Artikelen bij COM(2024)400 - - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2024)400 - . |
---|---|
document | COM(2024)400 |
datum | 11 september 2024 |
1. Inleiding
In Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad1 is bepaald dat de Europese Commissie aan het Europees Parlement verslag uitbrengt over de onderhandelingen over door de overheid gesteunde exportkredieten. Het onderhavige verslag bestrijkt de periode van september 2016 tot en met eind 2023.
Sinds het einde van de jaren zeventig van de vorige eeuw is de OESO-regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (“regeling”) het belangrijkste forum voor internationale regelgeving op het gebied van exportkredieten2. Naast algemene regels inzake exportkrediettransacties bevat de regeling tevens “sectorovereenkomsten” die bijzondere financieringsregels bevatten voor specifieke industriële sectoren en soorten activiteiten. Tijdens de periode waarop dit verslag betrekking heeft, werd overeenstemming bereikt over de modernisering van de regeling (waaronder de aanpassing van de regels ervan om de klimaatdoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs beter te ondersteunen), een proces dat in 2020 van start is gegaan en in 2023 met succes is afgerond. Daarnaast zijn de deelnemers aan de regeling in 2021 overeengekomen om de overheidssteun voor exportkredieten voor kolengestookte elektriciteitscentrales te beëindigen.
Buiten de OESO vonden de belangrijkste onderhandelingen plaats in het kader van de internationale werkgroep exportkredieten (“IWG”), waaraan de OESO en grote opkomende economieën deelnamen. De onderhandelingen gingen oorspronkelijk in 2012 van start en werden tijdens de verslagperiode voortgezet, maar werden in 2020 opgeschort wegens een gebrek aan overeenstemming over fundamentele kwesties.
2. Ontwikkelingen binnen de OESO tijdens de verslagperiode
Regelgeving
De belangrijkste onderhandelingen over regelgeving tijdens de verslagperiode betroffen: de overeenkomst in juli 2023 om de regeling te moderniseren en verder af te stemmen op de klimaatdoelstellingen; en de overeenkomst in oktober 2021 om overheidssteun voor exportkredieten en gebonden hulp voor de uitvoer van nieuwe kolengestookte elektriciteitscentrales en de uitvoer van apparatuur voor bestaande centrales te verbieden. Andere opmerkelijke ontwikkelingen tijdens de verslagperiode betroffen de lancering van een herziening van het verbod op steenkool in 2022, de hervorming van de bepalingen van de regeling inzake plaatselijke uitgaven en van het commerciële referentierentetarief (CIRR). Hieronder worden ook enkele andere wijzigingen in de regeling vermeld.
i. Modernisering van de regeling en uitbreiding van het toepassingsgebied van de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor duurzame energie en beperking van de klimaatverandering (CCSU)
Na een eerste voorstel van de EU in november 2019 bereikten de deelnemers in november 2020 overeenstemming over een gemeenschappelijk kader voor onderhandelingen over de modernisering van de regeling. De technische onderhandelingen begonnen in november 2020 en in maart 2023 werd een definitieve overeenkomst bereikt.
Dankzij de modernisering, die op 15 juli 2023 van kracht werd, is het mogelijk om de krediettermijnen te verlengen tot maximaal 22 jaar voor klimaatvriendelijke transacties en tot maximaal 15 jaar voor de meeste andere transacties. Voor alle landen gelden dezelfde regels voor maximale krediettermijnen (zonder onderscheid tussen klasse I- en klasse II-landen). De gemoderniseerde regeling biedt ook meer flexibiliteit in het aflossingsprofiel (d.w.z. de structuur van de aflossingsvoorwaarden, waaronder de frequentie, het bedrag en het patroon van de aflossing van de hoofdsom en de rentebetaling) en vereist tevens een hoge mate van transparantie. Bovendien worden de minimumtarieven voor kredietrisicopremies die exportkredietinstellingen voor hun verzekeringsdekking moeten aanrekenen, verlaagd (met maximaal 15 %) voor transacties met langere krediettermijnen. In het hoofdgedeelte van de regeling werden de sectorovereenkomsten voor spoorweginfrastructuur en projectfinancieringsstructuren geschrapt omdat ze overbodig waren geworden vanwege hun geringere flexibiliteit ten opzichte van de algemene voorschriften van de regeling.
Bovendien hebben de deelnemers het toepassingsgebied van de CCSU uitgebreid met projecten op het gebied van milieuvriendelijke energieproductie; afvang, opslag en vervoer van CO2; transmissie, distributie en opslag van energie; schone waterstof en ammoniak; productie met lage emissies; emissievrij en emissiearm vervoer; en mineralen en ertsen voor schone energie. Dankzij deze ontwikkeling zal de impact van exportfinanciering toenemen bij inspanningen om klimaatdoelstellingen te behalen en te voldoen aan de toezegging van de Overeenkomst van Parijs om financiële stromen consistent te maken met een traject naar lage broeikasgasemissies en klimaatbestendige ontwikkeling.
In het kader van de modernisering van de regeling werd ook de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor schepen (SSU) opnieuw geformuleerd tot een op zichzelf staande sectorovereenkomst. (Opmerking: de besprekingen over de hervorming van de SSU zijn in maart 2024 van start gegaan).
ii. Verbod op steun voor kolengestookte elektriciteitscentrales
De EU presenteerde tijdens een bijeenkomst van de deelnemers aan de regeling in juni 2021 haar voorstel voor een herziening van de sectorovereenkomst inzake projecten voor de opwekking van elektriciteit uit steenkool (CFSU – voorheen bijlage VI bij de regeling) met het oog op een verbod op door de overheid gesteunde exportkredieten of gebonden hulp voor kolengestookte elektriciteitscentrales, de levering van apparatuur voor deze centrales en aanverwante activiteiten zoals de winning en het vervoer van thermische steenkool. Verdere onderhandelingen vonden plaats tijdens een buitengewone bijeenkomst van deelnemers die op 15 september 2021 in virtuele vorm werd gehouden. In oktober 2021 kwamen de deelnemers in de aanloop naar de VN-klimaatconferentie 2021 (COP 26) tot een consensus. Met dit resultaat wordt bijgedragen aan de ambitie van de Unie om de doelstellingen van de Klimaatovereenkomst van Parijs te verwezenlijken.
De overeengekomen tekst, die artikel 6 van de regeling vormt, bevat een onmiddellijk verbod op door de overheid gesteunde exportkredieten of gebonden hulp voor de uitvoer van nieuwe kolengestookte elektriciteitscentrales en de levering van apparatuur aan bestaande centrales. Daarnaast voorziet de tekst in een aantal uitzonderingen. Het is toegestaan om steun te verlenen aan elektriciteitscentrales die werken met doeltreffende voorzieningen voor koolstofafvang, -gebruik en -opslag (carbon capture utilisation and storage (CCUS), of voor het retrofitten van bestaande kolengestookte elektriciteitscentrales om CCUS te installeren, op basis van een emissiedrempel van 350 ton CO2 per GWh (of vergelijkbare passende criteria die worden vermeld in projectklasse B, type 1 van aanhangsel 1 van de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor duurzame energie en beperking van de klimaatverandering). Dankzij een tweede uitzondering kan exportkredietsteun worden verleend voor apparatuur ter beperking van milieuverontreiniging of emissies die in bestaande installaties wordt gebruikt, mits dit niet leidt tot een verlenging van de nuttige levensduur van de installatie of een verhoging van de capaciteit. Tot slot is in het nieuwe artikel 6 bepaald dat de deelnemers, indien in de toekomst doeltreffende niet-CCUS-technologieën voor CO2-emissiereductie worden ontwikkeld, bij consensus kunnen besluiten steun voor deze technologieën toe te staan. De CFSU, die uit de regeling was geschrapt, werd vervangen door het nieuwe artikel 6.
iii. Start van de herziening van artikel 6
Voortbouwend op het nieuwe artikel 6 en in het kader van de uitbreiding van het toepassingsgebied van de CCSU, heeft de EU de deelnemers in juli 2022 een eerste discussienota voorgelegd over een herziening van artikel 6 van de regeling met als doel alle fossiele brandstoffen onder de regeling te laten vallen (met inbegrip van activiteiten op het gebied van de winning en het vervoer van thermische steenkool, activiteiten op het gebied van exploratie, productie, vervoer, opslag, raffinage, distributie van ruwe olie en aardgas voor de energiesector en de elektriciteitsopwekking zonder emissiereductie). Dit werd in november 2023 aangevuld met een voorstel met meer informatie over een aanpak. In het EU-voorstel wordt voorzien in een verbod met beperkte uitzonderingen, gekoppeld aan een sterk transparantiemechanisme en een verplichting om alle voortdurende steun bekend te maken, met een rechtvaardiging voor de verstrekking ervan. Bovendien zou met het voorstel alle op fossiele brandstoffen gebaseerde projecten worden uitgesloten van de CCSU. Dit voorstel wordt momenteel besproken door de deelnemers.
iv. Hervorming van bepalingen inzake plaatselijke uitgaven
De EU kwam in juni 2019 met een voorstel om het maximumbedrag aan plaatselijke uitgaven dat in het kader van de regeling kan worden gesteund, te verhogen. De deelnemers hebben in november 2019 en in maart en juni 2020 over het voorstel beraadslaagd. Tegen die tijd heerste er een algemene consensus over het beginsel om de regeling op dit punt flexibeler te maken, maar niet over het aanvankelijk door de EU voorgestelde mechanisme.
In november 2020 diende de EU een compromisvoorstel in, waarin werd voorgesteld om het maximumniveau van de steun voor plaatselijke uitgaven voor alle sectoren (met uitzondering van de ASU en de SSU) te verhogen tot 40 % van de waarde van het exportcontract (ECV, Export Contract Value) in landen van klasse I en 50 % van de waarde van het exportcontract in landen van klasse II, en om de vereisten inzake voorafgaande kennisgeving voor plaatselijke uitgaven van meer dan 15 % van de waarde van het exportcontract ongewijzigd te laten. De deelnemers gingen informeel akkoord met het voorstel; om de specifieke bepalingen inzake plaatselijke uitgaven in de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor projecten op het gebied van duurzame energie, de matiging van en de aanpassing aan klimaatverandering en water (CCSU) te schrappen; en een clausule in te voeren voor een herziening die drie jaar na de inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen inzake plaatselijke uitgaven zou moeten plaatsvinden. Deze wijzigingen werden in 2021 formeel door alle deelnemers via een schriftelijke procedure goedgekeurd.
v. Hervorming van het CIRR
De onderhandelingen over de hervorming begonnen in maart 2017 tijdens de vijftiende bijeenkomst van de technische deskundigen van de deelnemers (TEP). Na talrijke technische uitwisselingen bereikten de deelnemers op 15 juli 2021 formeel overeenstemming over een nieuwe tekst voor het CIRR, die vanaf 15 juli 2023 van toepassing werd.
De overeenkomst omvat een herziene methodologie voor het berekenen van de basistarieven (met het gebruik van acht looptijden van staatsobligaties in plaats van drie of zelfs één zoals voorheen het geval was), een geharmoniseerde berekening van het CIRR tussen verschillende sectorovereenkomsten (met uitzondering van SSU en ASU, waarvoor een aparte CIRR-methodologie geldt) en de invoering van regels voor het aanhouden van een CIRR vóór de ondertekening van een financieel contract. Bij de herziening werd ook een verplichte bereidstellingsprovisie voor directe kredietverstrekkers vastgesteld.
Bovendien kon door de afschaffing van het LIBOR-benchmarktarief in 2021 de nieuw overeengekomen methodologie niet meer worden toegepast voor het berekenen van de nieuwe CIRR-marge (de helft van het kwartaalgemiddelde van de dagelijkse vijfjaars-swaprenteopbrengsten + 80 basispunten). Als oplossing voor dit probleem besloten de deelnemers – in het kader van de onderhandelingen over de modernisering in 2023 – een tijdelijke vaste marge van 100 basispunten in te stellen totdat nieuwe regels konden worden gevonden of tot 14 juli 2024. In november 2023 kwamen deskundigen overeen om de tijdelijke marge met één jaar te verlengen (d.w.z. tot 14 juli 2025).
vi. Gemeenschappelijke gedragslijnen
De ongunstige economische gevolgen van de COVID-19-pandemie werkten ook door in de ontwikkeling van de voorschriften van de regeling, zoals blijkt uit de vaststelling van gemeenschappelijke gedragslijnen inzake i) uitstel van aflossing in het kader van de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor vliegtuigen voor de burgerluchtvaart (ASU) in 2021 en ii) vermindering van de aanbetaling, zowel in 2021 als in 2023.
- Uitstel van aflossing in de luchtvaartsector
De EU diende in februari 2021 bij het OESO-secretariaat een voorstel in voor een gemeenschappelijke gedragslijn ter beperking van de ernstige gevolgen van de COVID-19-crisis voor de Europese burgerluchtvaartindustrie. Met de gemeenschappelijke gedragslijn werd voorgesteld om de ASU-deelnemers in staat te stellen tijdelijk steun te verlenen aan hun producenten van burgerluchtvaartuigen, wier activiteiten werden bedreigd door liquiditeitsproblemen op korte termijn van de exploitanten en kopers van nieuwe vliegtuigen en motoren ten gevolge van pandemiegerelateerde beperkingen op internationaal reizen. De gemeenschappelijke gedragslijn werd door de deelnemers aanvaard en trad op 12 maart 2021 in werking. Deze had betrekking op de periode van 1 november 2020 tot en met 31 oktober 2021.
- Verlaging van aanbetaling
Op 5 november 2021 bereikten de deelnemers overeenstemming over een gemeenschappelijke gedragslijn betreffende de verlaging van de minimale aanbetaling die van kopers wordt verlangd bij transacties op grond van de voorschriften van de regeling. De maatregel werd door de deelnemers goedgekeurd als een dringende en uitzonderlijke stap die nodig was om te reageren op de economische achteruitgang als gevolg van de COVID-19-crisis. De gemeenschappelijke gedragslijn 2021, die oorspronkelijk van kracht was tot 4 november 2022, werd met een jaar verlengd tot 4 november 2023. Een soortgelijke gemeenschappelijke gedragslijn, op grond van gestegen rentetarieven en aanhoudende inflatiedruk, werd in december 2023 door de deelnemers overeengekomen en is één jaar van kracht.
vii. Andere ontwikkelingen op het gebied van regelgeving
Tijdens de verslagperiode werd een aantal termijnen met betrekking tot herzieningen van verschillende sectorovereenkomsten gewijzigd. In 2021 werd de termijn voor de herziening van de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor kerncentrales (NSU, nuclear sector understanding) naar eind 2023 verschoven en werden drie termijnen met betrekking tot de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor spoorinfrastructuur (RSU, rail sector understanding) (de herzieningstermijn, de horizonclausule en de wijziging van de vereiste met betrekking tot consortia voor transacties in OESO-landen met een hoog inkomen) naar eind 2023 verschoven. (Opmerking: de RSU werd geschrapt in het kader van de modernisering. Zie hieronder.) Tot slot werd de termijn van de horizonclausule van de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor duurzame energie en beperking van de klimaatverandering (CCSU) die van toepassing is op aanhangsel III (subsidiabiliteitscriteria voor projecten voor aanpassing aan de klimaatverandering) met een jaar tot 31 december 2021 verlengd.
Tijdens de verslagperiode werd in 2017 ook de overeenkomst over premies voor landen die marktbenchmarking toepassen in de regeling opgenomen. In november 2016 hadden de deelnemers overeenstemming bereikt over deze nieuwe regels voor kredietrisicopremielanden waar financiering vanuit de particuliere markt algemeen beschikbaar is (d.w.z. landen die marktbenchmarking toepassen).
De deelnemers waren het tijdens de verslagperiode eens over een verlenging met twee jaar van de overeenkomst inzake de transparantie van niet-gebonden ODA-kredieten, die oorspronkelijk in 2005 van kracht werd. Dit vond voor het laatst plaats in 2022, toen de overeenkomst werd verlengd tot december 2024. Dan zal erover worden gesproken de overeenkomst permanent te maken of deze met een langere periode te verlengen.
Nieuwe deelnemers
Tijdens de verslagperiode zijn Turkije (november 2018) en het Verenigd Koninkrijk (juni 2021) tot de regeling toegetreden, waarmee het totale aantal deelnemers op elf kwam. Het Verenigd Koninkrijk werd ook deelnemer aan de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor vliegtuigen voor de burgerluchtvaart (sectorovereenkomst luchtvaart).
Turkije diende in september 2017 een aanvraag in om aan de regeling deel te nemen. Zijn deelname aan de regeling werd in november 2018 met onmiddellijke ingang goedgekeurd. Het Verenigd Koninkrijk nam via zijn lidmaatschap van de Europese Unie sinds het begin af aan deel aan zowel de regeling als de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor vliegtuigen voor de burgerluchtvaart (ASU). Na zijn vertrek uit de Europese Unie op 31 januari 2020 is zijn deelname beëindigd. Het Verenigd Koninkrijk nam tussen maart 2020 en maart 2021 als waarnemer deel aan bijeenkomsten van de deelnemers aan de regeling en de ASU. Het Verenigd Koninkrijk werd in juni 2021 deelnemer aan zowel de regeling als de ASU.
3. De internationale werkgroep exportkredieten:
Achtergrond
De IWG werd in 2012 opgericht als een forum voor dialoog tussen de OESO- en niet-OESO-verstrekkers van door de overheid gesteunde exportkredieten, met als doel overeenstemming te bereiken over een nieuwe reeks multilaterale disciplines, in de vorm van “richtsnoeren”. De IWG heeft achttien leden bestaande uit de toenmalige tien deelnemers aan de OESO-regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (“OESO-regeling”)3 en daarnaast Brazilië, China, India, Indonesië, Israël, Maleisië, de Russische Federatie en Zuid-Afrika. De deelname van de EU aan de IWG-besprekingen werd op 26 november 2015 door de Raad bekrachtigd.4
Hoewel de IWG tussen 2012 en 2019 twintig onderhandelingssessies heeft gevoerd, was de vooruitgang onvoldoende. Er waren grote meningsverschillen over fundamentele structurele kwesties, zoals de mate van transparantie die nodig is om de naleving van de uiteindelijke regels aan te tonen en het toepassingsgebied ervan. Dit leidde uiteindelijk tot een besluit van de EU en een groep andere IWG-leden om hun deelname aan de technische onderhandelingen op 19 november 2020 op te schorten.5 Hoewel de opschorting tijdelijk is, is tot op heden nog niet voldaan aan de voorwaarden om de werkzaamheden te kunnen hervatten.
Tijdens de verslagperiode vonden negen officiële technische bijeenkomsten van de IWG plaats: in 2016 in Brasilia, in 2017 in Washington DC en Beijing, in 2018 in Rome, Den Haag en Luxemburg en in 2019 in Oslo, Boekarest en Brasilia.
Secretaris-generaal IWG en werkgroepen
De IWG-leden stelden een secretaris-generaal aan met als doel een efficiënter onderhandelingsproces te garanderen en te zorgen voor neutrale facilitering. Mevrouw Michal Ron uit Italië is op 1 september 2017 in functie getreden voor een periode van drie jaar. De leden stemden ook in met de benoeming van haar opvolger, vanaf 2020, de heer Jian-Ye Wang uit China.
Ter voorbereiding van technische discussies tussen de plenaire vergaderingen van de IWG werd een aantal werkgroepen opgericht op het gebied van: maximale overheidssteun en aanbetaling; plaatselijke uitgaven; maximale krediettermijnen en aflossingsprofiel; informatie-uitwisseling; toepassingsgebied; prijsstelling; en rentetarieven. Ook werden er aparte discussies gestart over schepen.
Tijdens de onderhandelingen werd een zekere mate van overeenstemming bereikt over een aantal technische kwesties. Zo werd tijdens de zeventiende IWG-vergadering in Luxemburg stapsgewijs vooruitgang geboekt met de besprekingen over maximale overheidssteun, met de goedkeuring door de partijen van de definities van “waarde exportcontract”, “prijs exportcontract” en “waarde commercieel contract”. Tijdens de twintigste IWG-vergadering in Brasilia in september 2019 kwamen de partijen tot een zekere mate van overeenstemming over maximale krediettermijnen en projectfinanciering. Verder werd tijdens de besprekingen over de scheepvaart gedeeltelijke overeenstemming bereikt over elementen zoals cofinanciering met de particuliere sector, de aanvangsdatum van het krediet en de in aanmerking komende kosten voor overheidssteun.Het was echter niet mogelijk om op al deze gebieden volledige overeenstemming over de resultaten te bereiken.
Bovendien, en dat is van essentieel belang, konden de delegaties geen zinvolle overeenstemming bereiken over de fundamentele kwesties van de onderhandelingen. Deze hadden betrekking op hoe de transparantie van de aangeboden voorwaarden bij exportkrediettransacties kan worden gewaarborgd, om aan te tonen dat de richtsnoeren worden nageleefd; het hebben van een voldoende brede dekking; en de noodzaak van een verbintenis tot internationale normen voor de houdbaarheid van de schuldpositie. Ondanks intensieve onderhandelingen en creatieve en oprechte pogingen van de secretaris-generaal om tot een compromis te komen, werd het vanaf de tweede helft van 2019 duidelijk dat er over deze kwesties geen consensus mogelijk was.
Dit onvermogen van de deelnemers om op technisch niveau consensus te bereiken over fundamentele kwesties, werd in 2019 voor het eerst aan de orde gesteld tijdens de negentiende IWG-vergadering in Boekarest. Onder meer de EU benadrukte de noodzaak om de discussie van het technische naar het politieke niveau te verschuiven in een poging de impasse te doorbreken. Verdere informele besprekingen in Brasilia in september leverden geen vooruitgang op. Op 21 januari 2020 nam de Raad van de Europese Unie nota van de situatie.
IWG-vergadering op hoog niveau
De volgende IWG-vergadering vond op 10 juli 2020 plaats op het niveau van viceministers (directeurs-generaal) om te bespreken hoe de fundamentele verschillen konden worden overbrugd met het oog op het openbreken van de technische onderhandelingen. Voorafgaand aan de vergadering werden pogingen ondernomen om overeenstemming te bereiken over een gezamenlijk communiqué dat een weg voorwaarts zou wijzen voor de fundamentele kwesties. Noch via het communiqué, noch tijdens de vergadering zelf kon echter een consensus worden bereikt.
Dit leidde ertoe dat een groep IWG-leden – Australië, Brazilië, Canada, de Europese Unie, Japan, Korea, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Zwitserland, Turkije en de Verenigde Staten – hun deelname aan de technische onderhandelingen van de IWG opschortten. Deze leden hebben op 19 november 2020 een openbare verklaring over de situatie afgelegd.6 In de verklaring werd opgemerkt dat “de standpunten van de IWG-leden, na acht jaar overleg, aanzienlijk blijven verschillen met betrekking tot toezeggingen over [...] fundamentele kwesties.” Er werd ook verklaard dat de ondertekenende leden “verdere deelname aan de technische IWG-onderhandelingen niet konden rechtvaardigen tenzij en totdat de leden de nodige toezeggingen op hoog niveau doen die de hervatting van de technische onderhandelingen mogelijk maken”.
De ondertekenaars van de verklaring maakten echter duidelijk dat “[zij] tijdens deze opschorting van verdere technische onderhandelingen open zullen blijven staan om acceptabele voorstellen, met name over transparantie, van regeringen die lid zijn van de IWG op vice-ministerieel niveau te bespreken”. Zij verklaarden ook hun bereidheid om in de toekomst te beoordelen of de omstandigheden geschikt zijn voor een hervatting van de onderhandelingen en om een nieuwe IWG-vergadering op hoog niveau op het niveau van viceministers te overwegen als de omstandigheden dat zouden rechtvaardigen.
In dit kader hebben de Commissie en de Raad jaarlijks, eind 2021, 2022 en 2023, beoordeeld of er zich ontwikkelingen hebben voorgedaan die een nieuwe vergadering op hoog niveau rechtvaardigen om een mogelijke reactivering van de IWG te bespreken. In elk van deze herzieningen werd geconcludeerd dat niet aan de noodzakelijke voorwaarden was voldaan en dat met name geen van de regeringen die lid zijn van de IWG een voorstel heeft gedaan over de fundamentele kwesties. De volgende beoordeling staat gepland voor eind 2024.
De Commissie zal het Europees Parlement naar behoren op de hoogte houden van nieuwe ontwikkelingen.
1 PB L 326 van 8.12.2011, blz. 45.
2 Momenteel nemen elf deelnemers deel aan de regeling: Australië, Canada, de EU, Japan, Korea, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Zwitserland, Turkije, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.
3 Australië, Canada, EU, Japan, Korea, Noorwegen, Nieuw-Zeeland, Zwitserland, Turkije en de VS.
4 https://www.consilium.europa.eu/media/23017/st14376-fr15.pdf
5 https://policy.trade.ec.europa.eu/news/eu-and-10-other-members-suspend-participation-negotiations-international-working-group-export-2020-11-19_en
6 https://policy.trade.ec.europa.eu/news/eu-and-10-other-members-suspend-participation-negotiations-international-working-group-export-2020-11-19_en
NL NL