Toelichting bij COM(2004)318 - Wijziging van Richtlijn 2003/54/EG betreffende de toepassing van sommige bepalingen op Estland

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Tijdens de toetredingsonderhandelingen heeft Estland zich beroepen op het specifieke karakter van zijn elektriciteitssector om een overgangsperiode te vragen voor de toepassing van Richtlijn 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit.

In bijlage VI van de toetredingsakte is bepaald dat Estland artikel 19, lid 2, van Richtlijn 96/92/EG, dat betrekking heeft op de geleidelijke openstelling van de markt, pas vanaf 31 december 2008 moet toepassen.

De Raad heeft er overigens mee ingestemd ook na deze overgangsperiode rekening te houden met het specifieke karakter van de elektriciteitssector in Estland, dat uitdrukkelijk wordt erkend in verklaring 8 die als bijlage bij het toetredingsverdrag is gevoegd.

In deze verklaring 'erkent de Unie in dit verband de specifieke situatie met betrekking tot de herstructurering van de olieschaliesector, die nog tot eind 2012 bijzondere inspanningen zal vergen'.

Estland heeft er zich van zijn kant toe verbonden de elektriciteitsmarkt voor niet-huishoudelijke afnemers vanaf deze datum geleidelijk open te stellen.

Na de ondertekening van het toetredingsverdrag, op 16 april 2003, is het acquis op dit gebied grondig gewijzigd. Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad, die op 26 juni 2003 is goedgekeurd en vanaf 1 juli 2004 moet worden toegepast, voorziet in een snellere openstelling van de elektriciteitsmarkt.

Krachtens artikel 21, lid 1, onder b), van de nieuwe richtlijn moet de markt voor alle niet-huishoudelijke afnemers uiterlijk op 1 juli 2004 worden opengesteld en krachtens artikel 21, lid 1, onder c), moet de markt voor alle afnemers uiterlijk op 1 juli 2007 worden opengesteld.

Naar aanleiding van deze nieuwe richtlijn heeft Estland per brief van 17 september 2003 een eerste formeel verzoek tot wijziging ingediend, gebaseerd op artikel 57 van het toetredingsverdrag. Dit verzoek heeft niet alleen betrekking op de reeds toegestane afwijking, die aan de nieuwe richtlijn moet worden aangepast, maar behelst ook een nieuwe overgangperiode. Estland vraagt namelijk artikel 21, lid 1, onder b), van Richtlijn 2003/54/EG, dat betrekking heeft op de openstelling van de markt voor niet-huishoudelijke afnemers, niet te moeten toepassen tussen 1 januari 2009 en 31 december 2012.

Deze twee verzoeken zijn gebaseerd op een geloofwaardig herstructureringsplan van de olieschaliesector, dat tot 31 december 2012 loopt.

Op verzoek van de Europese Commissie heeft Estland in een aanvullende brief van 5 december 2003 aangegeven dat het de in artikel 21, lid 1, onder c), vermelde markt volledig zal openstellen op 31 december 2015.

Gezien deze twee verzoeken heeft de Commissie een aanvullende beoordeling in het licht van de criteria van de toetredingsstrategie uitgevoerd.

Olieschalie is de enige inheemse energiebron van Estland en de Estse productie van olieschalie vertegenwoordigt 84% van de wereldproductie. Aangezien 90% van de energie in Estland op basis van olieschalie wordt geproduceerd, is deze vaste brandstof van strategisch belang voor de energievoorziening van het land.

Om de doeltreffendheid van de sector te vergroten, is echter een noodzakelijke, ingrijpende hervorming op gang gebracht.

In de periode tot 2015 is een investering van 455 miljoen euro nodig om de productie-eenheden in overeenstemming te brengen met de communautaire milieunormen en om de productiecentrales van Narva te moderniseren.

De reeds gedane en nog geplande investeringen in de olieschaliesector moeten worden gegarandeerd voor een periode die verder reikt dan 2008. Dit is enkel mogelijk door de sector geleidelijk open te stellen voor concurrentie.

De Commissie is van mening dat de verlenging van de afwijking voor de periode 2008-2012 ten koste zou gaan van de investeringen in de productiecentrales, waardoor de zekerheid van de energievoorziening van Estland in het gedrang zou kunnen komen. Dit zou eveneens tot gevolg hebben dat de ernstige milieuproblemen die door deze centrales worden veroorzaakt, niet kunnen worden opgelost. Anderzijds moeten ook passende begeleidende maatregelen worden genomen om de sociale gevolgen voor de streek van Narva te ondervangen.

Het is wel van essentieel belang dat de ontwikkelingen die zich op de Estse markt kunnen voordoen, verder van nabij worden gevolgd.

Sinds 1 juli 1999 is 10% van de Estse markt opengesteld. Tegen 31 december 2008 kan 35% van de markt worden opengesteld en de volledige openstelling kan tegen 31 december 2012 worden bereikt, wat aanzienlijk sneller is dan het door Estland voorgestelde tijdschema (77% tegen 31 december 2012).

Er kunnen met name veranderingen optreden in de eigendomsstructuur van de bedrijven uit deze streek. Het betreft vooral kleine bedrijven die geneigd kunnen zijn strategische partnerschappen aan te gaan om hun marktpositie te versterken.

Om deze redenen acht de Commissie het niet aangewezen een afwijking tot 31 december 2015 toe te staan, maar slechts tot eind 2012. Dit volstaat om de bovenvermelde doelstellingen te verwezenlijken zonder de belangen van de Unie, namelijk de totstandkoming van een interne markt in deze regio, in het gedrang te brengen.

Het Europees Parlement en de Raad worden verzocht dit voorstel van de Commissie goed te keuren.