Toelichting bij COM(2001)127 - Status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2001)127 - Status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen. |
---|---|
bron | COM(2001)127 |
datum | 13-03-2001 |
1.1. Tijdens de speciale bijeenkomst in Tampere van 15 en 16 oktober 1999 heeft de Europese Raad herhaaldelijk benadrukt dat de Europese Unie moet zorgen voor een eerlijke behandeling van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven. Volgens de Europese Raad moet een daadkrachtiger beleid op het gebied van integratie erop gericht zijn deze onderdanen van derde landen rechten en verplichtingen te geven die vergelijkbaar zijn met die van de burgers van Europese Unie i. Zo'n beleid moet tevens de non-discriminatie in het economische, sociale en culturele leven stimuleren en maatregelen tegen racisme en vreemdelingenhaat ontwikkelen.
1.2. Daarnaast heeft de Europese Raad erkend dat de rechtspositie van onderdanen van derde landen meer in overeenstemming moet worden gebracht met die van de onderdanen van de lidstaten, en zal hij bijzondere aandacht besteden aan de situatie van onderdanen van derde landen die duurzaam in een lidstaat gevestigd zijn. De Europese Raad is van mening dat iemand die tijdens een nader te bepalen periode legaal in een lidstaat heeft verbleven en een vergunning tot langdurig verblijf heeft, in deze lidstaat een aantal uniforme rechten zou moeten verkrijgen die zo dicht mogelijk bij de rechten van EU-burgers liggen; bijv. het recht van verblijf, op onderwijs en op werk als werknemer of zelfstandige, alsook het principe van non-discriminatie ten opzichte van de burgers van het land van verblijf. De Europese Raad onderschrijft ook de doelstelling dat onderdanen van derde landen die reeds gedurende lange tijd legaal in de Unie verblijven de nationaliteit moeten kunnen verkrijgen van de lidstaat van verblijf i.
1.3. Bij de indiening van haar eerste initiatief op het gebied van legale immigratie, het voorstel voor een richtlijn inzake het recht op gezinshereniging i, verklaarde de Commissie, in december 1999, dat zij in overeenstemming met de conclusies van de Europese Raad van Tampere de werkzaamheden op het gebied van legale immigratie wilde aanpakken en voortzetten om alle mogelijkheden te benutten die in titel IV van het EG-Verdrag worden geboden. Daarbij gaf de Commissie ook aan dat zij zich wilde gaan bezighouden met de rechtspositie van onderdanen van derde landen die over een langlopende verblijfstitel beschikken, en tevens de toepassing wilde garanderen van artikel 63, punt 4, dat betrekking heeft op het recht van onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, om in een andere lidstaat te verblijven.
1.4. Dit voornemen is ook terug te vinden in het Scorebord van de vorderingen op het gebied van de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid in de Europese Unie, dat door de Raad op 27 maart 2000 werd goedgekeurd i. De Commissie heeft bij de Raad-JBZ van 30 november-1 december 2000 een bijgewerkte versie van het scorebord ingediend i. De Commissie heeft haar streven nogmaals bevestigd in haar Mededeling over een communautair immigratiebeleid i, die zij in november 2000 heeft ingediend en waarin zij, ervan uitgaande dat het immigratiebeleid een complexe aangelegenheid is waarvan de uitwerking op vele gebieden (sociaal, economische, juridisch en cultureel) voelbaar is, een totaalbeeld schetst van alle vraagstukken waarmee immigratie gepaard gaat.
1.5. Met dit voorstel geeft de Commissie vorm aan haar voornemen en haar betrokkenheid bij deze problematiek, die een sleutelrol speelt bij de integratie van onderdanen van derde landen die duurzaam op het grondgebied van de lidstaten zijn gevestigd. Dit voorstel ligt overigens in de lijn van de aanpak die de Commissie op immigratiegebied de afgelopen jaren heeft gevolgd. Vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam in 1998 heeft de Commissie een voorstel ingediend voor een Verordening (EG) tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen) wat de uitbreiding ervan betreft tot de onderdanen van derde landen i. In 1999 heeft de Commissie een voorstel ingediend tot uitbreiding van het vrij verrichten van grensoverschrijdende diensten tot in de Gemeenschap gevestigde onderdanen van een derde land i; en tegelijkertijd een voorstel voor een richtlijn betreffende de voorwaarden voor de terbeschikkingstelling, in het raam van verrichting van grensoverschrijdende diensten, van werknemers in loondienst die onderdaan van een derde land zijn i. Deze drie voorstellen zijn momenteel in behandeling bij de Raad. Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam heeft de Commissie een voorstel ingediend voor een richtlijn inzake het recht op gezinshereniging i; Het Europees Parlement heeft daarover op 6 september advies uitgebracht; Na dit advies heeft de Commissie onmiddellijk een gewijzigd voorstel ingediend i, dat momenteel in behandeling is bij de Raad.
1.6. In dit verband moet ook worden gewezen op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie i, dat in december 2000 in Nice plechtig is afgekondigd door het Europees Parlement, de Raad van de Unie en de Europese Commissie. Het Handvest vormt de kern van het gemeenschappelijk Europees acquis op het gebied van grondrechten. Uitgaande van het universalismebeginsel gelden de in het Handvest genoemde rechten voor iedereen, ongeacht nationaliteit of verblijfplaats; het Handvest verheft dus een aantal rechten van de onderdanen van de lidstaten en van onderdanen van derde landen die in de lidstaten verblijven, tot regel. Daarmee getuigt het Handvest van de tradities en van de positieve houding van de Europese Unie op het gebied van gelijke behandeling van burgers van de Unie en onderdanen van derde landen.
1.7. De Commissie heeft zich ook gebogen over de rechten die voortvloeien uit het vrije verkeer en verblijf van de burgers van de Unie, om deze aan te passen aan de nieuwe juridische en politieke omstandigheden die het gevolg zijn van het burgerschap van de Unie. De Commissie is van mening dat het verkeer van burgers van de Unie tussen de lidstaten mutatis mutandis volgens vergelijkbare, zoniet dezelfde voorwaarden moet verlopen als dat van onderdanen van een lidstaat die binnen hun eigen land reizen en van verblijfplaats of activiteit veranderen. Bijkomende administratieve of wettelijke verplichtingen moeten worden beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is vanwege het feit dat het om een niet-onderdaan gaat. Om die reden, en in overeenstemming met haar Mededeling over de follow-up van de aanbevelingen van de Groep op hoog niveau inzake het vrije verkeer van personen i, alsmede met het scorebord van de vorderingen op het gebied van de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid in de Europese Unie, zal de Commissie een voorstel voor een richtlijn indienen waarin de nu geldende wetgeving wordt omgewerkt tot één enkele tekst, teneinde de uitoefening van het recht van vrij verkeer en verblijf te vereenvoudigen, de administratieve formaliteiten te verminderen, de status van gezinsleden van onderdanen van derde landen duidelijker te omschrijven en de mogelijkheden om het verblijfsrecht te weigeren of in te trekken, duidelijker af te bakenen. Dit voorstel zal in de eerste helft van 2001 worden ingediend.
Inhoudsopgave
- 2. Internationaal rechtskader
- 3. Internationale situatie
- 4. Werkzaamheden in het kader van de europese unie
- 5. Doelstellingen en overzicht van de bepalingen van het voorstel
- 6. Keuze van de rechtsgrondslag
- TOELICHTING PER ARTIKEL
- Artikel 2
- Artikel 3
- Artikel 4
- Hoofdstuk II
- Artikel 6
- Artikel 7
- Artikel 8
- Artikel 9
- Artikel 10
- Artikel 11
- Artikel 12
- Artikel 13
- Artikel 14
- Hoofdstuk III
- Artikel 16
- Artikel 17
- Artikel 18
- Artikel 19
- Artikel 20
- Artikel 21
- Artikel 22
- Artikel 23
- Artikel 24
- Artikel 25
- Artikel 26
- Artikel 27
- Hoofdstuk IV: Slotbepalingen
- Artikel 29
- Artikel 30
- Artikel 31
- Artikel 32
2.1. Op internationaal niveau zijn door middel van overeenkomst nr. 97 van het Internationaal Arbeidsbureau voorschriften ingevoerd om te komen tot gelijke behandeling van migrerende werknemers op een groot aantal gebieden en verblijfszekerheid na een verblijf van vijf jaar te waarborgen, ook indien de arbeidsovereenkomst wordt verbroken. De Verenigde Naties hebben in 1990 een overeenkomst goedgekeurd inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden, maar deze is nog niet in werking getreden. Tot nu toe heeft geen van de lidstaten van de Europese Unie dit verdrag geratificeerd.
2.2. Op Europees niveau is er het sociaal Handvest van 1961, dat voor alle lidstaten geldt, en dat van 1966, dat slechts op een aantal lidstaten van toepassing is. Migrerende werknemers worden op economisch en sociaal gebied op dezelfde manier behandeld als nationale onderdanen. Zij genieten ook dezelfde arbeidsbescherming. Het Europees Vestigingsverdrag van de Raad van Europa, dat in 1955 werd ondertekend, geldt alleen op basis van wederkerigheid, maar vormt een belangrijk precedent omdat het zorgt voor gelijke behandeling op vele gebieden. Dit verdrag biedt migranten die een economische activiteit uitoefenen na vijf jaar verblijfszekerheid, en anderen na tien jaar. Tevens wordt in dit verdrag de verblijfsduur gekoppeld aan de mate van bescherming tegen uitzetting en worden belangrijke procedurele waarborgen vastgesteld. Tenslotte is er het Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemers van 1977, dat een nuttige basis vormt voor de bescherming van de burgerrechten en de economische en sociale rechten van migranten. Dit verdrag is echter slechts door zes lidstaten geratificeerd.
2.3. Onlangs heeft het Comité van ministers van de Raad van Europa een aanbeveling goedgekeurd over de verblijfszekerheid van immigranten die langdurig in een land verblijven. Onderdanen van derde landen moeten na een verblijf van vijf of maximaal tien jaar als langdurig ingezetenen worden beschouwd. Langdurig ingezetenen worden op allerlei gebieden op dezelfde manier behandeld als nationale onderdanen, zoals op het gebied van de toegang tot arbeid, huisvesting, sociale bescherming of op het gebied van de deelname aan het plaatselijke openbare leven. Zij moeten sterker tegen uitzetting worden beschermd naarmate zij langer op het grondgebied van een land verblijven, en bij deze bescherming moet worden uitgegaan van de criteria die in de jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens worden gehanteerd.
3.1. Alle lidstaten van de Europese Unie kennen in hun nationale wetgeving een specifieke en gunstiger juridische behandeling voor onderdanen van derde landen die gedurende een bepaalde tijd op hun grondgebied verblijven. Veertien lidstaten kennen een wettelijk vastgestelde status, in één lidstaat is de status vastgesteld door middel van administratieve praktijken. Onderdanen van derde landen moeten eerst aantonen dat zij duurzaam zijn gevestigd in de lidstaat van ontvangst, en vervolgens stelt deze lidstaat de betrokkenen in staat volledig te integreren in de maatschappij door hen een hele reeks rechten toe te kennen. Dat voor langdurig ingezeten onderdanen van derde landen een specifieke status moet gelden, staat buiten kijf, maar de criteria voor het verkrijgen van deze status en het aantal en de aard van de rechten die daaraan verbonden zijn, verschillen nog steeds per lidstaat. Uit de studie die op verzoek van de Europese Commissie is verricht door de Universiteit van Nijmegen i, blijkt dat de wetgeving weliswaar per lidstaat verschilt, maar dat er ook verschillende punten van overeenkomst zijn, zoals met name het feit dat rekening wordt gehouden met de verblijfsduur en met de mate waarin de betrokkene is verbonden met de lidstaat van ontvangst.
3.2. De status van langdurig ingezetene wordt meestal uitgedrukt in de vorm van een permanente verblijfstitel of een verblijfstitel van onbeperkte duur, of een vestigingsvergunning. Het belangrijkste criterium om deze verblijfstitels te verkrijgen is de duur van het legale verblijf van de onderdaan van het derde land in de lidstaat. Deze duur varieert van twee tot vijftien jaar; acht lidstaten kennen de status van langdurig ingezetene toe na een legaal en ononderbroken verblijf van vijf jaar. In sommige lidstaten wordt aan gezinsleden van een langdurig ingezetenen of aan vluchtelingen na een kortere verblijfsduur deze status toegekend. Er worden ook andere criteria gehanteerd: de betrokkene mag geen bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid en moet in het algemeen over voldoende inkomsten beschikken of werk hebben. Wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan, wordt in elf lidstaten de status van langdurig ingezetene van rechtswege toegekend; in de overige lidstaten wordt deze beslissing overgelaten aan de overheid.
3.3. De geldigheidsduur van de status en die van de verblijfstitel die daarbij hoort, zijn vaak verschillend. In het algemeen is de status permanent, terwijl de verblijfstitel moet worden verlengd. In sommige lidstaten wordt bij de verlenging nagegaan of nog steeds wordt voldaan aan de voorwaarden op grond waarvan de status is toegekend. Dat gebeurt echter slechts in een beperkt aantal gevallen, want in de meeste lidstaten wordt de verblijfstitel die bij de status hoort, van rechtswege verlengd. In geval de status wordt geweigerd, kan de betrokkene in alle lidstaten een administratieve of gerechtelijke procedure beginnen.
3.4. In dertien landen geeft een permanente verblijfstitel onbeperkt toegang tot de arbeidsmarkt. In de meeste lidstaten gelden voor langdurig ingezetenen dezelfde voorwaarden voor toegang tot sociale voorzieningen en bijstand als voor nationale onderdanen. In sommige lidstaten kunnen alleen nationale onderdanen een beroep doen op sociale bijstand. In de meeste lidstaten zijn het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs voor iedereen op gelijke voorwaarden toegankelijk. Daarentegen kan het inschrijvingsgeld in het hoger onderwijs hoger of de toegang tot beurzen moeilijker zijn voor onderdanen van derde landen, ook als zij langdurig ingezetene zijn.
3.5. In vijf lidstaten hebben langdurig ingezetenen actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen. In twee andere lidstaten geldt dit recht op basis van wederkerigheid.
3.6. In alle lidstaten kan de status worden ingetrokken in geval van fraude of langdurige afwezigheid van het grondgebied. De meeste lidstaten beschouwen werkloosheid of onvoldoende inkomsten niet als een geldige reden om de status in te trekken.
3.7. De status van permanent of langdurig ingezetene verschaft de houder ervan een bepaalde rechtszekerheid, omdat deze status meer bescherming biedt tegen uitzetting. Hoe langduriger iemand in een land verblijft, hoe ernstiger de verstoring van de openbare orde moet zijn voordat wordt overgegaan tot uitzetting. Bepaalde lidstaten hanteren een gradatiesysteem waarin de opgelegde gevangenisstraf wordt gekoppeld aan de verblijfsduur. In andere lidstaten wordt uitzetting beperkt tot bepaalde strafbare feiten (met name drugshandel, georganiseerde criminaliteit en terrorisme). Tenslotte baseren sommige lidstaten zich op Richtlijn 64/221 voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf, die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid i, of op de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens betreffende artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en van de fundamentele vrijheden. In sommige lidstaten genieten bepaalde categorieën langdurig ingezetenen absolute bescherming tegen uitzetting (personen die geboren zijn op het grondgebied van de lidstaat, personen die langer dan 20 jaar in de lidstaat verblijven, minderjarige kinderen).
4.1. Vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam had de Europese Unie zich al gebogen over de bijzondere behandeling van langdurig ingezetenen. In 1996 keurde de Raad van ministers op initiatief van Frankrijk een resolutie goed betreffende de status van onderdanen van derde landen die langdurig op het grondgebied van de lidstaten verblijven i, in een eerste poging de nationale wetgeving op dit gebied onderling af te stemmen. Niet alleen is dit instrument juridisch niet bindend, maar deze resolutie ging ook niet veel verder dan een weergave van de stand van zaken van de bestaande nationale wetgeving. In zijn verslag aan de Commissie van 18 maart 1997 benadrukt de Groep op hoog niveau inzake het vrije verkeer van personen dat de situatie van onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, voor verbetering vatbaar was. In de hierboven bedoelde mededeling van 1 juli 1998 is de Commissie ingegaan op het gevolg dat werd gegeven aan de aanbevelingen, waarbij zij met name wees op haar voorstel tot wijziging van Verordening nr. 1408/71 van de Commissie van 12 november 1997 wat de uitbreiding ervan betreft tot de onderdanen van derde landen i.
4.2. In 1997 heeft de Commissie een voorstel ingediend voor een overeenkomst betreffende de regels voor de toelating van onderdanen van derde landen i. Daarin was sprake van een specifieke status voor langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, onder andere met betrekking tot de mogelijkheid om zich in een andere lidstaat te vestigen om er te studeren of te werken. Dit voorstel was bedoeld om vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam en de omvangrijke institutionele veranderingen die daaruit zouden voortvloeien, de discussie over migratiekwesties te stimuleren. In een voorafgaande verklaring bij dit voorstel onderstreepte de Commissie haar voornemen om na de inwerkingtreding van het nieuwe Verdrag een voorstel voor een richtlijn in te dienen. Het Europees Parlement verklaarde in zijn advies over het voorstel voor een toelatingsverdrag i de situatie van langdurig ingezetenen liever los van de toelating van onderdanen van derde landen te behandelen.
4.3. Het Franse voorzitterschap heeft op 5 en 6 oktober 2000 in Parijs een studiebijeenkomst georganiseerd over de integratie van legaal verblijvende onderdanen van derde landen. Deze bijeenkomst was bedoeld om een discussie op gang te brengen tussen vertegenwoordigers van de lidstaten en van de instellingen van de Gemeenschap, deskundigen van internationale en van niet-gouvernementele organisaties en wetenschappers, over de manier waarop binnen de Europese Unie een krachtdadiger beleid inzake de integratie van onderdanen van derde landen kan worden gevoerd. Bij deze gelegenheid werd de studie die op verzoek van de Commissie door de Universiteit van Nijmegen werd verricht naar de rechtspositie van langdurig ingezetenen, gepresenteerd en besproken.
4.4. Na deze studiebijeenkomst heeft het Franse voorzitterschap ontwerp-conclusies van de Raad ingediend over de voorwaarden voor harmonisatie van de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen. Hoewel bij de eerste technische besprekingen in de werkgroepen bleek dat de lidstaten veel belang hechtten aan dit onderwerp, kon, voornamelijk vanwege tijdsgebrek, geen overstemming worden bereikt. Tijdens de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 30 november - 1 december 2000 hebben de ministers van gedachten gewisseld over deze problematiek.
4.5. Bij de voorbereidende werkzaamheden voorafgaand aan de indiening van het voorstel, is overleg gepleegd om het standpunt van het VN-Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen en dat van de niet-gouvernementele organisaties te peilen. Dankzij dit overleg, de resultaten van de studiebijeenkomst in Parijs en de discussies in de Raad over de ontwerp-conclusies van de Raad die waren ingediend door het Franse voorzitterschap, had de Commissie een compleet overzicht van de problematiek betreffende de status van langdurig ingezetenen.
5.1. Zoals de Commissie in haar Mededeling over een communautair immigratiebeleid i heeft verklaard, is het echter 'van wezenlijk belang dat ervoor wordt gezorgd dat immigranten zich welkom voelen in de samenleving en dat wordt ingezien dat integratie een tweerichtingsproces is waarbij zowel de immigrant als de samenleving van het gastland zich moeten aanpassen. De Europese Unie is van nature een pluralistische samenleving, die rijk is aan een grote verscheidenheid van culturele en sociale tradities. Die verscheidenheid zal in de toekomst zelfs nog groter worden. Er moet derhalve respect zijn voor culturele en sociale verschillen, maar ook voor onze gedeelde grondbeginselen en waarden: respect voor de mensenrechten en de menselijke waardigheid, waardering voor pluralisme en erkenning van het besef dat het lidmaatschap van een samenleving is gebaseerd op een reeks rechten maar ook een aantal verantwoordelijkheden meebrengt voor alle leden van die samenleving, ongeacht of het om eigen onderdanen dan wel migranten gaat. In een maatschappij waar gelijkheid op het gebied van arbeidsvoorwaarden en toegang tot diensten geldt en politieke en burgerrechten worden verleend aan migranten die langdurig in de EU verblijven, ontstaan dergelijke verantwoordelijkheden vanzelf en wordt de integratie bevorderd.'
5.2. Om ervoor te zorgen dat onderdanen van derde landen eerlijk worden behandeld en goed kunnen integreren, zoals de Europese Raad van Tampere heeft gevraagd, moet volgens de Commissie een gemeenschappelijke status voor langdurig ingezetenen worden ingesteld, zodat voor alle onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, vergelijkbare voorwaarden gelden voor het verkrijgen van deze status en de bijbehorende voordelen. Daarom moet worden vastgesteld volgens welke voorwaarden deze status kan worden verworven en welke rechten daaraan gekoppeld zijn, waarbij, in de geest van de conclusies van Tampere, gelijke behandeling van langdurig ingezetenen en burgers van de Unie het uitgangspunt moet zijn. Om de onderdanen van derde landen rechtszekerheid te bieden, is het van wezenlijk belang dat het toekennen van de status, als aan de gestelde voorwaarden is voldaan, niet wordt overgelaten aan de beslissingsbevoegdheid van de Staten.
5.3. Deze status kan door alle onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven en daar duurzaam zijn gevestigd, worden verworven. Daaronder vallen vluchtelingen aan wie de vluchtelingenstatus krachtens het Verdrag van Genève is toegekend, alsmede onderdanen van derde landen die gezinsleden zijn van een burger van de Unie. Onderdanen van derde landen die niet in een lidstaat verblijven met de bedoeling zich daar te vestigen, zoals degenen die er verblijven om te studeren of seizoensarbeid te verrichten, of degenen die tijdelijke bescherming genieten, vallen niet onder deze categorie. Ook personen die een vorm van subsidiaire of aanvullende bescherming genieten vallen buiten de werkingssfeer van dit voorstel, omdat dit begrip op communautair niveau niet is geharmoniseerd.
5.4. Onderdanen van derde landen die de status van langdurig ingezetenen hebben, genieten op een aantal gebieden dezelfde behandeling als nationale onderdanen, zoals bij de toegang tot betaald werk en werk als zelfstandige, de toegang tot onderwijs en beroepsopleiding, en sociale bescherming en bijstand. Tevens genieten zij extra bescherming tegen uitzetting.
5.5. Hoewel algemeen het besef is doorgedrongen dat stemrecht en toegang tot de nationaliteit van groot belang zijn voor de integratie van onderdanen van derde landen die langdurig in een lidstaat verblijven, biedt het EG-Verdrag geen specifieke rechtsgrond om op dit gebied op te treden. De inmenging van de Gemeenschap op het gebied van het stemrecht beperkt zich tot de Europese en de gemeenteraadsverkiezingen, en alleen voor zover het burgers van de Unie betreft. De toegang tot de nationaliteit valt onder de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten. In dit voorstel wordt daarom niet op deze twee aspecten ingegaan, ook al onderschrijft de Europese Raad van Tampere 'de doelstelling dat onderdanen van derde landen die reeds gedurende lange tijd legaal in de Unie verblijven de nationaliteit moeten kunnen verkrijgen van de lidstaat van verblijf' i.
5.6. De Commissie is van mening dat met het oog op een volledige integratie onderdanen van derde landen ook het recht moeten hebben om in andere lidstaten te verblijven, en dat het derhalve tijd is om artikel 63, punt 4, van het EG-Verdrag ten uitvoer te leggen. Er kan immers geen sprake zijn van een werkelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, een fundamentele doelstelling van de Europese Unie, als onderdanen van derde landen die legaal in de Unie verblijven, en met name degenen die er reeds langdurig verblijven, niet over een zekere mobiliteit kunnen beschikken. Daarbij moet ook worden gewezen op artikel 45 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat bepaalt dat "de vrijheid van verkeer en van verblijf [...] overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap [kan] worden toegekend aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven".
5.7. De Commissie is zich ervan bewust dat zij zichzelf een belangrijke taak stelt; tot op heden is er in het gemeenschapsrecht niets geregeld. Onderdanen van derde landen met een geldige verblijfstitel hebben niet het recht in een andere lidstaat te verblijven. Krachtens het Schengen-acquis mogen zij slechts gedurende maximaal drie maanden verblijven op het grondgebied van de lidstaten waar het Schengen-acquis van toepassing is. Het vrije verkeer houdt niet in dat men in een andere lidstaat kan verblijven om er te werken of te studeren. En het voorstel waarbij het vrije verkeer van grensoverschrijdende diensten wordt uitgebreid tot onderdanen van derde landen die in de Gemeenschap gevestigd zijn, heeft geen betrekking op het verblijf, maar op de vrijheid van dienstverlening. Dientengevolge moeten onderdanen van derde landen die zich in een andere lidstaat willen vestigen dezelfde formaliteiten afwikkelen als nieuwkomende immigranten, en geldt voor hen, zelfs als zij langdurig ingezetenen van een lidstaat zijn, geen gunstiger behandeling.
5.8. Deze situatie leidt tot discriminatie ten opzichte van de burgers van de Unie, voor wie krachtens het Verdrag en het gemeenschapsrecht het recht van vrij verkeer van personen geldt. Bovendien sluit deze situatie niet aan bij de eisen die worden gesteld op een arbeidsmarkt die volop in ontwikkeling is en waar aanpassingsvermogen en flexibiliteit steeds belangrijker worden. Door de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in de Europese Unie onstaat een tekort aan arbeidskrachten in bepaalde economische sectoren. Langdurig ingezeten onderdanen van derde landen kunnen gemotiveerd zijn om zich te verplaatsen, hetzij om hun deskundigheid te benutten in een andere lidstaat, hetzij om in de lidstaat van verblijf te ontsnappen aan werkloosheid. Door de mobiliteit van langdurig ingezetenen kunnen de arbeidskrachten in de verschillende lidstaten beter worden benut. Nu veel lidstaten zich mengen in de internationale jacht op specialisten, met name op het gebied van informatietechnologie, zal het vanwege de mogelijkheid om de status van langdurig ingezetene te verwerven en dus in alle lidstaten van de Unie te kunnen verblijven, aantrekkelijker worden om zich duurzaam in de Europese Unie te vestigen.
5.9 De verwerving van de status van langdurig ingezetene is een onmisbaar instrument voor de integratie van personen die zich duurzaam in de Europese Unie willen vestigen. Dit voorstel voor een richtlijn koppelt de verwerving van de status van langdurig ingezetene zeer duidelijk aan het daadwerkelijke en legale verblijf in een lidstaat; de inburgering in een lidstaat wordt beschouwd als een noodzakelijke voorwaarde voor de verwerving van de in de richtlijn bedoelde status, die de houder dezelfde behandeling als de burgers van de betrokken lidstaat op vele onderdelen van het economische en sociale leven waarborgt en die tevens de mogelijkheid biedt om in de andere lidstaten van de Unie te verblijven. Er zijn uiteraard ook onderdanen van derde landen, zoals onderzoekers, sporters en artiesten, die over de nodige mobiliteit willen beschikken om in verschillende lidstaten van de Europese Unie te kunnen verblijven, zonder zich duurzaam te willen vestigen. Als de Unie zich internationaal staande wil houden en aantrekkelijk wil zijn voor deze personen, moet zij ervoor zorgen dat zij hun deze mobiliteit kan bieden. Het is in dit verband van belang in het oog te houden dat het onderhavige instrument een eerste stap is in de tenuitvoerlegging van artikel 63, punt 4, van het EG-Verdrag. Dit artikel kan ook als rechtsgrond dienen voor andere specifieke instrumenten betreffende de mobiliteit van onderdanen van derde landen die zich niet duurzaam wensen te vestigen. De Commissie zal erop toezien dat in haar voorstellen betreffende de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op arbeid in loondienst of als zelfstandige, studie of beroepsopleiding of niet-winstgevende activiteiten, waar nodig passende vormen van mobiliteit tussen de lidstaten van de Europese Unie mogelijk worden gemaakt.
6.1. De keuze van de rechtsgrondslag is in overeenstemming met de wijzigingen in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap die voortvloeien uit het op 1 mei 1999 in werking getreden Verdrag van Amsterdam. Artikel 63, punt 3, onder a), van het EG-Verdrag bepaalt dat de Raad maatregelen aanneemt met betrekking tot de 'voorwaarden voor toegang en verblijf en normen voor de procedures voor de afgifte door de lidstaten van langlopende visa en verblijfstitels, met name met het oog op gezinshereniging'. Artikel 63, punt 4, bepaalt dat de Raad tevens maatregelen aanneemt 'waarin de rechten en voorwaarden worden omschreven volgens welke onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, in ander lidstaten mogen verblijven'.
6.2. Deze artikelen vormen de rechtsgrond voor een voorstel waarin de voorwaarden zijn vastgelegd volgens welke onderdanen van derde landen die op het grondgebied van een lidstaat verblijven de status van langdurig ingezetene kunnen verwerven, alsmede de voorwaarden volgens welke de houder van deze status het recht heeft om in een andere lidstaat te verblijven.
6.3. Dit voorstel voor een richtlijn moet worden goedgekeurd volgens de procedure van artikel 67 van het Verdrag: de Raad besluit met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie of op initiatief van een lidstaat, na raadpleging van het Europees Parlement. Titel IV van het EG-Verdrag is niet van toepassing op het Verenigd Koninkrijk en Ierland, tenzij die landen daaromtrent anderszins besluiten overeenkomstig hetgeen is bepaald in het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland dat aan de verdragen is gehecht. Titel IV van het EG-Verdrag is evenmin van toepassing op Denemarken, uit hoofde van het aan de verdragen gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken
Subsidiariteit en evenredigheid
7.1. Door de opname in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van de nieuwe titel IV inzake visum, asiel, immigratie en andere beleidsterreinen die verband houden met het vrije verkeer van personen, zijn aan de Europese Gemeenschap bepaalde bevoegdheden toegekend op die gebieden. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig artikel 5 van het EG-Verdrag, dat wil zeggen indien en voorzover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt. Het voorstel voor een richtlijn beantwoordt aan deze criteria.
Subsidiariteit:
Dit initiatief is in de eerste plaats bedoeld om onderdanen van derde landen die langdurig op het grondgebied van een lidstaat verblijven, aan de hand van criteria die in alle lidstaten gelijk zijn een bepaalde status te verlenen. Deze doelstelling past in het kader van de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, waarvoor gemeenschappelijke regels op het gebied van het immigratiebeleid moeten worden vastgesteld. Het vaststellen van gemeenschappelijke regels kan slechts op communautair niveau gebeuren. De tweede doelstelling is de voorwaarden vast te stellen volgens welke deze personen hun recht van verblijf in een andere lidstaat kunnen uitoefenen. Dat houdt in dat voor alle lidstaten gelijke regels moeten worden vastgesteld om de uitoefening van dit recht mogelijk te maken. Deze regels kunnen slechts op communautair niveau worden vastgesteld.
Evenredigheid:
De vorm van het communautaire optreden moet de eenvoudigste zijn om de doelstelling van het voorstel te kunnen verwezenlijken en het voorstel doeltreffend ten uitvoer te kunnen leggen. In die geest is als rechtsinstrument voor een richtlijn gekozen, omdat dan een kader van beginselen kan worden vastgesteld, terwijl de lidstaten tot welke de richtlijn is gericht, de meest geschikte vorm en middelen kunnen kiezen om die beginselen binnen hun juridisch kader en hun nationale context ten uitvoer te leggen. In het voorstel voor een richtlijn worden slechts de voorwaarden vastgesteld voor het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene; deze status heeft immers gevolgen op Europees niveau omdat de houder van deze status het recht heeft in een andere lidstaat te verblijven. Daarentegen houden de lidstaten de vrijheid om gunstiger voorwaarden vast te stellen voor het verkrijgen van een permanente status die alleen op nationaal niveau gevolgen heeft.
Hoofdstuk I: Algemene bepalingen
Artikel 1
De richtlijn heeft een tweeledig doel: enerzijds moeten de nationale voorschriften en praktijken inzake de toekenning van de status van langdurig ingezetene aan onderdanen van derde landen die legaal in de lidstaat verblijven, onderling worden afgestemd. Weliswaar kennen de meeste lidstaten een status van langdurig ingezetene of een permanente status, maar de voorwaarden voor het verkrijgen daarvan verschillen per lidstaat. Door de onderlinge afstemming van de nationale wetgeving kunnen onderdanen van derde landen in alle lidstaten volgens dezelfde voorwaarden de status van langdurig ingezetene verwerven.
Ten tweede is de richtlijn bedoeld om artikel 63, punt 4, van het EG-Verdrag ten uitvoer te leggen, d.w.z. de voorwaarden te omschrijven volgens welke onderdanen van derde landen die uit hoofde van de richtlijn als langdurig ingezetenen worden beschouwd, in andere lidstaten dan die in welke zij deze status hebben verkregen, mogen verblijven.
Dit artikel bevat de definities van de verschillende begrippen die in het voorstel worden gebruikt.
(a) Het begrip 'onderdaan van een derde land' wordt in negatieve zin gedefinieerd, waarbij de burgers van de Unie, zoals omschreven in het EG-Verdrag, worden uitgesloten. Het omvat zowel personen die de nationaliteit van een derde land bezitten als staatlozen in de zin van het Verdrag van New York van 28 september 1954;
(b) Met 'langdurig ingezetenen' worden onderdanen van derde landen bedoeld aan wie een lidstaat de in deze richtlijn bedoelde status heeft toegekend;
(c) Met 'eerste lidstaat' wordt de lidstaat bedoeld die de status van langdurig ingezetene heeft toegekend aan de betrokken onderdaan van een derde land;
(d) De 'tweede lidstaat' is de lidstaat die niet de status van langdurig ingezetene heeft toegekend aan de onderdaan van een derde land die krachtens dit voorstel op zijn grondgebied verblijft.
(e) Met het oog op de samenhang van de wetgeving komt de definitie van gezinsleden van onderdanen van derde landen overeen met die van artikel 4 en artikel 5, lid 1, van de richtlijn van de Raad inzake het recht op gezinshereniging i. Indien sprake is van een duurzame relatie worden niet-gehuwde partners als gezinsleden beschouwd, mits de wetgeving van de betrokken lidstaat niet-gehuwde en gehuwde partners gelijkstelt;
[COM(2000) 624 definitief van 10.10.2000].
(f) Het begrip 'vluchteling' heeft betrekking op de onderdanen van derde landen aan wie op grond van het Verdrag van Genève van 1951 de vluchtelingenstatus is toegekend, alsmede op degenen die deze status hebben verkregen op basis van grondwettelijke bepalingen van de lidstaten, zoals het geval is in Frankrijk (constitutioneel asiel voor 'vrijheidstrijders') en in Duitsland (vluchtelingen erkend op basis van artikel 16, lid 1, van de Grondwet).
(g) de 'EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen' wordt gedefinieerd als de verblijfstitel waarbij de status wordt gevestigd.
1. In lid 1 wordt de werkingssfeer van het voorstel voor een richtlijn in algemene zin gedefinieerd. Het voorstel heeft een horizontaal karakter. Het is van toepassing op alle onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, ongeacht de redenen voor hun oorspronkelijke toelating. Onder de werkingssfeer vallen dus de onderdanen van derde landen die zijn toegelaten om in loondienst of als zelfstandige te werken, degenen die in het kader van gezinshereniging zijn toegelaten, degenen die zijn toegelaten om niet-winstgevende activiteiten te verrichten, en degenen die als niet-actieven zijn toegelaten. Het voorstel voor een richtlijn heeft ook betrekking op onderdanen van derde landen die op het grondgebied van lidstaat zijn geboren en daar verblijven, maar niet de nationaliteit van die lidstaat hebben. Ook vluchtelingen in de zin van het Verdrag van Genève vallen onder het voorstel, maar de overdracht van bescherming bij de uitoefening van het recht van verblijf in een andere lidstaat wordt niet in het voorstel geregeld. Tenslotte heeft het voorstel betrekking op de rechtspositie van onderdanen van derde landen die gezinsleden zijn van burgers van de Unie.
2. In lid 2 worden de mogelijke uitzonderingen op deze horizontale aanpak genoemd.
(a) Personen die een tijdelijke vorm van bescherming genieten vallen niet onder de werkingssfeer van dit voorstel. De Commissie heeft een voorstel ingediend voor een richtlijn betreffende tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden; volgens dit voorstel kan tijdelijke bescherming maximaal twee jaar duren i. Uitsluiting van personen die deze vorm van internationale bescherming genieten, komt voort uit het feit dat hun verblijf van tijdelijke aard is.
(b) Personen die een vorm van complementaire of subsidiaire bescherming genieten, vallen niet onder de werkingssfeer van dit voorstel. Vanwege het gebrek aan harmonisatie op het niveau van de Gemeenschap van het begrip 'subsidiaire bescherming' kan deze groep personen niet in dit voorstel worden opgenomen. De Commissie is echter van mening dat deze personen, die legaal in een lidstaat verblijven, de status van langdurig ingezetene moeten kunnen verwerven als zij aan de daaraan gestelde voorwaarden voldoen. In de Conclusies van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 staat "[het asielstelsel] moet daarnaast worden aangevuld met maatregelen inzake subsidiaire vormen van bescherming die eenieder die een dergelijke bescherming behoeft, een passende status verlenen". De Commissie is voornemens in 2001 een voorstel in te dienen betreffende de subsidiaire bescherming, waarin ook kan worden ingegaan op de toegang tot de status van langdurig ingezetene voor deze categorie onderdanen van derde landen.
(c) Het voorstel heeft geen betrekking op de toegang tot de status van langdurig ingezetene voor asielzoekers vanwege de onzekerheid over het resultaat van de behandeling van hun verzoek.
(d) Studenten in het hoger onderwijs en personen die zijn toegelaten om een beroepsopleiding te volgen, worden voor een bepaalde periode toegelaten en keren in principe na beëindiging van de opleiding terug naar hun land van herkomst. Deze categorie personen heeft niet de bedoeling zich in een lidstaat te vestigen en valt dus buiten de werkingssfeer van de richtlijn. Voor au pairs en seizoensarbeiders geldt een vergelijkbare redenering, omdat ook hun verblijf slechts tijdelijk en vaak van korte duur is. Tenslotte vallen ook onderdanen van derde landen die door hun onderneming zijn gedetacheerd in verband met grensoverschrijdende dienstverlening buiten de werkingssfeer van het voorstel, evenals onderdanen van derde landen die in een lidstaat verblijven om er grensoverschrijdende diensten te verlenen; ook in deze gevallen is de korte duur van het verblijf doorslaggevend: deze personen hebben niet de bedoeling zich te vestigen in de lidstaat waar zij tijdelijk verblijven.
(e) De laatste categorie onderdanen van derde landen die niet binnen de werkingssfeer van het voorstel vallen, is die van personen wier rechtspositie wordt geregeld bij internationale overeenkomsten op het gebied van diplomatiek en consulair personeel en personeelsleden van internationale organisaties.
3. Op gezinsleden van burgers van de Unie die gebruik maken van hun recht van vrij verkeer, blijft het gemeenschapsrecht inzake het vrij verkeer van personen volledig van toepassing, met name als het gaat om bepalingen die voor hen gunstiger zijn. Zodra zij op grond van het gemeenschapsrecht inzake het vrij verkeer van personen over een permanent verblijfsrecht in de lidstaat van ontvangst beschikken, kunnen zij echter ook de rechten genieten die krachtens dit voorstel voor een richtlijn aan langdurig ingezetenen worden toegekend, op dezelfde wijze als andere onderdanen van derde landen. Dat is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de betrokkenen individueel hun recht van verblijf in een andere lidstaat kunnen uitoefenen.
4. Bij haar inspanningen om de regels inzake de status van langdurig ingezetene onderling af te stemmen, zal de Europese Gemeenschap haar internationale verplichtingen en dus de communautaire of gemengde overeenkomsten in acht blijven nemen.
a) Het voorstel voor een richtlijn geldt onverminderd gunstigere bepalingen van bestaande of toekomstige communautaire of gemengde overeenkomsten met derde landen die betrekking hebben op de rechtspositie van de betrokken onderdanen van derde landen. Deze uitsluiting geldt voor zover die bepalingen relevant zijn ten aanzien van de inhoud van het voorstel voor een richtlijn; zij heeft betrekking op overeenkomsten, besluiten die ter uitvoering van die overeenkomsten zijn genomen, en de rechtspraak dienaangaande. Ook overeenkomsten die niet rechtstreeks betrekking hebben op de toegang tot de status van langdurig ingezetene kunnen bepalingen bevatten op het gebied van de rechten van onderdanen van derde landen, en het voorstel voor een richtlijn laat bepalingen die gunstiger zijn voor de betrokkenen, onverlet.
Het gaat met name om:
- de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 1992 i, waardoor op de onderdanen van Noorwegen, IJsland en Liechtenstein, alsmede hun gezinsleden, alle regels van het Gemeenschapsrecht op het gebied van het vrije verkeer van personen van toepassing zijn geworden;
- de associatieovereenkomst met Turkije van 1962 i,
- de Europa-overeenkomsten met de kandidaat-landen voor toetreding uit Midden- en Oost-Europa,
- de euro-mediterrane associatieovereenkomsten met Marokko en Tunesië.
b) Het voorstel voor een richtlijn laat ook de gunstigere bepalingen van drie internationale instrumenten onverlet die in het kader van de Raad van Europa tot stand zijn gekomen en die van toepassing zijn op migrerende werknemers die onderdaan zijn van de lidstaten van de Raad van Europa.
c) Tenslotte doet het voorstel ook geen afbreuk aan het bij artikel 33 van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen vastgestelde verbod tot uitzetting of terugleiding, noch aan de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 3 van het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat een ieder beschermt tegen uitzetting naar een land waar hij zou kunnen worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Verschillende categorieën onderdanen van derde landen die binnen de werkingssfeer van het voorstel vallen, omvatten personen van een ander ras of een andere etnische afstamming, of met een andere godsdienst of overtuiging, seksuele geaardheid of leeftijd. Krachtens deze bepaling moeten de lidstaten erop toezien dat het non-discriminatiebeginsel wordt nageleefd bij de tenuitvoerlegging van de bij deze richtlijn vastgestelde verplichtingen. Zij komt overeen met artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De status van langdurig ingezetene in een lidstaat
Artikel 5
1. Het eerste criterium voor het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene is de duur van het verblijf; aan de hand van dit criterium kan worden nagegaan of sprake is van een vast verblijf van de betrokkene op het grondgebied van de lidstaat. Deze verblijfsduur is vastgesteld op 5 jaar. Het verblijf moet legaal zijn en het moet ononderbroken zijn. Er wordt geen minimumleeftijd vastgesteld waarop kinderen de status van langdurig ingezetene kunnen krijgen. Deze leeftijd wordt bepaald door de nationale wetgeving en komt overeen met de leeftijd waarop de lidstaat kinderen voor het eerst een verblijfstitel geeft.
2. De werkingssfeer van het voorstel is ruim; er wordt geen rekening gehouden met de redenen voor de oorspronkelijke toelating, maar alleen met de reden voor het legale verblijf van de betrokkene op het grondgebied van een lidstaat op het moment dat aan het verblijfsduurcriterium voor het verkrijgen van de status wordt voldaan. Iemand die om een bepaalde reden is toegelaten, kan vervolgens legaal van status veranderen en op andere gronden in een lidstaat verblijven. Een onderdaan van een derde land die is toegelaten om een studie te volgen, kan bijvoorbeeld van status veranderen en zijn verblijfsrecht ontlenen aan zijn werk of aan zijn hoedanigheid van gezinslid. Daarom moet duidelijk worden aangegeven welke periodes van verblijf moeten worden meegerekend.
(a) De periodes van verblijf als asielzoeker of als persoon die tijdelijke bescherming geniet worden niet meegerekend, tenzij de betrokkene daarna wordt erkend als vluchteling. Omdat het hier om een akte van erkenning gaat, geldt deze status met terugwerkende kracht vanaf het moment van binnenkomst van de vluchteling op het grondgebied van de lidstaat die de status toekent.
(b) De periodes van verblijf in verband met een studie in het hoger onderwijs kunnen worden meegerekend, maar niet in hun geheel, omdat blijvende vestiging in principe niet het doel is van de studie. Indien de student een andere status krijgt, kan de helft van de studieduur worden meegerekend bij de verblijfsduur die meetelt voor het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene. Deze regel geldt echter niet voor promovendi; zij kunnen de status van langdurig ingezetene verwerven na een verblijf van vijf jaar. De integratie van deze hooggekwalificeerde personen in de maatschappij en de arbeidsmarkt moet worden bevorderd.
3. Krachtens lid 1 van artikel 5 wordt een ononderbroken verblijf als bewijs van een vast verblijf in de lidstaat beschouwd. Dit criterium moet echter met enige soepelheid worden gehanteerd om rekening te houden met gebeurtenissen die zich in iemands leven kunnen voordoen en die ertoe leiden dat iemand het grondgebied van de betrokken lidstaat moet verlaten, zonder dat dit afbreuk doet aan het vaste karakter van het verblijf. Daarom worden bepaalde vormen van afwezigheid niet als een onderbreking van de verblijfsduur beschouwd. Het gaat daarbij om afwezigheid gedurende minder dan 6 opeenvolgende maanden en afwezigheid om belangrijke of ernstige redenen. Detachering in verband met het werk valt hier ook onder, ter bevordering van de voltooiing van de interne markt, waarin ondernemingen hun personeel ook buiten een bepaalde lidstaat kunnen inzetten; dat moet mogelijk zijn zonder dat de werknemer daarvoor wordt bestraft bij de berekening van de verblijfsduur. Gezien de doelstelling van een Europese onderzoeksruimte die de Commissie in haar mededeling van 18 januari 2000 i heeft geformuleerd, en die door de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 i werd bekrachtigd, moeten ook de periodes waarin onderzoek wordt verricht in een andere lidstaat, niet ten nadele van de onderzoekers zijn en een belemmering vormen voor het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene. Tenslotte heeft deze bepaling, in aansluiting op hoofdstuk III van het voorstel, ook betrekking op afwezigheid in verband met de uitoefening van het recht van verblijf of het vrij verkeer van personen in een andere lidstaat; daarbij gaat het om gezinsleden die nog niet de status van langdurig ingezetene hebben en die zich met een langdurig ingezetene of een burger van de Unie in een andere lidstaat vestigen. Het verblijf in een andere lidstaat mag niet verhinderen dat zij de status van langdurig ingezetene krijgen.
4. Gezinsleden van burgers van de Unie mogen geen nadeel ondervinden van het feit dat zij een burger van de Unie vergezellen naar een derde land, op voorwaarde dat zij tenminste twee jaar in een EU lidstaat hebben gewoond en dat zij binnen drie jaar na hun vertrek naar die lidstaat terugkeren. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan worden de eerste twee jaar van verblijf meegerekend bij de berekening van de periode van verblijf die nodig is om de status te verkrijgen.
1. Behalve de legale en ononderbroken verblijfsduur moeten de lidstaten van onderdanen van derde landen het bewijs verlangen dat zij in hun eigen onderhoud en in dat van de gezinsleden te hunnen laste kunnen voorzien, ongeacht of die gezinsleden gelijktijdig met de betrokkene langdurig ingezetene kunnen worden of niet. Dit bewijs wordt verlangd om te voorkomen dat de betrokkene en zijn gezinsleden ten laste komen van de sociale bijstand van de lidstaat nadat de status is toegekend. De beoordelingscriteria zijn nauwkeurig omschreven, om te voorkomen dat de mogelijkheden om de status te verkrijgen teniet worden gedaan, en om de voorwaarden van de diverse lidstaten op elkaar af te stemmen. De onderdaan van een derde land moet hiertoe het bewijs leveren dat hij op het tijdstip waarop hij de aanvraag indient, beschikt over:
(a) stabiele en toereikende inkomsten. Het vereiste minimuminkomstenniveau kan niet hoger zijn dan het door de Staat gegarandeerde minimuminkomen. Indien de sociale wetgeving van de staat niet in deze vorm van sociale bijstand voorziet, mag het vereiste inkomstenniveau niet hoger zijn dan het bedrag van het minimale door de staat betaalde ouderdomspensioen. De stabiliteit van de inkomsten moet aan de hand van de aard en de regelmaat van de inkomsten van de betrokkene worden beoordeeld voordat de status van langdurig ingezetene wordt toegekend.
(b) een ziektekostenverzekering die alle risico's dekt.
De toekomstig langdurig ingezetene moet ook aantonen dat hij in het onderhoud van de gezinsleden te zijnen laste kan voorzien en over een ziektekostenverzekering voor hen beschikt, ongeacht of zij tegelijk met hem de status van langdurig ingezetene kunnen verkrijgen of daarvoor nog niet in aanmerking komen.
2. Voor bepaalde categorieën personen geldt de voorwaarde inzake inkomsten en ziektekostenverzekering niet, omdat zij in een bijzondere situatie verkeren:
(a) Voor vluchtelingen, die vanwege bijzondere omstandigheden gedwongen waren hun land te ontvluchten en niet kunnen terugkeren, moeten geen economische criteria gelden.
(b) Onderdanen van derde landen die op het grondgebied van een lidstaat zijn geboren, kunnen de status verkrijgen zodra ze vijf jaar op het grondgebied verblijven, zonder te hoeven aantonen dat zij over toereikende inkomsten beschikken.
De lidstaten kunnen om redenen die te maken hebben met de openbare orde of de nationale veiligheid weigeren de status toe te kennen. De criteria die daarbij worden gehanteerd komen overeen met een deel van de criteria in Richtlijn 64/221/EEG van 25 februari 1964, voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf, die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid i.
Dit artikel regelt de administratieve procedure die moet worden gevolgd om de status te verkrijgen. Deze procedure is gebaseerd op het feit dat de status van rechtswege wordt toegekend indien aan de criteria wordt voldaan. Het gaat hier om een gebonden bevoegdheid van de overheid.
1. De status kan alleen worden toegekend op verzoek van de betrokkene. Deze dient een verzoek in wanneer hij denkt aan de gestelde voorwaarden te voldoen. Het verzoek moet vergezeld gaan van bewijsstukken op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de voorwaarden inzake verblijfsduur, inkomsten en ziektekostenverzekering vervuld zijn (bijvoorbeeld een verblijfstitel, een verklaring voor de afwezigheid en de duur daarvan, indien die de gestelde maxima overschrijdt, een bewijs van inkomsten en een ziektekostenverzekeringsbewijs).
2. Om de rechtszekerheid van de onderdanen van derde landen te waarborgen, moeten de nationale overheden het verzoek binnen 6 maanden aan de hand van de overgelegde bewijsstukken behandelen. Indien bij het verzoek niet de nodige bewijsstukken zijn overgelegd, wordt de betrokkene daarvan door de overheidsdiensten op de hoogte gesteld en wordt de termijn van 6 maanden opgeschort totdat de ontbrekende stukken zijn ingediend.
3. Indien de voorwaarden zijn vervuld, hebben de lidstaten een gebonden bevoegdheid en moeten zij de status van langdurig ingezetene toekennen. Deze status is permanent en kan derhalve niet worden ingetrokken, behalve in de in artikel 10 bedoelde gevallen.
1. Dit artikel regelt de afgifte van de EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, waarbij de status wordt gevestigd. Deze vergunning is 10 jaar geldig en wordt van rechtswege verlengd. Deze verlenging gebeurt alleen om de persoonsgegevens van de langdurig ingezetene bij te werken (adres, recente foto); in geen geval kunnen de omstandigheden op basis waarvan de status is toegekend, bij de verlenging opnieuw worden bekeken. De verlenging gebeurt automatisch.
2. Alle lidstaten gebruiken voor de verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen het model dat is vastgesteld in de verordening van de Raad tot vaststelling van een uniform model voor de verblijfsvergunning van onderdanen van derde landen. Op de vergunning moet 'langdurig ingezetene - EG' worden vermeld, zodat de houder ervan onmiddellijk wordt herkend als langdurig ingezetene, zowel in de lidstaat waar hij verblijft als bij de uitoefening van het recht op verblijf in de andere lidstaten.
3. Deze verblijfsvergunning moet gratis zijn of tegen hetzelfde tarief als de identiteitskaarten voor nationale onderdanen worden verstrekt.
1. De status van langdurig ingezetene moet de houder ervan maximale rechtszekerheid bieden. De enige gronden waarop de status kan worden ingetrokken, worden in dit artikel opgesomd:
(a) een afwezigheid van minder dan twee jaar leidt niet tot intrekking van de status. Dankzij deze soepelheid kan de langdurig ingezetene afwisselend in zijn land van herkomst en de lidstaat van verblijf verblijven. Afwijkingen zijn mogelijk om dezelfde redenen als die welke in artikel 7 zijn genoemd, waardoor langere periodes van afwezigheid mogelijk zijn.
(b) indien fraude wordt aangetoond is dat een grond om de status in te trekken; de lidstaten moeten immers over middelen beschikken om misbruik tegen te gaan.
(c) krachtens artikel 27 van het voorstel houdt de verwerving van de status van langdurig ingezetene in de ene lidstaat in dat deze status in de eerste lidstaat wordt ingetrokken. Het is ondenkbaar dat onderdanen van derde landen meerdere statussen tegelijk zouden kunnen hebben.
(d) uitzetting vindt alleen plaats om de in artikel 13 uiteengezette zeer ernstige redenen, en leidt tot intrekking van de status van langdurig ingezetene.
2. Aangezien hoofdstuk III van het voorstel betrekking heeft op het recht van verblijf in een andere lidstaat, kunnen de periodes van afwezigheid die verband houden met de uitoefening van dit recht niet leiden tot intrekking van de status zolang deze status niet door een tweede lidstaat is toegekend, dat wil zeggen gedurende de in artikel 23 bedoelde overgangsperiode van vijf jaar.
3. De lidstaten kunnen bepalen dat de status ook niet wordt ingetrokken na een afwezigheid van meer dan twee jaar. Deze bepaling sluit aan bij de wens om langdurig ingezetenen de mogelijkheid te bieden in hun lidstaat van herkomst een actieve rol te spelen, zonder dat de rechten die zij in de lidstaat van ontvangst hebben verworven, in het gedrang komen. Bovendien kunnen de lidstaten deze bepaling toepassen op gepensioneerde langdurig ingezetenen, die, nadat zij hun hele leven in een lidstaat hebben gewerkt, willen terugkeren naar hun land van herkomst.
4. Omdat de status permanent is, betekent het verlopen van de verblijfsvergunning geenszins dat de betrokkene de status van langdurig ingezetene verliest.
5. In bepaalde gevallen kan de status worden ingetrokken zonder dat de betrokkene het land wordt uitgezet. Het gaat dan om (a) gevallen van fraude of te langdurige afwezigheid die wel leiden tot de intrekking van de status, maar die niet ernstig genoeg zijn om tot uitzetting te leiden, en (b) gevallen waarin besloten is tot uitzetting omdat de betrokkene een bedreiging vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid, maar deze maatregel wegens uitzonderlijke omstandigheden niet kan worden uitgevoerd - bijvoorbeeld omdat de gezondheidstoestand van de betrokkene uitzetting onmogelijk maakt. In dergelijke gevallen kan de lidstaat die de betrokkene niet kan uitzetten, deze niet in rechtsonzekerheid laten verkeren, maar moet hij hem een andere verblijfstitel geven waardoor de betrokkene legaal op zijn grondgebied kan verblijven, echter zonder hem de rechten toe te kennen die aan de status van langdurig ingezetene verbonden zijn.
1. In alle fasen van de procedure, van de aanvraag van de status tot de intrekking, moet de betrokkene naar behoren op de hoogte worden gehouden, zodat hij kan opkomen voor zijn rechten. Beslissingen om de status te weigeren of in te trekken moeten daarom schriftelijk en met redenen omkleed aan de betrokkene worden medegedeeld. Daarbij moeten ook de beroepsmogelijkheden die voor de betrokkene openstaan en de termijn waarbinnen daarvan gebruik moet worden gemaakt, worden vermeld.
2. Een besluit tot afwijzing van het verzoek kan in geen geval definitief zijn, en zolang de betrokkene op het grondgebied van de lidstaat verblijft, moet hij de mogelijkheid hebben de status opnieuw aan te vragen. Deze mogelijkheid is met name van belang voor de gevallen waarin het verzoek wordt afgewezen omdat de betrokkene niet over stabiele of toereikende inkomsten beschikt op het moment dat de aanvraag wordt ingediend. Door deze mogelijkheid zal het aantal beroepen tegen afwijzing waarschijnlijk beperkt blijven.
3. Omdat de status van rechtswege wordt toegekend aan degenen die aan de in het voorstel voor een richtlijn gestelde criteria voldoen, moeten deze personen een besluit tot afwijzing van het verzoek of intrekking van de status bij de rechter kunnen aanvechten, ook als er eerder andere beroepsmogelijkheden voor hen openstonden. Ook tegen een besluit tot niet-verlenging kan beroep worden ingesteld indien de nationale overheidsdiensten bij wijze van uitzondering de regel schenden dat de verlenging van rechtswege plaatsvindt en niet kan worden geweigerd.
1. Dit artikel vormt de weerslag van de wens die de staatshoofden en regeringsleiders hebben geformuleerd in de conclusies van de Europese Raad van Tampere (punt 21) en regelt de gelijke behandeling van langdurig ingezetenen en burgers van de Unie op een aantal gebieden:
(a) De toegang tot werk als werknemer of zelfstandige kan niet langer worden beperkt of worden gekoppeld aan een werkvergunning. Langdurig ingezetenen hebben het recht zonder enige beperking van werkgever of beroep te veranderen of van werk als werknemer over te schakelen op werk als zelfstandige. Evenmin als de burgers van de Unie hebben zij echter toegang tot arbeidsplaatsen die deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag impliceren. Ook bij de arbeidsvoorwaarden mag geen enkel onderscheid worden gemaakt tussen nationale onderdanen en langdurig ingezetenen. Dat geldt zowel voor salariëring en ontslag als voor de werktijden, de wekelijkse rusttijden, de hygiëne en de veiligheid op het werk en de jaarlijkse vakantie.
(b) Langdurig ingezetenen hebben volgens dezelfde voorwaarden toegang tot onderwijs en beroepsopleiding als nationale onderdanen. Inschrijfgeld op scholen en universiteiten mag niet hoger zijn voor langdurig ingezetenen, die ook toegang hebben tot studiebeurzen. Beroepsopleidingen omvatten zowel alle basisniveaus als bijscholing en omscholing en het opdoen van ervaring.
(c) Diploma's van langdurig ingezetenen worden erkend volgens dezelfde voorwaarden als die van burgers van de Unie. Dat houdt ook in dat de lidstaat van ontvangst rekening moet houden met alle diploma's, certificaten en andere titels die getuigen van vroeger behaalde kwalificaties, met inbegrip van die welke buiten de EU werden behaald, alsmede met de relevante ervaring van de betrokkene, door de uit die titels en ervaring blijkende bekwaamheden te vergelijken met de in de nationale wettelijke regeling verlangde kennis en bekwaamheden. (HvJ C 238/98, Hocsman).
(d) Langdurig ingezetenen moeten dezelfde sociale bescherming genieten als nationale onderdanen. Daaronder worden zowel de verschillende sociale voorzieningen (kinderbijslag, ouderdomspensioen, enz.) verstaan als de ziektekostenverzekering of de werkloosheidsuitkering.
(e) Alle vormen van sociale bijstand die door de Staat aan de nationale onderdanen wordt verstrekt, moeten ook toegankelijk zijn voor langdurig ingezetenen. Daaronder vallen met name een door de Staat verstrekt bestaansminimum, een minimumouderdomspensioen en gratis medische zorg.
(f) De sociale voordelen die in het voorstel worden bedoeld, zijn de economische of culturele voorzieningen die in de lidstaten door de overheid of door particuliere organisaties worden verstrekt; dat stemt overeen met de definitie die het Hof van Justitie heeft gegeven in het kader van zijn jurisprudentie over de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad i. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om gunstige regelingen voor het gebruik van het openbaar vervoer, kortingen op de toegang tot culturele of andere evenementen, of om gesubsidieerde maaltijden voor kinderen uit gezinnen met een beperkt inkomen. Met fiscale voordelen worden de door de Staat toegestane belastingaftrekposten bedoeld; indien de nationale onderdanen dergelijke voordelen genieten, moeten ze ook voor langdurig ingezetenen gelden.
(g) Ook bij de toegang tot goederen en diensten, waaronder ook de toegang tot woonruimte, ongeacht of die door de overheid of particulier wordt aangeboden, mag geen onderscheid worden gemaakt tussen nationale onderdanen en langdurig ingezetenen.
(h) Langdurig ingezetenen kunnen hun recht op vrijheid van vereniging en op vakbondsvrijheid volgens dezelfde voorwaarden uitoefenen als nationale onderdanen; daarbij kan hun geen enkele bijkomende beperking worden opgelegd. Langdurig ingezetenen kunnen zich ook verkiesbaar stellen als vertegenwoordiger van een vakbond of een vereniging.
(i) Tenslotte kunnen langdurig ingezetenen geen andere beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de toegang tot het grondgebied dan die welke ook voor de nationale onderdanen gelden, zoals het verbod om militaire zones te betreden.
2. Krachtens dit artikel kunnen de lidstaten ook op andere, niet in lid 1 genoemde gebieden langdurig ingezetenen en nationale onderdanen gelijk behandelen. Deze bepaling laat verplichtingen die uit andere internationale instrumenten voortvloeien, onverlet.
1. Langdurig ingezetenen moeten extra bescherming tegen uitzetting genieten; de toepasselijke bepalingen zijn gebaseerd op het geldende gemeenschapsrecht inzake het vrije verkeer van de burgers van de Unie. De omschrijving van wanneer sprake is van een bedreiging voor de openbare orde of de nationale veiligheid, is gebaseerd op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (arrest van 27 oktober 1977, zaak 30/77, Bouchereau i); dit is aan strikte regels gebonden en kan uitsluitend worden gebaseerd op het persoonlijke gedrag van de betrokkene.
2. Ook de beoordeling van de ernst van het persoonlijk gedrag komt uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie (arrest van 18 mei 1982, gevoegde zaken 115 en 116/81, Adoui en Cornuaille i).
3. Deze regels voor wanneer sprake is van een bedreiging van de openbare orde of de openbare veiligheid sluit aan bij Richtlijn 64/221/EEG van 25 februari 1964 voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf, die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid i.
4. Ook indien uitzetting gerechtvaardigd is, moet de lidstaat rekening houden met een aantal aspecten om te kunnen beoordelen of de gevolgen van deze maatregel voor de betrokkene en zijn gezin evenredig zijn met de ernst van de gepleegde feiten. De aspecten waarmee rekening moet worden gehouden bij deze afweging zijn gebaseerd op de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens met betrekking tot de toepassing van artikel 8 van het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden i. Het gaat daarbij om de duur van het verblijf, en de leeftijd van de betrokkene, want de gevolgen voor een minderjarige of een oudere zijn anders dan voor een andere persoon. De Staat, en in laatste instantie de rechter, moeten ook afwegen welke gevolgen de uitzetting heeft voor het gezinsleven en nagaan welke banden de betrokkene heeft met het land van herkomst waarnaar hij eventueel wordt uitgezet.
5. Langdurig ingezetenen moeten maximale juridische bescherming genieten tegen een dergelijke ernstige beslissing. De betrokkene moet zich daarom tot de rechter kunnen wenden. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat een beroep op de rechter een opschortende werking kan hebben, hetzij automatisch, hetzij, tijdens de procedure, bij rechterlijke beslissing op verzoek van de betrokkene.
6. Met het oog op een doeltreffende toegang tot de rechter en overeenkomstig artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, kan de langdurig ingezetene volgens dezelfde voorwaarden een beroep doen op rechtsbijstand als de nationale onderdanen van de betrokken lidstaat.
7. Langdurig ingezetenen genieten maximale rechtszekerheid ten aanzien van hun verblijfsrecht, omdat voor uitzettingsmaatregelen altijd voldoende grond moet zijn en aan de hierboven vermelde criteria moet worden voldaan. Daarom zijn spoedprocedures voor het uitzetten van langdurig ingezetenen niet toegestaan, omdat deze procedures niet voldoende mogelijkheden bieden voor een zorgvuldige afweging tussen de ernst van het gepleegde feit en de bescherming van de rechten van het individu overeenkomstig het proportionaliteitsbeginsel.
De in dit voorstel geformuleerde voorwaarden voor het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene kunnen minder gunstig zijn dan bestaande of toekomstige voorwaarden die in de wetgeving van bepaalde lidstaten zijn vastgesteld. Krachtens artikel 14 kunnen de lidstaten gunstiger voorwaarden hanteren voor het toekennen van een status van permanente of onbeperkte duur; deze status heeft echter alleen een nationale werking en kan niet door de overige lidstaten worden erkend, in tegenstelling tot de in Hoofdstuk II van het voorstel bedoelde status van langdurig ingezetene. Voor de houder van zo'n volgens gunstiger voorwaarden toegekende status geldt niet het recht van verblijf in een andere lidstaat.
Recht van verblijf in de tweede lidstaat
Artikel 15
1. Artikel 63, punt 4, van het EG-Verdrag bepaalt dat de Raad maatregelen aanneemt waarin de rechten en voorwaarden worden omschreven volgens welke onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, in ander lidstaten mogen verblijven. Artikel 45, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie behelst dat overeenkomstig het EG-Verdrag de vrijheid van verkeer en verblijf kan worden toegekend aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven. Met hoofdstuk III van het voorstel wordt artikel 63, punt 4, ten uitvoer gelegd. In artikel 15 is het beginsel vervat dat langdurig ingezetenen het recht hebben in een ander lidstaat dan die welke hun de status heeft toegekend, te verblijven. Onder recht van verblijf wordt elk verblijf in een andere lidstaat van meer dan drie maanden verstaan. Het voorstel heeft geen betrekking op de voorwaarden voor de toegang van langdurig ingezetenen tot het grondgebied van een andere lidstaat voor een verblijf van minder dan drie maanden. Deze voorwaarden vallen onder artikel 62, punt 3, van het EG-Verdrag. Zij worden geregeld door de desbetreffende bepalingen van de Schengen-akkoorden, die bij besluit van de Raad van 20 mei 1999 zijn opgenomen in het communautair acquis i.
2. Het recht van verblijf dat in dit voorstel wordt bedoeld, heeft geen betrekking op twee situaties die verband houden met het vrije verkeer van diensten en waarover de Commissie reeds twee voorstellen voor een richtlijn heeft ingediend: het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor de terbeschikkingstelling, in het raam van verrichting van grensoverschrijdende diensten, van werknemers in loondienst die onderdaan van een derde land zijn i, en het voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot uitbreiding van het vrij verrichten van grensoverschrijdende diensten tot in de Gemeenschap gevestigde onderdanen van een derde land i.
1. Lid 1 van dit artikel bevat de voorwaarden volgens welke langdurig ingezetenen hun recht op verblijf kunnen uitoefenen. In het eerste geval gaat het om langdurig ingezetenen die een economische activiteit uitoefenen, als werknemer of als zelfstandige, in de tweede lidstaat. In het tweede geval betreft het langdurig ingezetenen die een studie of een beroepsopleiding volgen. En het derde geval heeft betrekking op langdurig ingezetenen die weliswaar geen economische activiteit uitoefenen, maar toch over voldoende inkomsten beschikken om in de tweede lidstaat te verblijven.
2. Deze bepalingen zijn gebaseerd op de jurisprudentie van het Hof van Justitie op het gebied van het vrije verkeer van werknemers.
1. In dit artikel worden de bewijsstukken genoemd die moeten worden overgelegd om vast te stellen dat de betrokken het recht heeft in een andere lidstaat te verblijven, en wordt de procedure beschreven die moet worden gevolgd om een verblijfstitel in de tweede lidstaat te verkrijgen. De verblijfstitel in de tweede lidstaat moet uiterlijk drie maanden na aankomst in die lidstaat worden aangevraagd. Bij de aanvraag moeten bewijsstukken worden overgelegd waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de voorwaarden om het recht van verblijf uit te oefenen.
2. De leden 2, 3 en 4 van dit artikel bevatten een volledige lijst van de bewijsstukken die de tweede lidstaat kan verlangen van de langdurig ingezetene die uit eigen hoofde een verblijfstitel heeft aangevraagd. In alle genoemde gevallen kan de tweede lidstaat nagaan of de aanvrager beschikt over een identiteitsbewijs en de verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.
De tweede lidstaat kan de langdurig ingezetene bovendien vragen aan te tonen dat hij over een arbeidsovereenkomst beschikt of over een toezegging tot zo'n overeenkomst. Als het om een activiteit als zelfstandige gaat, kan de tweede lidstaat van de langdurig ingezetene bewijsstukken verlangen waaruit blijkt dat hij over voldoende middelen beschikt om deze activiteit te ondernemen, alsmede een beschrijving van deze toekomstige activiteit. Indien een langdurig ingezetene gebruik wil maken van zijn recht van verblijf om een studie of een beroepsopleiding te volgen, kan de tweede lidstaat hem vragen aan te tonen dat hij is ingeschreven bij een erkende instelling en dat hij over voldoende middelen en een ziektekostenverzekering beschikt om te voorkomen dat hij ten laste van de lidstaat van ontvangst komt. Indien een langdurig ingezetene niet voornemens is een economische activiteit uit te oefenen of een studie te volgen, kan de tweede lidstaat hem vragen aan te tonen dat hij over voldoende inkomsten en een ziektekostenverzekering beschikt.
1. Langdurig ingezetenen zouden moeilijk daadwerkelijk gebruik kunnen maken van het recht van verblijf in een andere lidstaat indien hun gezinsleden zich niet samen met hen in de tweede lidstaat zouden kunnen vestigen. Deze gezinsleden hoeven niet zelf over de status van langdurig ingezetene te beschikken, maar moeten wel reeds in de eerste lidstaat een gezin hebben gevormd met de langdurig ingezetene. Zij kunnen de langdurig ingezetene vergezellen of zich bij hem voegen nadat hij zich in de tweede lidstaat heeft gevestigd.
2. Voor het aanvragen van een verblijfstitel in de tweede lidstaat geldt dezelfde procedure. Uit de bewijsstukken moet blijken dat zij als gezinslid van de langdurig ingezetene die gebruik maakt van zijn recht van verblijf hebben verbleven in de eerste lidstaat, en dat zij over voldoende inkomsten en een ziektekostenverzekering beschikken of dat de langdurig ingezetene over deze middelen en een verzekering voor hen beschikt.
3. Indien er in de eerste lidstaat nog geen sprake was van gezinsvorming, is het gemene recht van toepassing, dat wil zeggen dat de langdurig ingezetene die gebruik maakt van zijn recht van verblijf, het recht heeft zijn gezinsleden te laten overkomen overeenkomstig de voorwaarden die zijn vervat in de richtlijn van de Raad inzake het recht op gezinshereniging.
De tweede lidstaat kan nagaan of er redenen zijn die verband houden met de handhaving van de openbare orde en de nationale veiligheid, op grond waarvan de afgifte van een verblijfsvergunning aan de langdurig ingezetene en/of zijn gezinsleden kan worden geweigerd. Evenals bij de in artikel 7 bedoelde procedure voor de toekenning van de status, zijn deze redenen strikt gebonden aan de voorwaarden van Richtlijn 64/221/EDG van 25 februari 1964 voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf, die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid i.
1. In lid 1 wordt aangegeven op grond van welke ziekten en gebreken de toegang uit hoofde van de volksgezondheid kan worden geweigerd. Sommige daarvan werden reeds in de bijlage bij Richtlijn 64/221/EEG van 25 februari 1964 vermeld en gelden nog steeds. Andere zijn niet meer actueel en zijn dus niet in het voorstel opgenomen.
2. Deze beperking sluit aan bij Richtlijn 64/221/EEG van 25 februari 1964 en houdt in dat het recht van verblijf niet om gezondheidsredenen opnieuw ter discussie kan worden gesteld.
3. Slechts bij wijze van uitzondering kan een medische onderzoek worden verricht voorafgaand aan de toelating. Dat kan alleen indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat de betrokken persoon lijdt aan een van de ziektes of gebreken op grond waarvan de toegang tot de tweede lidstaat kan worden geweigerd en op voorwaarde dat deze lidstaat alle kosten van het onderzoek draagt. Een dergelijk onderzoek kan in geen geval systematisch worden verricht.
1. De procedure voor de behandeling van de aanvraag van een verblijfstitel is vergelijkbaar met die in hoofdstuk II beschreven procedure voor de toekenning van de status van langdurig ingezetene en voor de afgifte van de EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. De behandeling mag maximaal drie maanden in beslag nemen, omdat het hier gaat om de uitoefening van het recht van verblijf, die niet mag worden belemmerd door te lange procedures.
2. Indien uit de behandeling van de aanvraag en het onderzoek van de bijgeleverde bewijsstukken blijkt dat de langdurig ingezetene voldoet aan de voorwaarden voor het uitoefenen van het recht van verblijf, is de tweede lidstaat verplicht de betrokkene een verblijfstitel te geven. Deze verblijfstitel is echter geen verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. De geldigheidsduur van de verblijfstitel wordt vastgesteld van de lidstaten op basis van de geldigheidsduur die krachtens het gemene recht geldt voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen; deze geldigheidsduur kan worden beperkt tot de verwachte duur van het verblijf. Een dergelijke verblijfstitel kan echter altijd worden verlengd. De langdurig ingezetene moet de lidstaat die hem de status heeft toegekend, mededelen dat hij gebruik heeft gemaakt van zijn recht van verblijf. Deze lidstaat moet de status van langdurig ingezetene gedurende de hele overgangsperiode handhaven.
3. Gezinsleden die aan de voorwaarden voldoen hebben recht op een verblijfstitel die kan worden verlengd en die dezelfde geldigheidsduur heeft als de verblijfstitel die aan de langdurig ingezetene is verstrekt.
4. Evenals de EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen overeenkomstig artikel 9, wordt deze verblijfstitel gratis of tegen hetzelfde tarief als nationale identiteitskaarten verstrekt.
Dit artikel bevat de procedurele waarborgen in het geval de tweede lidstaat het verzoek om een verblijfstitel van de langdurig ingezetene en/of zijn gezinsleden afwijst. Deze afwijzing moet met redenen worden omkleed, waarbij nauwkeurig moet worden aangegeven om welke reden de nationale autoriteiten de toegang hebben geweigerd; in deze kennisgeving moet ook worden vermeld welke beroepsmogelijkheden openstaan voor de betrokkene. Wanneer de verblijfstitel wordt geweigerd, wordt ingetrokken of niet wordt verlengd, heeft de betrokkene altijd het recht zich tot de rechter te wenden.
1. Langdurig ingezetenen die gebruik maken van hun recht van verblijf, worden niet onmiddellijk langdurig ingezetenen in de tweede lidstaat. Onmiddellijke en volledige wederzijdse erkenning van de status is niet aan de orde, omdat de betrokkene nog geen banden heeft ontwikkeld met de tweede lidstaat. Daarom behouden langdurig ingezetenen hun status in de eerste lidstaat zolang zij deze nog niet in de tweede lidstaat hebben verworven. Deze bepaling voorkomt dat de positie van langdurig ingezetenen ongunstiger wordt als gevolg van de uitoefening van het recht van verblijf.
2. Gezinsleden van langdurig ingezetenen vallen onder de voorgaande bepaling indien zij zelf langdurig ingezetene zijn; het kan echter voorkomen dat gezinsleden niet in het bezit zijn van de status van langdurig ingezetene op het moment dat zij de langdurig ingezetene vergezellen of zich bij hem voegen. Daarom is in lid 2 van dit artikel bepaald dat gezinsleden die zelf geen langdurig ingezetene zijn, hun verblijfstitel in de eerste lidstaat behouden tot deze vervalt. Bovendien kan een verblijf in een andere lidstaat geen belemmering vormen voor het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene op grond van artikel 5, lid 3, onder c).
3. Volgens dezelfde redenering worden de periodes van verblijf in een tweede lidstaat meegerekend bij de berekening van de verblijfsduur op grond waarvan overeenkomstig de richtlijn van de Raad inzake gezinshereniging, aan gezinsleden een zelfstandige verblijfstitel kan worden verstrekt, onafhankelijk van die van de gezinshereniger.
1. In dit artikel wordt de rechtspositie beschreven van langdurig ingezetenen die gebruik maken van hun recht van verblijf in de tweede lidstaat. Ongeacht de geldigheidsduur van de verblijfstitel die aan de langdurig ingezetene wordt verstrekt of de omstandigheden waarin hij gebruik maakt van zijn recht van verblijf, geniet deze in de tweede lidstaat dezelfde rechten als in de eerste lidstaat. Het gaat hier immers niet om een gewone toelatingsprocedure, maar om de uitoefening van een recht dat is voorbehouden aan langdurig ingezetenen. Er geldt echter een beperking voor sociale bijstand en studiebeurzen, bestaansminima waarmee studenten gedurende hun studie in hun onderhoud kunnen voorzien; langdurig ingezetenen mogen niet ten laste komen van de openbare financiën in de tweede lidstaat
Dit artikel heeft geen betrekking op kwesties met betrekking tot de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels voor personen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen. Deze kwesties heeft de Commissie behandeld in haar voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 wat de uitbreiding ervan betreft tot de onderdanen van derde landen i, dat is gebaseerd op de artikelen 42 en 308 van het EG-Verdrag. Door deze coördinatie zijn de betrokkenen verzekerd van een gelijke behandeling, het behoud van verworven rechten en de optelling van de periodes van verblijf in de verschillende lidstaten.
2. Gezinsleden van een langdurig ingezetene die gebruik maakt van zijn recht van verblijf genieten de in artikel 12 van de richtlijn van de Raad inzake gezinshereniging bedoelde rechten, namelijk het recht op toegang tot onderwijs, tot arbeid in loondienst of als zelfstandige en tot beroepsopleiding.
1. Langdurig ingezetenen die gebruik maken van hun recht van verblijf worden niet onmiddellijk langdurig ingezetenen in de tweede lidstaat. Er geldt een overgangsperiode van vijf jaar, waarin de verblijfstitel kan worden ingetrokken en de betrokkene kan worden uitgezet op de in dit artikel genoemde gronden:
- indien hij een bedreiging vormt voor de openbare orde en de nationale veiligheid. Hiervoor gelden dezelfde voorwaarden als die welke zijn geformuleerd in Richtlijn 64/221/EEG van 25 februari 1964.
- indien hij niet langer voldoet aan de voorwaarden voor het uitoefenen van het recht van verblijf, hetzij omdat hij niet langer een economische activiteit uitoefent, hetzij omdat hij niet meer over voldoende inkomsten of over een ziektekostenverzekering beschikt, waardoor hij ten laste van de tweede lidstaat zou kunnen komen.
2. Uitzetting heeft echter geen permanente gevolgen; de betrokkene kan later terugkeren naar de tweede lidstaat en daar opnieuw een verzoek tot uitoefening van het recht van verblijf indienen.
1. De vraag is naar welk land de betrokkene, vrijwillig of gedwongen, moet worden uitgezet. Momenteel kent het gemeenschapsrecht geen algemene verplichting tot terugname van onderdanen van derde landen tussen de lidstaten. Er bestaan alleen bilaterale overeenkomsten. Artikel 23 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen heeft alleen betrekking op de terugnameverplichting van de overeenkomstsluitende partijen ten aanzien van onderdanen van derde landen met een visum voor een kort verblijf dat is verlopen. Om de situaties te regelen die zich bij de toepassing van de voorgestelde richtlijn kunnen voordoen, wordt in dit artikel uitgegaan van een terugnameverplichting van de lidstaat die de status van langdurig ingezetene heeft toegekend en de verblijfstitels voor de gezinsleden heeft verstrekt. De verantwoordelijkheid van deze lidstaat jegens de langdurig ingezetene blijft gedurende de gehele overgangsperiode gelden. Deze verplichting geldt ook ten aanzien van de gezinsleden.
2. De terugnameverplichting geldt ook indien de EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen is verlopen en niet werd verlengd. Dat is een gevolg van het feit dat de status van langdurig ingezetene permanent is, en dat de EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen niets anders dan de materiële vorm van die status is. De terugnameverplichting geldt ook indien de geldigheidsduur van de verblijfstitel van de gezinsleden is verstreken, naar analogie van een regel die gewoonlijk is opgenomen in de terugname-overeenkomsten tussen de lidstaten en derde landen.
Na afloop van de overgangsperiode van vijf jaar kan de langdurig ingezetene die gebruik heeft gemaakt van zijn recht van verblijf, de tweede lidstaat om erkenning als langdurig ingezetene vragen. Dat houdt in dat de betrokkene een verzoek tot verwerving van de status van langdurig ingezetene kan indienen. In dat geval komen de regels voor het verwerven van de status in de eerste lidstaat volledig overeen met de regels voor het verwerven van de status in de tweede lidstaat, evenals de procedurevoorschriften en de procedurele waarborgen.
Artikel 28
Dit artikel is een standaardbepaling in het Gemeenschapsrecht en voorziet in doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties. Het geeft de lidstaten de discretionaire bevoegdheid de toepasselijke sancties vast te stellen in geval van schending van de nationale bepalingen die ter uitvoering van de richtlijn zijn aangenomen.
De Commissie dient verslag uit te brengen over de toepassing van de richtlijn door de lidstaten, zulks overeenkomstig haar taak toezicht uit te oefenen op de toepassing van de door de instellingen uit hoofde van het Verdrag aangenomen bepalingen. Tevens dient zij voorstellen te doen voor eventuele wijzigingen.
De lidstaten moeten deze richtlijn uiterlijk op 31 december 2003 in nationale wetgeving hebben omgezet. Zij stellen de Commissie in kennis van de wijzigingen van hun desbetreffende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen. Bij de goedkeuring van die bepalingen nemen zij een verwijzing naar deze richtlijn op.
Dit artikel legt de datum van inwerkingtreding van de richtlijn vast.
De richtlijn is uitsluitend gericht tot de lidstaten.