Toelichting bij COM(2004)311 - Erkenning van door de lidstaten afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2004)311 - Erkenning van door de lidstaten afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden. |
---|---|
bron | COM(2004)311 |
datum | 26-04-2004 |
De vereisten inzake opleiding, diplomering en wachtdienst voor zeevarenden zijn voorgeschreven in het Verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie betreffende de Normen voor Zeevarenden inzake Opleiding, Diplomering en Wachtdienst van 1978, zoals gewijzigd (STCW-Verdrag). In het Verdrag zijn onder andere specifieke criteria vastgesteld voor de erkenning van diploma's van zeevarenden die door de partijen zijn afgegeven voor kapiteins, officieren of radio-operators.
Deze internationale vereisten werden in de communautaire wetgeving omgezet door Richtlijn 2001/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 i, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/103/EG i, inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden (de Richtlijn). De lidstaten zijn derhalve verplicht bewijzen van beroepsbekwaamheid voor zeevarenden af te geven die aan deze normen voldoen.
Wat de erkenning van diploma's tussen de lidstaten betreft, bepaalt de Richtlijn dat voor de erkenning van diploma's van zeevarenden die al dan niet onderdanen van lidstaten zijn de bepalingen gelden van de Richtlijnen 89/48/EEG i en 92/51/EEG i betreffende een algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen. In het kader van dit algemene stelsel is een procedure vastgesteld voor de erkenning van de beroepsbekwaamheid van zeevarenden, die de vergelijking inhoudt van de gevolgde opleiding, en de desbetreffende kwalificaties. In geval van wezenlijke verschillen tussen de opleidingen kunnen er voor de betrokken zeevarenden specifieke compensatiemaatregelen worden vastgesteld.
De paradox is dat de hiervoor genoemde procedure hogere eisen aan de zeevarenden stelt dan de door het STW-Verdrag voorgeschreven procedure of de onlangs ingevoerde procedure voor de erkenning van buiten de Unie afgegeven diploma's i. In dit opzicht kunnen in een lidstaat gekwalificeerde zeevarenden derhalve in een nadelige situatie verkeren ten opzichte van zeevarenden die in het bezit zijn van diploma's die buiten de Europese Unie zijn afgegeven.
[...], past een procedure toe voor de communautaire erkenning van buiten de Europese Unie afgegeven diploma's, zie ook voetnoot 2.
Om deze reden is het noodzakelijk een vereenvoudigde procedure vast te stellen voor de erkenning van diploma's die volgens dezelfde minimumeisen door de lidstaten zijn afgegeven. De Commissie stelt derhalve voor dat alle diploma's die door een andere lidstaat in overeenstemming met de richtlijn voor zeevarenden zijn afgegeven, automatisch door de lidstaten worden aanvaard. De voorgestelde maatregel is vooral bedoeld om te waarborgen dat alle zeevarenden, die in een lidstaat zijn gekwalificeerd en over dergelijke diploma's beschikken, op schepen mogen werken die onder de vlag van een lidstaat varen, zonder dat er verdere voorwaarden worden gesteld.
Verder meent de Commissie dat het passend is om in de communautaire wetgeving de eisen van het STW-Verdrag op te nemen wat betreft de taalkennis van zeevarenden. Dergelijke vereisten zouden een effectieve communicatie op schepen mogelijk maken en tegelijkertijd het vrije verkeer van beroepsbeoefenaren vergemakkelijken.
Bovendien is de Commissie zich bewust van het feit dat de implementatie van de huidige vereisten inzake opleiding, diplomering en wachtdienst voor zeevarenden, zoals bepaald door de Richtlijn, een permanente oefening is en dat hiervoor specifieke maatregelen nodig zijn, om te allen tijde te waarborgen dat de lidstaten volledig aan de overeengekomen eisen voldoen.
Het Europees Parlement en de Raad drongen ook expliciet aan op de noodzaak om te waarborgen dat de lidstaten de desbetreffende eisen inzake opleiding en diplomering in de maritieme sector streng toepassen.
Bovendien was er in de afgelopen jaren sprake van een duidelijke toename van frauduleuze praktijken bij de certificeringsprocedures of in samenhang met de diploma's van zeevarenden, waardoor de doeltreffendheid van de bestaande eisen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst ondermijnd wordt. De diplomering van zeevarenden die niet aan de minimumnormen inzake beroepsbekwaamheid voldoen, vormt een ernstig risico voor de veiligheid van de mens op zee en de bescherming van het mariene milieu.
De Commissie stelt derhalve een aantal concrete maatregelen voor om ervoor te zorgen dat de bestaande eisen inzake opleiding en diplomering verder volledig worden nageleefd. Het voorstel heeft betrekking op:
- De verplichting voor de lidstaten om maatregelen vast te stellen om frauduleuze praktijken in verband met de diploma's van zeevarenden te voorkomen en te straffen, en
- De regelmatige beoordeling in hoeverre de lidstaten de vereisten van Richtlijn 2001/25/EG, zoals gewijzigd naleven
Het onderhavige voorstel van de Commissie is derhalve bedoeld om de erkenning van de door de lidstaten afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden te vergemakkelijken en de volledige naleving van de bestaande eisen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst in de Europese Unie te waarborgen.
Inhoudsopgave
Er zijn twee belangrijke redenen om dit voorstel in te dienen: in de eerste plaats is het nodig de erkenning door alle lidstaten te vergemakkelijken van diploma's van zeevarenden die in overeenstemming met de minimumeisen van Richtlijn 2001/25/EG, zoals gewijzigd, zijn afgegeven en in de tweede plaats, om de verdere, volledige en voortdurende naleving van de bestaande voorschriften te waarborgen.
Bovendien benadrukte de Raad in zijn conclusies van 5 juni 2003 de noodzaak om de mobiliteit van zeevarenden binnen de Unie te bevorderen i, terwijl zowel het Europees Parlement als de Raad aandrongen op de noodzaak om de volledige naleving door de lidstaten van de STCW-eisen te controleren.
De normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst zijn op internationaal vlak door het STCW-Verdrag vastgesteld. In dit Verdrag zijn specifieke bepalingen opgenomen voor de erkenning van diploma's die zijn afgegeven door of in opdracht van een andere partij aan kapiteins, officieren of radio-operators.
Hoewel de vereisten van het STCW-Verdrag in de Gemeenschap verder zijn benadrukt door Richtlijn 2001/25/EG, is in deze richtlijn bepaald dat voor de erkenning van de diploma's van personen die al dan niet onderdanen van lidstaten zijn de bepalingen gelden van de Richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG betreffende het algemeen stelsel van de erkenning van beroepsopleidingen. Op deze wijze wordt de wederzijdse erkenning van diploma's tussen de lidstaten uitgesloten van de toepassing van de desbetreffende bepalingen van het Verdrag.
Volgens het algemene stelsel is de lidstaat waarin een persoon een beroep wenst uit te oefenen (gastland), verplicht om rekening te houden met de in een andere lidstaat verworven kwalificaties en om vast te stellen of die overeenkomen met de door hem geëiste kwalificaties. Wanneer de kwalificaties niet overeenstemmen met die welke door de nationale voorschriften zijn vastgelegd, dan kan het gastland van de betrokkene behalve de opleidingstitels verlangen dat hij zijn beroepservaring aantoont, dat hij een aanpassingsstage volbrengt of een proeve van bekwaamheid aflegt.
In de maritieme sector belemmert een dergelijk systeem de onmiddellijke erkenning van diploma's en verhindert zo zeevarenden dat zij zonder vertraging hun beroep in een andere lidstaat uitoefenen. Het is derhalve ongunstiger voor Europese zeevarenden dan voor zeevarenden uit derde landen, voor wie de equivalente procedure van het STCW-Verdrag geldt of de onlangs geïntroduceerde communautaire procedure voor de erkenning van diploma's die door derde landen zijn afgegeven.
Verder is maritiem vervoer een van de weinige transportsectoren, waarvoor de Gemeenschap al in een vrij vroeg stadium het vereiste minimum-kwalificatieniveau voor beroepsbeoefenaren heeft vastgesteld i. Ofschoon er in de sector sinds 1994 geharmoniseerde vereisten bestaan, is de erkenning van diploma's, die in feite dezelfde minimumeisen inzake beroepsbekwaamheid bekrachtigen, aan voorwaarden gebonden.
Bovendien loopt sinds de jaren tachtig het aantal EU-zeevarenden, met name officieren, steeds verder terug, een ontwikkeling die naar verwachting tot het eind van het decennium aanhoudt. Deze tendens zou ernstige gevolgen kunnen hebben voor de scheepvaartindustrie in haar geheel, gezien het feit dat maritieme know how van essentieel belang is voor het behoud van een bloeiende scheepvaartindustrie. Door het vrije verkeer van zeevarenden zou het wellicht mogelijk zijn het tij te keren.
Om deze redenen stelt de Commissie specifieke regels voor om een onbelemmerde erkenning mogelijk te maken van diploma's van zeevarenden die door de lidstaten worden afgegeven. De voorgestelde maatregel is bedoeld om eventuele obstakels voor het vrije verkeer van in de lidstaten gekwalificeerde zeevarenden, op te ruimen, hetgeen op de lange termijn hun mobiliteit verhoogt en hun werkgelegenheid binnen de Unie bevordert.
Een dergelijke maatregel is vooral noodzakelijk gezien het feit dat het Hof van Justitie in zijn Arresten van C-47/02 en C-405/01, de toegang tot het beroep van kapitein of eerste stuurman vergemakkelijkt voor onderdanen van derde landen. Het Hof bevestigde in deze gevallen dat een lidstaat alleen dan het recht heeft om de functie van kapitein en van eerste stuurman van koopvaardijschepen die onder zijn vlag varen, voor te behouden aan eigen onderdanen, indien de verantwoordelijkheden die publiekrechtelijk aan kapiteins en eerste stuurlieden van dergelijke schepen zijn toegewezen, daadwerkelijk regelmatig worden uitgeoefend en niet slechts een zeer gering deel van hun activiteiten uitmaken.
Artikel 17 van Richtlijn 2001/25/EG, zoals gewijzigd, bepaalt dat alle schepen voorzien zijn van middelen waarmee tussen alle bemanningsleden een doelmatige mondelinge communicatie over veiligheidsaspecten kan plaatsvinden, en dat er aan boord van passagiersschepen, olietankers, chemicaliëntankers en vloeibaargastankers één gemeenschappelijke werktaal is, die alle zeevarenden begrijpen en waarin zij kunnen communiceren. Wat met name passagiersschepen betreft moet volgens dit artikel het personeel dat aangewezen is om de passagiers in kritieke situaties te helpen, specifieke communicatievaardigheden bezitten, rekening houdend met bepaalde factoren. Het gebruik van een Engelse basiswoordenschat is een van de mogelijke factoren die in genoemde bepaling worden voorgeschreven.
In bovengenoemd artikel worden niet de taalvaardigheden vastgesteld van zeevarenden op schepen die onder de vlag van een lidstaat varen, terwijl de eis betreffende de vaststelling van een werktaal tot bepaalde soorten schepen wordt beperkt.
De Commissie is van mening dat communicatie tussen de bemanningsleden en taalvaardigheden vereist zijn voor de veiligheid op zee en de verbetering van de sociale omstandigheden aan boord. Gezien het internationale karakter van de zeevaartindustrie en de toename van multinationale bemanningen zijn deze vereisten van des te meer belang. Daarom heeft zij voorgesteld de desbetreffende vereisten van het STCW-Verdrag ten aanzien van de taalvaardigheden van zeevarenden in alle lidstaten te doen respecteren. Bovendien wordt de effectieve uitoefening van het beroep van zeevarende in een andere lidstaat dan die waar de zeevarende zijn diploma heeft behaald door deze bepalingen vergemakkelijkt.
De laatste tijd hebben er zich heel wat frauduleuze praktijken voorgedaan in samenhang met de diploma's van zeevarenden. Een recente studie die in opdracht van de Internationale Maritieme Organisatie i is uitgevoerd bevestigde deze tendens en wees erop dat de frauduleuze praktijken bij de certificatieprocedure of ingeval van individuele certificaten plaatsvonden. Uit deze studie is gebleken dat de houders van valse diploma's, in de overgrote meerderheid van de vastgestelde gevallen, niet aan de minimum-opleidingsnormen voldoen die in het kader van het STCW-Verdrag worden verlangd. Verder werd vastgesteld dat de frauduleuze praktijken toegeschreven kunnen worden aan het onvermogen of de onbereidwilligheid van administraties om de bestaande voorschriften daadwerkelijk toe te passen.
De Commissie is zich ervan bewust dat de toename van valse diploma's een negatief effect kan hebben op de veiligheid op zee en de bescherming van het mariene milieu en de effectiviteit van de bestaande eisen inzake opleiding en diplomering ernstig kan ondermijnen. Zij is bovendien van mening dat de volledige implementatie van de huidige eisen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst een sleutelelement is om een einde te maken aan de frauduleuze praktijken.
Voor de bestrijding van fraude zijn zowel preventieve als corrigerende maatregelen nodig. De Commissie is van mening dat de toewijzing van deskundig personeel voor het opsporen van fraude en het nemen van repressieve maatregelen van essentieel belang zijn om een effectieve implementatie van de nationale maatregelen te waarborgen en een nauwe samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten mogelijk te maken.
In het licht van het bovenstaande stelt de Commissie voor dat de lidstaten maatregelen nemen en opleggen om de fraude bij de certificatieprocedure of met diploma's zelf te voorkomen en te bestraffen. Bovendien wordt voorzien in een uitgebreide uitwisseling van informatie tussen de bevoegde nationale autoriteiten.
Tenslotte is de Commissie van mening dat de implementatie van de bestaande bepalingen en vereisten betreffende de beroepen van zeevarenden een moeilijk en voortdurend proces is. Gezien het feit dat er vaak verschillende actoren bij de certificatieprocedure betrokken zijn, is het van essentieel belang om te zorgen voor een regelmatig toezicht op de naleving op nationaal niveau. Door deze methode zou ook de erkenning van diploma's tussen de lidstaten worden vergemakkelijkt.
In dit verband stelt de Commissie maatregelen voor met het oog op de regelmatige beoordeling door haarzelf, bijgestaan door het Agentschap voor de Veiligheid van de Zeevaart (het Agentschap), van de maritieme opleidings- en diplomasystemen en procedures van de lidstaten.
Artikel 1
Dit artikel stelt vast dat de Richtlijn van toepassing is op zeevarenden die in het bezit zijn van bewijzen van beroepsbekwaamheid die aan onderdanen en niet-onderdanen van de lidstaten worden afgegeven.
Dit artikel bevat de definities van de belangrijkste termen die in de Richtlijn zijn gebruikt. De meeste daarvan zijn gebaseerd op die welke worden gebruikt in Richtlijn 2001/25/EG, zoals gewijzigd, en in het STCW-Verdrag.
In dit artikel wordt het belangrijkste doel van de Richtlijn uiteengezet, d.w.z. de erkenning door de lidstaten van alle bewijzen van beroepsbekwaamheid, officiële verklaringen en andere opleidingstitels die door een lidstaat zijn afgegeven in overeenstemming met de bepalingen van Richtlijn 2001/25/EG, zoals gewijzigd.
Verder bevestigt het de verplichting inzake de erkenning van de hiervoor genoemde bewijzen door te bepalen dat aan onder de richtlijn vallende zeevarenden toegestaan moet worden te werken op schepen die onder de vlag van een lidstaat varen op grond van de door een andere lidstaat afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid.
Deze bepaling bevat de verplichting van de lidstaat waarin een zeevarende zijn bewijs van beroepsbekwaamheid verwierf, om ervoor te zorgen dat de betrokken zeevarende de vereiste taalvaardigheden bezit uit hoofde van de desbetreffende bepalingen van het STCW-Verdrag, die nodig zijn om de hem/haar opgelegde taken uit te voeren. De Commissie stelt voor er een verwijzing naar de desbetreffende bepalingen van het STCW-Verdrag in op te nemen i.
Dit artikel roept de lidstaten op om specifieke maatregelen te treffen ten einde frauduleuze praktijken in verband met de certificatieprocedure en de diploma's van zeevarenden te voorkomen, de effectieve toepassing ervan te waarborgen en sancties in te stellen in geval van inbreuken op de desbetreffende nationale bepalingen.
Verder worden hierin communicatiekanalen tussen de bevoegde autoriteiten ingevoerd met betrekking tot de frauduleuze praktijken. In de eerste plaats moeten de lidstaten de voor de antifraudemaatregelen bevoegde autoriteiten aanwijzen en de desbetreffende gegevens aan de Commissie en de andere lidstaten meedelen. In geval van twijfel over een door een andere lidstaat uitgereikt diploma, kan een lidstaat bovendien de bevoegde autoriteit van die Staat verzoeken om een schriftelijke bevestiging te verstrekken over de authenticiteit van het diploma.
Dit artikel verplicht de Commissie regelmatig toezicht uit te oefenen op de naleving door de lidstaten van de vereisten van artikel 5, lid 1, van de richtlijn. De Commissie dient te worden bijgestaan door het Agentschap.
Dit artikel wijzigt Richtlijn 2001/25/EG op twee punten:
Om te beginnen schrapt het artikel 18, leden 1 en 2, van Richtlijn 2001/25/EG, dat de erkenning van de bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden onderwerpt aan de bepalingen van de Richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG van de Raad betreffende een algemeen stelsel van erkenning van beroepsonderwijs en -opleiding. Daar die richtlijnen geen automatische erkenning van opleidingstitels van zeevarenden inhouden, brengen zij belemmeringen voor een spoedige erkenning van bewijzen van beroepsbekwaamheid met zich.
Voorts voegt dit artikel een nieuw artikel 22bis in Richtlijn 2001/25/EG in, dat de verplichting van de Commissie bevestigt om regelmatig toezicht uit te oefenen op de toepassing van de bepalingen inzake opleiding en certificering van die richtlijn. De Commissie dient te worden bijgestaan door het Agentschap.
Dit artikel stelt de uiterste datum voor de vaststelling en bekendmaking van de nationale toepassingsmaatregelen vast
Artikel 9
Dit artikel bevat de datum van inwerkingtreding van de richtlijn.