Artikelen bij COM(2024)316 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2024)316 - .
document COM(2024)316
datum 23 juli 2024


Hoofdstuk I
Onderwerp, toepassingsgebied en definities

Artikel 1
Onderwerp

Deze verordening versterkt de beveiligingsnormen die gelden voor identiteitskaarten die lidstaten aan hun onderdanen afgeven, en voor verblijfsdocumenten die lidstaten afgeven aan burgers van de Unie en hun familieleden wanneer deze(n) hun recht op vrij verkeer uitoefenen.

Artikel 2
Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op:

a) identiteitskaarten die lidstaten aan hun eigen onderdanen afgeven als bedoeld in artikel 4, lid 3, van Richtlijn 2004/38/EG;

b) verklaringen van inschrijving afgegeven overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2004/38/EG aan burgers van de Unie die langer dan drie maanden in een gastland verblijven en documenten ter staving van duurzaam verblijf op verzoek afgegeven aan burgers van de Unie overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn 2004/38/EG;

c) verblijfskaarten afgegeven overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2004/38/EG aan familieleden van burgers van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en duurzame verblijfskaarten afgegeven overeenkomstig artikel 20 van Richtlijn 2004/38/EG aan familieleden van burgers van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten.

Deze verordening is niet van toepassing op identiteitsdocumenten die tijdelijk worden afgegeven en die een geldigheidsduur van minder dan zes maanden hebben.


Hoofdstuk II
Nationale identiteitskaarten

Artikel 3
Beveiligingsnormen/model/specificaties

1. Identiteitskaarten die lidstaten afgeven, worden geproduceerd in het ID-1-model en bevatten een machineleesbare zone. Zij zijn gebaseerd op de specificaties en de minimumbeveiligingsnormen van ICAO-document 9303 en voldoen aan de bepalingen die zijn opgenomen onder de punten c), d), f) en g) van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1030/2002 zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2017/1954.

2. De gegevenselementen die op de identiteitskaarten worden vermeld voldoen aan de in deel vijf van ICAO-document 9303 vastgelegde specificaties.

In afwijking van de eerste alinea mag het documentnummer in zone I worden vermeld, terwijl de vermelding van het geslacht van een persoon optioneel is.

3. Het document draagt als titel “Identiteitskaart” of een andere goed ingeburgerde benaming in de officiële taal of talen van de afgevende lidstaat, en de woorden “identiteitskaart” in ten minste één andere officiële taal van de Unie.

4. De identiteitskaart bevat, aan de voorzijde, de uit twee letters bestaande landencode van de lidstaat die het document afgeeft, negatief afgedrukt in een door twaalf gele sterren omringde blauwe rechthoek.

5. De identiteitskaart bevat een opslagmedium dat aan de hoogste veiligheidseisen voldoet en dat een gezichtsopname en twee vingerafdrukbeelden van de houder van de kaart bevat, in een digitaal formaat. Voor het verzamelen van biometrische gegevens passen de lidstaten de technische specificaties toe die zijn vastgesteld bij Uitvoeringsbesluit C(2018) 776713 van de Commissie zoals gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit C(2021) 372614 van de Commissie.

6. Het opslagmedium heeft voldoende capaciteit en is voldoende geschikt om de integriteit, de authenticiteit en de vertrouwelijkheid van de gegevens te garanderen. De gegevens zijn contactloos toegankelijk en zijn beveiligd zoals bepaald in Uitvoeringsbesluit C(2018) 7767 zoals gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit C(2021) 3726. De lidstaten wisselen onderling de informatie uit die nodig is voor de authenticatie van het opslagmedium en voor de toegang tot en verificatie van de in lid 5 vermelde biometrische gegevens.

7. Kinderen onder de twaalf jaar kunnen worden vrijgesteld van de verplichting om vingerafdrukken te laten nemen.

Kinderen onder de zes jaar zijn vrijgesteld van de verplichting om vingerafdrukken te laten nemen.

Personen bij wie het nemen van vingerafdrukken fysiek onmogelijk is, worden vrijgesteld van de verplichting om vingerafdrukken te laten nemen.

8. Indien dit noodzakelijk is voor en in verhouding staat tot het nagestreefde doel kunnen de lidstaten bijzonderheden en opmerkingen opnemen voor nationaal gebruik, zoals vereist in overeenstemming met hun nationale bepalingen. De efficiëntie van de minimumbeveiligingsnormen en de grensoverschrijdende compatibiliteit van de identiteitskaarten mogen hierdoor niet worden aangetast.

9. Wanneer de lidstaten een dual interface of een afzonderlijk opslagmedium opnemen in de identiteitskaart, voldoet het aanvullende opslagmedium aan de desbetreffende ISO-normen en interfereert het niet met het in lid 5 genoemde opslagmedium.

10. Wanneer de lidstaten gegevens voor elektronische diensten zoals e‑overheid en e‑business in de identiteitskaart opnemen, zijn dergelijke nationale gegevens fysiek of logisch gescheiden van de in lid 5 genoemde biometrische gegevens.

11. Wanneer de lidstaten aanvullende beveiligingskenmerken opnemen in de identiteitskaarten, mag de grensoverschrijdende compatibiliteit van die identiteitskaarten en de efficiëntie van de minimumbeveiligingsnormen niet afnemen.

Artikel 4
Geldigheidsduur

1. Identiteitskaarten hebben een minimale geldigheidsduur van vijf jaar en een maximale geldigheidsduur van tien jaar.

2. In afwijking van lid 1 kan een lidstaat voorzien in een geldigheidsduur van:

a) minder dan vijf jaar, voor identiteitskaarten die aan minderjarigen worden verstrekt;

b) in uitzonderlijke gevallen, minder dan vijf jaar, voor identiteitskaarten die worden verstrekt aan personen in speciale of anderszins strikt gelimiteerde omstandigheden en waarvan de geldigheidsduur beperkt is in overeenstemming met het Unie- en nationaal recht;

c) meer dan tien jaar, voor identiteitskaarten die worden verstrekt aan personen van zeventig jaar en ouder.

3. Indien er tijdelijk van geen enkele vinger een afdruk kan worden gemaakt om een fysieke reden, kunnen de lidstaten een identiteitskaart afgeven met een geldigheidsduur van twaalf maanden of minder.

Artikel 5
Uitfasering

1. Identiteitskaarten die niet aan de vereisten van artikel 3 voldoen, zijn niet langer geldig bij de einddatum van hun geldigheid of, wanneer dit vroeger valt, uiterlijk op 3 augustus 2031.

2. In afwijking van lid 1:

a) zijn identiteitskaarten die niet aan de minimumbeveiligingsvereisten van deel 2 van ICAO-document 9303 voldoen of die geen functionele MRZ als gedefinieerd in lid 3 bevatten, niet langer geldig bij de einddatum van geldigheid of, wanneer dit vroeger valt, uiterlijk op 3 augustus 2026;

b) zijn identiteitskaarten van personen die op 2 augustus 2021 zeventig jaar of ouder zijn, die aan de minimumbeveiligingsvereisten van deel 2 van ICAO-document 9303 voldoen en die een functionele MRZ als gedefinieerd in lid 3 bevatten, niet langer geldig bij de einddatum van geldigheid.

3. Voor de toepassing van lid 2 wordt onder een functionele MRZ verstaan:

a) een machineleesbare zone die voldoet aan ICAO-document 9303;

b) enige andere machineleesbare zone waarvoor de lidstaat van afgifte de regels bekend maakt die gelden voor het uitlezen en weergeven van de hierin opgenomen informatie.


Hoofdstuk III
Verblijfsdocumenten voor burgers van de unie

Artikel 6
Minimaal te vermelden informatie

Wanneer verblijfsdocumenten door lidstaten worden afgeven aan burgers van de Unie is hierop ten minste het volgende aangegeven:

a) de titel van het document in de officiële talen of talen van de betrokken lidstaat en in ten minste één andere officiële taal van de Unie;

b) een duidelijke vermelding dat het document is afgegeven aan een burger van de Unie in overeenstemming met Richtlijn 2004/38/EG;

c) het documentnummer;

d) de naam (achternaam en voornaam/voornamen) van de houder;

e) de geboortedatum van de houder;

f) de informatie die moet worden opgenomen in registratiecertificaten en documenten ter staving van duurzaam verblijf, die worden afgegeven in overeenstemming met respectievelijk de artikelen 8 en 19 van Richtlijn 2004/38/EG;

g) de afgevende autoriteit;

h) aan de voorzijde, de uit twee letters bestaande landencode van de lidstaat die het document afgeeft, negatief afgedrukt in een door twaalf gele sterren omringde blauwe rechthoek.

Indien een lidstaat besluit om vingerafdrukken af te nemen, is artikel 3, lid 7, van dienovereenkomstige toepassing.


Hoofdstuk IV
Verblijfskaart voor familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten

Artikel 7
Uniform model

1. Wanneer lidstaten verblijfskaarten afgeven aan familieleden van burgers van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, gebruiken zij hetzelfde model als dat wat is vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1030/2002 zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2017/1954 en ten uitvoer gelegd bij Uitvoeringsbesluit C(2018) 7767 zoals gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit C(2021) 3726.

2. In afwijking van lid 1 heeft een kaart als titel respectievelijk, “Verblijfskaart” of “Kaart duurzaam verblijf”. De lidstaten geven aan dat deze documenten zijn afgegeven aan een familielid van een burger van de Unie overeenkomstig Richtlijn 2004/38/EG. Hiertoe gebruiken de lidstaten de gestandaardiseerde code “Familielid EU Art 10 RL 2004/38/EG” of “Familielid EU Art 20 RL 2004/38/EG” in gegevensveld , als bedoeld in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1030/2002 zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2017/1954.

3. De lidstaten mogen gegevens voor nationaal gebruik invoeren overeenkomstig het nationale recht. Wanneer lidstaten dergelijke gegevens invoeren en opslaan, nemen zij de voorwaarden in acht die zijn vastgesteld in artikel 4, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2017/1954.

Artikel 8
Uitfasering van bestaande verblijfskaarten

1. Verblijfskaarten van familieleden van burgers van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat hebben, die niet aan de vereisten van artikel 7 voldoen, zijn niet langer geldig bij de einddatum van geldigheid of, wanneer dit vroeger valt, uiterlijk op 3 augustus 2026.

2. In afwijking van lid 1 zijn verblijfskaarten van familieleden van burgers van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat hebben, die niet aan de minimumbeveiligingsvereisten van deel 2 van ICAO-document 9303 voldoen of die geen functionele MRZ die voldoet aan deel 3 van ICAO-document 9303 bevatten, ongeldig.


Hoofdstuk V
Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 9
Contactpunt

1. Elke lidstaat wijst voor de toepassing van deze verordening ten minste één centrale autoriteit als contactpunt aan. Wanneer een lidstaat meer dan een centrale autoriteit heeft aangewezen, geeft hij aan welke van deze autoriteiten als contactpunt voor de tenuitvoerlegging van deze verordening zal fungeren. De lidstaat deelt de naam van die autoriteit aan de Commissie en aan de overige lidstaten mee. Indien een lidstaat de door hem aangewezen autoriteit verandert, stelt hij de Commissie en de overige lidstaten daarvan in kennis.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de contactpunten bekend zijn met de relevante informatie- en ondersteuningsdiensten op Unieniveau, die zijn opgenomen in één digitale toegangspoort als bedoeld in Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad15, en in staat zijn met deze diensten samen te werken.

Artikel 10
Verzameling van biometrische gegevens

1. De biometrische gegevens worden uitsluitend verzameld door gekwalificeerd en naar behoren gemachtigd personeel dat door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van identiteitskaarten of verblijfskaarten, is aangewezen met als doel te worden geïntegreerd in het in artikel 3, lid 5, voor identiteitskaarten, en artikel 7, lid 1, voor verblijfskaarten bedoelde opslagmedium dat aan de hoogste veiligheidseisen voldoet. Bij wijze van afwijking op de eerste zin worden vingerafdrukken uitsluitend verzameld door gekwalificeerd en naar behoren gemachtigd personeel van deze autoriteiten, behalve in het geval van aanvragen die zijn ingediend bij de diplomatieke of consulaire autoriteiten van de lidstaat.

Om te waarborgen dat de biometrische gegevens consistent zijn met de identiteit van de aanvrager, verschijnt de aanvrager tijdens het proces van afgifte voor iedere aanvraag ten minste een maal in persoon.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat passende en doeltreffende procedures voor de verzameling van biometrische gegevens zijn vastgesteld en dat procedures stroken met de rechten en beginselen zoals verankerd in het Handvest, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind.

Wanneer zich moeilijkheden voordoen bij het verzamelen van biometrische gegevens, zorgen de lidstaten ervoor dat passende procedures voorhanden zijn om de waardigheid van de betrokken persoon te eerbiedigen.

3. Tenzij dit met het oog op verwerking in overeenstemming met het Unie- en nationaal recht vereist is, worden biometrische gegevens die met het oog op de personalisering van identiteitskaarten of verblijfsdocumenten worden opgeslagen, op een zeer veilige manier bewaard en slechts tot de datum waarop het document wordt afgehaald en in geen geval langer dan 90 dagen na de dag van afgifte van het document. Na deze periode worden deze biometrische gegevens onmiddellijk gewist en vernietigd.

Artikel 11
Bescherming van persoonsgegevens en aansprakelijkheid

1. Onverminderd Verordening (EU) 2016/679 dragen de lidstaten zorg voor de beveiliging, integriteit, authenticiteit en vertrouwelijkheid van de voor de toepassing van deze verordening verzamelde en opgeslagen gegevens.

2. Voor de toepassing van deze verordening worden de voor de afgifte van identiteitskaarten en verblijfsdocumenten verantwoordelijke autoriteiten beschouwd als de verwerkingsverantwoordelijke als bedoeld in artikel 4, lid 7, van Verordening (EU) 2016/679 en zijn zij verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat toezichthoudende autoriteiten hun taken als bedoeld in Verordening (EU) 2016/679 volledig kunnen vervullen, en onder meer toegang hebben tot alle persoonsgegevens en alle vereiste informatie, evenals toegang tot alle bedrijfsruimten of uitrusting voor gegevensverwerking van de bevoegde autoriteiten.

4. Samenwerking met externe dienstverleners mag geen uitsluiting inhouden van de aansprakelijkheid van een lidstaat, die voortvloeit uit het Unierecht of nationaal recht in verband met schendingen van bepalingen met betrekking tot persoonsgegevens.

5. Informatie in machineleesbaar formaat wordt alleen op een identiteitskaart of verblijfsdocument vermeld in overeenstemming met deze verordening en het nationaal recht van de afgevende lidstaat.

6. Biometrische gegevens die worden opgeslagen op het opslagmedium van identiteitskaarten en verblijfsdocumenten worden, in overeenstemming met Unierecht en nationaal recht alleen gebruikt voor het verifiëren van:

a) de authenticiteit van de identiteitskaart of het verblijfsdocument;

b) de identiteit van de houder door middel van direct beschikbare en vergelijkbare kenmerken wanneer het overleggen van een identiteitskaart of verblijfsdocument wettelijk vereist is.

De twee op het opslagmedium opgeslagen vingerafdrukken zijn alleen toegankelijk voor naar behoren gemachtigde personeelsleden van de bevoegde nationale autoriteiten en agentschappen van de Unie.

Artikel 12
Monitoring

1. Uiterlijk [één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] stelt de Commissie een gedetailleerd programma op voor de monitoring van de outputs, resultaten en effecten van deze verordening, met inbegrip van de gevolgen van de verordening voor de grondrechten.

2. In het monitoringprogramma wordt vermeld met welke middelen en op welke tijdstippen gegevens en andere noodzakelijke bewijsstukken moeten worden verzameld. In het programma wordt tevens nader aangegeven welke actie de Commissie en de lidstaten moeten ondernemen om de gegevens en andere bewijsstukken te verzamelen en te analyseren.

3. De lidstaten verschaffen de Commissie de voor deze monitoring noodzakelijke gegevens en andere bewijsstukken.

Artikel 13
Evaluatie

1. Ten vroegste [zes jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] voert de Commissie een evaluatie van deze verordening uit en brengt zij over de belangrijkste bevindingen verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité. In het verslag wordt met name aandacht besteed aan:

a) de gevolgen van deze verordening voor de grondrechten;

b) de mobiliteit van burgers van de Unie;

c) de doeltreffendheid van biometrische verificatie bij het waarborgen van de beveiliging van reisdocumenten;

d) mogelijke verdere harmonisering van identiteitskaarten.

2. De lidstaten en de Unie-agentschappen die op dit gebied actief zijn, verstrekken de Commissie de informatie die nodig is om deze verslagen op te stellen.

Artikel 14
Aanvullende technische specificaties

1. Om er in voorkomend geval voor te zorgen dat de in artikel 2, punten a) en c), bedoelde identiteitskaarten en verblijfsdocumenten overeenstemmen met de toekomstige minimumbeveiligingsnormen, stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen aanvullende technische specificaties vast met betrekking tot het volgende:

a) aanvullende beveiligingskenmerken en -vereisten, met inbegrip van strengere normen ter voorkoming van vervalsing en namaak;

b) technische specificaties voor het opslagmedium waarop de biometrische gegevens worden opgeslagen als bedoeld in artikel 3, lid 5, en voor de beveiliging daarvan, waaronder het voorkomen van ongeoorloofde toegang en het faciliteren van validatie;

c) kwaliteitseisen en gemeenschappelijke technische normen inzake gezichtsopname en vingerafdrukken.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2. Overeenkomstig de in artikel 15, lid 2, bedoelde procedure kan worden besloten dat de in dit artikel bedoelde specificaties geheim zijn en niet worden bekendgemaakt. Zij worden in dergelijk geval uitsluitend verstrekt aan de door de lidstaten aangewezen organisaties die verantwoordelijk zijn voor het drukken en aan door een lidstaat of de Commissie naar behoren gemachtigde personen.

3. Iedere lidstaat wijst één instantie aan die verantwoordelijk is voor het drukken van identiteitskaarten en één instantie die verantwoordelijk is voor het drukken van verblijfskaarten van familieleden van burgers van de Unie, en geeft de namen van deze instanties door aan de Commissie en aan de andere lidstaten. De lidstaten hebben het recht dergelijke aangewezen instanties te veranderen en stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan dienovereenkomstig in kennis.

De lidstaten mogen ook één enkele instantie aanwijzen die verantwoordelijk is voor het drukken van zowel identiteitskaarten als verblijfskaarten van familieleden van burgers van de Unie, en geven de naam van deze instantie door aan de Commissie en aan de andere lidstaten.

Twee of meer lidstaten kunnen ook besluiten om één enkele instantie voor deze doeleinden aan te wijzen en stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan dienovereenkomstig in kennis.

Artikel 15
Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1683/95 ingestelde comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit punt wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Indien er door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 16
Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.