Toelichting bij COM(2004)728-2 - Nadere voorschriften voor de in richtlijn 77/388/EEG vastgestelde teruggaaf van de BTW aan belastingplichtigen die niet in het binnenland maar in een andere lidstaat zijn gevestigd

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. INLEIDING

In oktober 2003 heeft de Commissie een mededeling[1] gepresenteerd waarin zij een balans opmaakt van haar in juni 2000 gelanceerde BTW-strategie en nieuwe initiatieven uiteenzet die in het kader daarvan genomen zullen worden. Deze strategie behelst een actieprogramma op basis van vier hoofddoelstellingen: vereenvoudiging, modernisering en grotere uniformiteit in de toepassing van de bestaande regels, en maatregelen voor nauwere administratieve samenwerking tussen de lidstaten met het oog op de bestrijding van fraude.

De vereenvoudiging van de fiscale verplichtingen wordt in de mededeling een van de belangrijkste aandachtspunten voor de toekomst genoemd. Vereenvoudiging kan met name worden bereikt door een bredere toepassing van elektronische communicatiemiddelen tussen belastingplichtigen en belastingautoriteiten en tussen nationale belastingautoriteiten onderling.

De beoogde vereenvoudiging van de BTW-verplichtingen voor ondernemers is in overeenstemming met het verzoek van de Europese Raad van 25 en 26 maart 2004 om gebieden in kaart te brengen die voor vereenvoudiging in aanmerking komen. In antwoord op dit verzoek heeft de Raad Concurrentievermogen op zijn vergadering van 17 en 18 mei 2004 conclusies in verband met betere regelgeving aangenomen.

In aansluiting hierop hebben het Ierse en het aantredende Nederlandse voorzitterschap in juni 2004 de overige lidstaten verzocht om uitgaande van hun eigen ervaringen concrete voorstellen voor vereenvoudiging in te dienen. Verschillende lidstaten stelden voor de Zesde BTW-richtlijn te vereenvoudigen; er werd evenwel besloten dit voorstel niet in het kader van de Raad Concurrentievermogen te behandelen, omdat het al deel uitmaakt van het programma voor de vereenvoudiging van de BTW van de Commissie.

Op de informele Ecofin-vergadering van 11 september 2004 stelde het Nederlandse voorzitterschap ook de “bevordering van de groei door verlichting van de administratieve lasten” aan de orde. Het huidige voorstel sluit naadloos aan op deze doelstelling.

Bovendien wordt in de onlangs gepubliceerde European Tax Survey[2] die de Commissie in de tweede helft van 2003 heeft verricht, bevestigd dat de lasten het zwaarst zijn voor de belastingplichtigen met BTW-verplichtingen in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn. Een niet onaanzienlijk deel van deze belastingplichtigen lijkt zelfs af te zien van BTW-plichtige activiteiten in andere lidstaten als gevolg van de lasten in verband met de naleving van de daar geldende BTW-verplichtingen. Deze vaststelling wordt in een document over e-commerce van het European Consumer Center Network uit 2003 onderschreven. In dat verslag wordt het huidige BTW-stelsel een van de redenen genoemd waarom ondernemers goederen weigeren te verkopen aan consumenten die in een andere lidstaat wonen dan die waarin de ondernemer is gevestigd. De vereenvoudiging van het BTW-stelsel zal dus niet alleen ten goede komen van bedrijven maar ook van consumenten, die toegang zullen krijgen tot een breder gamma van goederen in de gehele interne markt.

Voorts lijkt de huidige teruggaafprocedure overeenkomstig de Achtste BTW-richtlijn[3] zo omslachtig dat meer dan een geraamde 53,5% van grote ondernemingen om die reden niet om de teruggaaf hebben verzocht waarop ze op een bepaald moment recht hadden.

Met dit voorstel wordt daarom in hoofdzaak beoogd vereenvoudigingsmaatregelen in te voeren met het oog op de verlichting van de lasten ingevolge de BTW-verplichtingen voor belastingplichtigen die niet zijn gevestigd in de lidstaat waar zij bedrijvig zijn.

Het voorstel omvat zes concrete maatregelen om dit doel te verwezenlijken:

- de invoering van het éénloketsysteem voor niet-ingezeten belastingplichtigen;

- de invoering van een éénloketsysteem voor de modernisering van de teruggaafprocedure van de Achtste Richtlijn;

- een harmonisatie van de regeling ter zake van de goederen en diensten waarvoor de lidstaten het recht op aftrek mogen beperken;

- een uitbreiding van het gebruik van de verleggingsregeling tot bepaalde business-to-business (b2b) transacties verricht door niet-ingezeten belastingplichtigen;

- een herziening van de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen;

- een vereenvoudiging van de regeling voor afstandsverkopen.

Dit wordt bewerkstelligd met behulp van drie verschillende wetgevingsvoorstellen: een wijziging van de Zesde BTW-richtlijn[4], de vervanging van de Achtste BTW-richtlijn en een wijziging van Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de BTW[5].

Dit initiatief werd al uitgebreid besproken met de lidstaten en is ook het onderwerp geweest van een brede raadpleging op het internet.

2.

2. INVOERING VAN HET ÉÉNLOKETSYSTEEM


Volgens de bestaande regels moet een belastingplichtige die belastbare transacties verricht waarvoor hij de belasting is verschuldigd in meer dan één lidstaat, aan BTW-verplichtingen (identificatie, aangifte, afdracht) in elk van deze lidstaten voldoen. Aangezien de lidstaten een aanzienlijke discretie hebben bij de vaststelling van de BTW-verplichtingen (inhoud en frequentie van indiening van aangiften), kan een belastingplichtige worden geconfronteerd met een baaierd van verplichtingen in de verschillende lidstaten.

De bijzondere regeling voor niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen die elektronische diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen, als vastgesteld in artikel 26 quater van de Zesde BTW-richtlijn, vormt momenteel de enige uitzondering hierop. In haar voorstel betreffende diensten die met elektronische middelen worden verricht (e-commerce)[6], stelde de Commissie dat het e-commerce ondernemers van buiten de EU zo gemakkelijk en eenvoudig mogelijk zou moeten worden gemaakt om aan hun verplichtingen te voldoen. Daarom stelde zij voor dat zulke ondernemers zich slechts in een lidstaat zouden moeten registreren. Zij zouden de BTW dan in rekening brengen tegen het in die lidstaat geldende tarief en slechts met een enkele belastingdienst te maken krijgen in de gehele EU.

Tijdens de onderhandelingen in de Raad werd dit voorstel gewijzigd in die zin dat de BTW wordt geheven tegen het tarief dat geldt in de lidstaat waar de klant is gevestigd. In Richtlijn 2002/38/EG van de Raad[7], die werd aangenomen in juni 2002, werd echter wel het beginsel gehandhaafd dat e-commerce ondernemers van buiten de EU zich slechts tot één BTW-instantie moeten richten in een door hen gekozen lidstaat (éénloketsysteem).

De Commissie is ervan overtuigd dat het éénloketsysteem de fiscale verplichtingen zou kunnen vereenvoudigen voor een aanzienlijk groter aantal ondernemers dan nu het geval is. Op basis van door de lidstaten verstrekte informatie raamt de Commissie het aantal BTW-registraties in de Europese Unie dat betrekking heeft op ondernemers die in een andere lidstaat zijn gevestigd, momenteel op circa 250 000. Met name EU-bedrijven die grensoverschrijdende activiteiten verrichten waarvoor zij BTW verschuldigd worden in lidstaten waar zij fysiek niet aanwezig zijn, zouden profijt kunnen trekken van een ruimere toepassing van een dergelijk systeem. Een van de belangrijkste categorieën van bedrijven waarvoor dit geldt, zijn ongetwijfeld de belastingplichtigen die onder de regeling voor afstandsverkopen vallen. Het éénloketsysteem zou echter ook voor andere transacties kunnen worden gebruikt, met name voor handelingen omvattende installatie- of montagewerkzaamheden, werkzaamheden aan onroerende goederen, verhuizingen, verkopen op tentoonstellingen, beurzen of markten enz.

Gezien de voorgestelde uitbreiding van de verleggingsregeling tot handelingen omvattende installatie- of montagewerkzaamheden, werkzaamheden aan onroerende goederen en onder artikel 9, lid 2, onder c), vallende diensten zou het éénloketsysteem voor dit soort transacties uitsluitend gelden in het geval van b2c-transacties. In het geval van b2b-transacties waarop de verleggingsregeling niet van toepassing is, zou het éénloketsysteem dan wel weer gelden.

Dit leidt ertoe dat wanneer een EU-ondernemer belastbare handelingen verricht in een lidstaat waar hij niet is gevestigd,

- ofwel de klant de BTW voldoet overeenkomstig de verleggingsregeling en de niet-ingezeten ondernemer geen verplichtingen inzake aangifte heeft in de lidstaat van heffing;

- ofwel de niet-ingezeten ondernemer de tot voldoening van de belasting gehouden persoon is en hij aan zijn verplichtingen inzake aangifte kan voldoen in het kader van het éénloketsysteem.

Bijgevolg zou deze ondernemer, als hij voor de toepassing van het éénloketsysteem kiest, alleen in zijn lidstaat van vestiging voor BTW-doeleinden geïdentificeerd moeten zijn.

Belastingplichtigen zouden moeten kunnen kiezen of zij het éénloketsysteem al dan niet willen toepassen; het is immers mogelijk dat sommige bedrijven die al rechtstreeks in een andere lidstaat geïdentificeerd zijn, deze toestand willen handhaven. Zo kan het zijn dat een ondernemer die een jaaraangifte moet indienen in één lidstaat waar hij niet is gevestigd, geen interesse heeft voor het éénloketsysteem. Anderzijds zou een ondernemer die voor de bijzondere regeling kiest, slechts aan één enkele en geharmoniseerde reeks van verplichtingen moeten voldoen ter zake van al zijn belastbare handelingen in de lidstaten waar hij niet is gevestigd. Deze verplichtingen zouden langs elektronische weg worden vervuld, zodat de gegevens gemakkelijk aan iedere lidstaat van verbruik kunnen worden toegezonden.

De verantwoordelijkheid voor de vaststelling van en de controle op de belasting zou in handen blijven van de lidstaat van verbruik, wiens eigen BTW-wetgeving (met name wat tarieven betreft) onverminderd zou blijven gelden. De niet-ingezeten belastingplichtige zou evenwel kunnen profiteren van het feit dat hij zich slechts tot zijn nationale autoriteit moet wenden (voor registratie en aangifte) en een geharmoniseerde reeks van voorschriften kan toepassen om aan zijn verplichtingen (registratieformulier, inhoud en frequentie van indiening van de BTW-aangifte, voorschriften inzake betaling en teruggaaf) te voldoen.

Er zij evenwel op gewezen dat:

- overmakingen rechtstreeks zullen moeten geschieden tussen de belastingplichtige en iedere lidstaat van verbruik. De ervaring met de bestaande bijzondere regeling voor de elektronische handel heeft geleerd dat de verdere distributie van de geldsommen die belastingplichtigen afdragen, een zeer zware last vormt voor de lidstaat van identificatie. De ontwikkeling van een omvangrijk financieel beheersysteem dat vereist is voor de afwikkeling van de grote geldstromen die inherent zijn aan een ruimere toepassing, is geen realistische optie. Het is evenwel niet onwaarschijnlijk dat financiële tussenpersonen of andere vertrouwenspersonen hun diensten zullen aanbieden om betalingen af te wikkelen voor ondernemers die het systeem toepassen, wat hen zou bevrijden van de last die het veelvuldige verrichten van betalingen inhoudt. Een dergelijke commerciële dienstverlening zou bijzonder interessant zijn voor kleinere ondernemers, maar op een commerciële realiteit moeten berusten.

- nationale verplichtingen geen deel zouden uitmaken van de bijzondere regeling en dat de nationale nalevingsregels (zoals aangifteperiodes, voorschriften inzake betaling en teruggaaf) onverminderd zouden blijven gelden. De lidstaten die dat wensen, mogen deze verplichtingen in het éénloketsysteem opnemen. Deze uitsluiting vindt haar verklaring in het feit dat het éénloketsyseem niet tot doel heeft een volledige harmonisatie van de nationale verplichtingen te bewerkstelligen, wat de Commissie in dit stadium niet realistisch noch noodzakelijk acht.

Uit de besprekingen met de lidstaten is duidelijk geworden dat het niet realistisch zou zijn de bijzondere regeling voor de elektronische handel zonder meer te kopiëren, omdat het aantal ondernemers dat mogelijkerwijs zou deelnemen aan een intracommunautair éénloketsysteem, het aantal ondernemers dat thans onder eerstgenoemde regeling valt, ver zal overstijgen (mogelijk meer dan 200 000 ondernemers in vergelijking met de ruim minder dan 1 000 die thans voor de regeling elektronische diensten zijn geïdentificeerd).

Volgens de bestaande regels zijn bedrijven die verplichtingen moeten vervullen in lidstaten waar zij niet gevestigd zijn, verplicht rechtstreeks te betalen aan de lidstaten waar de transacties aan de BTW worden onderworpen. Dit geldt voor zowel in de EU als buiten de EU gevestigde ondernemers. Ook wat de terugbetaling van belasting betreft, kunnen de lidstaten ofwel een teruggaaf doen ofwel het overschot naar het volgende belastingtijdvak overbrengen. De Commissie is van oordeel dat de bestaande regels voor de betaling en de teruggaaf van de belasting moeten worden gehandhaafd voor ondernemers die van het éénloketsysteem gebruikmaken.

De levering van elektronische diensten door niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen aan niet-belastingplichtigen vormt een uitzondering op het normale beginsel inzake betaling en teruggaaf. Niet-ingezeten ondernemers die de bijzondere regeling voor langs elektronische weg verrichte diensten toepassen, verrichten één enkele betaling aan de lidstaat van identificatie, die vervolgens het toepasselijke bedrag aan de respectieve lidstaten van verbruik overmaakt. Voor deze ondernemers gelden bijzondere bepalingen wat de terugvordering van de door hen betaalde voorbelasting betreft. De Commissie is van oordeel dat, in de huidige stand van zaken, het voorliggende voorstel deze bijzondere regeling onverlet zou moeten laten.

Overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2002/38/EG van de Raad moet de Raad op basis van een verslag van de Commissie voor 30 juni 2006 de huidige bijzondere regeling voor langs elektronische weg verrichte diensten opnieuw onderzoeken. In die context zal worden nagegaan wat de relatie tussen het voorgestelde éénloketsysteem en de regeling voor de elektronische handel is en of deze regeling in het éénloketsysteem kan worden ondergebracht.

3.

3. HERZIENING VAN DE ACHSTE BTW-RICHTLIJN


Het slechte functioneren van de teruggaafprocedure van de Achtste Richtlijn heeft zowel het bedrijfsleven als de nationale overheden van de lidstaten jarenlang voor aanzienlijke problemen gesteld. Ondernemers en hun brancheorganisaties hebben met name geklaagd over de langdurige afwikkeling van de procedure.

De Commissie heeft daarom in juni 1998[8] een voorstel voor een richtlijn ingediend dat ertoe strekte de BTW-teruggaafprocedure van de Achtste BTW-richtlijn te vervangen door een nieuw systeem voor de terugvordering van de BTW die in een andere lidstaat werd voldaan. Volgens dit systeem zouden belastingplichtigen de BTW rechtstreeks via hun BTW-aangiften in hun lidstaat van vestiging terugkrijgen (zogenaamde grensoverschrijdende aftrek). Dit zou voor de ondernemers een grote vereenvoudiging betekenen, omdat zij de BTW die hen in eender welke andere lidstaat in rekening werd gebracht, op dezelfde wijze zouden kunnen terugvragen als de binnenlandse BTW.

Het voorstel kon op brede steun van het bedrijfsleven rekenen en kreeg ook een positief advies van het Parlement en het Economisch en Sociaal Comité. In de Raad kon er tot dusver evenwel nog geen overeenstemming worden bereikt.

Een van de grootste struikelblokken voor de Raad was het feit dat ondernemers in het voorgestelde systeem de BTW zouden terugkrijgen overeenkomstig de aftrekregels (met name de regels inzake uitsluiting van aftrek) van de lidstaat van vestiging, terwijl de huidige procedure voorziet in teruggaaf overeenkomstig de aftrekregels van de lidstaat waar de uitgaven werden verricht. Dit zou een negatieve weerslag hebben op de BTW-inkomsten van de lidstaten waar de BTW werd voldaan wanneer deze nu een strenger aftrekregime toepassen.

De Commissie is er nog steeds van overtuigd dat het voorstel van 1998 qua opzet de beste manier is om de huidige teruggaafprocedure te hervormen. Zij moet echter ook erkennen dat de Raad zes jaar later nog altijd geen overeenstemming over het voorstel heeft kunnen bereiken, ondanks de aanzienlijke inspanningen van sommige voorzitterschappen van de Raad om tot een compromis te komen. Een en ander leidt ertoe dat ondernemers nog altijd met de huidige onbevredigende regeling worden geconfronteerd.

De Commissie stelt daarom een alternatieve oplossing voor de modernisering van de huidige teruggaafprocedure van de Achtste Richtlijn voor, zonder dat aan de kern ervan wordt geraakt. De voorgestelde procedure voorziet erin dat verzoeken om teruggaaf zoals voorheen worden afgewikkeld door de lidstaat waar de BTW werd voldaan, waarbij het aftrekbare bedrag wordt bepaald volgens de aftrekregels van de lidstaat waar de uitgaven werden verricht, en terugbetalingen rechtstreeks door die lidstaat aan de belastingplichtige die om teruggaaf verzoekt, worden verricht.

De voorgestelde wijzigingen zien in de eerste plaats op het gebruik van moderne technologieën voor de indiening van teruggaafverzoeken. Net zoals bij het beoogde éénloketsysteem zou een belastingplichtige zijn verzoeken om teruggaaf langs elektronische weg indienen via een portaalsite die wordt beheerd door de belastingdienst van de lidstaat waar de belastingplichtige is gevestigd. Originelen van facturen of invoerdocumenten zouden niet langer moeten worden ingediend; alleen alle dienstige informatie over deze documenten zou elektronisch moeten worden verstrekt.

Via deze portaalsite zou het verzoek vervolgens worden toegezonden aan de lidstaat waar de uitgaven werden verricht. De lidstaat van vestiging zou een eerste verificatie verrichten in zijn databank van belastingplichtige personen. Deze eerste verificatie zou in feite de huidige verklaring vervangen waarmee de lidstaat van vestiging de status van de belastingplichtige bevestigt. De toezending van de gegevens door de lidstaat van vestiging aan de lidstaat van teruggaaf zou de bevestiging vormen dat het verzoek uitgaat van een actieve belastingplichtige.

De omschakeling van de huidige procedure naar een elektronische procedure zou de werklast voor de lidstaten van teruggaaf verminderen en de Commissie is dan ook van mening dat de termijn voor de afwikkeling van verzoeken van 6 tot 3 maanden moet worden teruggebracht. Binnen deze termijn zou de lidstaat waar de uitgaven werden verricht, op de aanvraag moeten beschikken. In sommige gevallen kan dit betekenen dat om aanvullende inlichtingen wordt verzocht. Als dat gebeurt, zou uiterlijk drie maanden na de datum waarop de gevraagde inlichtingen werden verstrekt, definitief op de aanvraag moeten worden beschikt.

Teneinde de rechtspositie van de belastingplichtigen in de huidige procedure te verbeteren, wordt ook bepaald dat de aanvraag niet meer kan worden afgewezen als de termijn is verstreken. Tevens zou een rente van 1% per maand, berekend op basis van het terug te betalen bedrag, worden verschuldigd ter zake van nog niet verrichte terugbetalingen. Deze rente zou lopen vanaf de dag waarop de teruggaaf verschuldigd is tot de dag waarop de belastingplichtige daadwerkelijk wordt terugbetaald.

4.

4. UITSLUITINGEN VAN HET RECHT OP AFTREK


Het door de Commissie in 1998 ingediende voorstel dat hierboven werd genoemd, ziet niet alleen op de vervanging van de teruggaafprocedure van de Achtste BTW-richtlijn, maar ook op uitgaven die niet in aanmerking komen voor een volledige aftrek van de BTW. Doel hiervan was de desbetreffende nationale regels, die momenteel zeer uiteenlopend zijn, nader tot elkaar te brengen. Dit was immers een absolute voorwaarde om aftrek mogelijk te maken overeenkomstig de regels van de lidstaat van vestiging.

De Commissie stelde een onderlinge aanpassing van de regels voor met betrekking tot de uitgaven voor personenauto’s, logies, spijzen en dranken, alsook voor weelde-uitgaven en uitgaven voor ontspanning en representatie.

De nadruk in de discussie lag evenwel op de budgettaire gevolgen van het voorstel van de Commissie voor sommige lidstaten. De lidstaten drongen in de Raad aan op een flexibeler aanpak. Zoals hierboven aangegeven heeft de Raad nog geen overeenstemming over dit voorstel kunnen bereiken.

De herziene aanpak die de Commissie nu voorstelt, zou een dergelijke onderlinge aanpassing van de aftrekregels niet vereisen. Om de werking van de voorgestelde teruggaafprocedure te vergemakkelijken zou het evenwel wenselijk zijn ten minste de reikwijdte van de uitgaven die van het recht op aftrek kunnen worden uitgesloten, te harmoniseren.

Zo zouden ondernemers die om teruggaaf verzoeken volgens vorengenoemde procedure, precies weten voor welke goederen en diensten er in iedere lidstaat bijzondere regels kunnen gelden. De normale aftrekregels zouden gelden voor alle goederen en diensten die niet specifiek in de Zesde BTW-richtlijn zijn vermeld.

Volgens deze werkwijze zouden de lidstaten het recht op aftrek alleen kunnen uitsluiten ter zake van:

- uitgaven voor gemotoriseerde wegvoertuigen, schepen en luchtvaartuigen;

- uitgaven voor reis, logies, spijzen en dranken;

- weelde-uitgaven en uitgaven voor ontspanning en representatie.

In de standstill-bepaling van artikel 17, lid 6, zijn er geen goederen of diensten gedefinieerd die de lidstaten van het recht op aftrek kunnen uitsluiten. Het huidige voorstel zou de lidstaten verplichten de uitsluitingen van het recht op aftrek af te schaffen voor de goederen en diensten die niet in het voorgestelde artikel 17 bis worden genoemd. Anderzijds krijgen de lidstaten voor de goederen en diensten die wel in artikel 17 bis worden genoemd, de volledige vrijheid om hun nationale beperkingen te herzien, wat zij volgens de huidige regels niet kunnen.

5.

5. RUIMERE TOEPASSING VAN DE VERLEGGINGSREGELING


Wanneer bij b2b-transacties die met BTW worden belast in de lidstaat waar de afnemer is gevestigd, de zakelijke afnemer tot voldoening van de belasting wordt gehouden (verleggingsregeling), wordt de belasting geheven op de plaats van verbruik zonder dat de leverancier of dienstverlener aan BTW-verplichtingen moet voldoen in de lidstaat van verbruik.

Voor bepaalde transacties is de toepassing van deze regeling al verplicht. Wanneer de belastbare levering van goederen of diensten door een niet-ingezeten belastingplichtige wordt verricht, hebben de lidstaten voorts de mogelijkheid om in hun nationale wetgeving te bepalen bij welke transacties deze regeling moet worden toegepast voor de voldoening van de BTW.

De Commissie stelt nu voor het toepassingsgebied van de verplichte verleggingsregeling uit te breiden tot gevallen waarin door een niet-ingezeten belastingplichtige goederen worden geleverd die door of voor rekening van de leverancier worden geïnstalleerd of gemonteerd, diensten worden verricht die betrekking hebben op een onroerend goed, en diensten worden verricht die onder artikel 9, lid 2, onder c), van de Zesde BTW-richtlijn vallen, en waarin de afnemer een voor BTW-doeleinden geïdentificeerde belastingplichtige is.

Het gebruik van de verleggingsregeling ontheft de niet-ingezeten ondernemer van bepaalde BTW-verplichtingen, zoals de indiening van BTW-aangiften. Wanneer hem BTW wordt aangerekend op uitgaven die hij heeft verricht in de lidstaat waar de transactie plaatsvindt, zal hij deze BTW dus moeten terugvorderen via de teruggaafprocedure, omdat hij geen voorbelasting kan aftrekken via een BTW-aangifte. Om deze reden hangt dit onderdeel van het voorstel duidelijk samen met het onderdeel dat ziet op de invoering van een éénloketsysteem voor de teruggaafprocedure.

Wanneer de niet-ingezeten ondernemer in het kader van zijn activiteiten regelmatig aanzienlijke BTW-bedragen moet voldoen, leidt de verleggingsregeling evenwel tot bijkomende administratieve lasten als hij deze voorbelasting wil terugvorderen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een niet-ingezeten ondernemer een schakel is in een keten van binnenlandse leveringen van goederen op het nationale grondgebied van een lidstaat. Dit soort transacties valt derhalve niet onder het voorstel van de Commissie om de toepassing van de verleggingsregeling te verruimen.

Artikel 21 van de Zesde BTW-richtlijn moet dienovereenkomstig worden aangepast.

Inhoudsopgave

1.

Vereenvoudiging


6.

VAN BTW-VERPLICHTINGEN VOOR KLEINE EN MIDDELGROTE ONDERNEMINGEN


Momenteel is in de Zesde BTW-richtlijn een aantal zeer strikte voorwaarden vastgesteld waaronder de lidstaten kleine ondernemingen van de BTW mogen vrijstellen. In de loop van de opeenvolgende uitbreidingen werden talrijke derogaties op deze bepalingen toegestaan, waardoor de lidstaten thans helemaal niet meer op gelijke voet met elkaar staan. Bovendien mochten de lidstaten die al een hoger drempelbedrag voor vrijstelling hanteerden dan dat waarin de Zesde BTW-richtlijn voorzag toen die werd aangenomen, hun drempel handhaven en zelfs verhogen om de reële waarde ervan te handhaven.

De Commissie is van mening dat de lidstaten meer speelruimte zouden moeten hebben bij de vaststelling van de drempel waaronder belastingplichtigen kunnen worden vrijgesteld. Daarom wordt een plafond van 100 000 euro voorgesteld, wat de lidstaten de nodige vrijheid zou moeten geven om een regeling op te zetten die hen het beste lijkt aan te sluiten bij de structuur van hun nationale economie.

Deze nieuwe drempel zou evenwel geen enkel gevolg hebben voor de methode die thans wordt gebruikt voor de berekening van de bijdragen van de lidstaten aan de communautaire begroting wat de eigen middelen uit de BTW betreft.

In de wettekst zou bovendien moeten worden verduidelijkt dat de lidstaten verschillende drempelbedragen mogen hanteren, bijvoorbeeld om te differentiëren tussen belastingplichtigen die goederen leveren en belastingplichtigen die diensten verrichten. Deze differentiëring zou gebeuren op niet-discriminerende basis aan de hand van objectieve criteria.

Het drempelbedrag van 100 000 euro zou van toepassing zijn vanaf de datum van inwerkingtreding van de voorgestelde richtlijn. In een later stadium zou deze drempel eventueel mogen worden overschreden, maar alleen om de reële waarde ervan in de lidstaten te handhaven.

7.

7. REGELING VOOR AFSTANDSVERKOPEN


Bij de totstandkoming van de interne markt op 1 januari 1993 werden in het gemeenschappelijk BTW-stelsel bijzondere regelingen opgenomen voor belastingheffing op de plaats van bestemming ter zake van intracommunautaire verkopen van nieuwe vervoermiddelen, intracommunautaire verkopen aan vrijgestelde belastingplichtigen of niet-belastingplichtige rechtspersonen wier aankopen een bepaalde drempel overschrijden, en afstandsverkopen aan particulieren. Het is duidelijk dat de belangrijkste reden die aan de instelling van deze bijzondere regelingen in 1993 ten grond lag, namelijk het risico van concurrentieverstoringen als gevolg van ontoereikende harmonisatie van de belastingtarieven, nog steeds geldt. De Commissie stelt daarom niet voor deze regelingen af te schaffen, maar wel de toepassing ervan te vereenvoudigen.

De BTW-regels voor afstandsverkopen zijn vastgesteld in artikel 28 ter, B, van de Zesde BTW-richtlijn, dat in een dubbel systeem van heffing voorziet. Afstandsverkopen van goederen worden gewoonlijk belast in de lidstaat van aankomst van de door de verkoper verzonden goederen. Hierop bestaat er evenwel een uitzondering: afstandsverkopen blijven belast in de lidstaat van vertrek als aan twee voorwaarden is voldaan:

- de totale waarde van de goederenleveringen in de lidstaat van aankomst in het voorgaande kalenderjaar is niet hoger dan 100 000 euro, een bedrag dat door de betrokken lidstaat mag worden beperkt tot 35 000 euro als hij vreest dat het maximum van 100 000 euro tot ernstige verstoringen van de mededinging zou leiden;

- de levering mag geen accijnsgoederen betreffen, m.a.w. afstandsverkopen van accijnsgoederen worden altijd belast in de lidstaat van bestemming en vorengenoemde drempelbedragen zijn niet van toepassing.

De lidstaten moeten belastingplichtigen die afstandsverkopen verrichten, evenwel toestaan ook voor belastingheffing in de lidstaat van bestemming te kiezen wanneer het drempelbedrag van 35 000/100 000 euro niet wordt bereikt.

De huidige regeling is ingewikkeld voor belastingplichtigen. Tenzij zij ervoor kiezen om in de lidstaat van bestemming te worden belast, moeten ondernemers bijhouden hoeveel omzet zij draaien in elke lidstaat om, rekening houdende met de verschillende drempelbedragen die worden toegepast, te weten waar hun leveringen worden belast. De huidige regeling zou derhalve kunnen worden vereenvoudigd door slechts één enkel drempelbedrag toe te passen, dat voor alle lidstaten gezamenlijk wordt vastgesteld in plaats van lidstaat per lidstaat, zoals nu gebeurt.

Deze drempel moet worden vastgesteld op een niveau waarop bedrijven die niet op regelmatige basis afstandsverkopen verrichten, worden uitgesloten. Anderzijds mag deze drempel ook niet zomaar een veelvoud van de huidige bedragen van de verschillende lidstaten zijn. Op basis van de hieronder uiteengezette overwegingen stelt de Commissie daarom een drempelbedrag van 150 000 euro voor.

Met een drempelbedrag van 150 000 euro worden ondernemers die incidenteel goederen vervoeren naar hun afnemers in een andere lidstaat, van de regeling voor afstandsverkopen uitgesloten. Anderzijds zullen ondernemers die op regelmatige basis afstandsverkopen verrichten, de BTW moeten afdragen in lidstaten waar zij niet gevestigd zijn. Met behulp van het éénloketsysteem, dat de kern van dit voorstel vormt, kunnen deze ondernemers de BTW-verplichtingen die zij moeten vervullen in iedere lidstaat waar zij belastbare handelingen verrichten, aanzienlijk vereenvoudigen.

Voorts is de Commissie van mening dat de belastingplichtige ook in de toekomst moet kunnen kiezen voor belastingheffing in de lidstaat van bestemming. Het schrappen van de keuzemogelijkheid zou uit juridisch oogpunt wel een vereenvoudiging van de bijzondere regeling betekenen, maar kan de concurrentiepositie van bedrijven schaden, met name als zij handelen in goederen waarvoor een laag BTW-tarief geldt in de lidstaat van aankomst van de goederen.

De Commissie is van oordeel dat belastingplichtigen, zoals ook thans het geval is, voor iedere lidstaat apart moeten kunnen beslissen of zij een beroep op deze mogelijkheid willen doen. Zolang een belastingplichtige onder het voorgestelde drempelbedrag van 150 000 euro blijft, kan hij ervoor kiezen dat zijn leveringen naar lidstaat A daar ook worden belast, terwijl zijn transacties in andere lidstaten in zijn lidstaat van vestiging worden belast. Uiteraard zouden zowel de afstandsverkopen die in de lidstaat van aankomst worden belast (door uitoefening van de keuzemogelijkheid) als de afstandsverkopen die in de lidstaat van vestiging worden belast, in aanmerking worden genomen om na te gaan of de belastingplichtige het drempelbedrag al dan niet overschrijdt.

8. WIJZIGING VAN VERORDENING (EG) NR. 1798/2003 TER ONDERSTEUNING VAN DE INFORMATIE-UITWISSELING DIE NOODZAKELIJK IS VOOR DE INVOERING VAN EEN ÉÉNLOKETSYSTEEM EN VAN DE TERUGGAAFPROCEDURE (HERZIENING VAN DE ACHTSTE RICHTLIJN)

Er moet een informatie-uitwisselingssysteem tussen belastingdiensten worden opgezet opdat belastingplichtigen zich in hun lidstaat van identificatie tot één enkel aanspreekpunt zouden kunnen wenden om aan al hun BTW-verplichtingen te voldoen (zowel in het kader van het BTW-éénloketsysteem als de procedure die de teruggaafprocedure van de Achtste Richtlijn zal vervangen).

Net zoals bij de bijzondere regeling die werd opgezet voor de elektronische handel, zou een dergelijke uitwisseling vorm moeten krijgen binnen het juridische raamwerk van de administratieve samenwerking op het gebied van de BTW (Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad) en uitsluitend langs elektronische weg moeten verlopen.

Dit elektronische systeem ter ondersteuning van de informatie-uitwisseling die noodzakelijk is in het kader van het éénloketsysteem en de procedure die de Achtste Richtlijn vervangt, moet worden geïntegreerd in een gemoderniseerd VIES (BTW-informatie-uitwisselingssysteem) om de belastingdiensten niet al te zwaar te belasten. Begin 2004 heeft de Commissie opdracht gegeven voor een haalbaarheidsstudie met betrekking tot een nieuw verbeterd VIES (VIES II), dat ook is toegerust voor het éénloketsysteem. Er zal met name moeten worden gegarandeerd dat gegevens die langs elektronische weg door belastingplichtigen aan hun lidstaat worden verstrekt, kunnen worden ingevoerd en verwerkt. Deze gegevens zouden dan automatisch moeten worden doorgestuurd naar de lidstaat waar goederen of diensten worden geleverd of een teruggaaf wordt gevraagd, zonder enige tussenkomst van de lidstaat van identificatie.

8.

9. VOORGESTELDE WIJZIGINGEN


9.

9.1. Wijzigingen van de Zesde BTW-richtlijn (vereenvoudiging van verplichtingen)


10.

9.1.1. Wijziging van artikel 17, lid 4


Artikel 17, lid 4, tweede alinea, onder a), wordt geschrapt. Deze bepaling wordt opgenomen in artikel 1 van de voorgestelde richtlijn waarin de teruggaafprocedure voor niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen wordt herzien.

11.

9.1.2. Schrapping van artikel 17, lid 6


Artikel 17, lid 6, wordt ingetrokken; hiermee vervalt de bepaling op grond waarvan de lidstaten elke uitsluiting waarin hun nationale wetgeving voorzag toen de Zesde BTW-richtlijn in werking trad, mogen handhaven.

Bijgevolg zijn de normale regels van artikel 17, leden 1 tot en met 5, van toepassing op alle uitgaven die niet uitdrukkelijk worden genoemd in het nieuwe artikel 17 bis.

12.

9.1.3. Invoeging van artikel 17 bis


Dit artikel geeft de lidstaten de speelruimte om het recht op aftrek van voorbelasting volledig of gedeeltelijk (bijvoorbeeld met een vast percentage) te beperken. Deze speelruimte geldt evenwel slechts voor de uitgaven die uitdrukkelijk in dit artikel worden genoemd.

Er wordt een definitie gegeven van “gemotoriseerde wegvoertuigen” en “uitgaven voor gemotoriseerde wegvoertuigen” om te garanderen dat de reikwijdte van eventuele beperkingen die de lidstaten opleggen, geharmoniseerd wordt.

Dit artikel omvat ook een lijst van gemotoriseerde wegvoertuigen ter zake waarvan de lidstaten, gezien het gebruik ervan, het recht op aftrek niet mogen beperken.

Behalve voor gemotoriseerde wegvoertuigen biedt dit artikel de lidstaten ook de mogelijkheid het recht op aftrek volledig of gedeeltelijk te beperken voor schepen en luchtvaartuigen, reis en logies, spijzen en dranken, weelde-uitgaven, en uitgaven voor amusement en representatie.

13.

9.1.4. Wijziging van artikel 21, lid 1, onder b)


Deze wijziging verplicht alle lidstaten om de afnemer als de tot voldoening van de belasting gehouden persoon aan te wijzen voor leveringen van goederen die door of voor rekening van de leverancier worden geïnstalleerd of gemonteerd, voor diensten die betrekking hebben op een onroerend goed, en voor diensten die onder artikel 9, lid 2, onder c), vallen, zoals werkzaamheden aan roerende lichamelijke zaken, waarbij de leverancier/dienstverlener niet in het binnenland is gevestigd en de afnemer voor BTW-doeleinden is geïdentificeerd in de lidstaat waar de levering van de goederen of diensten plaatsvindt.

Er zij op gewezen dat de mogelijkheid die de lidstaten krachtens artikel 21, lid 1, onder a), hebben om de afnemer aan te merken als degene die de belasting is verschuldigd in de gevallen die niet onder artikel 21, lid 1, onder b) en c), vallen, wordt gehandhaafd.

14.

9.1.5. Invoeging van artikel 22 ter


In dit artikel worden alle bepalingen vastgesteld die betrekking hebben op de wijze waarop het éénloketsysteem functioneert.

15.

9.1.5.1. Onderdeel A


In dit onderdeel wordt bepaald wat voor de toepassing van dit artikel moet worden verstaan onder “lidstaat van identificatie” en “lidstaat van verbruik”.

16.

9.1.5.2. Onderdeel B


In dit onderdeel wordt het toepassingsgebied van de bijzondere regeling afgebakend: zij geldt uitsluitend voor belastingplichtigen die goederen of diensten leveren ter zake waarvan zij de belasting zijn verschuldigd in een of meer lidstaten waar zij niet gevestigd zijn. De in artikel 26 quater vastgestelde bijzondere regeling voor niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen die elektronische diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen, blijft evenwel van kracht. De belastingplichtigen die van deze bijzondere regeling gebruikmaken, worden daarom uitgesloten van het éénloketsysteem.

De regeling is facultatief voor de betrokken belastingplichtigen, die hun BTW-verplichtingen kunnen blijven vervullen volgens de normale regels die iedere lidstaat heeft vastgesteld, als zij dit wenselijker achten.

17.

9.1.5.3. Onderdeel C


Dit onderdeel regelt de registratieprocedure voor de bijzondere regeling. De primaire verantwoordelijkheid voor de registratie van de belastingplichtigen in het kader van de bijzondere regeling berust bij de lidstaat van identificatie waarbij de belastingplichtige zijn verzoek indient.

In dit onderdeel worden ook de procedures vastgesteld voor de mededeling van wijzigingen in de registratiegegevens en de uitschrijving uit het register. Deze procedures zijn volledig elektronisch.

Voorts worden specifieke bepalingen vastgesteld voor belastingplichtigen die in meer dan één lidstaat over een inrichting beschikken. Hoofddoel hiervan is te verduidelijken dat iedere inrichting op zichzelf in aanmerking kan komen voor de bijzondere regeling wat haar eigen leveringen van goederen en diensten betreft.

18.

9.1.5.4. Onderdeel D


In dit onderdeel wordt bepaald dat lidstaten van verbruik de belastingplichtigen die onder de bijzondere regeling zijn geregistreerd, niet voor BTW-doeleinden mogen identificeren en hen derhalve geen BTW-nummer in de zin van artikel 22, lid 1, onder c), mogen verstrekken.

19.

9.1.5.5. Onderdeel E


In dit onderdeel wordt bepaald dat belastingplichtigen die onder de bijzondere regeling zijn geregistreerd, een BTW-aangifte langs elektronische weg moeten indienen.

Deze BTW-aangifte bestaat uit één enkele BTW-aangifte met een specifiek gedeelte voor iedere lidstaat van verbruik.

Wat de lijsten van afnemers betreft, wordt er tevens een bijzondere regel vastgesteld die er met name in voorziet dat er geen apart BTW-identificatienummer noodzakelijk is als dergelijke lijsten moeten worden ingediend in gevallen zoals wanneer een belastingplichtige eigen goederen overbrengt naar een andere lidstaat. De niet-ingezeten belastingplichtige die van de regeling gebruikmaakt, zou in dat geval zijn eigen BTW-identificatienummer dat hem is uitgereikt in zijn lidstaat van vestiging, vermelden en in de lijst opgave doen van de lidstaten waarnaar de goederen zijn overgebracht.

20.

9.1.5.6. Onderdeel F


In dit onderdeel worden de voorschriften met betrekking tot betaling en teruggaaf vastgesteld. Alle overmakingen zullen rechtstreeks geschieden tussen de belastingplichtige en de lidstaat van verbruik.

Indien voor een aangifteperiode het aftrekbare bedrag hoger is dan het verschuldigde bedrag, volgt de lidstaat van verbruik voor dit overschot dezelfde werkwijze als die welke hij heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 18, lid 4, voor belastingplichtigen die het éénloketsysteem niet toepassen.

21.

9.1.5.7. Onderdeel G


In dit onderdeel worden specifieke bepalingen vastgesteld voor belastingplichtigen die niet in de Europese Unie zijn gevestigd (inclusief die welke thans onder de bijzondere regeling voor de elektronische handel vallen).

22.

9.1.6. Wijziging van artikel 24


In het gewijzigde lid 2 wordt het kader vastgesteld waarin lidstaten desgewenst een vrijstellingsregeling voor kleine ondernemers mogen vaststellen.

De wijziging van de leden 3 en 4 strekt ertoe te verduidelijken welke handelingen worden uitgesloten van de vrijstelling en welke handelingen in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van de omzet van de belastingplichtige. Deze wijziging betreft eerder de vorm dan de inhoud.

Leden 8 en 9 worden geschrapt, omdat zij achterhaald zijn.

23.

9.1.7. Schrapping van artikel 24 bis


Artikel 24 bis, waarin drempelbedragen zijn vastgesteld voor de tien nieuwe lidstaten, wordt geschrapt, omdat de nieuwe versie van artikel 24 deze bepalingen overbodig maakt.

24.

9.1.8. Wijziging van artikel 28 ter, B, lid 2


De wijziging van artikel 28 ter, B, lid 2, strekt ertoe in de regeling voor afstandsverkopen een algemeen drempelbedrag te introduceren dat geldt voor de verkoop aan alle andere lidstaten dan de lidstaat van vestiging, in plaats van een drempelbedrag per lidstaat.

25.

9.1.9. Artikel 2


Dit artikel bepaalt dat de richtlijn van kracht wordt na 1 juli 2006.

26.

9.2. Nieuwe richtlijn ter vervanging van de Achtste Richtlijn betreffende de BTW-teruggaaf


27.

9.2.1. Artikel 1


Dit artikel definieert het toepassingsgebied van de richtlijn, dat niet verschilt van de huidige Achtste Richtlijn.

28.

9.2.2. Artikel 2


Dit artikel bepaalt welke belastingplichtigen in aanmerking komen voor teruggaaf uit hoofde van deze richtlijn. Het voorziet ook in de uitsluiting van handelingen die zijn vrijgesteld, of kunnen worden vrijgesteld, uit hoofde van artikel 15 of artikel 28 quater, A. Deze uitsluiting moet garanderen dat de BTW niet tweemaal wordt teruggevorderd, eenmaal door de presterende ondernemer als correctie op de oorspronkelijk in rekening gebrachte BTW over een levering van goederen of diensten die kon worden vrijgesteld, en eenmaal door de afnemer via de teruggaafprocedure.

29.

9.2.3. Artikel 3


Dit artikel bepaalt welke handelingen in aanmerking komen voor een teruggaaf en verschilt niet sterk van de huidige formulering van artikel 2 van Richtlijn 79/1072/EEG.

30.

9.2.4. Artikel 4


In dit artikel worden de regels voor de vaststelling van het terug te geven bedrag bepaald.

Om te beginnen moet een belastingplichtige belastbare handelingen verrichten in de lidstaat van vestiging om in aanmerking te komen voor teruggaaf. Als de belastingplichtige zowel belastbare als vrijgestelde handelingen verricht, krijgt hij een gedeeltelijk recht op teruggaaf voor de eerstgenoemde handelingen.

Voorts moeten de aftrekregels, en met name de uitsluitingen van het recht op aftrek zoals bepaald door de lidstaat waar de uitgaven werden verricht, worden toegepast.

Dit artikel legt in een wetsbepaling de beginselen vast die al eerder door het Europese Hof van Justitie in zaak C-302/93 (Etienne Debouche) en zaak C-136/99 (Société Monte dei Paschi di Siena) werden neergelegd.

31.

9.2.5. Artikel 5


In artikel 5 wordt de procedure vastgesteld die een belastingplichtige moet volgen om een verzoek om teruggaaf in te dienen. Dit verzoek moet elektronisch worden ingediend in de lidstaat waar de belastingplichtige is gevestigd.

Deze lidstaat draagt zorg voor de verzending van de gegevens naar de lidstaat waar de uitgaven werden verricht.

In dit artikel wordt ook bepaald welke gegevens een belastingplichtige die een verzoek indient, moet verstrekken.

32.

9.2.6. Artikel 6


In dit artikel wordt bepaald voor welke perioden een verzoek om teruggaaf kan worden ingediend en binnen welke termijnen facturen en invoerdocumenten kunnen worden overgelegd om teruggaaf te verkrijgen. Voorts wordt het bedrag dat minimaal kan worden teruggevraagd, vastgesteld.

33.

9.2.7. Artikel 7


Dit artikel schrijft voor dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het verzoek om teruggaaf wordt ingediend, de aanvrager hun besluit uiterlijk na drie maanden moeten meedelen. De teruggaaf moet binnen dezelfde termijn gebeuren.

In specifieke gevallen kan een lidstaat om aanvullende inlichtingen verzoeken. In dat geval moet een besluit worden genomen uiterlijk drie maanden na de datum waarop de gevraagde inlichtingen werden verstrekt. Na afloop van de termijn van drie maanden kan de teruggaaf niet meer worden geweigerd.

34.

9.2.8. Artikel 8


In dit artikel wordt bepaald dat een rente van 1% per maand is verschuldigd wanneer de lidstaat die de teruggaaf moet verrichten, de in voorgaand artikel vastgestelde termijnen niet in acht neemt.

35.

9.2.9. Artikel 9


De voorgestelde richtlijn moet in de plaats treden van de huidige Achtste Richtlijn, die dan moet worden ingetrokken.

36.

9.3. Wijziging van Verordening (EG) nr. 1798/2003 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de BTW


37.

9.3.1. Wijziging van artikel 1, lid 1


Dit betreft een technische aanpassing die ertoe strekt het toepassingsgebied van de verordening uit te breiden tot de informatie-uitwisseling die noodzakelijk is voor het goede functioneren van het BTW-éénloketsysteem.

38.

9.3.2. Nieuw hoofdstuk VI bis


Er wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd dat specifiek ziet op de uitwisseling van inlichtingen in het kader van het éénloketsysteem met ingang van 1 juli 2006.

39.

9.3.2.1. Artikel 34 bis


In dit artikel wordt het toepassingsgebied van de uitwisseling van inlichtingen in het kader van hoofdstuk VI gedefinieerd. Voorts wordt bepaald dat de definities met betrekking tot het éénloketsysteem (“lidstaat van identificatie”, “lidstaat van verbruik”) die zijn opgenomen in de wijzigingen op de Zesde BTW-richtlijn, ook van toepassing zijn op Verordening (EG) nr. 1798/2003.

40.

9.3.2.2. Artikel 34 ter


In dit artikel worden de voorschriften vastgesteld voor de uitwisseling van inlichtingen over de registratie (inclusief de wijziging van registratiegegevens en de uitschrijving uit het register) van belastingplichtigen in het kader van de bijzondere regeling.

Deze uitwisseling van inlichtingen moet onverwijld gebeuren, dat wil zeggen dat er een passend elektronisch communicatiesysteem moet worden opgezet.

Alle lidstaten ontvangen deze inlichtingen, ook als er op hun grondgebied geen goederen of diensten worden of zullen worden geleverd.

Voorts wordt de lidstaat van vestiging verplicht om erop toe te zien dat zijn belastingplichtigen de drempelbedragen voor afstandsverkopen in acht nemen, en om de andere lidstaten te informeren als blijkt dat het drempelbedrag voor afstandsverkopen werd overschreden.

Alle details in verband met de definitie van de technische berichten zullen worden vastgesteld volgens de comitologieprocedure.

41.

9.3.2.3. Artikel 34 quater


Dit artikel verplicht iedere lidstaat ertoe een actuele databank van alle belastingplichtigen die onder de bijzondere regeling geregistreerd zijn, bij te houden.

42.

9.3.2.4. Artikel 34 quinquies


In dit artikel worden de voorschriften vastgesteld voor de uitwisseling van inlichtingen over BTW-aangiften (inclusief de wijziging daarvan).

Deze uitwisseling van inlichtingen moet ook onverwijld gebeuren.

De gegevens worden alleen verzonden naar de lidstaten waarvoor belasting wordt aangegeven. Iedere lidstaat ontvangt derhalve alleen het gedeelte van de aangifte dat betrekking heeft op de leveringen van goederen en diensten die onder zijn jurisdictie vallen.

Alle details in verband met de definitie van de technische berichten zullen worden vastgesteld volgens de comitologieprocedure.

43.

9.3.2.5. Artikel 34 sexies


Dit artikel verplicht de lidstaat van identificatie ertoe de gegegens met betrekking tot de belastingaangiften die naar de andere lidstaten werden verzonden, te bewaren.

Deze gegevens moeten bewaard worden gedurende een minimale periode die noodzakelijk is voor het technische functioneren van het systeem (bijvoorbeeld om te kunnen vaststellen of een belastingplichtige voor een bepaalde periode al een belastingaangifte heeft ingediend, waarna alleen nog een wijziging van de desbetreffende gegevens kan worden ingebracht). Deze periode zal moeten worden vastgesteld volgens de comitologieprocedure.

De lidstaten zullen deze gegevens, die een zeer nuttige bron van informatie kunnen zijn voor de audits die zij zelf in de toekomst zullen verrichten, uiteraard langer kunnen opslaan.

44.

9.3.2.6. Artikel 34 septies


Dit artikel ziet op de informatie die aan de belastingplichtigen zal moeten worden verstrekt op de website van iedere belastingdienst om de bedrijven te helpen hun verplichtingen te vervullen.

Deze informatie zal betrekking hebben op de regels die van toepassing zijn op het éénloketsysteem alsook de verschillende nationale regels die van toepassing zijn in iedere lidstaat (zoals de belastingtarieven).

De Commissie wordt verantwoordelijk voor de coördinatie van deze taak en voor de vertaling. Nadere regels zullen worden vastgesteld volgens de comitologieprocedure.

45.

9.3.2.7. Artikel 34 octies


In dit artikel worden specifieke voorschriften vastgesteld met betrekking tot de controle van de belastingplichtigen die onder de bijzondere regeling geregistreerd zijn. Deze voorschriften voorzien erin dat de lidstaten van verbruik zullen kunnen deelnemen aan controles die worden verricht op initiatief van de lidstaat van identificatie. Deze lidstaat zal de verplichting hebben de lidstaten van verbruik in kennis te stellen van dergelijke controles.

Wanneer de lidstaten van verbruik aan een dergelijke controle beslissen deel te nemen, gelden de normale regels die zijn vastgesteld in artikel 11 (aanwezigheid van belastingambtenaren op het grondgebied van een andere lidstaat).

46.

9.3.3. Nieuw hoofdstuk VI ter


Er wordt ook een nieuw hoofdstuk ingevoegd dat specifiek ziet op de informatie-uitwisseling die noodzakelijk is voor het functioneren van de gemoderniseerde procedure van de Achtste Richtlijn.

Overeenkomstig artikel 34 nonies dient de lidstaat van identificatie de verzoeken om teruggaaf onmiddellijk naar de lidstaat van aankoop te sturen. Ook hier zullen de technische details worden vastgesteld volgens de comitologieprocedure.

Artikel 34 decies voegt hieraan toe dat belastingplichtigen zullen moeten worden geïnformeerd over de voorgestelde richtlijn waarin de teruggaafprocedure wordt vastgesteld, en over specifieke nationale regels in verband met de teruggaaf. Dit zal gebeuren volgens de procedure van artikel 34 septies.