Toelichting bij COM(2012)772 - Uitrusting van zeeschepen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2012)772 - Uitrusting van zeeschepen . |
---|---|
bron | COM(2012)772 |
datum | 17-12-2012 |
1.1. Achtergrond
Uitrusting van zeeschepen maakt een aanzienlijk deel uit van de waarde van een nieuw gebouwd schip; de kwaliteit en goede werking ervan zijn van wezenlijk belang voor de veiligheid van het schip en de bemanning ervan alsmede voor het voorkomen van scheepsongevallen en verontreiniging van het mariene milieu.
In de internationale verdragen inzake maritieme veiligheid worden specifieke vereisten gesteld aan de uitrusting van schepen; bovendien stellen zij vlaggenstaten verplicht om te waarborgen dat de uitrusting aan boord van schepen voldoet aan bepaalde vereisten met betrekking tot de veiligheid, constructie en prestaties en om desbetreffende certificaten te verstrekken. Zowel de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) als de internationale en Europese normalisatieorganisaties ontwikkelen beproevingsnormen voor uitrusting van zeeschepen die hieraan tegemoetkomen. De IMO ontwikkelt de vereisten die in de verdragen zijn vastgelegd en de beproevingsnormen en werkt deze bij met behulp van diverse instrumenten, zoals codes, resoluties en circulaires.
De instanties in de vlaggenstaten hebben op basis van de internationale verdragen een zekere beslissingsruimte. IMO-instrumenten met inbegrip van vereisten en beproevingsnormen leggen over het verplichtingen op, maar het feit dat de werkwijze van de IMO traditioneel op consensus berust, kan tot gevolg hebben dat er belangrijke veiligheidsnormen voor uitrusting van zeeschepen door middel van niet-bindende instrumenten worden aangenomen. Om die reden kan het voorkomen dat er voor de tenuitvoerlegging van IMO-instrumenten uiterst ruime termijnen gelden of dat er geen termijnen zijn vastgelegd.
Al in 1995 heeft de Commissie in haar voorstel voor een richtlijn inzake uitrusting van zeeschepen duidelijk aangegeven welke problemen er op de interne markt waren ontstaan door deze situatie en door het gebrek aan EU-harmonisatie binnen de sector uitrusting van zeeschepen1. De lidstaten stonden terughoudend tegenover de wederzijdse aanvaarding van elkaars conformiteitscertificaten, zelfs als de vereisten met elkaar vergelijkbaar waren, en voerden vaak aanvullende nationale controles uit. Als gevolg hiervan bestonden er diverse goedkeuringsprocedures voor dezelfde uitrusting van zeeschepen. De Commissie wees erop dat harmonisatie belangrijke administratieve belemmeringen weg zou kunnen nemen en ertoe zou kunnen leiden dat de interne markt wordt opengesteld voor uitrusting van zeeschepen die is gecertificeerd in de lidstaten alsmede tot aanzienlijke schaalvoordelen.
In Richtlijn 96/98/EG van de Raad van 20 december 1996 inzake uitrusting van zeeschepen2 ("RUZ") werden daarom gemeenschappelijke regels vastgelegd die waren gericht op het wegwerken van verschillen in de tenuitvoerlegging van internationale normen door middel van een duidelijk afgebakende reeks vereisten en eenvormige certificeringsprocedures. Vandaag de dag zijn deze regels nog steeds nodig voor een soepele werking van de interne markt voor uitrusting van zeeschepen en het waarborgen van een hoog niveau van veiligheid en milieubescherming.
1.2. Ervaring opgedaan bij de uitvoering van Richtlijn 96/98/EG
Inhoudsopgave
De ervaring die is opgedaan bij de tenuitvoerlegging van de RUZ heeft aangetoond dat de bestaande richtlijn op vier gebieden niet volledig aan de doelstellingen voldoet. Die gebieden zijn:
1.2.1. Vaststelling van toepasselijke vereisten; regelmatige wijziging van bijlage A bij de richtlijn
De specifieke technische vereisten en toepasselijke beproevingsnormen voor uitrusting die onder het werkingsbereik van de RUZ valt, zijn vermeld in bijlage A bij de richtlijn. Bijlage A moet regelmatig worden bijgewerkt, zodat deze gelijke tred houdt met de wetgeving die de IMO en indien van toepassing de internationale en Europese normalisatieorganisaties aannemen.
Bij IMO-instrumenten en internationale normen is er normaal gesproken voldoende tijd tussen het aannemen ervan en de inwerkingtreding: in de meeste gevallen is dit een periode tussen de twaalf en vierentwintig maanden. Binnen het huidige systeem is het echter niet mogelijk om nieuwe vereisten binnen deze periode om te zetten in nationale wetgeving. De door de IMO vastgelegde termijnen zijn tot nu toe niet volledig nageleefd; de vertraging bij het omzetten van IMO-vereisten in het nationale recht van de lidstaten is in sommige gevallen zelfs opgelopen tot een aantal jaren.
Hieronder heeft de sector zwaar te lijden: zij moet bij de productie rekening houden met verschillende normen voor de Europese en internationale markten en kan niet goed bepalen welke vereisten er van toepassing zijn. Het risico op aanhouding van Europese schepen in buitenlandse havens neemt hierdoor toe.
1.2.2. Kwaliteit van het werk van de aangemelde instanties
De overheden van de lidstaten houden op een niet-uniforme manier en in sommige gevallen onvoldoende toezicht op de aangemelde instanties. De vereisten van de RUZ met betrekking tot aangemelde instanties voorzien momenteel niet in gedetailleerde kwaliteitsbenchmarks waaraan de aangemelde instanties zich kunnen houden en evenmin in doeltreffende controleprocedures voor de lidstaten. Aangezien goed werkende conformiteitscontroleprocedures de eerste en voornaamste verdedigingslinie zijn om niet-conforme uitrusting van de markt te weren, zou de sector met oneerlijke concurrentie te maken kunnen krijgen doordat er misbruik van de mazen in het systeem wordt gemaakt.
1.2.3. Markttoezicht
Uitrusting van zeeschepen wordt meestal aan boord van een schip geïnstalleerd terwijl het wordt gebouwd of gerepareerd; dit kan overal ter wereld gebeuren, en meestal buiten de EU. Uitrusting van zeeschepen die het grondgebied van de lidstaten binnenkomt, maakt derhalve slechts een fractie uit van de uitrusting die onder de richtlijn valt.
De RUZ staat echter alleen markttoezicht toe op uitrusting die nog niet aan boord is geïnstalleerd en biedt geen gedetailleerd kader, waardoor markttoezicht eerder als optie dan als verplichting kan worden beschouwd. Het systeem van de RUZ is derhalve niet afgestemd op de werkelijkheid van de markt, zodat de lidstaten in de praktijk niet goed in staat zijn om op doeltreffende wijze toezicht op de markt te houden.
Het is daardoor niet waarschijnlijk dat markttoezicht voldoende informatie oplevert op basis waarvan de nationale instanties kunnen voorkomen dat er niet-conforme producten aan boord van EU-schepen wordt geïnstalleerd. Dit heeft rechtstreekse nadelige gevolgen voor de veiligheid. Bovendien worden fabrikant die de vereisten naleven geconfronteerd met problemen die voortvloeien uit oneerlijke concurrentie en namaak.
1.2.4. Vrijwaringsclausule
In de praktijk is gebleken dat het vrijwaringsclausulemechanisme dat momenteel in de RUZ is vastgelegd, structurele zwakke punten vertoont. De lidstaten worden niet aangemoedigd om in het kader van het markttoezicht een uitgebreide procedure toe te passen die uitmondt in beperkende maatregelen, met inbegrip van onafhankelijke steekproeven en voldoende garanties om de betrouwbaarheid te waarborgen. De lidstaten zijn op basis van de huidige tekst niet verplicht om fabrikanten te horen of hen de mogelijkheid te bieden in beroep te gaan of eventuele tekortkomingen recht te zetten. In het bovengenoemde geval kan dat ertoe leiden dat er te snel melding aan de Commissie wordt gedaan, die daarna belast is met een diepgaande inhoudelijke controle. De Commissie kan hier met haar beperkte middelen en technische capaciteiten niet aan tegemoetkomen, zelfs niet als het EMSA bijstand verleent.
Het huidige vrijwaringsclausulemechanisme is bovendien log en traag, waardoor het lang duurt voordat zaken definitief worden afgehandeld en de reputatie van de fabrikanten langdurig schade kan oplopen.
1.3. Het nieuwe wetgevingskader voor het verhandelen van goederen binnen de EU (NWK)
Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/933 omvat een gemeenschappelijk EU-kader voor accreditatie en markttoezicht. Besluit 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad4 omvat een gemeenschappelijk kader van algemene beginselen en referentiebepalingen voor het opstellen van EU-wetgeving tot harmonisatie van de voorwaarden voor het verhandelen van producten (EU-harmonisatiewetgeving). Krachtens artikel 2 wordt er in de EU-harmonisatiewetgeving gebruikgemaakt van de in dit besluit vastgelegde algemene beginselen en van de relevante referentiebepalingen in bijlagen I, II en III. De EU-harmonisatiewetgeving mag echter afwijken van die algemene beginselen en referentiebepalingen wanneer dit, gezien de specifieke eigenschappen van de betrokken sector, geschikt is, in het bijzonder wanneer er reeds een uitgebreid stelsel van rechtsregels bestaat.
1.4. Doelstellingen van het voorstel
1.4.1. Algemene doelstellingen
Overeenkomstig artikel 90 en artikel 91 VWEU dient het gemeenschappelijke vervoersbeleid (GVB) tot de verwezenlijking van de algemenere doelstellingen van de Verdragen en derhalve tot het vrije verkeer van goederen bij te dragen alsmede maatregelen te bevatten om de veiligheid van het vervoer te waarborgen. Gezien het kader van het GVB en de specifieke kenmerken van uitrusting van zeeschepen is de algemene doelstelling van het voorgestelde initiatief tweeledig:
- het verbeteren van de uitvoerings- en handhavingsmechanismen van de RUZ teneinde de goede werking van de interne markt voor uitrusting van zeeschepen te waarborgen en voor een hoge mate van veiligheid op zee en bescherming tegen mariene verontreiniging te zorgen;
- het vereenvoudigen van het regelgevingskader, waarbij wordt gewaarborgd dat de IMO-vereisten op geharmoniseerde wijze in de hele EU worden toegepast en uitgevoerd en er overeenkomstig artikel 173 VWEU mede voor wordt gezorgd dat de omstandigheden nodig voor het concurrentievermogen van de Unie aanwezig zijn.
1.4.2. Specifieke doelstellingen
Deze tweeledige overkoepelende doelstelling kan in de volgende concretere doelstellingen worden vertaald:
- de RUZ optimaal in overeenstemming brengen met het nieuwe wetgevingskader (overeenkomstig de vereiste van artikel 2 van Besluit 768/2008/EG (het NWK-besluit), waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de specifieke eigenschappen van uitrusting van zeeschepen met betrekking tot het markttoezicht, de conformiteitsbeoordeling van producten en de verplichtingen van de spelers in de distributieketen;
- inkorten, vereenvoudigen en verhelderen van de omzetting van wijzigingen in IMO-normen in Europese en nationale wetgevingskaders.
2. Resultaten van het overleg met de betrokken partijen en beoordeling van de effecten
De belanghebbenden, met wie sinds de inwerkingtreding van de RUZ in 1997 regelmatig contact werd onderhouden, zijn in 2008 aan het begin van de herzieningsfase geraadpleegd door middel van een vragenlijst voor de lidstaten, de sector en de MarED-groep van aangemelde instanties. Op 27 november 2008 heeft er in Brussel een formele vergadering ter raadpleging van de belanghebbenden plaatsgevonden. In april 2012 heeft de Commissie alle belanghebbenden verzocht om hun actuele standpunt inzake eventuele wijzigingen van de richtlijn en om nieuwe gegevens. In de antwoorden hierop werd voornamelijk gewezen op de reeds bekende problemen.
De effectbeoordeling was gericht op twee alternatieven voor het basisscenario (statu quo), namelijk maximale overeenstemming met het NWK en voorwaardelijke overeenstemming; het tweede alternatief omvat een aantal RUZ-specifieke maatregelen om tegemoet te komen aan de bijzondere eigenschappen van de sector. De beoordeling wees uit dat beide opties over het algemeen geschikt waren, maar dat voorwaardelijke overeenstemming de meest doeltreffende en minst bezwaarlijke oplossing was, die over het geheel genomen de gunstigste economische, sociale en milieueffecten had.
Het effectbeoordelingscomité van de Commissie is twee keer geraadpleegd, namelijk in september 2009 en in augustus 2012. Naar aanleiding van de aanmerkingen op de eerste versie werd de tekst van de effectbeoordeling grotendeels opnieuw geformuleerd, waarbij onder meer de probleembeschrijving werd gepreciseerd, de structuur van de beleidsopties werd aangepast en het document werd ingekort. Het tweede commentaar van het Comité omvatte een aantal nieuwe aanbevelingen die in het uiteindelijke document zijn geïntegreerd.
De volledige beoordeling is te vinden in het bij dit voorstel gevoegde effectbeoordelingsverslag en op internet: ec.europa.eu/governance/impact/index_en.
3. Juridische elementen van het voorstel
3.1. Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 100, lid 2, VWEU.
3.2. Subsidiariteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel
De beginsels van subsidiariteit en evenredigheid zijn volledig gerespecteerd.
Harmonisatie door de EU zal leiden tot een duidelijk afgebakende reeks vereisten en eenvormige certificeringsprocedures waarmee in hoge mate zorg wordt gedragen voor de veiligheid en milieubescherming alsmede een soepele werking van de interne markt wordt bevorderd.
De doelstellingen van de EU voor de sector uitrusting van zeeschepen kunnen niet in voldoende mate worden verwezenlijkt door maatregelen van de lidstaten; optreden van de EU is hiervoor doeltreffender.
De voorgestelde richtlijn omvat echter geen gedetailleerde technische specificaties die van toepassing zijn op de uitrusting van zeeschepen die onder de richtlijn valt, maar is beperkt tot verplichtstelling van de naleving van de vereisten en beproevingsnormen van de internationale instrumenten. De voorgestelde richtlijn biedt een mechanisme op basis waarvan deze vereisten en normen op eenvormige wijze kunnen worden toegepast. De conformiteitscontroleprocedures worden geharmoniseerd, maar de tenuitvoerlegging wordt volledig overgelaten aan de lidstaten; zij dragen nog steeds de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de uitrusting van zeeschepen die aan boord van EU-schepen wordt geïnstalleerd in overeenstemming is met de vereisten van de richtlijn. Als een lidstaat sancties voor niet-conforme uitrusting vastlegt, is de Commissie uitsluitend verplicht tussenbeide te komen als er binnen een redelijke termijn bezwaar tegen deze sancties wordt gemaakt. De maatregelen van de EU gaan derhalve niet verder dan strikt noodzakelijk om de doelstellingen van punt 2.3 te bereiken.
3.3. Keuze van instrument
Een richtlijn is nog steeds het meest geschikte instrument om de doelstellingen van het voorstel te bereiken. De beoogde maatregelen behelzen een diepgaande aanpassing van de bepalingen van Richtlijn 96/98/EG. In het belang van de duidelijkheid dient deze richtlijn derhalve te worden ingetrokken en te worden vervangen door een nieuwe richtlijn.
4. Gevolgen voor de begroting
Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting. De taken waarmee de Commissie wordt belast, met inbegrip van taken waarbij het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid bijstand verleent, zullen er naar verwachting niet toe leiden dat de algehele werkbelasting toeneemt en zullen worden verricht met gebruikmaking van de bestaande middelen.
5. Inhoud van het voorstel
In artikel 1 worden de doelstellingen van het voorstel omschreven in overeenstemming met de desbetreffende doelstellingen van de verdragen, zoals uiteengezet in punt 1.4 van deze toelichting.
De werkingssfeer van de richtlijn is omschreven in artikel 3. Uitrusting van zeeschepen wordt geïnstalleerd aan boord van schepen op de plek waar deze worden gebouwd, gerepareerd of bevoorraad. Uitrusting van zeeschepen wordt ook binnen de grenzen van de EU verhandeld, maar de werkingssfeer van de richtlijn wordt beperkt tot uitrusting a) die zal worden geïnstalleerd aan boord van een schip dat onder de vlag van een lidstaat vaart, en b) waarvoor de vlaggenstaat overeenkomstig de internationale verdragen goedkeuring dient te verlenen. Verder zullen er geen andere richtlijnen worden toegepast, aangezien enkel met de richtlijn inzake uitrusting van zeeschepen kan worden gewaarborgd dat uitrusting van zeeschepen die op EU-schepen wordt geïnstalleerd voldoet aan de vereisten van de internationale verdragen en instrumenten.
De vereisten aan uitrusting van zeeschepen op grond van internationale verdragen en instrumenten zijn omschreven in artikel 4. Overeenkomstig deze verdragen en instrumenten is het bewijs van naleving beperkt tot de toepasselijke specifieke beproevingsnormen. Aangezien de samenhang met het internationale regelgevingskader permanent moet worden gewaarborgd, dient steeds de actuele versie van deze vereisten en normen te worden toegepast. Dit automatische bijwerken is in overeenstemming met het algemene beleid van de EU op het gebied van maritieme veiligheid. Het automatisch bijwerken is niet van toepassing op beproevingsnormen, aangezien de praktijk heeft uitgewezen dat dit tot onevenredige effecten kan leiden.
Artikel 5 geeft uitdrukking aan een ander karakteristiek element van de sector uitrusting van zeeschepen, namelijk dat de vlaggenstaat ervoor verantwoordelijk is te waarborgen dat aan boord van schepen die onder zijn vlag varen uitsluitend uitrusting wordt geïnstalleerd die is goedgekeurd volgens de vereisten van de internationale instrumenten die op dat moment van toepassing zijn. De uitrusting dient in overeenstemming met deze vereisten te blijven, tenzij vereisten die op een later tijdstip door de IMO zijn vastgesteld van toepassing zijn op uitrusting die al aan boord van schepen is geïnstalleerd.
Artikel 6 is de basis voor het vrije verkeer van uitrusting van zeeschepen binnen de EU, uitgaande van het beginsel dat de lidstaten uitrusting die voldoet aan de vereisten van de richtlijn wederzijds erkennen. Artikel 7 omschrijft de opname van een schip in het scheepsregister van een lidstaat op basis van het beginsel van naleving van de vereisten van de richtlijn, waarbij gelijkwaardige uitrusting kan worden aanvaard, zodat scheepseigenaren niet onevenredig en ongerechtvaardigd worden belast en EU-vlaggen niet worden benadeeld.
Artikel 8 geeft uitdrukking aan het belang van internationale regelgeving op het gebied van maritieme veiligheid, in overeenstemming met de mondiale aard van scheepvaart. Als de IMO echter verzuimt om passende normen aan te nemen, moet er voor worden gezorgd dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de doelstellingen van de richtlijn. De Commissie moet derhalve over de bevoegdheid beschikken om door middel van gedelegeerde handelingen passende specificaties vast te stellen in afwachting van het aannemen van internationale normen.
De artikelen 9 tot en met 11 hebben betrekking op het merk in de vorm van een stuurwiel. Net als in de huidige richtlijn is een specifiek merk nodig om aan te geven dat uitrusting voldoet aan de vereisten van de internationale verdragen inzake maritieme veiligheid; deze vereisten kunnen afwijken van de vereisten in andere harmonisatie-instrumenten van de EU die van toepassing zijn op uitrusting die vergelijkbaar is, maar niet is bestemd voor gebruik of installatie aan boord van schepen. De algemene beginselen betreffende CE-markering, met name de beginselen die zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 765/2008, zijn echter op overeenkomstige wijze van toepassing. Om de controle door de vlaggenstaat en de havenstaatautoriteiten gemakkelijker te maken en om namaak tegen te gaan, biedt artikel 11 de mogelijkheid om een elektronisch label te gebruiken in plaats van of als aanvulling op het merk in de vorm van een stuurwiel.
De artikelen 12 tot en met 14 omvatten de referentiebepalingen van Besluit 768/2008/EG betreffende specifieke verplichtingen voor marktdeelnemers. Er dient rekening mee te worden gehouden dat a) slechts een fractie van de uitrusting van zeeschepen die onder de werkingssfeer van de richtlijn valt binnen de grenzen van de EU wordt verhandeld, normaal gesproken door scheepswerven en scheepsreparatieondernemingen, en b) de lidstaten als reeds vermeld een bijzondere verplichting hebben om ervoor te zorgen dat alleen uitrusting die aan de vereisten voldoet aan boord van schepen onder hun vlag wordt geïnstalleerd. Als gevolg daarvan a) aanvaarden importeurs door het merk aan te brengen de verantwoordelijk om hun verplichtingen doeltreffend na te leven, waaronder de verplichting nationale autoriteiten toegang te verlenen tot hun bedrijfsruimten om markttoezichtactiviteiten te verrichten; b) zijn fabrikanten die buiten de EU zijn gevestigd verplicht een gemachtigde aan te wijzen; en c) zijn voor importeurs en distributeurs de desbetreffende verplichtingen beperkt tot degene die voor de sector relevant zijn, namelijk samenwerking in het kader van het markttoezicht en voor importeurs duidelijke identificatie.
De conformiteitscontroleprocedures die de fabrikanten kunnen toepassen, zijn vermeld in artikel 15 en verder uitgewerkt in bijlage II. Van de modules die zijn vastgelegd in Besluit 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten zijn alleen de modules gehandhaafd die in overeenstemming zijn met de vereisten die in de internationale verdragen en instrumenten zijn vastgelegd voor de specifieke goedkeuring door de vlaggenstaat. Om dezelfde reden is de tekst enigszins aangepast. Om de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten gemakkelijker te maken, bevatten alle modules de verplichting voor de fabrikant om een gewaarmerkt afschrift van het patent, de licentie of het document aan de aangemelde instantie te overhandigen op basis waarvan de aanvrager beweert het recht te hebben de uitrusting van zeeschepen te vervaardigen, gebruiken, verkopen of te koop aan te bieden respectievelijk zijn handelsmerk te gebruiken. Dit document wordt op verzoek ter beschikking gesteld van de bevoegde rechterlijke instanties.
Wat de EU-verklaring van overeenstemming betreft, brengt artikel 16 de richtlijn op één lijn met Besluit 768/2008/EG. Net als het aanbrengen van het merk in de vorm van een stuurwiel heeft het opstellen van een verklaring van overeenstemming tot gevolg dat de fabrikant krachtens de richtlijn verantwoordelijkheden en verplichtingen op zich neemt. Aanvullende bepalingen zorgen ervoor dat afschriften van de verklaringen worden verstrekt aan de aangemelde instantie en altijd aan boord worden bewaard. Met een minimum aan administratieve rompslomp wordt zodoende de controle door de markttoezichtautoriteiten, de vlaggenstaat en de havenstaatautoriteiten aanzienlijk vergemakkelijkt.
Zowel de artikelen 17 tot en met 26 als de bijlagen III tot en met V omvatten de referentiebepalingen van Besluit 768/2008/EG betreffende aanmelding, aanmeldende autoriteiten, aangemelde instanties en de bijbehorende regelingen. Doordat deze bepalingen deel van het voorstel uitmaken, kunnen de lidstaten gebruikmaken van een acrreditatieregeling en hoeven zij minder beroep te doen op de nationale maritieme instanties, die onder een chronisch gebrek aan middelen gebukt gaan. Het volledige proces van ontwerp, beproeving, certificatie, productie, levering en installatie aan boord van uitrusting van zeeschepen kan buiten de grenzen van de EU plaatsvinden. De controle van de aangemelde instanties dient daarom te worden versterkt. Daarom zijn de standaardverplichtingen van de lidstaten inzake toezicht aangevuld met twee aanvullende voorzorgsmaatregelen: ten eerste dienen de aangemelde instanties uiterlijk om de twee jaar te worden gecontroleerd; ten tweede kan de Commissie als waarnemer aan de audits deelnemen1. De mogelijkheid om aangemelde instanties rechtstreeks te integreren in de organisatie van de fabrikanten is van de hand gewezen, aangezien dat niet in overeenstemming is met het bovengenoemde beperkte aantal conformiteitsbeoordelingsprocedures.
Op basis van de artikelen 27 tot en met 31 is de richtlijn geheel in overeenstemming met het algemene markttoezichtkader van de EU, onder meer wat de vrijwaringsprocedure betreft. Eventueel nodige controles aan boord zijn geregeld in artikel 27. Artikel 29 omvat twee aanvullende specifieke elementen die nodig blijken in de sector uitrusting van zeeschepen.
- Als de Commissie ervan overtuigd is dat de door de lidstaat uitgevoerde technische beoordeling billijk en objectief was, is zij niet verplicht om deze beoordeling te herhalen bij de controle van de sancties van de lidstaten met betrekking tot niet-conforme uitrusting. Het doel hiervan is te waarborgen dat het beroep dat op de Commissie wordt gedaan evenredig is aan de middelen waarover zij beschikt alsmede de lidstaten aan te moedigen voor een billijke procedure te zorgen en alle maatregelen te nemen die bevorderlijk zijn voor een grondige en objectieve beoordeling van de risico's.
- De mogelijkheid moet worden voorzien dat er tekortkomingen in de IMO-normen worden vastgesteld. Mocht dat het geval zijn, kan er een mechanisme worden toegepast dat vergelijkbaar is met het in artikel 8 omschreven mechanisme.
De artikelen 32 tot en met 34 omvatten een specifieke regeling voor buitengewone omstandigheden die grotendeels is overgenomen van de bestaande richtlijn. Hierbij gaat het om vrijstellingen bij technische innovatie of voor beproevings- en beoordelingsdoeleinden. Van groter belang zijn de oplossingen die zijn voorzien voor gevallen waarin schepen in havens buiten de EU niet onder redelijke voorwaarden uitrusting met het merk in de vorm van een stuurwiel kunnen verkrijgen of gevallen waarin uitrusting met het merk in de vorm van een stuurwiel niet meer op de markt verkrijgbaar is. In dergelijke gevallen kunnen de lidstaten goedkeuring verlenen voor het aan boord installeren van uitrusting zonder het merk in de vorm van een stuurwiel, voor zover de nodige procedurele beperkingen waarborgen dat deze vrijstellingen geen afbreuk doen aan de doelstellingen van de richtlijn.
Artikel 35 is een wezenlijk onderdeel van de structuur van de nieuwe richtlijn en omvat drie belangrijke elementen:
- Eenvormige tenuitvoerlegging van de door de wetgever vastgestelde verplichting dat uitrusting van zeeschepen dient te voldoen aan de in de internationale instrumenten vastgelegde specifieke vereisten met betrekking tot ontwerp, constructie en prestaties, met inbegrip van de desbetreffende beproevingsnormen, doordat de Commissie de bevoegdheid krijgt om de in het kader van deze instrumenten voor elk uitrustingsonderdeel geldende vereisten en normen vast te leggen. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van uitvoeringshandelingen. De effectbeoordeling heeft uitgewezen dat het gebruik van uitvoeringsverordeningen naar verwachting een oplossing zal bieden voor de hierboven omschreven problemen op het gebied van vertragingen en rechtsonzekerheid, onder meer omdat omzetting in het recht van de lidstaten niet meer nodig is.
- Ten tweede krijgt de Commissie de bevoegdheid om gemeenschappelijke criteria en procedures vast te stellen voor de toepassing van deze vereisten en normen. Deze maatregel is nodig om te waarborgen dat uiteenlopende interpretaties door de lidstaten (bijvoorbeeld betreffende termijnen, werkingssfeer of technische uitvoering) geen invloed hebben op de veiligheid of de soepele werking van de interne markt. Hierbij zal rekening worden gehouden met het voorbereidende werk dat de op grond van de richtlijn in het leven geroepen groep van aangemelde instanties verricht. Er wordt van uitgegaan dat het gebruik van uitvoeringshandelingen in dit geval de passende handelwijze is.
- Tot slot wordt de Commissie belast met het samenstellen en openbaar maken van belangrijke informatie. Uit de raadpleging van de belanghebbenden is gebleken dat hierdoor de bestaande praktijk wordt gecodificeerd en uitgebreid en de tenuitvoerlegging van de richtlijn door alle betrokkenen wordt vergemakkelijkt.
De nieuwe richtlijn dient te allen tijde in overeenstemming te zijn met het internationale regelgevingskader; dit wordt gewaarborgd door de bevoegdheid waarover de Commissie op grond van artikel 36 beschikt. Hierdoor kan zij gedelegeerde handelingen vaststellen om de lijst met relevante internationale verdragen en normalisatie-instellingen alsmede de verwijzingen naar internationale en Europese normen in de richtlijn bij te werken. De Commissie kan de relevante verdragen vastleggen aan de hand van een specifiek criterium: uitrusting van zeeschepen dient door de vlaggenstaat te zijn goedgekeurd. Hierdoor kan het bijwerken van de lijst door de Commissie niet worden beschouwd als indirecte uitbreiding van de in artikel 3 bepaalde werkingssfeer van de richtlijn.
Artikel 40 voorziet in de intrekking van Richtlijn 96/98/EG en de vaststelling van de nodige overgangsregelingen.
De artikelen 37 (Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie), 38 (Comitéprocedures), 39 (Omzetting), 41 (Inwerkingtreding) en 42 (Adressaten) omvatten wettelijke standaardbepalingen.