Toelichting bij COM(2008)704 - Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

1.1. Algemene context, motivering en doel van het voorstel

Ratingbureaus verstrekken onafhankelijk advies over de kans op wanbetaling of over de verwachte verliezen van bedrijven, overheden en een breed scala van financiële instrumenten. Deze 'ratings' worden gebruikt door beleggers, leningnemers, uitgevende instellingen en overheden en spelen zo een belangrijke rol op de financiële markten.

In 2006 heeft de Commissie haar regelgevingsstrategie voor ratingbureaus ontvouwd[1] en verklaard dat zij de ontwikkelingen op dit gebied zeer nauwlettend zou volgen. Ratingbureaus die in de EU actief zijn, volgen voornamelijk de IOSCO-gedragscode[2] (IOSCO staat voor International Organisation of Securities Commissions), die berust op vrijwillige naleving en jaarlijks door het Comité van Europese effectenregelgevers (CEER)[3] wordt beoordeld. De Commissie heeft verklaard dat zij zou overwegen om met nieuwe voorstellen te komen als duidelijk zou worden dat de bestaande EU-regelgeving of de IOSCO-code onvoldoende werd nageleefd, of als er zich nieuwe omstandigheden zouden voordoen, zoals een ernstig marktfalen.

Doorgaans worden ratingbureaus in hoge mate verantwoordelijk gehouden voor de recente onrust op de markt. Zij hebben immers het kredietrisico van gestructureerde kredietproducten onderschat. Het overgrote deel van de subprimeproducten hebben de hoogste rating gekregen. Daarmee zijn de grote risico's die verbonden zijn aan deze instrumenten, duidelijk onderschat. Voorts hebben de bureaus de ratings niet meteen aangepast toen de marktomstandigheden verslechterden.

Met de huidige crisis is gebleken dat de methoden en modellen van ratingbureaus zwakke punten bevatten. Een van de redenen daarvoor is wellicht dat ratingbureaus in een oligopolide markt opereren die weinig prikkels biedt om te concurreren op de kwaliteit van de opgestelde ratings. De huidige crisis is sterk te wijten aan de soms geringe kwaliteit van de ratings van gestructureerde financieringsinstrumenten. Daarnaast is gebleken dat de communicatie van de bureaus met de ratinggebruikers tekort is geschoten. Daardoor is het vertrouwen van de marktdeelnemers in de ratingbureaus en ratings aangetast.

In oktober 2007 hebben de ministers van Financiën van de EU overeenstemming bereikt over een reeks conclusies over de crisis (de zogeheten 'Ecofin-routekaart')[4]. Daarin is een voorstel opgenomen om de rol van ratingbureaus te onderzoeken en eventuele tekortkomingen te verhelpen. In het bijzonder is de Commissie gevraagd te kijken naar mogelijke belangenconflicten in het ratingproces, de transparantie van ratingmethoden, de termijnen bij herbeoordelingen van ratings en de officiële goedkeuringsprocedures.

Om meer duidelijkheid te krijgen over de rol van de bureaus en om na te gaan of regelgeving nodig was, heeft de Commissie het CEER en de Europese deskundigengroep voor effectenmarkten (EDEM)[5] in het najaar van 2007 om advies gevraagd. Ongeveer in diezelfde tijd zijn andere landen (de VS, Japan) ook gestart met hervormingen op dit gebied. Daarna is de problematiek nog in een aantal belangrijke verslagen van de IOSCO[6], het Forum voor financiële stabiliteit[7] en het Committee on the Global Financial System[8] aan de orde gekomen. Ondertussen hebben de ratingbureaus zelf de hoofdlijnen gepresenteerd van een aantal hervormingen die zij willen doorvoeren[9].

Zelfregulering op basis van een vrijwillige naleving van de IOSCO-code lijkt geen afdoende, betrouwbare oplossing voor de structurele tekortkomingen van het bedrijf. De sector is zelf met diverse zelfreguleringskaders gekomen, maar de meeste ervan zijn niet solide of streng genoeg om de ernstige problemen het hoofd te bieden en het vertrouwen op de markten te herstellen. Bovendien zou een individuele aanpak van een paar ratingbureaus niet het marktbrede effect sorteren dat nodig is om in de gehele EU en bij voorkeur zelfs wereldwijd een gelijk speelveld te creëren. Inhoudelijk beschouwt de Commissie de herziene IOSCO-gedragscode als het mondiale ijkpunt. Wel kent de code een aantal beperkingen die moeten worden ondervangen om de voorschriften ervan volledig operationeel te maken. Sommige IOSCO-voorschriften zijn behoorlijk abstract en algemeen. Deze moeten worden geconcretiseerd en in een aantal gevallen worden geconsolideerd om ze in de praktijk gemakkelijker en efficiënter te kunnen toepassen. Het voornaamste bezwaar is echter dat de code geen handhavingsmechanisme bevat, maar ratingbureaus alleen aanspoort om bij niet-naleving ervan uit te leggen waarom ze dat niet doen (de 'pas toe of leg uit'-aanpak). De code zelf staat toe dat deze wordt aangevuld met afdwingbare voorschriften, en vermeldt uitdrukkelijk dat ratingbureaus zich moeten houden aan de wet- en regelgeving van de rechtsgebieden waarin zij opereren, en dat ze rechtstreeks kunnen worden gereglementeerd, waarbij bepaalde elementen van de code kunnen worden overgenomen.

De meeste ratingbureaus met EU-activiteiten van betekenis hebben hun moederonderneming in de VS, waar ze sinds de zomer van 2007 aan reglementering en toezicht zijn onderworpen[10]. Gezien het mondiale karakter van het ratingbedrijf is het van belang om het speelveld tussen de EU en de VS gelijk te trekken door in de EU een regelgevings- en toezichtkader op te zetten dat vergelijkbaar is met het in de VS toegepaste kader en dat op dezelfde principes berust.

Gezien het bovenstaande heeft het voorliggende voorstel voor een verordening vier algemene, op een verbetering van het ratingproces gerichte doelstellingen:

- 1. ervoor zorgen dat ratingbureaus belangenconflicten in het ratingproces voorkomen of ten minste adequaat beheren;

- 2. verbeteren van de kwaliteit van de methoden van ratingbureaus en de kwaliteit van ratings;

- 3. vergroten van de transparantie door ratingbureaus bepaalde informatieverplichtingen op te leggen;

- 4. zorgen voor een efficiënt registratie- en toezichtkader waarbij 'forum shopping' en regelgevingsarbitrage tussen de EU-rechtsgebieden wordt voorkomen.

De Commissie wil met de ontwikkeling van het regelgevings- en toezichtkader voor de afgifte van ratings bereiken dat een hoge mate van vertrouwen bij de belegger en een goede bescherming van de consument ontstaat.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



Slechts twee aspecten van het ratingproces worden in het Gemeenschapsrecht geregeld:

- hoewel ratings op zich geen aanbevelingen in de zin van Richtlijn 2003/125/EG[11] tot uitvoering van de Richtlijn Marktmisbruik[12] zijn, staat in overweging 10 van Richtlijn 2003/125/EG dat de bureaus moeten overwegen interne gedragslijnen en procedures vast te stellen om ervoor te zorgen dat hun ratings juist worden voorgesteld en dat zij eventuele wezenlijke belangen of belangenconflicten openbaar maken die verband houden met de financiële instrumenten of de emittenten die het voorwerp van hun ratings uitmaken;

- de Richtlijn Kapitaalvereisten[13] (Richtlijn 2006/48/EG) voorziet in het gebruik van externe kredietbeoordelingen om risicogewichten en de daaruit voortvloeiende kapitaalvereisten voor een positie van een bank of beleggingsonderneming te bepalen. Een externe kredietbeoordeling mag daarvoor alleen worden gebruikt als de externe kredietbeoordelingsinstelling (EKBI) die de risicobeoordeling verschaft, door de bevoegde autoriteiten is erkend. In bijlage VI, deel 2, bij de richtlijn worden de hoofdlijnen van het erkenningsmechanisme aangegeven. De nationale bevoegde autoriteiten mogen een EKBI alleen erkennen als deze voldoet aan eisen als objectiviteit, onafhankelijkheid, doorlopende controle, geloofwaardigheid en transparantie. Om de convergentie te bevorderen, heeft het Comité van Europese bankentoezichthouders (CEBT) richtsnoeren uitgevaardigd voor de erkenning van EKBI's[14].

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Zoals onder 1.1. vermeld, heeft de Commissie het CEER en de EDEM in het najaar van 2007 om advies gevraagd over diverse aspecten van de activiteiten en de rol van ratingbureaus op de financiële markten, en met name op het gebied van gestructureerde financiering. Beide groepen hebben de belanghebbenden uitvoerig geraadpleegd. Daardoor heeft de Commissie nu een beter beeld van en een grotere hoeveelheid concrete informatie over de relatie tussen ratingbureaus en hun rol bij gestructureerde financiering enerzijds en de subprimeonrust anderzijds.

De Commissie heeft echter niet alleen de werkzaamheden van het CEER en de EDEM op de voet gevolgd, maar ook gesproken met ratingbureaus zelf en de mening gevraagd van andere belanghebbende partijen, zoals verenigingen uit het verzekerings-, effecten- en bankwezen, alsook informatieverstrekkers. Van 31 juli 2008 tot 5 september 2008 heeft op internet een openbare raadpleging plaatsgevonden[15]. Ratingbureaus, banken, beleggings- en verzekeringsondernemingen, fondsbeheerders, toezichthouders en regelgevende instanties, ministeries van Financiën, centrale banken en andere belanghebbende partijen hebben hetzij individueel hetzij als groep gereageerd[16].

Effectbeoordeling



Overeenkomstig haar beleid voor betere regelgeving heeft de Commissie een effectbeoordeling van de beleidsalternatieven verricht. Er zijn vier opties in overweging genomen:

- optie 1: handhaving van de huidige situatie (zelfregulering op basis van de IOSCO-code in combinatie met individuele initiatieven van ratingbureaus);

- optie 2: opstelling van een Europese gedragscode en oprichting van een orgaan dat controleert of de ratingbureaus de code naleven, maar dat geen handhavingsbevoegdheden heeft;

- optie 3: uitvaardiging van een (niet-bindende) aanbeveling van de Commissie;

- optie 4: wetgeving waarbij een registratie- en toezichtkader voor ratingbureaus wordt opgezet.

Elke optie is beoordeeld op vier criteria: effectiviteit[17], zekerheid[18], gemeenschappelijk kader[19] en flexibiliteit[20]. De wetgevende optie had, met name op het punt van effectiviteit en zekerheid, duidelijke voordelen ten opzichte van de andere beleidsopties, omdat de andere opties (zelfregulering of een aanbeveling) niet kunnen leiden tot juridisch bindende voorschriften en een handhavingsmechanisme. Voorts is wetgeving het beste middel om te zorgen voor één kader voor de gehele EU en voor een efficiënt tegenwicht tegen andere belangrijke rechtsgebieden, zoals dat van de VS.

1.

Juridische elementen van het voorstel



Rechtsgrondslag



Het voorstel is gebaseerd op artikel 95 van het EG-Verdrag.

Subsidiariteit en evenredigheid



Het voorstel van de Commissie om ratingbureaus te reglementeren, strookt met het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5, tweede alinea, van het EG-Verdrag, dat bepaalt dat de Gemeenschap slechts mag optreden indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en zij derhalve, gezien de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt. Ratingbureaus opereren wereldwijd. De ratings die een in een bepaalde lidstaat gevestigd ratingbureau afgeeft, worden door marktdeelnemers in de gehele EU gebruikt. Als een regelgevings- en toezichtkader voor ratingbureaus in één lidstaat tekortschiet of zelfs geheel ontbreekt, kunnen marktdeelnemers en financiële markten in de gehele EU daarvan de negatieve gevolgen ondervinden. Om beleggers en markten te beschermen tegen mogelijke tekortkomingen, zijn dan ook solide regelgevings- en toezichtregels nodig die voor de gehele EU gelden.

Voor de kwaliteit van de door financiële instellingen te gebruiken ratings is dus een gemeenschappelijk regelgevingskader met geharmoniseerde EG-voorschriften nodig. Anders bestaat het gevaar dat de lidstaten op nationaal niveau uiteenlopende maatregelen treffen. Dit heeft een rechtstreekse weerslag op en vormt een belemmering voor een goede werking van de interne markt. Immers, de ratingbureaus die ratings afgeven waarvan financiële instellingen in de Gemeenschap gebruikmaken, krijgen dan te maken met regels die van lidstaat tot lidstaat uiteenlopen.

Tot slot is het gezien het mondiale karakter en de wereldwijde gevolgen van het ratingbedrijf van belang dat de regels voor de afgifte van ratings op mondiaal niveau naar elkaar toegroeien en zorgen voor een beleggersvertrouwen en consumentenbescherming die overal op een even hoog niveau liggen. Uiteenlopende nationale regelgeving in de EU zou dit convergentieproces bemoeilijken en zou kunnen leiden tot een verzwakking van de positie van de EU ten opzichte van belangrijke regelingen elders in de wereld.

Overeenkomstig artikel 5, derde alinea, van het EG-Verdrag is de voorgestelde verordening ook evenredig. Zij is niet bedoeld voor alle ratingbureaus, maar alleen voor de bureaus waarvan de ratings door financiële instellingen voor regelgevingsdoeleinden worden gebruikt en dus grote gevolgen kunnen hebben voor het financiële stelsel. Veel bepalingen van de verordening zijn inhoudelijk geënt op de IOSCO-code Daardoor zullen de aanpassingskosten sterk meevallen omdat veel ratingbureaus de code al vrijwillig naleven. Met het oog op het bedrijfsmodel van mondiaal opererende ratingbureaus houdt het voorstel rekening met de regelgeving die al in grote niet-EU-landen bestaat. Ook wordt echter rekening gehouden met kleinere bureaus die een minder complex bedrijfsmodel volgen[21].

Keuze van instrumenten



EU-wetgeving lijkt de enige optie die beleggers en de Europese financiële markten voldoende bescherming kan bieden tegen mogelijke wanpraktijken van ratingbureaus. Voor het opzetten van een kader waarin de nationale bevoegde autoriteiten ervoor kunnen zorgen dat ratingbureaus de nieuwe voorschriften toepassen op een Gemeenschapsbreed samenhangende wijze, is een uniforme aanpak nodig. Een verordening is vanwege de rechtstreekse werking ervan het beste instrument voor een aanpak die moet leiden tot samenhang en uniformiteit in de gehele EU.

Momenteel bestaat er in geen enkele lidstaat een uitgebreide registratie- en toezichtregeling voor de afgifte van ratings. Een richtlijn, die de lidstaten een zekere ruimte biedt om hun rechtsstelsel naar eigen inzicht aan te passen aan het nieuwe kader, is dan ook niet efficiënt.

Aangezien een verordening niet door de lidstaten hoeft te worden omgezet, kan deze meteen als uniform kader worden ingevoerd om het vertrouwen van de markt in de ratingbedrijfstak te herstellen. Ook brengt zij voor de sector zelf minder rompslomp mee omdat in de gehele Europese Unie dan één regeling van toepassing is.

2.4. Comitéprocedure

Het voorstel berust op de Lamfalussyprocedure voor de reglementering van financiële diensten. Voor een groot deel worden beginselen ingevoerd die ervoor moeten zorgen dat i) het ratingproces niet wordt geschaad door belangenconflicten, ii) hoogwaardige ratings worden afgegeven en iii) ratingbureaus transparant te werk gaan.

De bijlagen I en II bij de verordening bevatten de nodige technische bijzonderheden om de beginselen van de verordening nader in te vullen. De Commissie mag de technische bepalingen in de bijlagen wijzigen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999[22], zodat snel kan worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen die van invloed zijn op de ratingbedrijfstak. Aangezien het gaat om maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, moeten ze worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG.

2.5. Inhoud van het voorstel

2.5.1. Toepassingsgebied (artikel 2)

Er wordt een juridisch bindende registratie- en toezichtregeling ingevoerd voor ratingbureaus die ratings afgeven die voornamelijk voor regelgevingsdoeleinden worden gebruikt door kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, collectieve beleggingsfondsen en pensioenfondsen.

2.5.2. Onafhankelijkheid en voorkoming van belangenconflicten (artikelen 5 en 6 en bijlage I, afdelingen A, B en C)

Om het vertrouwen van de markten terug te winnen, is het van essentieel belang dat ratingbureaus verdere verbeteringen doorvoeren in de wijze waarop ze omgaan met organisatorische vereisten en belangenconflicten. Daartoe moet hun interne governancestructuur worden hervormd, moeten solide interne controles en solide rapportagelijnen worden ingevoerd en moet de ratingfunctie duidelijk worden gescheiden van commerciële prikkels. Doordat de onafhankelijke, niet bij het dagelijks bestuur betrokken leden van het toezichthoudend of bestuursorgaan van het ratingbureau bepaalde taken krijgen om een efficiënte controle te waarborgen, wordt het externe toezicht versterkt met interne discipline (artikel 5 en bijlage I, afdeling A, punt 2).

Om de onafhankelijkheid van ratings te waarborgen, moeten ratingbureaus belangenconflicten voorkomen en/of deze conflicten adequaat beheren wanneer ze onvermijdelijk zijn. Zij moeten belangenconflicten volledig, tijdig en op duidelijke, bondige, specifieke en opvallende wijze bekendmaken en gegevens bewaren over alle wezenlijke bedreigingen voor de onafhankelijkheid van het bureau of van de bij het ratingproces betrokken werknemers, en over de veiligheidsmaatregelen om deze bedreigingen te verminderen. Ze moeten zich beperken tot het opstellen van ratings en aanverwante activiteiten en mogen zich niet bezighouden met consultancy of adviesverlening (artikel 5 en bijlage I, afdeling B).

De bureaus moeten beschikken over deugdelijke interne gedragslijnen en procedures om werknemers die bij de opstelling van ratings zijn betrokken, af te schermen van belangenconflicten, en moeten de kwaliteit, integriteit en degelijkheid van het rating- en toetsingsproces te allen tijde waarborgen. In verband daarmee moeten de bureaus voldoende werknemers met een passende kennis en ervaring inzetten voor hun ratingactiviteiten en moeten ze passende roulatieregelingen opstellen voor analisten en degenen die de ratings goedkeuren (artikel 6 en bijlage I, afdeling C).

De vergoedingsregelingen van werknemers die bij het ratingproces zijn betrokken, moeten in de eerste plaats berusten op de kwaliteit, nauwkeurigheid, degelijkheid en integriteit van hun werkzaamheden (artikel 6, lid 6).

2.5.3. Kwaliteit van ratings (artikel 7)

Met een rating wordt op basis van de beschikbare informatie en economisch onderzoek een geloofwaardig en solide oordeel gegeven over het kredietrisico van een leningnemer of een uitgevende instelling. Veel beleggers zijn afhankelijk van ratingbureaus omdat zij niet de deskundigheid en/of middelen (tijd en geld) in huis hebben om het kredietrisico zelf te bepalen. Voorts beschikken ratingbureaus vaak over meer informatie dan marktdeelnemers. In theorie zijn de ratings van een ratingbureau voor beleggers dus een efficiënt instrument om het kredietrisico te meten en te beheren. Voorwaarde is echter wel dat de ratings solide en hoogwaardig zijn. De voorgestelde verordening beoogt een verbetering van de kwaliteit van ratings, maar ontslaat beleggers niet van de noodzaak om bij een beleggingsbeslissing met gezond verstand en de nodige zorgvuldigheid gebruik te maken van ratings. Evenmin brengt zij de onafhankelijkheid van het ratingproces of van de ratings zelf in gevaar: daarvoor blijft het ratingbureau volledig verantwoordelijk.

Wel moeten ratingbureaus de methoden, modellen en belangrijke aannamen die zij in het ratingproces hanteren, bekendmaken zodat professionele marktdeelnemers (banken en andere institutionele beleggers) de soliditeit van de methoden kunnen controleren en de rating van het ratingbureau kunnen verifiëren. De methoden moeten up-to-date worden gehouden en getoetst worden. Als het ratingbureau zijn ratingmethoden wijzigt, moet het onmiddellijk bekendmaken voor welke ratings dit gevolgen heeft, en moet het deze ratings meteen herbeoordelen. Ratingbureaus moeten hun ratings ook doorlopend toetsen. Dit is van belang om de ratings up-to-date te houden en eventueel aan te passen aan veranderingen in de financiële omstandigheden. Daarmee moet worden voorkomen dat ratingbureaus hun inspanningen en middelen alleen richten op de oorspronkelijke rating en de monitoring daarna verwaarlozen waardoor een rating op den duur aan kwaliteit kan inboeten.

2.5.4. Openbaarmakings- en transparantieverplichtingen (artikelen 8 tot en met 11 en bijlage I, afdelingen B, D en E)

Met de huidige crisis zijn de zwakke punten aan het licht gekomen in de methoden en modellen die de ratingbureaus hanteren voor de beoordeling van gestructureerde financieringsinstrumenten die financieel zodanig werden geconstrueerd dat ze beleggers veel vertrouwen zouden inboezemen, en in de communicatie van de bureaus met de markten en beleggers over zowel de kenmerken en beperkingen van de rating van gestructureerde financieringsinstrumenten als de essentiële aan het model ten grondslag liggende aannamen.

Het voorstel verplicht ratingbureaus ratings niet-selectief en tijdig bekend te maken, tenzij de ratings alleen op basis van abonnementen worden verspreid. Beleggers moeten het verschil kunnen zien tussen ratings voor gestructureerde producten en die voor traditionele producten (van het bedrijfsleven en de overheid). Daartoe moet voor gestructureerde financieringsinstrumenten een andere ratingcategorie worden gebruikt of anders extra informatie over de risicokenmerken ervan worden verstrekt. Voor ongevraagde ratings gelden speciale voorschriften (artikel 8).

Om ervoor te zorgen dat interne processen en procedures voldoende transparant zijn, moeten ratingbureaus bepaalde belangrijke informatie publiekelijk bekendmaken, zoals informatie over belangenconflicten, methoden en belangrijke aan ratings ten grondslag liggende aannamen en over hun algemene vergoedingsbeleid. Ook moeten zij periodiek gegevens bekendmaken over de historische wanbetalingsgraden van ratingcategorieën en moeten zij de bevoegde autoriteiten bepaalde informatie verstrekken, bijvoorbeeld een lijst met hun twintig grootste cliënten qua inkomsten (artikel 9 en bijlage I, afdeling E).

Om ervoor te zorgen dat relevante standaardgegevens over de prestaties van ratingbureaus beschikbaar zijn aan de hand waarvan marktdeelnemers sectorbrede vergelijkingen kunnen maken, moet het CEER een voor het publiek toegankelijk centraal register voor dergelijke gegevens opzetten (artikel 9, lid 2).

Om het vertrouwen van het publiek in het ratingbedrijf te herstellen, moeten ratingbureaus een transparantiejaarverslag publiceren (artikel 10 en bijlage I, afdeling E, deel III) en gegevens bewaren over hun activiteiten (artikelen 5, 6 en 7 en bijlage I, afdeling B, punten 7, 8 en 9).

2.5.5. Registratie (artikelen 12 tot en met 17) en toezicht (artikelen 19 tot en met 31)

Ratingbureaus waarvan de ratings door kredietinstellingen voor EG-regelgevingsdoeleinden worden gebruikt, moeten vooraf geregistreerd worden. Het voorstel legt de voorwaarden en de procedure voor het toestaan en schrappen van deze registratie vast (artikelen 12 tot en met 17).

Een ratingactiviteit van een ratingbureau in de Europese Unie heeft gevolgen voor alle EU-markten. Daarom moeten alle regelgevers in de Europese Unie bij het registratieproces worden betrokken. Voorgesteld wordt om één centraal punt voor de indiening van een registratieaanvraag in te voeren, en wel het CEER, dat de meest aangewezen instantie is om deze taak te vervullen en als centrale informatieverschaffer en coördinator voor de nationale regelgevers in de EU te fungeren. De verantwoordelijkheid voor de registratie van en het toezicht op het ratingbureau berust bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, dat wil zeggen de lidstaat waarin het bureau zijn statutaire zetel heeft. Deze bevoegde autoriteit is door haar fysieke aanwezigheid de meest aangewezen instantie om van nabij toezicht te houden op het bureau. Ook worden voor groepen ratingbureaus speciale voorschriften voorgesteld: bij de beoordeling van registratieaanvragen van een groep ratingbureaus moeten de betrokken bevoegde autoriteiten rekening houden met de structuur van de groep en samen een facilitator aanwijzen die verantwoordelijk wordt voor de coördinatie van het registratieproces (artikel 14).

Als centraal punt moet het CEER vanaf het begin nauw betrokken worden bij het registratieproces en het recht krijgen advies uit te brengen over het toestaan of schrappen van de registratie door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, en kan het om een heroverweging van het voorgenomen besluit verzoeken (artikel 17). De registratie gaat in nadat de Commissie deze in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend heeft gemaakt (artikel 14). De Commissie publiceert op gezette tijden een bijgewerkte lijst met geregistreerde ratingbureaus.

Het voorstel bevat een mechanisme voor een effectieve handhaving van de verordening. De bevoegde autoriteiten krijgen de nodige bevoegdheden om ervoor te zorgen dat ratingbureaus de verordening in de gehele Gemeenschap naleven. De bevoegde autoriteiten mogen zich bij de uitoefening van hun taken niet bemoeien met de inhoud van ratings (artikel 20, lid 1). Om een effectief toezicht te waarborgen en een gemeenschappelijke toezichtcultuur te bevorderen, worden bijzondere vormen van samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voorgeschreven. Ook wordt voorzien in nauwere samenwerking als het gaat om een groep ratingbureaus. In dat geval coördineert de facilitator de toezichthoudende activiteiten (artikel 25). Gezien de internationale schaal van het ratingbedrijf moet ook informatie worden uitgewisseld met niet-EU-landen (artikel 29).

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.