preferentiële aankoops- of gebruiks-/lease-optie voor lidstaten, geassocieerde landen en Oekraïne;

c) het vergemakkelijken en versnellen van aanbestedingsprocedures in een geest van solidariteit;

d) de ondersteuning van bestuurlijke capaciteitsopbouw in verband met aanbestedingen van defensieproducten, met als doel gezamenlijke aanbesteding te vergemakkelijken.

2. De Commissie stelt op basis van overleg met het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie de technische specificaties op voor het IT-platform dat nodig is voor de opstelling van de in lid 1, punt a), van dit artikel bedoelde catalogus, en schaft dat platform aan.

3. Wanneer de lidstaten gezamenlijk aanvullende hoeveelheden aankopen of door inbreng in natura bijdragen aan de opbouw van een pool voor de paraatheid van de defensie-industrie zoals bedoeld in lid 2, punt b), in het kader van een structuur voor een Europees bewapeningsprogramma, dan verleent de Commissie financiële steun aan het initiatief door middel van:

a) steun voor de gemeenschappelijke aanbesteding van aanvullende hoeveelheden zoals bedoeld in artikel 11, lid 2;

b) een bijdrage aan de directe en indirecte kosten voor het beheren en het onderhouden van de pool voor de paraatheid van de defensie-industrie zoals bedoeld in artikel 11, lid 5, punt f);

c) een bijdrage aan de bestuurlijke capaciteitsopbouw zoals bedoeld in artikel 11, lid 5.

4. Wanneer lidstaten, geassocieerde landen of Oekraïne aankopen doen uit de door een structuur voor een Europees bewapeningsprogramma beheerde pool voor de paraatheid van de defensie-industrie, wordt de aanschaf beschouwd als een door een regering aan een andere regering gegunde opdracht zoals bedoeld in artikel 13, punt f), van Richtlijn 2009/81/EG.

Artikel 15

Specifieke bepalingen voor activiteiten die bijdragen aan Europese defensieprojecten van gemeenschappelijk belang

1. De Commissie kan in het in artikel 18 bedoelde werkprogramma Europese defensieprojecten van gemeenschappelijk belang aanwijzen voor financiering.

2. Bij het aanwijzen van de in lid 1 bedoelde projecten zorgt de Commissie ervoor dat zij:

a) terdege rekening houdt met de richtsnoeren die zijn verstrekt in het kader van het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie, en vooral met betrekking tot de bijdrage die het project levert aan de prioriteit ten aanzien van vermogens zoals die is vastgesteld in het kader van het GBVB, en met name in het kader van het vermogensontwikkelingsplan, en aan de doelstellingen van het strategisch kompas voor veiligheid en defensie;

b) de algemene financieringsbehoeften en de potentiële gevolgen voor de begroting van de Unie in kaart brengt;

c) rekening houdt met de standpunten van de lidstaten.

3. Europese defensieprojecten van gemeenschappelijk belang moeten voldoen aan de volgende algemene criteria:

a) het project is gericht op de ontwikkeling van vermogens, met inbegrip van vermogens die de toegang tot strategische domeinen en betwiste terreinen waarborgen, van strategische hulpmiddelen en, in voorkomend geval, van systemen die fungeren als Europese defensie-infrastructuur van gemeenschappelijk belang en voor gemeenschappelijk gebruik;

a) de potentiële algemene voordelen van het project wegen op tegen de kosten, ook op langere termijn.

4. Bij een Europees defensieproject van gemeenschappelijk belang zijn ten minste vier lidstaten betrokken. De Europese Commissie wordt in voorkomend geval in de gelegenheid gesteld aan het project deel te nemen.

5. Een Europees defensieproject van gemeenschappelijk belang wordt geacht bij te dragen tot de defensievermogens die van cruciaal belang zijn voor de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten, en wordt derhalve beschouwd als zijnde van algemeen belang. Zij kunnen worden vastgesteld in het kader van de structuren voor een Europees bewapeningsprogramma zoals bedoeld in hoofdstuk 3.

6. De lidstaten kunnen, onverminderd de artikelen 107 en 108 VWEU, steunregelingen toepassen en administratieve steun verlenen aan Europese defensieprojecten van gemeenschappelijk belang.

7. De in artikel 17 bedoelde financiële bijdrage van de Unie bedraagt ten hoogste 25 % van het in artikel 5, lid 1, bedoelde bedrag.

8. De uitrol van Europese defensieprojecten van gemeenschappelijk belang kan worden beschouwd als een dwingende reden van groot openbaar belang in de zin van artikel 6, lid 4, en artikel 16, lid 1, punt c), van Richtlijn 92/43/EEG en van hoger openbaar belang in de zin van artikel 4, lid 7, van Richtlijn 2000/60. Daarom kunnen de planning, de bouw en de exploitatie van desbetreffende productiefaciliteiten worden beschouwd als zijnde van hoger openbaar belang, mits aan de overige voorwaarden van deze bepalingen is voldaan.

Artikel 16

Toekenningscriteria

1. Elk voorstel wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

a) paraatheid van de defensie-industrie: bijdrage aan het concurrentievermogen, verhoging van de productiecapaciteit, verkorting van de doorlooptijden, wegwerken van knelpunten, waardoor de interoperabiliteit en de onderlinge uitwisselbaarheid worden vergroot;

b) weerbaarheid van de defensie-industrie: bijdrage aan de weerbaarheid, verbetering van de tijdige beschikbaarheid en levering op alle locaties, verbetering van de voorzieningszekerheid in de hele Unie en vergroting van de niet-afhankelijkheid van bronnen uit niet-geassocieerde derde landen;

c) industriële samenwerking op defensiegebied: bevordering van daadwerkelijke samenwerking op het gebied van bewapening tussen de lidstaten, geassocieerde landen of Oekraïne en van de ontwikkeling en operationalisering van grensoverschrijdende samenwerking tussen in verschillende lidstaten, geassocieerde landen of Oekraïne gevestigde ondernemingen, waarbij met name kmo’s, kleine midcaps en andere midcaps in aanzienlijke mate worden betrokken als ontvangers, als subcontractanten of als andere ondernemingen in de toeleveringsketen;

d) de kwaliteit van de uitvoeringsplanning van de actie, met name van maatregelen voor het nakomen van leveringstermijnen, ook wat betreft de processen en monitoring ervan.

2. Het werkprogramma bevat nadere bijzonderheden over de toepassing van de in lid 1 bedoelde toekenningscriteria, met inbegrip van eventuele wegingscriteria die moeten worden toegepast. In het werkprogramma worden geen individuele drempels vastgelegd.

Artikel 17

Financiële bijdrage van de Unie

1. In afwijking van artikel 190 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 kan het programma tot 100 % van de subsidiabele kosten financieren. Voor activiteiten als bedoeld in artikel 11, lid 3, bedraagt de steun uit het programma echter niet meer dan 35 % van de subsidiabele kosten daarvan.

2. Een actie komt in aanmerking voor een verhoogd financieringspercentage wanneer zij aan een of meer van de volgende criteria voldoet:

a) de actie wordt ontwikkeld in het kader van een structuur voor een Europees bewapeningsprogramma (SEAP), zoals bedoeld in hoofdstuk III van deze verordening of in het kader van een PESCO-project, op voorwaarde dat dit project voldoet aan verplichtingen die vergelijkbaar zijn met die uit hoofde van artikel 22, lid 1, artikel 23, lid 1, en de artikelen 25 en 26 van deze verordening, en daarvoor geen vergelijkbaar verhoogd financieringspercentage in een ander EU-financieringsprogramma is toegekend;

b) Oekraïne ontvangt defensieproducten die in het kader van het programma worden geproduceerd of aangekocht en die het kader van de Europese Vredesfaciliteit financieel worden ondersteund;

c) de lidstaten bereiken overeenstemming over een gemeenschappelijke aanpak voor de uitvoer van defensieproducten die zijn ontwikkeld en aangekocht in het kader van een structuur voor een Europees bewapeningsprogramma (SEAP);

d) de begunstigde is een kmo of kleine midcap, of de meerderheid van de begunstigden die aan een consortium deelnemen, zijn kmo’s of kleine midcaps.

3. Het werkprogramma bevat nadere bijzonderheden, en met name, in voorkomend geval, de in lid 3 bedoelde verhoogde financieringspercentages.

Artikel 18

Werkprogramma’s

1. Het programma wordt uitgevoerd door middel van werkprogramma’s zoals bedoeld in artikel 110 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046. De werkprogramma’s bevatten een beschrijving van de acties en de desbetreffende financiële middelen die nodig zijn om de doelstellingen van het programma te verwezenlijken en, waar toepasselijk, het totale bedrag dat voor blendingverrichtingen is gereserveerd.

2. De werkprogramma’s worden door de Commissie bij uitvoeringshandeling vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 58, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 19

Fonds voor de versnelde transformatie van defensietoeleveringsketens (FAST)

1. Om de benodigde investeringen voor vergroting van de productiecapaciteit op defensiegebied van kmo’s en kleine midcaps aan te trekken, de risico’s van die investeringen te verminderen en ze te versnellen, kan een blendingverrichting worden ingericht die steun verleent in de vorm van vreemd en/of eigen vermogen (fonds voor de versnelde transformatie van defensietoeleveringsketens (FAST)). Het fonds wordt uitgevoerd overeenkomstig titel X van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 en Verordening (EU) 2021/5237.

2. De specifieke doelstellingen van het FAST zijn:

a) in overeenstemming met de mix van vreemd en eigen vermogen een bevredigend multiplicatoreffect tot stand brengen en bijdragen tot het aantrekken van zowel publieke als private financiering;

b) steun verlenen aan kmo’s (met inbegrip van start-ups en scale-ups) en kleine midcaps in de hele Unie, die moeilijkheden ondervinden bij de toegang tot financiering en die:

i) defensietechnologieën industrialiseren en/of defensieproducten produceren of vergevorderde plannen hebben om dat te gaan doen; of

ii) deel uitmaken van de toeleveringsketen van de defensie-industrie of vergevorderde plannen hebben om daar deel van uit te gaan maken;

c) de investeringen op het gebied van de productie van defensietechnologie en -producten versnellen en aldus de voorzieningszekerheid van de waardeketens van de defensie-industrie van de Unie versterken.

Afdeling 3: het instrument voor steun aan Oekraïne

Artikel 20

Specifieke bepalingen voor het instrument voor steun aan Oekraïne

1. Artikel 13 is van toepassing op acties in het kader van het instrument voor steun aan Oekraïne. De artikelen 8, 11, 12, 14, 16, 17 en 18 zijn van overeenkomstige toepassing.

2. In afwijking van artikel 17, lid 1, kunnen met activiteiten als bedoeld in artikel 11, lid 3, tot 100 % van de subsidiabele kosten gefinancierd worden.

3. De verwijzingen naar geassocieerde landen in de artikelen 8, 9, 11, 12, 14 en 16 zijn niet van toepassing op deze afdeling.

4. De verwijzingen naar blendingverrichtingen in artikel 8 zijn niet van toepassing op deze afdeling.

Artikel 21

In aanmerking komende juridische entiteiten

1. Naast de overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 vastgestelde criteria zijn de in de leden 2 tot en met 7 vastgestelde criteria om in aanmerking te komen van toepassing.

2. Ontvangers van financiering door de Unie zijn gevestigd in de Unie of in Oekraïne.

3. De infrastructuur, faciliteiten, activa en middelen van de ontvangers die voor de actie worden gebruikt, bevinden zich op het grondgebied van een lidstaat of van Oekraïne. Indien de ontvangers in de Unie of in Oekraïne niet over alternatieven of relevante infrastructuur, faciliteiten, activa en middelen beschikken, kunnen zij hun infrastructuur, faciliteiten, activa en middelen gebruiken die zich buiten het grondgebied van de lidstaten of van Oekraïne bevinden of aldaar worden gehouden, mits een dergelijk gebruik niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en de lidstaten, en strookt met de in artikel 4 vastgelegde doelstellingen.

4. In verband met de uitvoering van een door het instrument voor steun aan Oekraïne ondersteunde actie mogen de ontvangers niet onder zeggenschap van een derde land of een entiteit uit een derde land staan.

5. In afwijking van lid 4 komt een in de Unie gevestigde juridische entiteit die onder zeggenschap staat van een derde land of een entiteit uit een derde land, in aanmerking als ontvanger indien zij is onderworpen aan screening in de zin van Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad en, indien nodig, aan beperkende maatregelen, rekening houdend met de in artikel 4 van deze verordening vastgestelde doelstellingen, of indien door de lidstaat waarin zij is gevestigd overeenkomstig diens nationale procedures goedgekeurde garanties ter beschikking van de Commissie zijn gesteld.

De garanties moeten de waarborg bieden dat de betrokkenheid bij een actie van een dergelijke juridische entiteit niet strijdig is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten zoals vastgesteld in het kader van het GBVB op grond van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), noch met de in artikel 4 vastgestelde doelstellingen. De garanties moeten ook aan artikel 11, lid 8, punt c), voldoen. De garanties moeten met name aantonen dat er voor de uitvoering van een actie maatregelen zijn getroffen die ervoor zorgen dat:

a) de zeggenschap over de juridische entiteit niet zodanig wordt uitgeoefend dat het vermogen ervan om de actie uit te voeren en resultaten te boeken wordt belemmerd of beperkt, dat er beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de infrastructuur, faciliteiten, activa, middelen, intellectuele eigendom of knowhow die nodig zijn voor de actie, of dat de vermogens en normen die nodig zijn voor de uitvoering van de actie, worden ondermijnd;

b) de toegang van een derde land of van een entiteit uit een derde land tot gevoelige informatie met betrekking tot de actie wordt voorkomen, en de werknemers of andere personen die bij de actie zijn betrokken, in voorkomend geval beschikken over een door een lidstaat afgegeven nationale veiligheidsmachtiging.

Indien de lidstaat waarin de legale entiteit is gevestigd, dit als passend beschouwd, kunnen aanvullende garanties worden verstrekt.

De Commissie informeert het in artikel 57 bedoelde comité over juridische entiteiten die overeenkomstig dit lid in aanmerking komen voor steun.

6. Bij het uitvoeren van een subsidiabele actie kunnen de ontvangers ook samenwerken met juridische entiteiten die buiten het grondgebied van de lidstaten of van Oekraïne zijn gevestigd of onder zeggenschap staan van een derde land of van een entiteit uit een derde land, onder meer door gebruik te maken van de activa, infrastructuur, faciliteiten en middelen van deze juridische entiteiten, mits dit niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten. Dergelijke samenwerking moet stroken met de in artikel 4 vastgestelde doelstellingen en voldoen aan artikel 11, lid 8, punt c).

Een derde land of entiteit uit een derde land krijgt niet zonder toestemming toegang tot gerubriceerde informatie in verband met de uitvoering van de actie, en mogelijke negatieve effecten op het gebied van de voorzieningszekerheid ten aanzien van inputs die essentieel zijn voor de actie worden vermeden.

De kosten in verband met die activiteiten komen niet in aanmerking voor steun uit het programma.

7. De leden 2 tot en met 6 zijn niet van toepassing op:

a) aanbestedende diensten van lidstaten en van Oekraïne;

b) internationale organisaties;

c) de structuren voor een Europees bewapeningsprogramma;

d) het Europees Defensieagentschap.


Hoofdstuk III

Structuur voor een Europees bewapeningsprogramma

Artikel 22

Specifieke doelstelling en activiteiten van een SEAP

1. Een structuur voor een Europees bewapeningsprogramma (SEAP) bevordert het concurrentievermogen van de EDTIB en de Oekraïense DTIB door de vraag naar defensieproducten gedurende hun hele levenscyclus te bundelen.

2. Om de in lid 1 genoemde doelstelling te verwezenlijken, zijn de belangrijkste taken van een SEAP:

a) de gemeenschappelijke aanbesteding van defensieproducten, -technologieën of -diensten, met inbegrip van O&O op defensiegebied, testen en certificering, eenmalige investeringen in verband met initiële productie of operationele ondersteuning;

b) het gezamenlijke levenscyclusbeheer van defensieproducten, met inbegrip van de aankoop van reserveonderdelen, logistieke diensten en, in voorkomend geval, het aangaan van publiek-private partnerschappen om de efficiëntie en ruime beschikbaarheid van defensieproducten te waarborgen;

c) het dynamische beschikbaarheidsbeheer voor aanvullende hoeveelheden, waarbij wordt gezorgd voor een onmiddellijke en preferentiële aankoops- of gebruiks-/lease-optie voor lidstaten, geassocieerde landen en Oekraïne (pool voor de paraatheid van de defensie-industrie).

Artikel 23

Vereisten met betrekking tot de oprichting van een SEAP

1. Een SEAP voldoet aan de volgende vereisten:

a) een SEAP ondersteunt de gezamenlijke ontwikkeling en aankoop van defensieproducten en -diensten in overeenstemming met de prioriteiten inzake defensievermogens die de lidstaten gezamenlijk zijn overeengekomen in het kader van het GBVB, onder meer in het kader van het vermogensontwikkelingsplan;

b) een SEAP wordt opgericht door ten minste drie landen (lidstaten, geassocieerde landen of Oekraïne);

c) van een SEAP zijn ten minste twee lidstaten lid;

d) een SEAP begeleidt de levenscyclus van het defensieproduct of de defensietechnologie tot de buitenbedrijfstelling ervan.

2. Een SEAP maakt gebruik van gestandaardiseerde procedures voor het opzetten en beheren van samenwerkingsprogramma’s op defensiegebied. en neemt alle door de Commissie aan haar verstrekte richtsnoeren of modellen in acht, met inbegrip van richtsnoeren inzake projectbeheer, financiering en verslaglegging.

Artikel 24

Aanvraag voor de oprichting van een SEAP

1. De lidstaten die een aanvraag indienen voor de oprichting van een SEAP (als de “aanvragers”) dienen een aanvraag in bij de Commissie. De aanvraag bevat het volgende:

a) een aan de Commissie gericht verzoek om oprichting van de SEAP;

b) de in artikel 27 bedoelde voorgestelde statuten van de SEAP, die naar behoren zijn ondertekend en goedgekeurd door alle juridische entiteiten die kandidaat zijn voor de voorgestelde SEAP;

c) een beschrijving van het defensiematerieel dat of de defensietechnologie of -dienst die door de SEAP gezamenlijk zal worden aanbesteed en beheerd, waarbij met name wordt ingegaan op de vereisten van artikel 23, lid 1, punten a) en d);

d) een verklaring van de gastlidstaat dat hij de SEAP vanaf het tijdstip van oprichting erkent als internationale instelling in de zin van artikel 143, lid 1, punt g), en artikel 151, lid 1, punt b), van Richtlijn 2006/112/EG en in de zin van artikel 11, lid 1, van Richtlijn (EU) 2020/262. De beperkingen en voorwaarden voor de in deze bepalingen bedoelde vrijstellingen worden vastgesteld in een overeenkomst tussen de leden van de SEAP.

2. De Commissie beoordeelt de aanvraag op basis van de in deze verordening gestelde voorwaarden. Het resultaat van deze beoordeling wordt meegedeeld aan de aanvragers, die zo nodig wordt verzocht de aanvraag aan te vullen of te wijzigen.

3. De Commissie stelt, rekening houdend met de resultaten van de in lid 2 bedoelde beoordeling en volgens de in artikel 58, lid 3, bedoelde procedure, een uitvoeringshandeling vast:

a) tot oprichting van de SEAP nadat zij zich ervan heeft vergewist dat aan de vereisten van deze verordening is voldaan; of

b) tot afwijzing van de aanvraag indien zij tot de conclusie komt dat niet aan de vereisten van deze verordening is voldaan, onder meer wanneer de in lid 1, onder d), bedoelde verklaring ontbreekt.

4. Het besluit inzake de aanvraag wordt ter kennis gebracht van de aanvragers. Bij een eventuele weigering wordt het besluit in heldere en nauwkeurige bewoordingen aan de aanvragers toegelicht.

5. Het besluit tot oprichting van de SEAP wordt ook bekendgemaakt in de L-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 25

Status en zetel van een SEAP

1. Een SEAP heeft rechtspersoonlijkheid vanaf de datum waarop het besluit tot oprichting ervan in werking treedt.

2. Een SEAP heeft in elke lidstaat de ruimste handelingsbevoegdheid die krachtens het nationale recht van die lidstaat aan rechtspersonen wordt toegekend. Zij kan met name overeenkomsten sluiten en in rechte optreden. Alle nationale financieringsinstanties van de lidstaten beschouwen haar (en haar nationale knooppunten) als een in aanmerking komende ontvanger van nationale financiële bijdragen.

3. Een SEAP heeft een statutaire zetel, die zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt.

Artikel 26

Criteria voor het lidmaatschap

1. De volgende juridische entiteiten kunnen lid worden van een SEAP:

a) lidstaten;

b) geassocieerde landen;

c) Oekraïne.

2. De lidstaten, geassocieerde landen of Oekraïne kunnen te allen tijde na de oprichting van de SEAP lid worden onder billijke en redelijke voorwaarden die in de in artikel 27 bedoelde statuten zijn vastgelegd, en toetreden als waarnemers zonder stemrecht onder de in de statuten vastgelegde voorwaarden.

3. Een SEAP kan ook samenwerken met niet-geassocieerde derde landen of entiteiten uit niet-geassocieerde derde landen, onder meer door gebruik te maken van de activa, infrastructuur, faciliteiten en middelen daarvan, mits dit niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten.

Artikel 27

Statuten

1. De statuten van een SEAP bevatten ten minste het volgende:

a) een lijst van leden, waarnemers en in voorkomend geval van juridische entiteiten die leden vertegenwoordigen, alsook de voorwaarden en de procedure voor wijzigingen in het lidmaatschap en de vertegenwoordiging van de SEAP, conform artikel 26;

b) de specifieke doelstelling, de taken en activiteiten van de SEAP, conform artikel 23;

c) een lijst van het defensiematerieel dat en/of de defensietechnologie en/of -diensten die gezamenlijk zijn aanbesteed en die gezamenlijk eigendom zullen zijn, indien van toepassing, en die in aanmerking komen voor vrijstelling van btw en/of accijnzen;

d) de statutaire zetel van de SEAP, conform artikel 25;

e) de naam van de SEAP;

f) de duur en de ontbindingsprocedure van de SEAP, conform artikel 32;

g) de aansprakelijkheidsregeling, conform artikel 30;

h) de rechten en verplichtingen van de leden, waaronder de verplichting bij te dragen aan een sluitende begroting en stemrechten;

i) de organen van de leden, hun rol, taken, samenstelling en besluitvormingsprocedures, met inbegrip van de wijze waarop de statuten worden gewijzigd, conform artikel 28;

j) de vaststelling van de werktaal of werktalen van de SEAP;

k) verwijzing naar de uitvoeringsvoorschriften van de statuten;

l) het beveiligingsbeleid voor de behandeling van gerubriceerde informatie.

2. Indien de leden van een SEAP besluiten een pool voor de paraatheid van de defensie-industrie zoals bedoeld in artikel 14, lid 1, punt b), te gebruiken/te beheren, bevatten de statuten bovendien de regels voor het beheer van een pool voor de paraatheid van de defensie-industrie zoals bedoeld in artikel 14, lid 1, punt b), in voorkomend geval met inbegrip van een gemeenschappelijke aanpak van uitvoer.

Artikel 28

Wijziging van de statuten

1. Elke wijziging van de statuten in verband met de kwesties als bedoeld in artikel 27, lid 1, punten a) tot en met h), wordt door de SEAP ter goedkeuring aan de Commissie voorgelegd. De Commissie past artikel 24, lid 2, op overeenkomstige wijze toe.

2. Elke andere wijziging van de statuten dan de in lid 1 bedoelde wijzigingen wordt binnen tien dagen na de aanneming ervan door de SEAP aan de Commissie voorgelegd.

3. De Commissie kan bezwaar maken tegen wijzigingen als bedoeld in lid 1, binnen zestig dagen nadat deze zijn voorgelegd en onder opgave van de redenen waarom de wijziging niet voldoet aan de voorschriften van deze verordening.

4. De wijziging treedt niet in werking voordat de bezwaartermijn is verstreken of voordat de Commissie van die termijn afstand heeft gedaan of voordat de gemaakte bezwaren zijn opgeheven.

5. Het verzoek om wijziging bevat het volgende:

a) de tekst van de voorgestelde wijziging of, in voorkomend geval, de tekst van de wijziging zoals deze is vastgesteld, met inbegrip van de datum waarop deze in werking treedt;

b) de gewijzigde, geconsolideerde versie van de statuten.

Artikel 29

Specifieke voorwaarden inzake aanbestedingen

1. Een SEAP kan een aanbestedingsagent aanwijzen die in haar naam zal optreden.

2. Bij de aanbesteding voor een SEAP is de aanbestedingsagent gebonden aan dezelfde regels als de betrokken SEAP.

3. Wanneer een SEAP voor eigen rekening en in eigen naam een defensieproduct aankoopt, wordt zij beschouwd als een internationale organisatie in de zin van artikel 12, punt c), van Richtlijn 2009/81/EG. Wanneer een SEAP namens zijn leden een defensieproduct aankoopt, stelt zij, in afwijking van artikel 10 van Richtlijn 2009/81/EG, haar eigen regels vast in overeenstemming met de beginselen van transparantie, non-discriminatie en mededinging.

4. Aanbestedingen van een SEAP moeten voldoen aan de vereisten van artikel 12, leden 3 tot en met 6.

Artikel 30

Aansprakelijkheid en verzekering

1. Een SEAP is aansprakelijk voor haar schulden.

2. De financiële aansprakelijkheid van de leden voor de schulden van de SEAP is beperkt tot hun respectieve bijdragen aan de SEAP. De leden kunnen in de statuten bepalen dat zij een algemene aansprakelijkheid aanvaarden die verder gaat dan hun respectieve bijdragen of dat zij een onbeperkte aansprakelijkheid aanvaarden.

3. In geval van beperkte financiële aansprakelijkheid van haar leden sluit de SEAP de nodige verzekeringen af tegen alle aan de totstandbrenging en het beheer van de vermogens inherente risico’s.

4. De Unie is niet aansprakelijk, ook niet voor eventuele schulden van de SEAP.

Artikel 31

Toepasselijk recht en rechterlijke bevoegdheid

1. De oprichting en de interne werking van een SEAP worden beheerst door:

a) het recht van de Unie, met name deze verordening, en de in artikel 24, lid 3, punt a), bedoelde uitvoeringshandelingen;

b) het recht van de staat waar de SEAP haar statutaire zetel heeft, voor kwesties die niet of slechts gedeeltelijk worden geregeld door de in punt a) bedoelde rechtshandelingen;

c) de statuten en de bijbehorende uitvoeringsvoorschriften.

2. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd voor geschillen met betrekking tot de SEAP tussen de leden onderling, tussen de leden en de SEAP, alsook voor alle geschillen waarbij de Unie partij is.

3. De wetgeving van de Unie inzake rechterlijke bevoegdheid is van toepassing op geschillen tussen een SEAP en derden. Voor geschillen die niet onder de wetgeving van de Unie vallen, wordt overeenkomstig het recht van de staat waar de SEAP haar statutaire zetel heeft, bepaald welk gerecht bevoegd is voor de beslechting van het geschil in kwestie.

Artikel 32

Ontbinding en insolventie

1. In de statuten wordt de procedure vastgesteld die moet worden toegepast in geval van ontbinding van het SEAP naar aanleiding van een besluit van de ledenvergadering of indien de Commissie de in artikel 33, lid 6, bedoelde uitvoeringshandeling tot vaststelling van de SEAP intrekt. De ontbinding kan leiden tot het overdragen van de activiteiten aan een andere juridische entiteit.

2. Onverwijld en uiterlijk tien dagen na de vaststelling door de ledenvergadering van een besluit tot ontbinding van de SEAP, stelt de SEAP de Commissie van dat besluit in kennis. De Commissie publiceert een passende kennisgeving van het besluit tot ontbinding in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

3. Onverwijld en uiterlijk tien dagen na afsluiting van de ontbindingsprocedure stelt de SEAP de Commissie van die afsluiting in kennis. De Commissie publiceert een passende kennisgeving van de afsluiting in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie. De SEAP houdt op te bestaan op de dag van publicatie van de kennisgeving.

4. Indien de SEAP op enig moment niet in staat is haar schulden te betalen, stelt zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis. De Commissie publiceert een passende kennisgeving daarvan in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 33

Verslaglegging en controle

1. Een SEAP stelt een jaarlijks activiteitenverslag op met een technische beschrijving en een financieel verslag betreffende haar activiteiten als bedoeld in artikel 22. Dat verslag wordt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Commissie toegezonden.

2. De Commissie kan aanbevelingen doen aan de SEAP met betrekking tot de onderwerpen die in het jaarlijkse activiteitenverslag aan de orde komen.

3. Een SEAP en de betrokken lidstaten stellen de Commissie in kennis van elke omstandigheid die de goede uitvoering van de taak van de SEAP ernstig in gevaar dreigt te brengen of die haar vermogen om de in het kader van deze verordening vastgestelde voorwaarden na te leven, dreigt te beperken.

4. Indien de Commissie over aanwijzingen komt te beschikken dat een SEAP een ernstige inbreuk pleegt op deze verordening, op de uitvoeringshandeling waarbij zij is opgericht, op haar statuten of op andere toepasselijke rechtsvoorschriften, verzoekt zij de SEAP en/of haar leden om uitleg.

5. Indien de Commissie, na de SEAP en/of haar leden in de gelegenheid te hebben gesteld binnen een redelijke termijn opmerkingen in te dienen, tot de conclusie komt dat de SEAP een ernstige inbreuk pleegt op deze verordening, op de uitvoeringshandeling waarbij zij is opgericht, op haar statuten of op andere toepasselijke rechtsvoorschriften, kan zij de SEAP en haar leden voorstellen corrigerende maatregelen te nemen.

6. Indien geen corrigerende maatregelen worden genomen, kan de Commissie de uitvoeringshandeling tot oprichting van de SEAP intrekken. De intrekkingshandeling wordt bekendgemaakt in de L-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie. De bekendmaking van de handeling leidt tot de ontbinding van de SEAP.

Hoofdstuk IV

Voorzieningszekerheid

Afdeling 1

Paraatheid

Artikel 34

Voorwaarden voor het openstellen van raamovereenkomsten voor andere lidstaten

1. Wanneer ten minste twee lidstaten een overeenkomst sluiten om gezamenlijk defensieproducten aan te kopen en wanneer bijzonder dringende omstandigheden dit rechtvaardigen, kunnen de in de leden 2 tot en met 6 vastgestelde regels worden toegepast op raamovereenkomsten die geen regels bevatten betreffende de mogelijkheid om de overeenkomst ingrijpend te wijzigen, zodat de bepalingen ervan van toepassing kunnen zijn op aanbestedende diensten die oorspronkelijk geen partij waren bij de raamovereenkomst.

2. In afwijking van artikel 29, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2009/81/EG kan een aanbestedende dienst een bestaande, volgens een van de procedures van artikel 25 van die richtlijn gesloten raamovereenkomst met een onderneming die voldoet aan de bepalingen van artikel 10, leden 1 en 2, zodanig aanpassen dat de bepalingen ervan van toepassing kunnen zijn op aanbestedende diensten die oorspronkelijk geen partij waren bij de raamovereenkomst.

3. In afwijking van artikel 29, lid 2, derde alinea, van Richtlijn 2009/81/EG kan een aanbestedende dienst de hoeveelheden die zijn vastgelegd in een bestaande raamovereenkomst met een onderneming die voldoet aan de bepalingen van artikel 10, leden 1 en 2, substantieel wijzigen voor zover dat strikt noodzakelijk is voor de toepassing van lid 2 van dit artikel. Wanneer de in een bestaande raamovereenkomst vastgestelde hoeveelheden overeenkomstig dit lid ingrijpend worden aangepast, wordt elke marktdeelnemer die voldoet aan de oorspronkelijk in aanbestedingsprocedure voor de raamovereenkomst vastgestelde voorwaarden van de aanbestedende dienst, met inbegrip van de eisen voor kwalitatieve selecties als bedoeld in de artikelen 39 tot en met 46 van Richtlijn 2009/81/EG, en die voldoet aan de bepalingen van artikel 10, leden 1 en 2, in de gelegenheid gesteld om zich bij die raamovereenkomst aan te sluiten. De aanbestedende dienst biedt die mogelijkheid door middel van een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte ad-hocaankondiging.

4. Het beginsel van non-discriminatie is van toepassing op opdrachten en raamovereenkomsten als bedoeld in de leden 2 en 3 met betrekking tot de extra hoeveelheden, en in het bijzonder de verhoudingen tussen de aanbestedende diensten van de lidstaten bedoeld in lid 1.

5. De aanbestedende diensten die in de in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde gevallen een overeenkomst hebben aangepast, doen hiervan mededeling in het Publicatieblad van de Europese Unie. Dergelijke mededelingen worden overeenkomstig artikel 32 van Richtlijn 2009/81/EG bekendgemaakt.

6. De aanbestedende diensten mogen geen oneigenlijk gebruik van de in de leden 2 en 3 geboden mogelijkheid maken en deze evenmin gebruiken om de mededinging te hinderen, te beperken of te vervalsen.

Artikel 35

Aanbesteding

1. In afwijking van [artikel 168 van de herschikking van het Financieel Reglement] kunnen de lidstaten, geassocieerde landen en, in voorkomend geval, Oekraïne de Commissie verzoeken:

a) met hen een gezamenlijke aanbesteding uit te voeren als bedoeld in [artikel 168, lid 2, van de herschikking van het Financieel Reglement], waarbij lidstaten, geassocieerde landen of Oekraïne de gezamenlijk aangekochte defensieproducten volledig kunnen verwerven, huren of leasen;

b) op te treden als aankoopcentrale om defensieproducten voor rekening van de belangstellende lidstaten of in hun naam aan te kopen, als bedoeld in [artikel 168, lid 3, van de herschikking van het Financieel Reglement].

2. De in lid 1 bedoelde aanbestedingsprocedure moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

a) deelname aan de start van de aanbestedingsprocedure staat open voor alle lidstaten, geassocieerde landen en Oekraïne, in afwijking van [artikel 168, leden 2 en 3, van de herschikking van het Financieel Reglement];

b) de Commissie nodigt ten minste vier deskundigen met relevante ervaring voor de onderhandelingen van deelnemende landen met productiecapaciteit voor het betrokken defensieproduct uit om een gezamenlijk onderhandelingsteam te vormen;

c) de deelnemende landen vermelden uitdrukkelijk of zij besluiten parallelle onderhandelingen over dat product te voeren. Voor het besluit om parallelle onderhandelingen over dat product te voeren, is unanieme goedkeuring door de deelnemende landen vereist;

3. In het kader van de in lid 1, punt b, bedoelde aanbesteding kan de Commissie relevante componenten en grondstoffen van defensieproducten aankopen met het oog op de opbouw van strategische reserves.

Wanneer bijzonder dringende omstandigheden dit rechtvaardigen, kan de Commissie, in afwijking van artikel 172, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, verzoeken om levering van de goederen of diensten vanaf de dag van verzending van de ontwerpovereenkomsten die voortvloeien uit de voor de toepassing van deze verordening uitgevoerde aanbesteding; dit mag niet later zijn dan 24 uur na de gunning.

4. Om aankoopovereenkomsten met marktdeelnemers te sluiten, kunnen vertegenwoordigers van de Commissie of door de Commissie aangewezen deskundigen in samenwerking met de betrokken nationale autoriteiten bezoeken ter plaatse uitvoeren op de locaties van de productiefaciliteiten van relevante defensieproducten.

5. Eigendom en uitvoer van defensieproducten die op grond van dit artikel zijn aangekocht, blijven onder de bevoegdheid van de deelnemende landen vallen.

6. De Commissie zorgt ervoor dat de deelnemende landen gelijk worden behandeld bij de uitvoering van de aanbestedingsprocedures en bij de uitvoering van de daaruit voortvloeiende overeenkomsten.

7. Het gebruik van aanbesteding uit hoofde van lid 1 laat andere instrumenten waarin het Financieel Reglement voorziet onverlet.

8. Naast de in het Financieel Reglement vastgestelde voorwaarden zijn criteria om in aanmerking te komen die gelijkwaardig zijn aan die van artikel 10 van deze verordening, van overeenkomstige toepassing op inschrijvers, contractanten en subcontractanten in opdrachten die voortvloeien uit de overeenkomstig dit artikel uitgevoerde aanbesteding.

Artikel 36

Aankoopovereenkomsten voor defensieproducten

1. Gezamenlijke aankopen als bedoeld in artikel 35 kunnen de vorm aannemen van aankoopovereenkomsten voor defensieproducten die na onderhandelingen in naam en voor rekening van de deelnemende landen zijn gesloten. Dergelijke overeenkomsten kunnen voorzien in een vooruitbetalingsmechanisme voor de productie van dergelijke producten in ruil voor het recht op het resultaat, waarbij dat mechanisme slechts betrekking mag hebben op die delen van de opdracht die eenmalige kosten en/of de reservering van productiecapaciteit betreffen.

2. Wanneer de in lid 1 van dit artikel bedoelde overeenkomsten een vooruitbetalingsmechanisme omvatten, wordt de vooruitbetaling aan de contractant gedekt door de in artikel 5, lid 1, bedoelde financiële middelen. Bijdragen van de deelnemende landen als bedoeld in artikel 6 worden op gelijkwaardige basis per door de deelnemende landen besteld artikel in aanmerking genomen.

3. In gevallen waarin de uitonderhandelde hoeveelheden de vraag overschrijden, stelt de Commissie op verzoek van de betrokken lidstaten een mechanisme vast voor de herverdeling ten gunste van nationale voorraden of de opbouw van de pool voor de paraatheid van de defensie-industrie als bedoeld in artikel 14, lid 1, punt b).

Artikel 37

Vergemakkelijking van afnameovereenkomsten

1. De Commissie zet een systeem op om het sluiten van afnameovereenkomsten in verband met de industriële opschaling van de productiecapaciteit van de EDTIB en van de Oekraïense DTIB, rekening houdend met het advies en de raad van het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie en met inachtneming van de mededingings- en aanbestedingsregels.

2. Het in lid 1 bedoelde systeem stelt belangstellende lidstaten, geassocieerde landen en, in voorkomend geval, Oekraïne in staat biedingen te doen onder vermelding van:

a) het volume en de kwaliteit van de defensieproducten die zij voornemens zijn aan te kopen;

b) de beoogde prijs of het beoogde prijsbereik;

c) de beoogde geldigheidsduur van de afnameovereenkomst.

3. Het in lid 1 bedoelde systeem stelt fabrikanten van defensieproducten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 10 in staat aanbiedingen te doen onder vermelding van:

a) het volume en de kwaliteit van de defensieproducten waarvoor zij afnameovereenkomsten willen sluiten;

b) de beoogde prijs of het beoogde prijsbereik waartegen zij willen verkopen;

c) de beoogde geldigheidsduur van de afnameovereenkomst.

4. Op basis van de overeenkomstig de leden 2 en 3 ontvangen biedingen en aanbiedingen brengt de Commissie relevante fabrikanten van defensieproducten in contact met geïnteresseerde lidstaten en geassocieerde landen en, in voorkomend geval, met Oekraïne.

5. Op basis van het in lid 4 bedoelde contact kunnen belangstellende lidstaten en geassocieerde landen, alsook, in voorkomend geval, Oekraïne de Commissie verzoeken een gezamenlijke aanbestedingsprocedure of een aanbestedingsprocedure in hun naam en/of voor hun rekening overeenkomstig artikel 35 uit te voeren.

6. De in artikel 5, lid 1, bedoelde financiële middelen kunnen betrekking hebben op die delen van de opdracht die eenmalige kosten en/of de reservering van productiecapaciteit betreffen.

Artikel 38

Versnelling van de vergunningsprocedure voor de tijdige beschikbaarheid en levering van relevante defensieproducten

1. De lidstaten zorgen ervoor dat administratieve aanvragen met betrekking tot de planning, de bouw en de exploitatie van productiefaciliteiten, de overdracht van productiemiddelen binnen de Unie en de kwalificering en certificering van eindproducten efficiënt en tijdig worden verwerkt. Daartoe zorgen alle betrokken nationale autoriteiten ervoor dat die aanvragen zo snel als wettelijk mogelijk worden behandeld.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat in het plannings- en vergunningverleningsproces voorrang wordt gegeven aan de bouw en exploitatie van fabrieken en installaties voor de productie van relevante defensieproducten, wanneer juridische belangen worden afgewogen in een individueel geval.

Artikel 39

Vereenvoudiging van het proces van wederzijdse certificering

1. De lidstaten stellen een lijst van nationale certificeringinstanties voor defensiedoeleinden vast en delen deze mee aan de Commissie, die deze op haar beurt aan de lidstaten ter beschikking stelt.

2. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een officiële lijst op van de aldus door de lidstaten aangewezen nationale certificeringsinstanties voor defensiedoeleinden en houdt deze actueel. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 58, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3. Een certificeringsinstantie van een lidstaat kan de certificeringsinstantie van een andere lidstaat om basisinformatie vragen over het toepassingsgebied van de certificering van een bepaald defensieproduct.

Afdeling 2

Bewaking en monitoring van toeleveringsketens

Artikel 40

Inventarisatie van de toeleveringsketens op defensiegebied

1. De Commissie voert in samenwerking met het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie een inventarisatie uit van de toeleveringsketens op defensiegebied van de Unie.

2. Het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie stelt een lijst op van defensieproducten die van cruciaal belang zijn voor de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten, met name voor de versterking van de defensievermogens van de lidstaten en de paraatheid van de EDTIB (“belangrijke defensieproducten”). Deze lijst wordt regelmatig en ten minste elk jaar bijgewerkt.

3. De Commissie ontwikkelt, na raadpleging van het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie, een kader en een methodologie voor de identificatie van in een crisis relevante producten, waarbij de nadruk ligt op het in kaart brengen van knelpunten, en van de bijbehorende productiecapaciteit in de Unie.

4. De in lid 1 bedoelde inventarisatie en de in lid 6 bedoelde identificatie bieden een analyse van de sterke en zwakke punten van de Unie met betrekking tot de toeleveringsketens van in een crisis relevante producten en dienen als basis voor de planning van het overeenkomstig hoofdstuk II vastgestelde programma.

5. Daartoe zal de Commissie onder meer gebruikmaken van openbaar en commercieel beschikbare gegevens en relevante niet-vertrouwelijke informatie van ondernemingen, het resultaat van soortgelijke uitgevoerde analyses, onder meer in de context van het recht van de Unie inzake grondstoffen en hernieuwbare energie, en de overeenkomstig artikel 66, lid 1, uitgevoerde evaluaties. Indien dit niet volstaat om de in een crisis relevante producten te identificeren, kan de Commissie, na raadpleging van het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie, vrijwillige informatieverzoeken richten aan relevante actoren die betrokken zijn bij de desbetreffende waardeketens en die gevestigd zijn in de Unie.

6. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een lijst van in een crisis relevante producten op en werkt deze regelmatig bij. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 58, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

7. De Commissie stelt het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie regelmatig in kennis van de geaggregeerde resultaten van de overeenkomstig lid 4 uitgevoerde activiteiten.

8. De Commissie stelt, op basis van de resultaten van de overeenkomstig lid 4 uitgevoerde activiteiten en na overleg met het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie, een lijst van indicatoren voor vroegtijdige waarschuwing op. De Commissie evalueert, na overleg met het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie, regelmatig, en ten minste om de twee jaar, de lijst van indicatoren voor vroegtijdige waarschuwing.

9. Alle uit hoofde van dit artikel verkregen informatie wordt behandeld met inachtneming van de vertrouwelijkheidsverplichtingen in artikel 61.

10. Dit artikel doet geen afbreuk aan de bescherming van de wezenlijke belangen van de veiligheid van de lidstaten als bedoeld in artikel 346, lid 1, punt a), VWEU.

Artikel 41

Monitoring

1. De Commissie voorziet, in overleg met het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie, in de regelmatige monitoring van de productiecapaciteiten in de Unie die nodig zijn voor de levering van in een crisis relevante producten, als geïdentificeerd overeenkomstig artikel 40, lid 6, om vast te stellen welke factoren de levering van de belangrijke defensieproducten waartoe die capaciteiten mede bijdragen, kunnen verstoren, in gevaar kunnen brengen of negatief kunnen beïnvloeden. De monitoring omvat de volgende activiteiten:

a) de monitoring van de overeenkomstig artikel 40, lid 8, vastgestelde indicatoren voor vroegtijdige waarschuwing;

b) de monitoring door de lidstaten van de integriteit van de activiteiten die worden uitgevoerd door de cruciale marktpartijen als bedoeld in artikel 42, en de rapportage door de lidstaten over belangrijke gebeurtenissen die de reguliere uitvoering van dergelijke activiteiten kunnen belemmeren;

c) de vaststelling van beste praktijken voor preventieve risicobeperking en vergroting van de transparantie van de productiecapaciteiten in de Unie die nodig zijn voor de levering van in een crisis relevante producten.

De Commissie stelt, na raadpleging van het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie, de frequentie van de monitoring vast.

2. De Commissie besteedt bijzondere aandacht aan kmo’s om de administratieve lasten als gevolg van de informatieverzameling tot een minimum te beperken.

3. De Commissie kan, na raadpleging van het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie, cruciale marktpartijen als bedoeld in artikel 42, lidstaten, nationale brancheorganisaties in de defensiesector en andere relevante belanghebbenden uitnodigen om op vrijwillige basis informatie te verstrekken met het oog op de uitvoering van monitoringactiviteiten overeenkomstig lid 1, eerste alinea, punt a).

4. Voor de toepassing van lid 1, eerste alinea, punt b), kunnen de lidstaten, wanneer zulks nodig en evenredig is, op vrijwillige basis informatie opvragen bij cruciale marktpartijen als bedoeld in artikel 42.

5. Voor de toepassing van lid 3 zorgen de nationale bevoegde instanties voor het opstellen en bijhouden van een lijst met contactpersonen van alle relevante, op hun grondgebied gevestigde ondernemingen die daadwerkelijk of potentieel bijdragen tot de levering van de belangrijke defensieproducten. Die lijst wordt aan de Commissie toegezonden. Met het oog op interoperabiliteit voorziet de Commissie in een model voor de lijst van contactpersonen.

6. Onverminderd hun wezenlijke veiligheidsbelangen en de bescherming van commercieel vertrouwelijke informatie die voortvloeit uit door de lidstaten gesloten overeenkomsten, verstrekken de lidstaten in voorkomend geval aan het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie alle aanvullende relevante informatie, met name over de mogelijke of toekomstige vaststelling op nationaal niveau van maatregelen voor de aanbesteding, aankoop of productie van in een crisis relevante producten.

7. Op basis van de informatie die middels de activiteiten uit hoofde van lid 1 is verzameld, brengt de Commissie verslag uit over alle bevindingen aan het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie in de vorm van regelmatige updates. Het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie komt bijeen om de resultaten van de monitoring te beoordelen. In voorkomend geval kan de voorzitter van het het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie nationale brancheorganisaties in de defensiesector, cruciale marktpartijen en deskundigen uit de academische wereld en het maatschappelijk middenveld uitnodigen voor dergelijke vergaderingen.

8. Dit artikel doet geen afbreuk aan de bescherming van de wezenlijke belangen van de veiligheid van de lidstaten als bedoeld in artikel 346, lid 1, punt a), VWEU.

Artikel 42

Cruciale marktpartijen

1. De lidstaten brengen, in samenwerking met de Commissie, de op hun grondgebied gevestigde cruciale marktpartijen die betrokken zijn bij de levering van belangrijke defensieproducten in kaart, rekening houdend met de volgende elementen:

a) het marktaandeel in de Unie of wereldwijd van de cruciale marktpartij op de markt voor dat product;

b) het belang van een marktpartij om een toereikend voorzieningsniveau ten aanzien van een product in de Unie te handhaven, rekening houdend met de beschikbaarheid van alternatieve middelen voor het leveren van dat product;

c) de gevolgen die een verstoring van de levering van het door de marktpartij geleverde product zou kunnen hebben voor de levering van in een crisis relevante producten.

2. De lidstaten brengen verslag uit over belangrijke gebeurtenissen die de reguliere uitvoering van de in lid 1 bedoelde activiteiten kunnen belemmeren.

Afdeling 3

Voorzieningscrisis — preventie en verzachtende maatregelen

Artikel 43

Waarschuwingen en preventieve maatregelen

1. Indien een nationale bevoegde instantie kennis krijgt van een risico op een ernstige verstoring ten aanzien van een in een crisis relevant product, of beschikt over concrete en betrouwbare informatie over een andere relevante risicofactor of reële gebeurtenis met gevolgen voor de levering van een in een crisis relevant product, waarschuwt zij onverwijld het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie.

2. Indien het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie of de Commissie, onder meer op basis van indicatoren voor vroege waarschuwing, na een waarschuwing op grond van lid 1 of via internationale partners, kennis krijgen van een risico op een ernstige verstoring ten aanzien van een in een crisis relevant product, of beschikken over concrete en betrouwbare informatie over een andere relevante risicofactor of reële gebeurtenis met gevolgen voor de levering van een in een crisis relevant product, treft de Commissie onverwijld de volgende preventieve maatregelen:

a) zij roept een buitengewone vergadering van het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie bijeen voor de coördinatie van de volgende acties:

1) de ernst van de verstoringen van de beschikbaarheid en levering van de betrokken in een crisis relevante producten bespreken;

2) de Commissie aanbevelen actie te ondernemen overeenkomstig hoofdstuk II van deze verordening;

3) de aanpak door de nationale bevoegde instanties bespreken, onder meer om de mate van paraatheid van cruciale marktpartijen te beoordelen;

4) een dialoog aangaan met belanghebbenden op het gebied van de productiecapaciteiten in de Unie die nodig zijn voor de levering van in een crisis relevante producten, teneinde preventieve maatregelen vast te stellen, voor te bereiden en eventueel te coördineren;

5) de activering van de in artikel 44 bedoelde voorzieningscrisistoestand bespreken, voor zover nodig en evenredig.

b) zij gaat namens de Unie overleg of samenwerking aan met relevante derde landen teneinde in overeenstemming met internationale verplichtingen naar op samenwerking gebaseerde oplossingen voor verstoringen van de toeleveringsketens te zoeken, die in voorkomend geval coördinatie in relevante internationale fora kunnen omvatten.

Artikel 44

Activering van de voorzieningscrisistoestand

1. Een voorzieningscrisis wordt geacht zich voor te doen indien:

a) er sprake is van ernstige verstoringen bij de levering van producten die geen defensieproducten zijn, of van ernstige belemmeringen voor de handel in dergelijke producten binnen de Unie die leiden tot aanzienlijke tekorten daaraan; en

b) dergelijke aanzienlijke tekorten de levering, reparatie of het onderhoud van defensieproducten verhinderen, en wel in zodanige mate dat er sprake zou zijn van ernstige nadelige gevolgen voor de werking van de toeleveringsketens op defensiegebied van de Unie, hetgeen weer uitwerkt op de samenleving, de economie en de veiligheid van de Unie.

2. Wanneer de Commissie of het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie kennis krijgen van een mogelijke voorzieningscrisis overeenkomstig artikel 43, beoordeelt de Commissie of aan de voorwaarden van lid 1 van dit artikel is voldaan. Bij die beoordeling wordt rekening gehouden met de mogelijke positieve en negatieve effecten en gevolgen van de de voorzieningscrisistoestand op de toeleveringsketens op defensiegebied van de Unie, alsook met de aan de hand van andere relevante kaders voor crisisbeheersing van de Unie uitgevoerde beoordelingen. Indien die beoordeling concrete en betrouwbare aanwijzingen oplevert, kan de Commissie, na overleg met het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie, de Raad voorstellen de voorzieningscrisistoestand te activeren.

3. De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten tot activering van de voorzieningscrisistoestand door middel van een uitvoeringshandeling van de Raad. De duur van de voorzieningscrisistoestand wordt in de uitvoeringshandeling vermeld en bedraagt ten hoogste twaalf maanden.

4. De Commissie brengt regelmatig, en ten minste om de drie maanden, verslag uit aan de Raad en het Europees Parlement over de stand van zaken met betrekking tot de crisis.

5. Vóór het verstrijken van de duur van de voorzieningscrisis beoordeelt de Commissie of het passend is om de voorzieningscrisistoestand te verlengen. Indien deze beoordeling concrete en betrouwbare aanwijzingen oplevert dat er nog steeds aan de voorwaarden voor activering van de voorzieningscrisistoestand wordt voldaan, kan de Commissie, na overleg met het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie, de Raad voorstellen de voorzieningscrisistoestand te verlengen.

6. De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten tot verlenging van de voorzieningscrisistoestand door middel van een uitvoeringshandeling van de Raad. De duur van de verlenging wordt beperkt en in de uitvoeringshandeling van de Raad vermeld.

7. De Commissie kan voorstellen de voorzieningscrisistoestand eenmaal of vaker te verlengen wanneer dit naar behoren gerechtvaardigd is.

8. Tijdens de voorzieningscrisistoestand beoordeelt de Commissie, na overleg met het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie, of een vroegtijdige beëindiging van de crisistoestand passend is. Indien de beoordeling daar aanleiding toe geeft, kan de Commissie aan de Raad voorstellen de crisistoestand te beëindigen.

9. De Raad kan besluiten tot beëindiging van de voorzieningscrisistoestand door middel van een uitvoeringshandeling van de Raad.

10. Tijdens de crisistoestand roept de Commissie, op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, indien nodig buitengewone vergaderingen van het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie bijeen. De lidstaten werken nauw samen met de Commissie, brengen haar tijdig op de hoogte van alle nationale maatregelen van het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie met betrekking tot de desbetreffende toeleveringsketen op defensiegebied, en zorgen voor de coördinatie van deze maatregelen.

11. Na het verstrijken van de periode waarvoor de voorzieningscrisistoestand was geactiveerd of in geval van vroegtijdige beëindiging op grond van lid 8 van dit artikel, houden de overeenkomstig de artikelen 46 en 47 genomen maatregelen onmiddellijk op van toepassing te zijn.

12. De Commissie actualiseert de inventarisatie en de monitoring van de toeleveringsketens op defensiegebied van de Unie op grond van de artikelen 40 en 41, rekening houdend met de ervaring die men in de crisis heeft opgedaan, uiterlijk zes maanden na het verstrijken van de duur van de voorzieningscrisistoestand.

Artikel 45

Bij een voorzieningscrisis te gebruiken instrumentarium voor noodsituaties

1. Wanneer de voorzieningscrisistoestand wordt geactiveerd op grond van artikel 44 en indien dit nodig is om de voorzieningscrisis in de Unie aan te pakken, kan de Commissie de in de artikelen 45 en 46 bedoelde maatregelen nemen onder de daarin vastgelegde voorwaarden.

2. De Commissie moet, na overleg met het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie, de toepassing van de in de artikelen 46 en 47 bedoelde maatregelen beperken tot de in een crisis relevante producten die als gevolg van de voorzieningscrisis worden verstoord of dreigen te worden verstoord. Het gebruik van de in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen is evenredig en beperkt tot wat noodzakelijk is om ernstige verstoringen die van invloed zijn op de toeleveringsketens van de in een crisis relevante producten in de Unie aan te pakken, en moet in het belang van de Unie zijn. Bij het gebruik van die maatregelen wordt voorkomen dat met name kmo’s onevenredige administratieve lasten worden opgelegd.

3. Wanneer de voorzieningscrisistoestand wordt geactiveerd overeenkomstig artikel 44 en indien gepast om de voorzieningscrisis in de Unie aan te pakken, kan het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie passende en doeltreffende noodmaatregelen overwegen en daarover advies verstrekken.

4. De Commissie brengt het Europees Parlement en de Raad regelmatig op de hoogte van alle overeenkomstig lid 1 genomen maatregelen en licht de redenen voor haar actie toe.

5. De Commissie kan, na overleg met het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie, richtsnoeren verstrekken over de invoering en het gebruik van de noodmaatregelen.

Artikel 46

Verzamelen van informatie

1. Wanneer overeenkomstig artikel 44 de leveringscrisistoestand wordt geactiveerd, kan de Commissie de betrokken ondernemingen die bijdragen tot de productie van in een crisis relevante producten die geen defensieproducten zijn, met voorafgaande toestemming van de lidstaten waarin zij zijn gevestigd, verzoeken om binnen een bepaalde termijn informatie te verstrekken over hun productievermogens, hun productiecapaciteit en de huidige primaire verstoringen. De gevraagde informatie blijft beperkt tot wat noodzakelijk is om de aard van de voorzieningscrisis te beoordelen of om mogelijke verzachtende of noodmaatregelen op het niveau van de Unie of op nationaal niveau vast te stellen en te beoordelen. De informatieverzoeken mogen er niet toe leiden dat informatie wordt verstrekt waarvan de openbaarmaking strijdig zou zijn met de wezenlijke veiligheidsbelangen van de lidstaten.

2. Alvorens een verzoek om informatie te versturen, kan de Commissie een facultatief overleg met een representatief aantal relevante ondernemingen organiseren om de passende en evenredige inhoud van een dergelijk verzoek vast te stellen. De Commissie stelt het verzoek om informatie op in overleg met het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie.

3. De Commissie gebruikt beveiligde middelen om het verzoek om informatie te versturen en behandelt alle verkregen informatie overeenkomstig artikel 61. Daartoe delen de nationale bevoegde instanties de Commissie de overeenkomstig artikel 41, lid 5, opgestelde lijst van contactpersonen mee.

4. De Commissie zendt zonder onnodige vertraging een afschrift van het verzoek om informatie aan de nationale bevoegde instantie van de lidstaat op het grondgebied waarvan de productielocatie van de geadresseerde onderneming zich bevindt. Indien de nationale bevoegde instantie daarom verzoekt, zendt de Commissie de van de desbetreffende onderneming verkregen informatie aan haar door overeenkomstig het recht van de Unie.

5. Het verzoek om informatie vermeldt de rechtsgrondslag, beperkt zich tot het strikt noodzakelijke minimum, is evenredig wat betreft de gedetailleerdheid en de omvang van de gegevens en de frequentie van de toegang tot de gevraagde gegevens, houdt rekening met de legitieme doelstellingen van de onderneming en de kosten en inspanningen die noodzakelijk zijn om de gegevens beschikbaar te stellen, en vermeldt de termijn waarbinnen de informatie moet worden verstrekt. Het verzoek vermeldt eveneens de in artikel 55 bedoelde sancties.

6. De eigenaren van de ondernemingen of hun vertegenwoordigers en, in het geval van rechtspersonen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, de krachtens de wet of de statuten tot vertegenwoordiging bevoegde personen verstrekken de gevraagde informatie namens de betrokken onderneming of ondernemersvereniging.

7. Indien een in de Unie gevestigde onderneming vanuit een derde land een verzoek om informatie ontvangt over haar activiteiten met betrekking tot een kritieke toeleveringsketen van de Unie op defensiegebied, informeert zij de Commissie daar tijdig over en op een zodanige wijze dat deze de mogelijkheid krijgt om soortgelijke informatie op te vragen van de onderneming. De Commissie informeert het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie dat er sprake is van een dergelijk verzoek uit een derde land.

8. Indien een onderneming in antwoord op een verzoek uit hoofde van dit artikel onjuiste, onvolledige of misleidende informatie verstrekt of de informatie niet binnen de gestelde termijn verstrekt, wordt haar een geldboete opgelegd overeenkomstig artikel 55, tenzij de onderneming voldoende redenen heeft om de gevraagde informatie niet te verstrekken.

Artikel 47

Als prioritair aangemerkte bestellingen

1. Wanneer overeenkomstig artikel 44 de crisistoestand wordt geactiveerd, kan een lidstaat die, als gevolg van tekorten of ernstige risico’s op tekorten in een kritieke toeleveringsketen van de Unie op defensiegebied, ernstige moeilijkheden ondervindt of zou kunnen ondervinden bij het plaatsen van een bestelling of bij de uitvoering van een opdracht voor de levering van belangrijke defensieproducten, de Commissie verzoeken een onderneming de verplichting op te leggen een bestelling inzake in een crisis relevante producten die geen defensieproducten zijn, te aanvaarden, dan wel met voorrang te behandelen (“als prioritair aangemerkte bestelling”).

2. Naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in lid 1 kan de Commissie, na raadpleging van de lidstaat van vestiging van de betrokken onderneming en met zijn instemming, de betrokken onderneming in kennis stellen van haar voornemen om een als prioritair aangemerkte bestelling op te leggen.

3. De in lid 2 bedoelde kennisgeving bevat informatie over de rechtsgrondslag van het verzoek, details inzake het betrokken product en de betrokken specificaties en hoeveelheden, alsmede het tijdschema en de termijn waarbinnen de bestelling zou moeten worden uitgevoerd, en vermeldt de redenen die het gebruik van de als prioritair aangemerkte bestelling rechtvaardigen.

4. Gerekend vanaf de kennisgeving als bedoeld in lid 2, antwoordt de onderneming de Commissie binnen vijf werkdagen en deelt zij mee of zij de bestelling al dan niet kan aanvaarden. Wanneer de urgentie van de situatie zulks vereist, kan de Commissie, op basis van een motivering van die urgentie, de termijn waarbinnen de onderneming moet antwoorden, verkorten.

5. Indien de onderneming de als prioritair aangemerkte bestelling afwijst, verstrekt zij de Commissie een gedetailleerde motivering van die afwijzing.

6. Indien de onderneming de als prioritair aangemerkte bestelling aanvaardt, wordt de bestelling geacht te zijn aanvaard onder de in de bestelling van de Commissie, in de zin van lid 1, beschreven voorwaarden en is de onderneming hier wettelijk aan gebonden.

7. Indien de onderneming aan welke de kennisgeving is gericht de als prioritair aangemerkte bestelling afwijst, wordt de bestelling geacht te zijn geweigerd. Met inachtneming van de door de onderneming aangevoerde rechtvaardigingen kan de Commissie:

a) de bestelling niet verder doorzetten;

b) de betrokken ondernemingen er bij uitvoeringshandelingen toe verplichten de als prioritair aangemerkte bestelling tegen een billijke en redelijke prijs te aanvaarden of uit te voeren.

8. De Commissie houdt rekening met de bezwaren die de onderneming uit hoofde van lid 7 heeft aangevoerd en motiveert waarom het, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel en de grondrechten van de onderneming uit hoofde van het Handvest van de grondrechten van de Unie, noodzakelijk was de in lid 7, punt b), bedoelde uitvoeringshandeling vast te stellen in het licht van de in lid 1 beschreven omstandigheden.

9. De Commissie vermeldt in de in lid 7, punt b), bedoelde uitvoeringshandeling de rechtsgrondslag van de als prioritair aangemerkte bestelling, stelt de termijn vast waarbinnen de order moet worden uitgevoerd, alsmede het product, de specificaties, het volume en alle andere parameters die in acht moeten worden genomen. De Commissie vermeldt ook de in artikel 55 bedoelde sancties voor niet-naleving van de verplichting.

10. Indien de onderneming de als prioritair aangemerkte bestelling van de Commissie uit hoofde van lid 6 heeft aanvaard of indien de Commissie overeenkomstig lid 7, punt b), een uitvoeringshandeling heeft vastgesteld, geldt dat de als prioritair aangemerkte bestelling:

a) wordt geplaatst tegen een billijke en redelijke prijs, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de alternatieve kosten van de marktdeelnemer bij het vervullen van de als prioritair aangemerkte bestellingen ten opzichte van bestaande contractuele verplichtingen;

a) voorrang heeft op elke privaatrechtelijke of publiekrechtelijke prestatieverplichting, behalve wanneer die rechtstreeks verband houden met militaire orders.

11. Elk conflict tussen een als prioritair aangemerkte bestelling en een maatregel in het kader van een ander prioriteringsmechanisme van de Unie wordt door de Commissie opgelost op basis van een afweging van het algemeen belang.

12. Indien de onderneming overeenkomstig lid 6 heeft ingestemd met de bestelling van de Commissie of wanneer de Commissie overeenkomstig lid 7, lid b), een uitvoeringshandeling heeft vastgesteld, kan de onderneming de Commissie verzoeken de als prioritair aangemerkte bestelling te herzien indien zij van oordeel is dat zulks voldoende gerechtvaardigd is om een van de volgende redenen:

a) indien de onderneming wegens ontoereikende productievermogens of productiecapaciteiten niet in staat is de als prioritair aangemerkte bestelling uit te voeren, zelfs niet wanneer de bestelling met voorrang wordt behandeld;

b) indien aanvaarding van de bestelling een onredelijke economische last zou meebrengen en de onderneming in bijzonder moeilijke omstandigheden zou brengen.

13. De onderneming verstrekt alle relevante en onderbouwde informatie aan de hand waarvan de Commissie de gegrondheid van de aangevoerde bezwaren kan beoordelen.

14. Op basis van het onderzoek van de door de onderneming aangevoerde redenen en bewijzen kan de Commissie, na raadpleging van de lidstaat van vestiging, haar uitvoeringshandeling wijzigen om de onderneming geheel of gedeeltelijk vrij te stellen van haar verplichtingen uit hoofde van dit artikel.

15. Dit artikel laat het gebruik van nationale mechanismen of initiatieven met een gelijkwaardig effect onverlet.

16. Wanneer een in de Unie gevestigde onderneming onderworpen is aan een maatregel van een derde land die een als prioritair aangemerkte bestelling inhoudt, stelt zij de Commissie daarvan in kennis. De Commissie stelt het comité vervolgens in kennis van het bestaan van dergelijke maatregelen.

17. Wanneer een onderneming overeenkomstig lid 6 of lid 7, punt b), een als prioritair aangemerkte bestelling aanvaardt of verplicht is die te aanvaarden en met voorrang te behandelen, wordt zij afgeschermd van contractuele of niet-contractuele aansprakelijkheid in verband met het vervullen van de als prioritair aangemerkte verzoeken. De aansprakelijkheid wordt alleen uitgesloten voor zover de schending van contractuele verplichtingen noodzakelijk was om te voldoen aan de opgelegde prioritering.

18. Wanneer een marktdeelnemer, nadat deze er uitdrukkelijk mee heeft ingestemd of de verplichting opgelegd heeft gekregen om voorrang te geven aan de bestellingen waar de Commissie om heeft verzocht, opzettelijk of door grove nalatigheid niet voldoet aan de verplichting om voorrang te geven aan die bestellingen, wordt hem overeenkomstig artikel 54 een geldboete opgelegd, tenzij de onderneming voldoende redenen heeft om niet te voldoen aan de verplichting om voorrang te geven aan die bestellingen.

19. De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast met de praktische en operationele regelingen voor het werken met als prioritair aangemerkte verzoeken.

20. De in dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 58, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Afdeling 4

Veiligheidsgerelateerde voorzieningscrisistoestand

Artikel 48

Activering van de voorzieningscrisistoestand

1. Een veiligheidsgerelateerde voorzieningscrisis wordt geacht zich voor te doen indien:

a) een veiligheidscrisis is ontstaan of geacht wordt te zijn ontstaan;

b) er sprake is van ernstige verstoringen van de levering van producten of van ernstige belemmeringen voor de handel in defensieproducten binnen de Unie die leiden tot aanzienlijke tekorten aan defensieproducten of aan de bijbehorende halffabricaten of grondstoffen of verwerkte materialen.

2. Wanneer zich een veiligheidsgerelateerde voorzieningscrisis voordoet, of wanneer de Commissie of het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie kennis krijgen van een mogelijke veiligheidsgerelateerde voorzieningscrisis overeenkomstig artikel 43, beoordeelt de Commissie, ondersteund door de hoge vertegenwoordiger, of aan de voorwaarden van lid 1 van dit artikel is voldaan. Bij die beoordeling wordt rekening gehouden met de mogelijke positieve en negatieve effecten en gevolgen van de veiligheidsgerelateerde voorzieningscrisistoestand voor de toeleveringsketens op defensiegebied van de Unie. Indien die beoordeling concrete en betrouwbare aanwijzingen oplevert, kan de Commissie de Raad voorstellen de veiligheidsgerelateerde voorzieningscrisistoestand te activeren.

3. De Raad kan, op voorstel van de Commissie en met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, een uitvoeringshandeling vaststellen om de veiligheidsgerelateerde voorzieningscrisistoestand te activeren wanneer dat passend is om de crisis aan te pakken, rekening houdend met de noodzaak om een hoog niveau van veiligheid van de Unie, de lidstaten en de burgers van de Unie te waarborgen.

4. De Raad stelt in de uitvoeringshandeling tot activering van de veiligheidsgerelateerde voorzieningscrisistoestand vast welke van de in de artikelen 49 tot en met 54 genoemde maatregelen passen bij de crisis, rekening houdend met de noodzaak om een hoog niveau van veiligheid van de Unie, de lidstaten en de burgers van de Unie te waarborgen, en welke maatregelen derhalve moeten worden geactiveerd.

5. De veiligheidsgerelateerde voorzieningscrisistoestand wordt voor een periode van maximaal twaalf maanden geactiveerd. Uiterlijk drie weken voor het verstrijken van de periode waarvoor de veiligheidsgerelateerde voorzieningscrisistoestand was geactiveerd, dient de Commissie, ondersteund door de hoge vertegenwoordiger, bij de Raad een verslag in waarin wordt beoordeeld of die periode moet worden verlengd. In het verslag analyseert de Commissie met name de veiligheidssituatie en de economische gevolgen van de veiligheidscrisis in de Unie als geheel en in de lidstaten, alsook de impact van de eerder uit hoofde van deze verordening geactiveerde maatregelen.

6. Indien uit de in lid 4 bedoelde beoordeling blijkt dat het passend is de periode waarvoor de veiligheidsgerelateerde voorzieningscrisistoestand geactiveerd is, te verlengen, kan de Commissie bij de Raad een voorstel tot verlenging indienen waarin aangegeven wordt welke van de maatregelen geschikt zijn om te verlengen. De verlenging mag maximaal zes maanden bedragen. De Raad kan, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, herhaaldelijk besluiten om de periode waarvoor de veiligheidsgerelateerde voorzieningscrisistoestand geactiveerd is, te verlengen, wanneer dat passend is om de crisis aan te pakken, rekening houdend met de noodzaak om een hoog niveau van veiligheid van de Unie, de lidstaten en de Europese burgers te waarborgen.

7. De Commissie kan, na raadpleging van het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie, de Raad voorstellen een uitvoeringshandeling vast te stellen waarbij in aanvulling op eventueel reeds geactiveerde maatregelen nog andere van de in de artikelen 49 tot en met 54 opgenomen maatregelen worden geactiveerd, of waarbij die maatregelen juist weer worden gedeactiveerd, al naargelang wat passend is om de crisis aan te pakken, rekening houdend met de noodzaak om een hoog niveau van veiligheid van de Unie, de lidstaten en de burgers van de Unie te waarborgen.

8. Na het verstrijken van de periode waarvoor de veiligheidsgerelateerde voorzieningscrisistoestand is geactiveerd, zijn de overeenkomstig de artikelen 49 tot en met 54 genomen maatregelen niet langer van toepassing.

Bij de voorbereiding en uitvoering van de in de artikelen 49 tot en met 54 genoemde maatregelen handelt de Commissie waar mogelijk in nauwe samenwerking met het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie, dat voorziet in tijdige adviezen. De Commissie stelt het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie in kennis van de genomen maatregelen.

9. Wanneer de veiligheidsgerelateerde voorzieningscrisistoestand is geactiveerd, kan de Commissie de in de artikelen 46 en 47 bedoelde maatregelen nemen, onder de daarin en in artikel 45 vastgestelde voorwaarden.

Artikel 49

Verzamelen van informatie

Wanneer de Raad deze maatregel overeenkomstig artikel 48, lid 4, activeert, kan de Commissie de in artikel 46 bedoelde maatregel nemen met betrekking tot defensieproducten, overeenkomstig de aldaar vastgestelde voorwaarden.

Artikel 50

Prioritering van defensieproducten (als prioritair aangemerkte verzoeken)

1. Wanneer de Raad deze maatregel overeenkomstig artikel 48, lid 4, activeert, kan een lidstaat die, als gevolg van tekorten of ernstige risico’s op tekorten aan in een crisis relevante producten, ernstige moeilijkheden ondervindt of zou kunnen ondervinden bij het plaatsen van een bestelling of bij de uitvoering van een opdracht voor de levering van defensieproducten, indien deze moeilijkheden de veiligheid van de Unie en van haar lidstaten kunnen ondermijnen, de Commissie verzoeken een onderneming de verplichting op te leggen bepaalde bestellingen inzake in een crisis relevante producten, te aanvaarden, dan wel met voorrang te behandelen (“als prioritair aangemerkte verzoeken”). Deze verzoeken mogen alleen betrekking hebben op defensieproducten.

2. Naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in lid 1 kan de Commissie, na raadpleging van de lidstaat van vestiging van de betrokken onderneming en met zijn voorafgaande instemming, de onderneming ertoe verplichten de als prioritair aangemerkte verzoeken te aanvaarden. In het verzoek van de Commissie wordt uitdrukkelijk vermeld dat het de marktdeelnemer vrijstaat het verzoek af te wijzen.

3. Indien de onderneming waaraan het in lid 1 bedoelde verzoek is gericht, het verzoek om voorrang te geven aan de verzoeken uitdrukkelijk heeft aanvaard, stelt de Commissie, na raadpleging van de lidstaat van vestiging van de betrokken onderneming en met zijn voorafgaande instemming, een uitvoeringshandeling vast die voorziet in:

a) de rechtsgrondslag van de als prioritair aangemerkte verzoeken waaraan de onderneming moet voldoen;

b) de in een crisis relevante producten waarvoor het als prioritair aangemerkte verzoek geldt en de hoeveelheden die daarvan moeten worden geleverd;

c) de termijnen waarbinnen het als prioritair aangemerkte verzoek moet worden afgehandeld;

d) de begunstigden van het als prioritair aangemerkte verzoek, en

e) de vrijstelling van contractuele aansprakelijkheid onder de in lid 5 vastgestelde voorwaarden.

4. De als prioritair aangemerkte verzoeken worden geplaatst tegen een billijke en redelijke prijs, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de alternatieve kosten van de marktdeelnemer bij het vervullen van de als prioritair aangemerkte verzoeken ten opzichte van bestaande contractuele verplichtingen. De als prioritair aangemerkte verzoeken hebben voorrang op alle eerdere private of publieke contractuele verplichtingen met betrekking tot de producten waarop het als prioritair aangemerkte verzoek van toepassing is, uit hoofde van het privaat- of publiekrecht.

5. De marktdeelnemer op wie dat als prioritair aangemerkte verzoek betrekking heeft, is niet aansprakelijk voor de niet-nakoming van contractuele verplichtingen die onder het recht van een lidstaat vallen, indien:

a) de niet-nakoming van contractuele verplichtingen strikt noodzakelijk is voor de naleving van de vereiste prioritering;

b) de in lid 3 bedoelde uitvoeringshandeling is nageleefd en

c) het als prioritair aangemerkte verzoek niet alleen werd aanvaard om ten onrechte een eerdere prestatieverplichting te vermijden.

6. Wanneer een marktdeelnemer, nadat deze er uitdrukkelijk mee heeft ingestemd om voorrang te geven aan de bestellingen waar de Commissie om heeft verzocht, opzettelijk of door grove nalatigheid niet voldoet aan de verplichting om voorrang te geven aan die bestellingen, wordt hem overeenkomstig artikel 55 een geldboete opgelegd, tenzij de onderneming voldoende redenen heeft om niet te voldoen aan de verplichting om voorrang te geven aan die bestellingen.

7. Dit artikel laat het gebruik van nationale mechanismen of initiatieven met een gelijkwaardig effect onverlet.

8. Wanneer een in de Unie gevestigde onderneming onderworpen is aan een maatregel van een derde land die een als prioritair aangemerkt verzoek inhoudt, stelt zij de Commissie daarvan in kennis. De Commissie stelt het comité vervolgens in kennis van het bestaan van dergelijke maatregelen.

9. De in lid 3 bedoelde uitvoeringshandeling wordt overeenkomstig de in artikel 58, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 51

Overdrachten van defensieproducten binnen de EU

1. Wanneer de Raad deze maatregel overeenkomstig artikel 48, lid 4, activeert, en onverminderd Richtlijn 2009/43/EG en de prerogatieven van de lidstaten uit hoofde van die richtlijn, zorgen de lidstaten ervoor dat aanvragen in verband met overdrachten binnen de EU efficiënt en tijdig worden verwerkt. Daartoe zorgen alle betrokken nationale autoriteiten ervoor dat de behandeling van een aanvraag niet langer dan twee werkdagen in beslag neemt.

2. Overdrachten van in een crisis relevante producten kunnen niet worden aangemerkt als gevoelig in de zin van artikel 4, lid 8, van Richtlijn 2009/43/EG.

3. De lidstaten leggen geen beperkingen op aan de overdracht binnen de Unie van defensiegerelateerde producten zoals gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 2009/43/EG. Indien de lidstaten dergelijke beperkingen opleggen om redenen van veiligheid of defensie, gebeurt dat alleen als die beperkingen:

a) transparant zijn, dat wil zeggen in openbare verklaringen en documenten zijn vastgelegd;

b) naar behoren gemotiveerd zijn, dat wil zeggen dat de achterliggende redenen en het verband met veiligheid of defensie gespecificeerd moeten worden;

c) evenredig zijn, dat wil zeggen dat zij niet verder gaan dan wat strikt noodzakelijk is;

d) relevant en specifiek zijn, dat wil zeggen dat een beperking specifiek moet gelden voor een defensiegerelateerd product of een categorie defensiegerelateerde producten;

e) niet discriminerend zijn.

Artikel 52

Steun voor innovatieacties op defensiegebied in verband met noodgevallen

Wanneer de Raad deze maatregel overeenkomstig artikel 48, lid 4, activeert, worden innovatieacties in verband met een van de volgende activiteiten geacht subsidiabel te zijn uit hoofde van het programma zoals bedoeld in hoofdstuk II:

a) activiteiten die gericht zijn op snelle aanpassing en wijziging van civiele producten voor defensietoepassingen;

b) activiteiten die gericht zijn op een zeer sterke verkorting van de leveringstermijn van defensieproducten;

c) activiteiten die gericht zijn op een aanzienlijke vereenvoudiging van de technische specificaties van defensieproducten om de massaproductie ervan mogelijk te maken;

d) activiteiten die gericht zijn op een aanzienlijke vereenvoudiging van het productieproces van defensieproducten om de massaproductie ervan mogelijk te maken.

Artikel 53

Certificering in een veiligheidsgerelateerde voorzieningscrisistoestand

1. Wanneer de Raad deze maatregel overeenkomstig artikel 48, lid 4, activeert, zorgen de lidstaten ervoor dat de administratieve procedures in verband met de certificering en, indien nodig, technische aanpassingen zo snel mogelijk worden verwerkt, conform hun toepasselijke nationale wet- en regelgeving.

2. Indien het nationale recht een dergelijke status erkent, wordt aan certificering van in een crisis relevante defensieproducten de hoogst mogelijke status van nationaal belang verleend.

3. Wanneer deze maatregel wordt geactiveerd, worden in een lidstaat gecertificeerde defensieproducten geacht ook in een andere lidstaat te zijn gecertificeerd, zonder dat zij aan aanvullende controles worden onderworpen.

4. De in artikel 48, lid 3, bedoelde uitvoeringshandeling van de Raad kan preciezere bepalingen inzake de werkingssfeer van deze maatregel bevatten.

5. Deze maatregel doet geen afbreuk aan de wezenlijke veiligheidsbelangen van de lidstaten.

Artikel 54

Nationale versnelde procedures voor het verlenen van vergunningen

1. Wanneer de Raad deze maatregel overeenkomstig artikel 48, lid 4, activeert en indien het nationale recht een dergelijke status erkent, wordt aan de planning, de bouw en de exploitatie van productiefaciliteiten voor in een crisis relevante producten de hoogst mogelijke status van nationaal belang verleend, en worden deze activiteiten navenant behandeld in het kader van vergunningsprocedures, met inbegrip van procedures met betrekking tot milieubeoordelingen, alsook, indien het nationale recht daarin voorziet, in het kader van de ruimtelijke ordening.

2. De leveringszekerheid van defensieproducten kan worden beschouwd als een dwingende reden van groot openbaar belang in de zin van artikel 6, lid 4, en artikel 16, lid 1, punt c), van Richtlijn 92/43/EEG en van hoger openbaar belang in de zin van artikel 4, lid 7, van Richtlijn 2000/60. Daarom kunnen de planning, de bouw en de exploitatie van desbetreffende productiefaciliteiten worden beschouwd als zijnde van hoger openbaar belang, mits aan de overige voorwaarden van deze bepalingen is voldaan.


Afdeling 5

Sancties

Artikel 55

Sancties

1. De Commissie kan, door middel van een uitvoeringshandeling, aan ondernemingen of verenigingen, met inbegrip van hun eigenaren of vertegenwoordigers, aan welke de in de artikelen 46 en 48 bedoelde maatregelen voor het verzamelen van informatie gericht zijn, of op welke een van de verplichtingen rust om de Commissie in kennis te stellen van een verplichting vanuit een derde land, uit hoofde van artikel 47, lid 16, en artikel 50, lid 8, dan wel om voorrang te geven aan de productie van in een crisis relevante producten, uit hoofde van artikel 47 of artikel 49, indien zij dit noodzakelijk en evenredig acht:

a) geldboeten van ten hoogste 300 000 EUR opleggen wanneer opzettelijk of door grove nalatigheid onjuiste, onvolledige of misleidende informatie is verstrekt in antwoord op een verzoek overeenkomstig de artikelen 46 en 48, of de inlichtingen niet binnen de gestelde termijn zijn verstrekt;

b) geldboeten van ten hoogste 150 000 EUR opleggen wanneer opzettelijk of door grove nalatigheid niet is voldaan aan de verplichting om de Commissie in kennis te stellen van een verplichting vanuit een derde land uit hoofde van artikel 47, lid 16, en artikel 50, lid 8;

c) dwangsommen van ten hoogste 1,5 % van de gemiddelde dagelijkse omzet in het voorafgaande boekjaar voor elke werkdag waarin opzettelijk of door grove nalatigheid niet is voldaan aan de verplichting uit hoofde van artikel 47 om prioriteit te verlenen aan de productie van in een crisis relevante producten, met ingang van de datum die is vastgesteld in het besluit waarbij de als prioritair aangemerkte bestelling is geplaatst. Indien de betrokken onderneming een kmo is, bedragen de opgelegde dwangsommen niet meer dan 0,5 % van de gemiddelde dagelijkse omzet in het voorafgaande boekjaar;

d) geldboeten van ten hoogste 300 000 EUR opleggen wanneer opzettelijk of door grove nalatigheid niet is voldaan aan de verplichting tot het verlenen van prioriteit aan de productie van in een crisis relevante producten uit hoofde van artikel 49.

2. Alvorens een besluit op grond van lid 1 van dit artikel te nemen, stelt de Commissie de betrokken ondernemingen en verenigingen, met inbegrip van hun eigenaren of vertegenwoordigers, in de gelegenheid te worden gehoord overeenkomstig artikel 56. Om te bepalen of geldboeten of dwangsommen noodzakelijk en evenredig zijn houdt zij rekening met alle naar behoren gemotiveerde redenen die zij hebben aangevoerd.

3. De in dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 58, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

4. Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete of de dwangsom houdt de Commissie rekening met de aard, de ernst en de duur van de inbreuk, ook in gevallen van niet-naleving van de in artikel 47 vastgelegde verplichting om een als prioritair aangemerkte bestelling te aanvaarden en daaraan voorrang te geven, en met de vraag of de ondernemingen of de verenigingen, met inbegrip van hun eigenaren of vertegenwoordigers als bedoeld in lid 1, de als prioritair aangemerkte bestelling ten dele heeft voldaan.

5. De boetes vormen externe bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement voor het programma en het instrument voor steun aan Oekraïne.

Artikel 56

Recht om te worden gehoord voor het opleggen van geldboeten en dwangsommen

1. Alvorens een besluit op grond van artikel 55 vast te stellen, ziet de Commissie erop toe dat de betrokken ondernemingen en verenigingen, met inbegrip van hun eigenaren of vertegenwoordigers, in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken over:

a) de voorlopige bevindingen van de Commissie, met inbegrip van alle zaken waartegen de Commissie bezwaren heeft gemaakt;

b) de maatregelen die de Commissie eventueel voornemens is te nemen in het licht van de voorlopige bevindingen als bedoeld in punt a) van dit lid.

2. De betrokken ondernemingen en verenigingen, met inbegrip van hun eigenaren of vertegenwoordigers, kunnen hun opmerkingen over de voorlopige bevindingen van de Commissie indienen binnen een termijn die de Commissie in haar voorlopige bevindingen vaststelt en die niet minder dan 14 werkdagen bedraagt.

3. De Commissie legt de geldboeten of dwangsommen uitsluitend op op basis van punten van bezwaar waarover de betrokken ondernemingen en verenigingen, met inbegrip van hun eigenaren of vertegenwoordigers, opmerkingen hebben kunnen maken.

4. Wanneer de Commissie de betrokken ondernemingen en verenigingen, met inbegrip van hun eigenaren of vertegenwoordigers, in kennis heeft gesteld van haar voorlopige bevindingen als bedoeld in lid 1), verleent zij desgevraagd toegang tot het dossier van de Commissie volgens de voorwaarden van een overeengekomen inzageverlening, onder voorbehoud van het rechtmatige belang van de ondernemingen bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen of dat van personen bij de bescherming van bedrijfsgeheimen of andere vertrouwelijke informatie. Het recht tot inzage van het dossier geldt niet voor vertrouwelijke inlichtingen en interne documenten van de Commissie of de autoriteiten van de lidstaten. Met name geldt het recht tot inzage niet voor de correspondentie tussen de Commissie en de autoriteiten van de lidstaten. Niets in dit lid belet de Commissie om voor het bewijs van een inbreuk noodzakelijke inlichtingen bekend te maken of te gebruiken.

Hoofdstuk V

Governance, evaluatie en controle

Artikel 57

Comité voor paraatheid van de defensie-industrie

1. Hierbij wordt het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie opgericht.

2. De algemene taak van het comité bestaat erin de Commissie bij te staan en te voorzien van advies en aanbevelingen op grond van deze verordening, en met name van hoofdstuk IV [Voorzieningszekerheid].

3. Teneinde de Commissie bij te staan bij de uitvoering van de in hoofdstuk II bedoelde maatregelen, helpt het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie haar bij het identificeren van prioritaire financieringsgebieden, rekening houdend met de prioriteiten inzake defensievermogens die de lidstaten gezamenlijk zijn overeengekomen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB), en met name in het kader van het vermogensontwikkelingsplan.

4. De Commissie zorgt voor een regelmatige informatiestroom naar het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie over geplande of reeds genomen maatregelen in verband met de activering van de voorzieningscrisistoestand of de veiligheidsgerelateerde voorzieningscrisistoestand. De Commissie verstrekt de nodige informatie via een beveiligd IT-systeem.

5. Voor de toepassing van de voorzieningscrisistoestand als bedoeld in artikel 44, verleent het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie de Commissie ondersteuning bij de volgende taken:

a) analyseren van door de lidstaten of de Commissie verzamelde crisisrelevante informatie;

b) beoordelen of aan de criteria voor activering of deactivering van de voorzieningscrisistoestand is voldaan;

c) verstrekken van richtsnoeren voor de uitvoering van de geselecteerde maatregelen in reactie op voorzieningscrises op het niveau van de Unie;

d) evalueren van nationale crisismaatregelen;

e) faciliteren van het uitwisselen en delen van informatie, onder meer met andere crisisrelevante organen op het niveau van de Unie, alsook in voorkomend geval derde landen, in het bijzonder ontwikkelingslanden, en internationale organisaties.

6. Voor de toepassing van de veiligheidsgerelateerde voorzieningscrisistoestand als bedoeld in artikel 48, vervult het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie de volgende taken:

a) vergemakkelijken van gecoördineerd optreden door de Commissie en de lidstaten;

b) vaststellen van adviezen en richtsnoeren, met inbegrip van specifieke responsmaatregelen, voor de lidstaten teneinde de tijdige beschikbaarheid en levering van in een crisis relevante producten te waarborgen;

c) bijstand verlenen en adviseren inzake de activering van maatregelen als bedoeld in de artikelen 49 tot en met 54;

d) een forum bieden voor de coördinatie van de acties van de Raad, de Commissie en andere relevante organen van de Unie.

7. Het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie bestaat uit vertegenwoordigers van de Commissie, de hoge vertegenwoordiger en het hoofd van het Europees Defensieagentschap, de lidstaten en geassocieerde landen. Elke lidstaat of elk geassocieerd land wijst één vertegenwoordiger en één plaatsvervanger aan. Het comité wordt voor de uitvoering van de in deze verordening vastgestelde taken voorgezeten door de Commissie. Het secretariaat van het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie wordt verzorgd door de Commissie.

8. Het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie komt bijeen wanneer de situatie dat vereist, op verzoek van de Commissie of een lidstaat of een geassocieerd land. Het stelt zijn reglement van orde vast op grond van een voorstel van de Commissie.

9. Het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie kan op verzoek van de Commissie of op eigen initiatief adviezen uitbrengen. Het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie streeft ernaar oplossingen te vinden die de ruimst mogelijke steun genieten.

10. Het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie nodigt ten minste eenmaal per jaar vertegenwoordigers van nationale brancheorganisaties in de defensiesector en geselecteerde vertegenwoordigers van de industrie uit, rekening houdend met de noodzaak om te zorgen voor een evenwichtige geografische vertegenwoordiging (gestructureerde dialoog met de defensie-industrie). Wanneer de in artikel 44 bedoelde voorzieningscrisistoestand of de in artikel 48 bedoelde veiligheidsgerelateerde voorzieningscrisistoestand is geactiveerd, nodigt het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie hooggeplaatste vertegenwoordigers van de industrie uit om in een bijzondere configuratie bijeen te komen teneinde kwesties in verband met in een crisis relevante producten te bespreken.

11. Het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie nodigt de vertegenwoordigers van andere crisisrelevante organen op het niveau van de Unie als waarnemers uit voor de desbetreffende vergaderingen van het comité.

12. Het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie nodigt, in voorkomend geval en met name met het oog op acties ter versterking van de Oekraïense DTIB, overeenkomstig zijn reglement van orde en met inachtneming van de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten, een vertegenwoordiger van Oekraïne uit om als waarnemer vergaderingen bij te wonen.

13. De Commissie zorgt voor transparantie en biedt alle leden van het comité gelijke toegang tot informatie, zodat het besluitvormingsproces de situatie en de behoeften van alle lidstaten weerspiegelt.

14. De Commissie kan, op eigen initiatief of op voorstel van het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie, op ad-hocbasis werkgroepen oprichten om het Comité voor paraatheid van de defensie-industrie te ondersteunen bij zijn werkzaamheden met het oog op het onderzoeken van specifieke kwesties op basis van de in lid 1 bedoelde taken. De lidstaten wijzen deskundigen aan voor de werkgroepen.

15. De Commissie richt een werkgroep inzake wettelijke, regelgevende en administratieve belemmeringen op. De doelstellingen van deze werkgroep zijn om:

a) bestaande of potentiële juridische, regelgevende en administratieve belemmeringen op internationaal, EU- en nationaal niveau in kaart te brengen voor de verwezenlijking van de in artikel 4 genoemde doelstellingen;

b) mogelijke oplossingen en/of verzachtende maatregelen in kaart te brengen als antwoord op vastgestelde belemmeringen.

Artikel 58

Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Het EDA wordt uitgenodigd om de vergaderingen van het comité bij te wonen als waarnemer, teneinde zijn standpunten kenbaar te maken en zijn deskundigheid te delen. De EDEO wordt eveneens uitgenodigd om bijstand te verlenen bij de werkzaamheden van het comité.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4. Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 59

Kaderovereenkomst EU – UA

1. De Commissie sluit een kaderovereenkomst met Oekraïne voor de uitvoering van de in deze verordening vastgestelde acties die betrekking hebben op Oekraïne of in Oekraïne gevestigde juridische entiteiten die middelen van de Unie ontvangen.

2. De met Oekraïne gesloten kaderovereenkomst, in haar geheel beschouwd, en de opdrachten en overeenkomsten die zijn gesloten met in Oekraïne gevestigde juridische entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, waarborgen dat aan de in artikel 129 van het Financieel Reglement vastgestelde verplichtingen kan worden voldaan.

3. In de kaderovereenkomst worden de verplichtingen vastgelegd van de Oekraïense autoriteiten en organen waaraan taken tot uitvoering van de begroting zijn toevertrouwd, om alle nodige maatregelen te nemen, ook van wettelijke, regelgevende en administratieve aard, teneinde de beginselen van goed financieel beheer, transparantie en non-discriminatie te eerbiedigen, de zichtbaarheid van het optreden van de Unie bij het beheer van de middelen van de Unie te waarborgen, de passende controle- en auditverplichtingen na te komen en de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden op zich te nemen, en de financiële belangen van de Unie te beschermen, met name door middel van gedetailleerde bepalingen inzake:

a) de activiteiten in verband met controle, toezicht, monitoring, evaluatie, rapportage en audit van financiering door de Unie uit hoofde van het programma, alsmede onderzoeken, fraudebestrijdingsmaatregelen en samenwerking;

b) regels inzake belastingen, rechten en heffingen overeenkomstig artikel 27, leden 9 en 10, van Verordening (EU) 2021/947;

c) het recht van de Commissie om, gedurende de hele projectcyclus, toezicht te houden op de activiteiten uit hoofde van deze verordening die door de in Oekraïne gevestigde juridische entiteiten worden uitgevoerd, waaronder ook die met betrekking tot de samenwerking voor gezamenlijke aanbestedingen, om daar in voorkomend geval aan deel te nemen als waarnemer en om aanbevelingen te doen ter verbetering van dergelijke activiteiten, en de toezegging van de Oekraïense autoriteiten om hun uiterste best te doen dergelijke aanbevelingen van de Commissie uit te voeren en over die uitvoering verslag uit te brengen;

d) de in de artikel 64, lid 2, bedoelde verplichtingen, met inbegrip van nauwkeurige regels en een tijdschema voor het verzamelen van gegevens door Oekraïne en toegang voor de Commissie en OLAF;

e) de bescherming van veiligheidsbelangen, met inbegrip van een niveau van bescherming van gerubriceerde informatie en vertrouwelijkheid dat gelijkwaardig is aan het niveau waarin de artikelen 59 en 60 voorzien;

f) bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens.

4. De financiering wordt pas aan Oekraïne toegekend nadat de kaderovereenkomst in werking is getreden en de partijen de acties hebben uitgevoerd die nodig zijn om de daarin vastgestelde eisen uit te voeren.

Artikel 60

Toepassing van de regelgeving inzake gerubriceerde informatie

1. De herkomst van nieuwe gerubriceerde informatie die bij de uitvoering van de in artikel 11 vermelde subsidiabele acties wordt gegenereerd, valt onder de verantwoordelijkheid van de deelnemende lidstaten, die het toepasselijke beveiligingskader zullen vaststellen overeenkomstig de desbetreffende nationale wetgeving.

2. Een dergelijk beveiligingskader laat onverlet dat de Commissie toegang kan verkrijgen tot de nodige informatie voor de uitvoering van de actie.

3. De Commissie beschermt door haar ontvangen gerubriceerde informatie overeenkomstig de in Besluit (EU, Euratom) 2015/444 en Besluit 2013/488/EU vastgestelde beveiligingsvoorschriften.

4. Het toepasselijke beveiligingskader voor de actie moet worden ingesteld vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst of het contract. De desbetreffende documenten maken integrerend deel uit van de subsidieovereenkomst.

5. De Commissie stelt goedgekeurde en geaccrediteerde bestaande systemen ter beschikking om de uitwisseling van gerubriceerde informatie tussen de Commissie, de hoge vertegenwoordiger/het hoofd van het Agentschap, de lidstaten en geassocieerde landen en, waar passend, met de aanvragers en de ontvangers te vergemakkelijken.

Artikel 61

Vertrouwelijkheid en verwerking van informatie

1. Informatie die naar aanleiding van de toepassing van deze verordening is ontvangen, wordt slechts gebruikt voor het doel waarvoor zij werd gevraagd.

2. De lidstaten, de Commissie en de hoge vertegenwoordiger/het hoofd van het Agentschap waarborgen de bescherming van handels- en bedrijfsgeheimen en andere gevoelige en gerubriceerde informatie die bij de toepassing van deze verordening is verkregen en opgesteld, overeenkomstig het recht van de Unie en het toepasselijke nationale recht.

3. De lidstaten, de Commissie en de hoge vertegenwoordiger/het hoofd van het Agentschap zorgen ervoor dat op grond van deze verordening verstrekte of uitgewisselde gerubriceerde informatie geen lagere rubriceringsgraad krijgt of niet gederubriceerd wordt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opsteller.

4. De Commissie deelt geen informatie op een manier die kan leiden tot de identificatie van een individuele entiteit wanneer het delen van de informatie resulteert in potentiële commerciële of reputatieschade voor die entiteit of in de onthulling van handelsgeheimen.

5. De Commissie behandelt informatie die gegevens van een entiteit of bedrijfsgeheimen bevat op een wijze die niet minder streng is dan de behandeling van gevoelige niet-gerubriceerde informatie, met inbegrip van de toepassing van het “need-to-know”-beginsel en van passende versleutelde omgevingen voor het gebruik en de uitwisseling van gegevens.

Artikel 62

Bescherming van persoonsgegevens

1. Deze verordening doet geen afbreuk aan de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (8) en Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad (9), noch aan de verplichtingen van de Commissie en, in voorkomend geval, van andere instellingen, organen en instanties van de Unie in verband met de verwerking van persoonsgegevens uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (10) bij het vervullen van hun verantwoordelijkheden.

2. Persoonsgegevens worden niet verwerkt of meegedeeld tenzij zulks strikt noodzakelijk is voor de toepassing van deze verordening. In dergelijke gevallen zijn in voorkomend geval de Verordeningen (EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725 van toepassing.

3. Wanneer de verwerking van persoonsgegevens niet strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de in deze verordening vastgestelde mechanismen, worden persoonsgegevens zodanig geanonimiseerd dat de betrokkene niet kan worden geïdentificeerd.

Artikel 63

Audits

Audits naar het gebruik van de bijdrage van de Unie uitgevoerd door personen of entiteiten, met inbegrip van andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen, organen en instanties van de Unie zijn gemachtigd, vormen de basis van de algemene zekerheid in de zin van artikel 127 van het Financieel Reglement. Overeenkomstig artikel 287 VWEU onderzoekt de Europese Rekenkamer de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van de Unie.

Artikel 64

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1. Indien een geassocieerd land aan het programma deelneemt door middel van een krachtens de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of op basis van een ander rechtsinstrument vastgesteld besluit, verleent het geassocieerde land de nodige rechten en toegang aan de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten dergelijke rechten het recht om onderzoeken, met inbegrip van controles en inspecties ter plaatse, uit te voeren als bepaald in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.

2. De in de artikel 59 genoemde overeenkomst voorziet in de verplichtingen van Oekraïne:

a) om passende maatregelen te nemen om fraude, corruptie, belangenconflicten en onregelmatigheden die de financiële belangen van de Unie schaden te voorkomen, op te sporen en te corrigeren, om dubbele financiering te voorkomen en juridische stappen te ondernemen om middelen waaraan geen wettige bestemming is gegeven terug te vorderen;

b) om regelmatig te controleren of de verstrekte financiering naar behoren is gebruikt overeenkomstig alle toepasselijke voorschriften, met name wat betreft het voorkomen, opsporen en corrigeren van fraude, corruptie, belangenconflicten en onregelmatigheden;

c) om een betalingsverzoek uit hoofde van het programma vergezeld te laten gaan van een verklaring dat de middelen zijn gebruikt in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer en voor het beoogde doel en op passende wijze zijn beheerd, met name in overeenstemming met Oekraïense voorschriften aangevuld met internationale normen, inzake het voorkomen, opsporen en corrigeren van onregelmatigheden, fraude, corruptie en belangenconflicten;

d) om de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, in voorkomend geval, het EOM expliciet toe te staan hun in artikel 129, lid 1, van het Financieel Reglement vastgelegde rechten uit te oefenen, bij toepassing van het evenredigheidsbeginsel.

Artikel 65

Informatie, communicatie en publiciteit

1. De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van de middelen en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende en proportionele wijze te informeren.

2. De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma, de op grond van het programma ondernomen acties en de resultaten ervan.

3. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten verband houden met de in artikel 4 bedoelde doelstellingen.

4. De aan het programma toegewezen financiële middelen kunnen bijdragen aan de organisatie van verspreidingsactiviteiten, netwerkevenementen en bewustmakingsactiviteiten, met name om de toeleveringsketens open te stellen teneinde de grensoverschrijdende deelname van kleine en middelgrote ondernemingen te bevorderen.

Artikel 66

Evaluatie

1. Uiterlijk op 30 juni 2027 stelt de Commissie een verslag op met een evaluatie van de uitvoering van de in deze verordening vervatte maatregelen en de resultaten daarvan, alsmede van de mogelijkheid om de toepasbaarheid ervan uit te breiden en te voorzien in financiering, met name in het licht van de ontwikkeling van de beveiligingscontext en van eventuele aanhoudende risico’s in verband met de levering van defensieproducten. Het evaluatieverslag bouwt voort op raadplegingen van de lidstaten en de belangrijkste belanghebbenden.

2. De Commissie legt dit verslag, eventueel vergezeld van relevante wetgevingsvoorstellen, aan het Europees Parlement en de Raad voor.

Artikel 67

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.