Toelichting bij COM(2008)839-2 - Sluiting van de Samenwerkingsovereenkomst met hetVorstendom Liechtenstein ter bestrijding van fraude en andere illegale activiteiten die hun financiële belangen schaden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN DE ONDERHANDELINGEN

Bij de onderhandelingen met het Vorstendom Liechtenstein over de wijze waarop het land wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis[1], is duidelijk geworden dat er in het kader van uitgebreide specifieke onderhandelingen inzake fraudebestrijding met Liechtenstein zou kunnen worden ingegaan op het feit dat volgens het intern recht van Liechtenstein er geen rechtshulp wordt verleend voor specifieke delicten op het gebied van belastingen en douane of bij overtreding van regels inzake buitenlandse handel. Derhalve heeft de Commissie een voorstel voor een onderhandelingsmandaat ingediend voor een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en het Vorstendom Liechtenstein, anderzijds, ter bestrijding van fraude en alle andere illegale activiteiten die hun financiële belangen schaden[2].

De Commissie voerde de onderhandelingen nadat de Raad haar hiertoe had gemachtigd op 7 november 2006.

De Commissie nam de bij het besluit van de Raad gevoegde onderhandelingsrichtsnoeren volledig in acht door met name rekening te houden met de positie van Liechtenstein als financieel centrum, zijn integratie in de EER, het huidige acquis communautaire en de verwachte ontwikkelingen op het gebied van samenwerking, met betrekking tot alle financiële belangen en belastingen in het bijzonder.

De brede aanpak van de onderhandelingen blijkt uit de artikelen 7 en 25 van de overeenkomst, waarin is vastgesteld dat de bepalingen van de overeenkomst geen afbreuk doen aan gunstiger bepalingen van bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de partijen, met name met betrekking tot Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Liechtenstein waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling[3] (de Overeenkomst met Liechtenstein over de belastingheffing op inkomsten uit spaargelden ).

De administratieve samenwerking wordt opgezet overeenkomstig de normen van de overeenkomst inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties[4] (de Napels II-overeenkomst) en Richtlijn 77/799/EEG van de Raad van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen[5]. Voor de bepalingen inzake invordering is teruggegrepen op Richtlijn 76/308/EEG van de Raad van 15 maart 1976 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde bijdragen, rechten en belastingen, alsmede uit andere maatregelen die het resultaat zijn van verrichtingen die deel uitmaken van het financieringsstelsel van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, alsmede van landbouwheffingen en douanerechten[6].

Voor de bepalingen inzake justitiële samenwerking is teruggegrepen op de Schengenuitvoeringsovereenkomst[7], de overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie[8] (EU-overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp) en het protocol bij de EU-overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp[9].

De onderhandelingen zijn afgesloten op 27 juni 2008. Zodoende legt de Commissie bijgaande ontwerpbesluiten betreffende de ondertekening en betreffende de sluiting van de overeenkomst namens de Europese Gemeenschap voor aan de Raad.

1.

2. RESULTATEN VAN DE ONDERHANDELINGEN


2.

2.1. Illegale activiteiten betreffende de handel in goederen en diensten


Het is het primaire doel van deze overeenkomst om de beoogde associatie van Liechtenstein en het Schengengebied aan te vullen met bepalingen op het gebied van administratieve en justitiële bijstand die momenteel niet onder de EER of het Schengenacquis vallen, maar wel nodig zijn om elkaar volledige bijstand te verlenen in geval van fraude en alle andere illegale activiteiten, waaronder delicten op het gebied van douane en indirecte belastingen in verband met de handel in goederen en diensten. Hiervoor is teruggegrepen op de overeenkomst voor samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten en de Zwitserse Bondsstaat ter bestrijding van fraude en andere illegale activiteiten die hun financiële belangen schaden[10] (de Zwitserse overeenkomst inzake fraudebestrijding). Deze opzet is geslaagd, met name omdat de via onderhandeling bereikte overeenkomst voorziet in:

- administratieve bijstand en bijstand bij invordering, ook voor illegale activiteiten in verband met subsidies en overheidsopdrachten, die momenteel niet onder de EER-Overeenkomst vallen[11],

- justitiële samenwerking, ter bestrijding van onder meer de ontduiking van de belasting over de toegevoegde waarde, op grond waarvan in het bijzonder huiszoeking, inbeslagneming en toegang tot bankgegevens mogelijk wordt, hetgeen als zodanig niet is geregeld in de associatie van Liechtenstein en het Schengengebied, aangezien Liechtenstein uitdrukkelijk verklaarde dat fiscale delicten die door de Liechtensteinse autoriteiten worden onderzocht geen aanleiding kunnen geven tot het instellen van een beroep bij een ook in strafzaken bevoegde rechter.

3.

2.2. Frauduleuze activiteiten betreffende de directe belastingen


Op grond van Liechtensteins betrokkenheid bij de EER en zijn beoogde inachtneming van het Schengenacquis is vanaf het begin van de onderhandelingen ook gezocht naar een oplossing voor illegale activiteiten betreffende elke vorm van belasting, waaronder directe belastingen. Directe belastingen worden echter nog steeds anders behandeld dan andere handelsgerelateerde heffingen, zoals douanerechten en indirecte belastingen. Dit verschil is te wijten aan het feit dat de integratie van de communautaire wetgeving en het recht van de Europese Unie op het gebied van directe belastingen minder ver is gevorderd.

Met de overeenkomst wordt verder beoogd ervoor te zorgen dat Liechtenstein in geval van fraude betreffende directe belastingen administratieve bijstand en rechtshulp verleent op een wijze die verder gaat dan de Overeenkomst met Liechtenstein over de belastingheffing op inkomsten uit spaargelden. In dit opzicht is de overeenkomst vernieuwend, aangezien Liechtenstein tot dusverre iedere hulp in geval van frauduleuze activiteiten betreffende directe belastingen weigerde en dit de eerste op Europees niveau via onderhandeling tot stand gekomen overeenkomst is die alle vormen van belasting bestrijkt. De overeenkomst heeft een ruimer toepassingsgebied dan het model van de Zwitserse overeenkomst inzake fraudebestrijding, aangezien zij de wijze waarop Liechtenstein hulp verleent in geval van fraude betreffende de directe belastingen aan de Europese normen conformeert. Het voorziet in:

- administratieve bijstand in verband met (op documenten betrekking hebbende) frauduleuze gedragingen betreffende directe belastingen, onder dezelfde voorwaarden als die uit hoofde van de communautaire wetgeving van toepassing zijn op de lidstaten; zo kan de overeenkomst via het gemengd comité worden uitgebreid met toekomstige hervormingen en betere bijstandsverlening binnen de Europese Gemeenschap;

- bijstand bij invordering in geval van (op documenten betrekking hebbende) frauduleuze gedragingen betreffende directe belastingen, zoals de lidstaten die elkaar overeenkomstig de communautaire wetgeving verlenen;

- justitiële samenwerking bij (op documenten betrekking hebbende) frauduleuze gedragingen betreffende directe belastingen, met inbegrip van huiszoeking, inbeslagneming en toegang tot bankgegevens – zaken waarin Liechtensteins associatie met Schengen momenteel niet voorziet.

Met betrekking tot bijstand ten aanzien van stichtingen en andere vormen van investering die door een trustee worden beheerd en waarbij de oprichter en de uiteindelijk gerechtigde van de stichting niet openbaar geregistreerd zijn, moeten de partijen al hun informatie en controlebevoegdheden gebruiken om gevolg te geven aan een verzoek om bijstand in de vorm van informatie-uitwisseling. Overeenkomstig artikel 11, lid 2, doet het feit dat de informatie bij een trustee berust, niets af aan de inwilligbaarheid van een verzoek om bijstand, zodat de belastingautoriteiten van de verzoekende partij de noodzakelijke informatie zo nodig verkrijgen van de trustee die als marktdeelnemer verplicht is mee te werken, zoals is vastgelegd in artikel 19.

4.

3. BEPALINGEN VAN DE OVEREENKOMST


5.

3.1. Algemene bepalingen


- Artikelen 1 en 2 – 'Voorwerp' en 'Werkingssfeer'

In deze artikelen worden het voorwerp en de werkingssfeer van de overeenkomst omschreven, die betrekking heeft op administratieve bijstand en justitiële samenwerking ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen en van de financiële belangen van de lidstaten.

Binnen de werkingssfeer van de overeenkomst heeft artikel 2, lid 1, onder a), betrekking op alle fraude en andere illegale activiteiten (btw en accijnzen) en douanedelicten, met inbegrip van smokkel, corruptie, omkoping en het witwassen van de opbrengsten van de activiteiten waarop artikel 2, lid 3, van toepassing is. Als procedures voor het gunnen van opdrachten worden beschouwd procedures die leiden tot het plaatsen van 'overheidsopdrachten', zoals vastgelegd in Richtlijn 2004/18/EG betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten[12].

Artikel 2, lid 1, onder b), heeft verder betrekking op fraude betreffende alle directe belastingen (op inkomsten en op vermogen). Artikel 2, lid 1, onder c), voorziet ten slotte in bijstand bij de terugvordering van bedragen die verloren zijn gegaan ten gevolge van de in artikel 2, lid 1, onder a) en b) vermelde activiteiten.

Voor bijstand op het gebied van het witwassen van geld, zoals vastgelegd in artikel 2, lid 3, wordt teruggegrepen op Richtlijn 2005/60/EG tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme[13]; in dit kader wordt ook gewezen op Liechtensteins verplichting uit hoofde van de EER om het acquis communautair ter zake over te nemen.

De belangrijkste definities die relevant zijn voor werkingssfeer van de overeenkomst zijn vervat in artikel 2, lid 4. Dit is met name belangrijk voor de definitie van directe belastingen in artikel 2, lid 4, onder e), die zowel particuliere als bedrijfsinkomsten bestrijkt, alsook voor de definitie van frauduleuze gedragingen betreffende directe belastingen in artikel 2, lid 4, onder f). De laatste omvat niet alleen een aantal voorbeelden van gedragingen die gelijkstaan aan belastingfraude, maar merkt ook het indienen van onvolledige belastingaangiften aan als frauduleuze gedraging.

- Artikel 3 – 'Minder belangrijke gevallen'

Met dit artikel wordt beoogd een toevloed van verzoeken om bijstand met betrekking tot minder belangrijke punten te voorkomen.

- Artikel 4 – 'Openbare orde'

Dit artikel bevat de relevante gronden van openbare orde die kunnen worden aangevoerd krachtens artikel 2, onder b), van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van de Raad van Europa (Straatsburg, 20.4.1959).

- Artikel 5 – 'Indiening van inlichtingen'

Voor dit artikel is teruggegrepen op de overeenkomst met Liechtenstein over de belastingheffing op inkomsten uit spaargelden. In artikel 5, lid 2, wordt een gedifferentieerde benadering voorgeschreven voor informatie over illegale activiteiten in verband met de handel in goederen en diensten (punt a) en frauduleuze activiteiten betreffende directe belastingen (punt b), aangezien ook het acquis communautair zich op deze gebieden in ongelijke mate heeft ontwikkeld. Er zij op gewezen dat krachtens artikel 5, lid 2, onder b), de bevoegde autoriteit die de aanvankelijke informatie verstrekt, niet uitdrukkelijk hoeft in te stemmen, maar uitdrukkelijk bezwaar moet maken.

- Artikel 6 – 'Vertrouwelijkheid'

In dit artikel wordt verwezen naar het vereiste van vertrouwelijkheid bij de behandeling van verzoeken om bijstand door de aangezochte partij.

6.

3.2. Administratieve bijstand


- Artikel 7 – 'Verhouding ten aanzien van andere overeenkomsten'

De overeenkomst laat Protocol 11 van de EER-Overeenkomst, over wederzijdse bijstand in douanezaken, onverlet[14]. Dit protocol kan verder worden toegepast, met name voor douaneaspecten die niet onder de werkingssfeer vallen van de overeenkomst inzake fraudebestrijding en de Overeenkomst met Liechtenstein over de belastingheffing op inkomsten uit spaargelden.

- Artikel 8 – 'Omvang van de administratieve bijstand'

Dit artikel is in overeenstemming met de Napels II-overeenkomst, aangezien administratieve bijstand, waar passend, aan de normen van de Napels II-overeenkomst voldoet. Dit omvat het gebruik van informatie voor de doeleinden van de overeenkomst. De werkingssfeer van de overeenkomst inzake fraudebestrijding is ruimer dan die van de Napels II-overeenkomst, die alleen betrekking heeft op douanekwesties.

- Artikel 9 – 'Verjaring'

Voor dit artikel is teruggegrepen op een soortgelijke bepaling in artikel 10, lid 2, van de Overeenkomst met Liechtenstein over de belastingheffing op inkomsten uit spaargelden.

- Artikel 10 – 'Bevoegdheden'

Dit artikel is in overeenstemming met de Napels II-overeenkomst, aangezien de bepalingen van de overeenkomst van toepassing zullen zijn binnen de grenzen van de bevoegdheden die overeenkomstig het nationale recht aan de betrokken autoriteiten zijn toegekend in het kader van nationale procedures, zonder dat deze bevoegdheden worden gewijzigd of uitgebreid.

- Artikel 11 – 'Beperkingen van informatie-uitwisseling'

Voor artikel 11, lid 1, is teruggegrepen op artikel 8 van Richtlijn 77/799/EEG en de bepaling is derhalve beperkt tot frauduleuze activiteiten betreffende directe belastingen.

Op grond van artikel 11, lid 2, een bepaling die ook voldoet aan de normen van de Napels II-overeenkomst op het gebied van administratieve bijstand, mag een verzoek om bijstand in de vorm van informatie-uitwisseling niet worden afgewezen op grond van het bankgeheim of wegens de eigendomsbelangen van een rechtspersoon (of andere als persoon aan te merken structuur). Eventuele tegenstrijdige bepalingen, bijvoorbeeld in het nationale recht van Liechtenstein, zijn niet toepasselijk op de tenuitvoerlegging van de overeenkomst inzake fraudebestrijding. De bepalingen van artikel 11, lid 2, prevaleren.

De bepaling staat ook de toezending toe van informatie die een aangezochte autoriteit reeds bezit, zoals ook is vastgelegd in artikel 7 van Protocol 11 bij de EER-Overeenkomst.

Het begrip 'bank' dat in de gehele overeenkomst wordt gebruikt – los, naast 'andere financiële instelling' en ook specifiek in combinatie met '-gegevens' of '-rekeningen' – betekent 'kredietinstellingen' en 'financiële instellingen' zoals omschreven in artikel 4, de leden 1 en 5, van Richtlijn 2006/48/EG betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen[15].

- Artikel 12 – 'Evenredigheid'

Dit artikel sluit aan bij het reeds in artikel 3 onder de aandacht gebrachte punt, zij het binnen de grenzen van de administratieve bijstand.

- Artikel 13 – 'Centrale diensten'

Dit artikel is in overeenstemming met de inhoud van artikel 5 van de Napels II-overeenkomst en voldoet aan het in de onderhandelingsrichtsnoeren geformuleerde vereiste om de betrokken autoriteiten op centraal niveau duidelijk te identificeren. Elke partij wijst de centrale diensten aan die bevoegd zijn om de verzoeken om administratieve bijstand te behandelen.

- Artikel 14 – 'Verzoeken om inlichtingen', artikel 15 – 'Verzoeken tot uitoefening van toezicht' en artikel 16 – 'Kennisgeving en toezending per post'

Deze artikelen van de ontwerpovereenkomst zijn in overeenstemming met de inhoud van de artikelen 10, 11 en 13 van de Napels II-overeenkomst.

Artikel 14, lid 4, houdt een vernieuwing in: het wordt namelijk mogelijk om aan de beantwoording van bijstandsverzoeken uiterste termijnen te verbinden, zodra er passende communautaire wetgeving van kracht wordt die in dergelijke – tussen de lidstaten geldende – termijnen voorziet.

Artikel 15 betreft de handel in goederen. Het voorwerp van dit artikel is dan ook beperkt tot illegale activiteiten die samenhangen met de handel in goederen en diensten.

Bij artikel 16, lid 2, is rekening gehouden met de normen van Richtlijn 77/799/EEG betreffende de wederzijdse bijstand op het gebied van de directe belastingen. Artikel 16, lid 3, heeft ten doel ervoor te zorgen dat in Liechtenstein gevestigde subsidieontvangers en contractanten van de Gemeenschappen rechtstreeks kunnen worden benaderd door de aanbestedende dienst en gevolg kunnen geven aan door deze dienst tot hen gerichte verzoeken om documenten en om inlichtingen die verband houden met de betrokken subsidies en contracten.

- Artikel 17 – 'Verzoeken tot onderzoeken' en artikel 18 – 'Aanwezigheid van ambtenaren die door de autoriteit van de verzoekende overeenkomstsluitende partij zijn gemachtigd'

Deze artikelen zijn in overeenstemming met de inhoud van artikel 12 van de Napels II-overeenkomst. Twee gezamenlijke verklaringen, vergelijkbaar met die over overeenkomende artikelen in de Zwitserse overeenkomst inzake fraudebestrijding, zullen waarborgen dat deze artikelen ten aanzien van Liechtenstein evenzeer van toepassing zijn als ten aanzien van de Zwitserse confederatie.

Artikel 18 voorziet in de mogelijkheid voor het gemachtigde personeel om bij de uitvoering van het verzoek om bijstand aanwezig te zijn, inzage te hebben in documenten en om vragen en onderzoeksmaatregelen voor te stellen, teneinde bij te dragen tot de doeltreffendheid van de wederzijdse bijstand en, waar passend, toegang te hebben tot dezelfde gebouwen, documenten en informatie als het personeel van de aangezochte autoriteit.

- Artikel 19 – 'Verplichting tot samenwerking'

Dit artikel is een logisch uitvloeisel van de artikelen 17 en 18 en heeft betrekking op soortgelijke verplichtingen voor marktdeelnemers in de lidstaten met betrekking tot door hun autoriteiten verrichte onderzoeken. Voor de tweede zin is teruggegrepen op de beginselen van Richtlijn 77/799/EG.

- Artikel 20 – 'Vorm en inhoud van de verzoeken om bijstand'

Dit artikel is in overeenstemming met de inhoud van artikel 9 van de Napels II-overeenkomst.

- Artikel 21 – 'Gebruik van informatie'

Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 11 van Protocol 11 bij de EER-Overeenkomst en bevat een specialiteitsbeginsel. De inlichtingen worden uitsluitend gebruikt ter bescherming van de financiële belangen van de partijen, zoals omschreven in artikel 2.

De overeenkomst bevat geen bepalingen over administratieve bijstand op eigen initiatief of over afgevaardigde beambten. Dit hangt samen met de beperkte administratieve capaciteit van Liechtenstein.

- Artikel 22 – 'Gezamenlijke acties' en artikel 23 – 'Gezamenlijke bijzondere onderzoeksteams'

Deze artikelen zijn in overeenstemming met de inhoud van vergelijkbare maatregelen die onder de Napels II-overeenkomst vallen. Zij zijn zodanig opgesteld dat de toepassing van de maatregelen aan de autoriteiten van de partijen wordt overgelaten.

Artikel 22, lid 3, werd toegevoegd in verband met frauduleuze activiteiten betreffende directe belastingen en is specifiek gebaseerd op artikel 8ter van Richtlijn 77/799/EG.

De leden 4 tot en met 6 van artikel 23 zijn ontleend aan de overeenkomstige bepaling betreffende gezamenlijke bijzondere onderzoeksteams in de Napels II-overeenkomst.

- Artikel 24 – 'Invordering'

In dit artikel is de essentie van de artikelen 6, 7, 9, 10 en 13 van Richtlijn 76/308/EEG overgenomen. In artikel 24, lid 2, wordt uitdrukkelijk de Duitse term 'Vollstreckungstitel' genoemd, om alle twijfel uit te sluiten over de aard van de akten die ten uitvoer kunnen worden gelegd via bijstand bij invordering.

Met betrekking tot frauduleuze activiteiten betreffende directe belastingen wordt in een gezamenlijke verklaring toegelicht dat bijstand bij invordering alleen wordt verleend binnen de in artikel 2 van de overeenkomst vastgestelde werkingssfeer, en dat de verzoekende autoriteit dus niet mag nalaten de aangezochte autoriteit van de nodige informatie te voorzien, zodat deze kan nagaan of er krachtens de overeenkomst bijstand moet worden verleend.

7.

3.3. Wederzijdse rechtshulp


- Artikel 25 – 'Verhouding ten aanzien van andere overeenkomsten'

Aan dit artikel ligt dezelfde gedachte van complementariteit van internationale rechtsinstrumenten ten grondslag als aan artikel 1 van de EU-overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp.

- Artikel 26 – 'Procedures waarvoor eveneens wederzijdse rechtshulp wordt verleend'

Dit artikel is in overeenstemming met de inhoud van artikel 49 van de SUO en artikel 3 van de EU-overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp. Dit artikel heeft thans met name betrekking op procedures waarin wederzijdse rechtshulp wordt verleend, met inbegrip van feiten of vergrijpen waarvoor een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld. Artikel 26, lid 2, werd behouden om de in het Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven van de Raad van Europa (Straatsburg, 8.11.1990) bedoelde maatregelen uit te breiden tot delicten die onder de overeenkomst inzake fraudebestrijding vallen.

- Artikel 27 – 'Toezending van verzoeken'

De rechtstreekse toezending van verzoeken is in overeenstemming met artikel 6 van de EU-overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp.

- Artikel 28 – 'Betekening of kennisgeving per post'

Dit artikel is in overeenstemming met de inhoud van artikel 52 van de SUO en artikel 5 van de EU-overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp.

- Artikel 29 – 'Voorlopige maatregelen'

Dit artikel komt overeen met artikel 24 van het tweede aanvullend protocol van 8 november 2001 bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van de Raad van Europa (Straatsburg, 20.4.1959). Lid 2 komt overeen met artikel 11 van het Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven (Straatsburg, 8.11.1990).

- Artikel 30 – 'Aanwezigheid van de autoriteiten van de verzoekende partij'

Dit artikel komt overeen met artikel 4 van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van de Raad van Europa (Straatsburg, 20.4.1959). Aangezien Liechtenstein een klein land is, kunnen de verzoeken om aanwezigheid van buitenlandse autoriteiten bij uitzondering worden afgewezen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van het tweede aanvullend protocol bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Straatsburg, 20.4.1959). Het is ook geïnspireerd op artikel 12, lid 2, van de Napels II-overeenkomst.

- Artikel 31 – 'Huiszoekingen en inbeslagneming van voorwerpen'

Justitiële samenwerking, met inbegrip van huiszoekingen en inbeslagneming, wordt zowel verleend voor activiteiten in verband met de handel in goederen en diensten als voor frauduleuze activiteiten betreffende de directe belastingen. In artikel 31, lid 1, onder a), zijn de bewoordingen van artikel 51, onder a), van de SUO overgenomen. Door specifieke kenmerken van de Liechtensteinse wetgeving wijkt artikel 31, lid 2, af van de overeenkomst inzake fraudebestrijding met Zwitserland. Terwijl artikel 31, lid 1, onder a), betrekking heeft op administratieve fiscale delicten in verband met douanerechten en accijnzen waarvoor in het kader van de douane-unie tussen Zwitserland en Liechtenstein beroep kan worden ingesteld bij de Zwitserse federale strafrechter, vormt artikel 31, lid 2, de verbintenis van Liechtenstein om bijstand te verlenen bij huiszoekingen en inbeslagneming – zelfs in verband met ontduiking van btw, wat naar Liechtensteins recht een zuiver administratief delict is en dat als fiscaal delict dat door de Liechtensteinse autoriteiten wordt onderzocht, geen aanleiding kan geven tot het instellen van een beroep bij een ook in strafzaken bevoegde rechter. Deze bepaling schept geen verplichting voor de overige partijen.

Artikel 31, lid 3, voldoet aan de communautaire antiwitwasnormen van Richtlijn 2005/60/EG.

- Artikel 32 – 'Verzoek om financiële en bankgegevens'

Verzoeken om gegevens over bankrekeningen en bankverrichtingen en verzoeken om toezicht op bankverrichtingen kunnen ook betrekking hebben op frauduleuze activiteiten betreffende directe belastingen die onder de werkingssfeer van deze overeenkomst vallen, en zij zullen worden behandeld in overeenstemming met de normen die zijn neergelegd in het protocol bij de EU-overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp[16]. Dit houdt in dat de betrokkene, indien nodig, niet van de onderzoeksmaatregelen in kennis wordt gesteld.

- Artikel 33 – 'Gecontroleerde aflevering'

Voor dit artikel is teruggegrepen op artikel 12 van de EU-overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp, maar aangezien het betrekking heeft op de handel in goederen, is het voorwerp ervan beperkt tot illegale activiteiten in verband met de handel in goederen en diensten.

- Artikel 34 – 'Overgave met het oog op confiscatie of teruggave'

Voor dit artikel is teruggegrepen op artikel 8 van de EU-overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp.

- Artikel 35 – 'Versnelling van de rechtshulp'

Dit artikel is erop gericht overdreven lange samenwerkingsprocedures te voorkomen. De tekst is volledig in overeenstemming met artikel 4, leden 2, 3 en 4, van de EU-overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp.

- Artikel 36 – 'Gebruik van het bewijsmateriaal'

Dit artikel is in overeenstemming met artikel 23 van de EU-overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp.

- Artikel 37 – 'Het verstrekken van bewijsmateriaal op eigen initiatief'

Dit artikel is gebaseerd op artikel 7 van de EU-overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp. De aanvullende verwijzing in de ontwerpovereenkomst naar het verstrekken van bewijsmateriaal op eigen initiatief houdt geen substantiële wijziging in ten opzichte van de bestaande voorschriften, aangezien de bewijskracht ervan uiteraard zal worden vastgesteld overeenkomstig het strafprocesrecht in het land van vervolging. Gelet op het verschil in strafprocesrecht in Liechtenstein en Zwitserland hoefde deze overeenkomst niet te voorzien in een bepaling inzake civiele vorderingen, zoals de Zwitserse overeenkomst inzake fraudebestrijding, waarin de betrokken bepaling uitsluitend werd opgenomen om een specifieke situatie in het kader van de Zwitserse rechtspraak te zetten.

8.

3.4. Slotbepalingen


- Artikel 38 – 'Gemengd comité' en artikel 39 – 'Geschillenregeling'

Bij dit artikel wordt voor het beheer van de overeenkomst een gemengd comité ingesteld, met als voornaamste bevoegdheid het mogelijk maken van toekomstige ontwikkelingen van de technische standaards voor de wederzijdse rechtshulp tussen de lidstaten, of deze nu reeds te voorzien zijn – in verband met termijnen voor de beantwoording van verzoeken (artikel 14, lid 4) bijvoorbeeld – of een hervorming vereisen van de wetgeving van de Gemeenschap en de Europese Unie, zoals met name de voorgenomen hervorming van Richtlijn 77/799/EEG (artikel 38, lid 5). In verband met de mogelijke impact van deze bevoegdheid op de soevereiniteit van de partijen, bevat artikel 38, lid 5, een constitutioneel voorbehoud.

Aangezien deze aanpassingen wellicht niet volstaan om in de toekomst tot nieuwe communautaire standaards voor wederzijdse rechtshulp te komen, wordt het gemengd comité verzocht aanbevelingen te doen tot herziening van de gehele overeenkomst (artikel 38, lid 6).

Het gemengd comité speelt ook een rol bij de tenuitvoerlegging van bepalingen, aangezien de praktijk bepalend kan zijn voor het goede functioneren van de samenwerking (gemeenschappelijke verklaringen bij artikel 2, lid 4, onder f), en artikel 24), onder meer bij de beslechting van geschillen (artikel 39).

- Artikel 40 – 'Territoriale werkingssfeer'

Dit artikel is in overeenstemming met de standaardbepalingen op dat gebied.

- Artikel 41 – 'Inwerkingtreding'

De overeenkomst bepaalt dat de secretaris-generaal van de Europese Unie als depositaris zal optreden.

- Artikel 42 – 'Opzegging'

Dit artikel voorziet in de mogelijkheden om de overeenkomst op te zeggen.

- Artikel 43 – 'Temporele werkingssfeer'

Dit artikel bevat aparte bepalingen inzake de toepassing van de overeenkomst op verzoeken betreffende illegale activiteiten die na de ondertekening, doch vóór de inwerkingtreding van de overeenkomst zijn gepleegd.

De temporele werkingssfeer is voor illegale activiteiten in verband met de handel in goederen en diensten (punt a) op dezelfde wijze geregeld als in de overeenkomstige bepaling in de Zwitserse overeenkomst inzake fraudebestrijding; het nieuwe element van bijstand met betrekking tot frauduleuze activiteiten betreffende directe belastingen (punt b) vereist een langere overgangsperiode. Liechtenstein heeft om deze langere overgangsperiode verzocht om de rechtszekerheid op het gebied van de directe belastingen beter te waarborgen.

- Artikel 44 – 'Uitbreiding van de overeenkomst tot nieuwe lidstaten van de EU'

Dit artikel moet het gemakkelijker maken de overeenkomst uit te breiden tot nieuwe lidstaten.