Toelichting bij SEC(2010)835 - Summary of the impact assessment - Accompanying document to the Proposal for a DIRECTIVE …/…/EU OF the European Parliament and of the Council on Deposit Guarantee Schemes [recast] and to the Report from the Commission to the European Parliament AND to the Council Review of Directive 94/19/EC on Deposit Guarantee Schemes COM(2010) 368 COM(2010) 369 SEC(2010) 834

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

NL

3.

EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 12.7.2010
SEC(2010) 835 definitief


WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE

1.

Samenvatting


VAN DE EFFECTBEOORDELING


Begeleidend document bij het

Voorstel voor een

RICHTLIJN …/…/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake de depositogarantiestelsels [herschikking]

en bij het

VERSLAG VAN DE COMMISSIE
AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Herziening van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels

4.

COM(2010) 368

COM(2010) 369
SEC(2010) 834

WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE

2.

Samenvatting


VAN DE EFFECTBEOORDELING


Begeleidend document bij het

5.

Voorstel voor een


RICHTLIJN …/…/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake de depositogarantiestelsels [herschikking]

en bij het

VERSLAG VAN DE COMMISSIE
AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Herziening van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels


1. INLEIDING

Geen enkele bank, of zij nu solide of noodlijdend is, houdt voldoende liquide middelen aan om haar deposito's geheel of voor een aanzienlijk deel onmiddellijk terug te betalen. Daarom zijn banken onderhevig aan het risico op bankruns als deposanten denken dat hun deposito's niet veilig zijn en deze allemaal gelijktijdig proberen op te nemen. Sinds 1994 zorgt Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels ervoor dat alle EU-lidstaten een vangnet voor deposanten hebben. Als een bank gesloten wordt, voorzien de depositogarantiestelsels (DGS) in terugbetaling aan de deposanten tot een bepaalde dekking. Het huidige DGS-systeem is versnipperd: er zijn ongeveer 40 DGS in de EU, die verschillende groepen deposanten en deposito's tot verschillende dekkingsniveaus dekken en banken verschillende financiële verplichtingen opleggen. Bovendien is gebleken dat deze stelsels in tijden van financiële spanning ondergefinancierd zijn.

Vanwege de tekortkomingen van dit versnipperde systeem hebben het Europees Parlement en de Raad om een brede herziening van de DGS-richtlijn verzocht. Deze herziening maakt deel uit van een pakket inzake compensatiestelsels in de financiële sector die bestaan uit DGS, verzekeringsgarantiestelsels en beleggerscompensatiestelsels.

2. BESCHRIJVING VAN HET PROBLEEM

2.1. Verschillen in het niveau en de omvang van de dekking

De aanpak van de 'minimumharmonisatie' die is gevolgd in Richtlijn 94/19/EG, heeft geresulteerd in zeer verschillende dekkingsniveaus in de EU (van 50 000 euro in sommige lidstaten tot 103 291 euro in Italië). Enerzijds hebben ongecoördineerde verhogingen van de dekking in de gehele EU tijdens de recente financiële crisis ertoe geleid dat deposanten hun geld snel hebben overgebracht naar landen met hogere depositogaranties, waarmee in een crisissituatie liquiditeit aan banken onttrokken werd. Anderzijds is het in een stabiele situatie mogelijk dat deposanten in een versnipperde markt nog steeds de hoogste depositobescherming in plaats van het beste product kiezen, waardoor de concurrentie in de interne markt kan worden verstoord.

Momenteel kunnen lidstaten vele categorieën van deposanten van bescherming uitsluiten. Dit is van bijzonder belang voor 20 miljoen ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf (mkb), die goed zijn voor 99,8% van alle ondernemingen in de EU en wier vertrouwen van cruciaal belang is voor de financiële stabiliteit. Er bestaan ook aanzienlijke verschillen in de omvang van door DGS gedekte deposito's (bv. met betrekking tot deposito's in andere dan EU-valuta, gestructureerde producten en schuldcertificaten). Het uitbetalen kan ook vertraging oplopen omdat de controle van de toelaatbaarheid veel tijd in beslag neemt.

2.2. Inadequate uitbetalingsprocedures en informatie voor aan deposanten

Momenteel moeten deposanten binnen drie maanden na een bankfaillissement hun uitbetaling krijgen. Vanaf eind 2010 moet deze tijdslimiet worden teruggebracht tot vier à zes weken. Een dergelijke tijdslimiet zou nog steeds tot bankruns kunnen leiden omdat veel deposanten niet over toereikende middelen zouden beschikken om langer dan enkele dagen in hun gebruikelijke uitgaven (voedsel, rekeningen, enz.) te voorzien.

Moeilijkheden die zich vóór en tijdens het uitbetalingsproces voordoen (inclusief het gebrek aan behoorlijke informatie voor deposanten), ondermijnen het vertrouwen van deposanten. Deposanten kunnen ook aarzelen om geld in andere lidstaten te deponeren als ze niet weten hoe andere DGS werken of met de uitbetaling omgaan.

Een andere problematische kwestie is de optie om deposito's te verrekenen met de schuldverplichtingen van de deposant (bv. hypotheekaflossingen) bij dezelfde bank of om tegenvorderingen tegen de deposant in te stellen (bv. voor de hele hypotheeklening), hetgeen momenteel in 22 lidstaten toegestaan is. Dit kan de eventuele uitbetaling uit een DGS verminderen of in extreme gevallen zelfs tenietdoen. Deposanten kunnen zo een run op hun bank veroorzaken om hun deposito's volledig terug te krijgen. Bovendien neemt het bepalen van verplichtingen en het verrekenen ervan met deposito's veel tijd in beslag en is de kans groot dat dit tot vertraging van de uitbetaling leidt.

2.3. Ongeschikte financiering van DGS

Momenteel worden in 21 lidstaten de bankbijdragen regelmatig vooraf betaald (ex ante), terwijl in 6 lidstaten de banken alleen na een faillissement (ex post) bijdragen. De maximale middelen die beschikbaar zijn voor DGS variëren van 27 miljoen euro tot 8,1 miljard euro, terwijl het bedrag aan gedekte deposito's in de EU ongeveer 5,7 biljoen euro beloopt. Als gevolg daarvan zijn sommige DGS ondergefinancierd en zouden zij zelfs niet in staat zijn om het faillissement van een middelgrote bank op te vangen. Als DGS over ontoereikende middelen beschikken, is het mogelijk dat deposanten met veel vertraging of helemaal geen uitbetaling krijgen.

Loutere financiering achteraf is zeer procyclisch aangezien hierdoor in een crisissituatie liquiditeit aan banken wordt onttrokken, hetgeen negatieve gevolgen kan hebben voor de economie (beperking van de kredietverstrekking door banken). Bovendien zijn banken die geen bijdragen vooraf betalen, in staat om rendement op deze middelen te genereren, hetgeen een concurrentievoordeel betekent ten opzichte van concurrenten in lidstaten met vooraf gefinancierde DGS.

Bovendien wordt bij de berekening van de bijdragen geen rekening gehouden met de risico's waaraan banken zich blootstellen. Dit kan door risicomijdende banken worden gezien als een concurrentienadeel en als een prikkel om niet aan gedegen risicobeheer te doen. Dit kan het financiële stelsel ook kwetsbaarder maken en aanzetten tot negatieve selectie.

2.4. Beperkte grensoverschrijdende samenwerking tussen DGS

De versnippering over de gehele EU leidt tot een ongelijke verdeling van de risico's zodat een DGS met minder middelen harder door een bankfaillissement getroffen zou worden dan een DGS met meer middelen; dit wordt nog verergerd door het gebrek aan solidariteit tussen de stelsels. Als een DGS over ontoereikende financiële middelen zou beschikken, zou de belastingbetaler dan ook moeten bijspringen.

Gewoonlijk bepalen banktoezichthouders of een bank moet worden gered dan wel of het DGS moet worden aangesproken. Vanwege de versnippering van het DGS-systeem zijn er voor de toezichthouders dus geen prikkels om een oplossing te bereiken in het belang van alle deposanten van een bankgroep en om rekening te houden met het mogelijke effect op de financiële stabiliteit in alle betrokken lidstaten.

2.5. Beperkt mandaat van DGS

De bevoegdheden voor het beheer van bankcrises zijn gespreid over verschillende binnenlandse autoriteiten (toezichthouders, centrale banken, regeringen, gerechtelijke instanties en – in 11 lidstaten – DGS) en verschillen van het ene nationale systeem tot het andere. Dit maakt de grensoverschrijdende resolutie van banken inefficiënt. De uitbetalingsmiddelen van DGS met een bankresolutiemandaat zijn niet afgeschermd tegen het gebruik ervan voor de resolutie van banken. Dit kan in de weg staan van hun primaire functie om bij een bankfaillissement in een snelle uitbetaling van deposito's te voorzien.

Momenteel zijn onderlinge- en vrijwillige DGS vrijgesteld van de richtlijn. Vaak kunnen deposanten tegen dergelijke stelsels geen vordering instellen, hetgeen hen kwetsbaarder maakt als dergelijke stelsels geen faillissement kunnen opvangen en de failliete bank geen lid is van een door een DGS dat onder de richtlijn valt.

3. SUBSIDIARITEIT

Alleen EU-maatregelen kunnen ervoor zorgen dat voor banken die in meer dan een lidstaat actief zijn, dezelfde vereisten inzake DGS gelden, waardoor een gelijk speelveld wordt gegarandeerd, onnodige nalevingskosten voor grensoverschrijdende activiteiten worden voorkomen en zodoende een verdere integratie van de interne markt in de hand wordt gewerkt. Op tal van gebieden (bv. dekking, uitbetaling, financiering) kan harmonisatie niet door de lidstaten alleen worden bereikt, omdat dit inhoudt dat vele verschillende, in de nationale rechtsstelsels bestaande voorschriften moeten worden geharmoniseerd, hetgeen dan ook beter op EU-niveau tot stand kan worden gebracht. Dit is erkend in de DGS-richtlijnen1.

4. DOELSTELLINGEN

De in de richtlijn vastgelegde overkoepelende doelstellingen zijn de financiële stabiliteit te handhaven door bankruns te voorkomen, en het vermogen van deposanten te beschermen. Daarnaast moeten de beginselen van de interne markt, zoals het garanderen van een gelijk speelveld voor banken in de EU, worden nageleefd en moet de vrijheid van banken om te beslissen of zij direct in een andere lidstaat actief willen zijn dan wel er bijkantoren of dochterondernemingen willen vestigen, onaangetast blijven.

5. BELEIDSOPTIES DIE DE VOORKEUR GENIETEN EN HET VERWACHTE EFFECT ERVAN

Aangezien is gebleken dat de minimumharmonisatie ondoeltreffend is als methode om het vermogen van deposanten te beschermen en niet in overeenstemming is met de in het Verdrag vastgelegde doelstelling om de goede werking van de interne markt te waarborgen, is voor de aanpak van de maximumharmonisatie gekozen, zodat een gelijk speelveld voor alle lidstaten wordt gegarandeerd.

5.1. Niveau en omvang van de dekking

Door de huidige aanpak te blijven volgen, dit wil zeggen een vast dekkingsniveau van 100 000 euro dat vanaf eind 2010 in alle lidstaten moet worden toegepast, in plaats van de dekking te verlagen of te verhogen, zou voor aanzienlijke vooruitgang worden gezorgd wat het versterken van de depositobescherming betreft, zonder dat de kosten voor banken en deposanten onevenredig zouden stijgen. Vergeleken met de periode vóór de crisis zou hierdoor het bedrag aan gedekte deposito's stijgen van 61% naar 72% van de in aanmerking komende deposito's en het aantal volledig gedekte deposito's van 89% naar 95% van de in aanmerking komende deposito's. Een niveau van 100 000 euro lijkt de optimale oplossing te zijn; een dekking van meer dan 100 000 euro levert op het gebied van kostenefficiëntie slechts zeer beperkte voordelen op.

Rekening houdende met een passende dekking voor gebeurtenissen in het leven en de huidige huizenprijzen, zou het echter verantwoord kunnen zijn een hoger dekkingsniveau te overwegen voor zogeheten tijdelijke hoge depositosaldi die voortvloeien uit specifieke gebeurtenissen in het leven en vastgoedtransacties. Tegelijk zouden vrijstellingen van het vaste dekkingsniveau een vlot en tijdig uitbetalingsproces in de weg kunnen staan. Dit zou ook van invloed kunnen zijn op de interne markt als deposanten de bank met de beste depositobescherming en niet met het beste product kiezen. Deze risico's zouden kunnen worden verzacht als de dekking van dergelijke deposito's tot een bepaalde termijn beperkt zou zijn.

Wat de toelaatbaarheid van deposanten betreft, is de volledige harmonisatie van de dekkingsomvang de meest doeltreffende oplossing gebleken om een gelijk speelveld te garanderen. Het uitsluiten van financiële instellingen zou betekenen dat rekening wordt gehouden met de onbeduidendheid van het bedrag dat voor hen is gedekt. Het uitsluiten van overheden lijkt kostenefficiënt, aangezien zij gemakkelijk toegang hebben tot andere financiële middelen. Het dekken van de deposito's van alle ondernemingen (met inbegrip van de resterende 1,3% van de ondernemingen naast de reeds gedekte kleine en micro-ondernemingen, die goed zijn voor 98,7% van alle EU-ondernemingen) zou ervoor zorgen dat tijdens de uitbetalingswerkzaamheden aanzienlijke middelen en tijd worden bespaard die nodig zouden zijn voor het verifiëren van de grootte van bedrijven. Dit zou de uitbetaling aanzienlijk versnellen en het vertrouwen van deposanten in DGS vergroten.

Deposito's in andere dan EU-valuta moeten door DGS gedekt zijn – in tegenstelling tot schuldcertificaten en gestructureerde producten die niet volledig moeten worden terugbetaald. Hiermee zou worden voorkomen dat banken als emittenten van obligaties zouden worden verkozen boven andere emittenten dan banken. Hierdoor zouden uitbetalingen ook minder vertraging oplopen en zou de toelaatbaarheidscontrole minder administratieve kosten met zich meebrengen, terwijl de bijdragen aan DGS slechts in beperkte mate zouden toenemen.

5.2. Termijn, nadere regels en informatie voor deposanten betreffende de uitbetaling

Om het vertrouwen van deposanten te handhaven en bankruns te voorkomen, moet de uitbetalingstermijn aanzienlijk worden verkort – bij voorkeur tot zeven kalenderdagen (na een overgangsperiode). Een dergelijke korte termijn zou alleen onder verschillende voorwaarden haalbaar zijn, namelijk door bepaalde verplichtingen op te leggen aan toezichthouders (namelijk dat zij DGS er vroeg bij betrekken door hen verplicht op de hoogte te brengen wanneer een bankfaillissement waarschijnlijk wordt), aan DGS (namelijk dat zij op eigen initiatief uitbetalingen verrichten zonder dat zij daartoe zijn aangezet door aanvragen van deposanten) en aan banken (namelijk dat zij in aanmerking komende deposito's markeren en informatie over de totale deposito's van een deposant ("single customer views") verstrekken). Dit laatste zou binnen vijf jaar over de hele EU ongeveer 1,2 miljard euro aan eenmalige administratieve kosten met zich meebrengen. Deze zouden meer dan gecompenseerd worden door een toename van het vertrouwen van deposanten, hetgeen de waarschijnlijkheid van bankruns zou doen afnemen en zou bijdragen aan de financiële stabiliteit. Als de toelaatbaarheidscriteria ingrijpend zouden worden vereenvoudigd, zouden deze kosten aanzienlijk kunnen worden teruggedrongen.

Wat de nadere regels voor de uitbetaling betreft, zou het stopzetten van het verrekenen ervoor kunnen zorgen dat deposanten met grote verplichtingen geen run op hun bank veroorzaken. Dit zou ook doeltreffend zijn om de uitbetalingstijd te verkorten.

Alleen deposanten die naar behoren geïnformeerd zijn over sleutelaspecten van de depositobescherming (het niveau/de omvang van de dekking, de uitbetalingstermijn, contactgegevens van DGS, enz.) kunnen vertrouwen hebben in DGS. Hiervoor zou worden gezorgd door, wanneer een product gedekt is, gebruik te maken van een template dat door de deposant moet worden medeondertekend voordat hij geld bij een bank deponeert en door verplicht te verwijzen naar DGS in rekeningafschriften en advertenties. De kosten van dergelijke ingrepen worden verwaarloosbaar geacht.

Regelmatige informatieverstrekking door DGS (bv. vooraf verstrekte middelen, capaciteit achteraf, resultaten van regelmatige stresstests) zou tegen verwaarloosbare kosten zorgen voor transparantie en geloofwaardigheid.

5.3. Financieringsmechanismen en -niveaus

Financiering vooraf is veel efficiënter vanwege de anticyclische aard ervan (de banken krijgen de meeste kosten in goede tijden opgelegd). Deze zou voor het gros van de middelen moeten zorgen (bv. ¾ van het totaal) en zo nodig door achteraf te innen middelen moeten worden ondersteund (bv. ¼ van het totaal). Het lenen door DGS zou moeten worden toegestaan, maar niet noodzakelijk geharmoniseerd.

Door een streefwaarde voor DGS-middelen vast te stellen, kan ervoor worden gezorgd dat stelsels geloofwaardig zijn en in staat om het faillissement van een middelgrote bank op te vangen. De meest kostenefficiënte streefwaarde voor totale DGS-middelen zou 2% van de in aanmerking komende deposito's zijn – te bereiken binnen 10 jaar. Na deze termijn zouden DGS in de EU veel beter gefinancierd zijn dan nu het geval is. Zij zouden zo'n 150 miljard euro aan vooraf betaalde bijdragen kunnen innen en zo nodig een beroep kunnen doen op 50 miljard euro aan achteraf betaalde bijdragen (vergeleken met 23 miljard euro aan totale vooraf en achteraf betaalde middelen in 2008). Dit zou bankbijdragen aan DGS vergen die ongeveer vier of vijf maal hoger liggen dan momenteel het geval is en zou de winsten van de banken in normale tijden met ongeveer 2,5% terugbrengen. Voor deposanten zou dit een maximale verlaging van de rentevoeten op spaargelden van minder dan 0.1% betekenen of een stijging van de kosten voor rekeningen-courant van minder dan 7 euro per jaar per rekening. Dit scenario zou kostenefficiënter zijn dan de andere onderzochte scenario's, aangezien een veel hogere streefwaarde (genoeg om het faillissement van een van de tien grootste banken in een lidstaat te dekken) waarschijnlijk zou leiden tot een daling van de winstgevendheid van banken met 30% (of zelfs met meer dan 40% in een crisissituatie). Het zou ook een effectievere optie zijn aangezien bij een lagere streefwaarde (gebaseerd op een gemiddelde DGS-uitbetaling) de stelsels niet in staat zouden zijn faillissementen van middelgrote banken op te vangen.

Bovendien zou met een meer geharmoniseerde aanpak van de bankbijdragen, die bestaat uit risicoafhankelijke elementen, beter rekening kunnen worden gehouden met de risicoprofielen van individuele banken en zouden prikkels ontstaan om met een minder riskant bedrijfsmodel te werken. Met de ontwikkeling van een voor alle lidstaten verplichte reeks kernindicatoren en van een andere reeks optionele aanvullende indicatoren, zou een dergelijke harmonisatie geleidelijk worden bereikt, waardoor kosten door plotse aanpassing worden voorkomen.

5.4. Het mandaat van DGS

Een effectieve en kostenefficiënte oplossing om ervoor te zorgen dat DGS-middelen niet kunnen worden afgeleid voor bankresolutiemaatregelen ten behoeve van onverzekerde schuldeisers, bestaat erin te vereisen dat DGS-middelen in hoofdzaak worden gebruikt voor het uitbetalen van deposanten. Om deposanten echter de voordelen van de bankresolutiemaatregelen (bv. de overdracht van deposito's aan een gezonde bank) niet te ontzeggen, zou het effectief zijn het gebruik van DGS-middelen voor resolutie enkel toe te staan tot een bedrag dat nodig zou zijn geweest om de gedekte deposito's uit te betalen. Lidstaten zouden ook DGS in beperkte mate kunnen toestaan hun financiële middelen te gebruiken om een bankfaillissement te voorkomen zonder beperkt te zijn tot het financieren van de overdracht van deposito's. Als DGS een nog ruimer mandaat hadden, niet alleen voor de resolutie van banken maar ook voor vroegtijdige interventiemaatregelen (bv. herkapitalisatie, liquiditeitssteun, garanties, enz.), zouden zij adequaat moeten zijn gefinancierd. De resolutie van banken is namelijk een alternatief voor uitbetaling terwijl vroegtijdige interventie niet altijd voorkomt dat later in uitbetaling moet worden voorzien. Om situaties te voorkomen waarin DGS-middelen een belangrijke bijdrage zouden kunnen leveren aan een anderszins moeilijke maatregel in een vroeg stadium, zouden deze echter onder bepaalde beperkingen voor dergelijke doeleinden kunnen worden gebruikt.

Een effectievere oplossing zou zijn om DGS af te schermen tegen gebruik voor andere doeleinden dan uitbetaling en te vereisen dat alle DGS voorzien worden van toereikende middelen voor deze taak. Deze oplossing zou echter niet kostenefficiënt zijn. Deze zou banken 121 miljard euro à 352 miljard euro kosten en het is onduidelijk of dit zou worden gecompenseerd door voordelen op het gebied van het vertrouwen van deposanten en de financiële stabiliteit. Deze optie lijkt bovendien niet te sporen met het lopende werk van de Commissie inzake de resolutie van banken om voor alle DGS een verplicht bankresolutiemandaat voor te schrijven.

De integratie van onderlinge- en vrijwillige garantiestelsels binnen DGS zou er op effectieve wijze voor zorgen dat bankdeposanten die zich bij dergelijke stelsels hebben aangesloten, dezelfde rechten genieten en evenveel vertrouwen hebben als andere deposanten. Er wordt geschat dat de voordelen vanwege het bevorderen van het vertrouwen van deposanten zouden opwegen tegen de kosten voor de banken.

5.5. Grensoverschrijdende samenwerking tussen DGS en een paneuropees DGS

Om een uitbetaling in grensoverschrijdende situaties te vergemakkelijken, moeten DGS van de lidstaat van ontvangst fungeren als enig contactpunt voor deposanten bij bijkantoren in een andere lidstaat. Zij zouden deposanten voorzien van informatie in de taal van de lidstaat van ontvangst. Het DGS van de lidstaat van ontvangst moet optreden als brievenbus en als betalingsgemachtigde voor het DGS van de lidstaat van herkomst. De administratieve kosten voor het DGS van het gastland zouden marginaal zijn, afgezet tegen de groei van het vertrouwen van deposanten.

Een andere optie ter verbetering van de grensoverschrijdende samenwerking tussen DGS zou zijn om een netwerk op te zetten (een 'EU-systeem van DGS') en een wederzijdse leenfaciliteit in te voeren. Dit zou betekenen dat een DGS geld zou kunnen lenen van andere stelsels als deze zijn financiële capaciteit zou hebben opgebruikt. Om een aanvullende faciliteit van 0,5% van in aanmerking komende deposito's voor het leenstelsel toe te staan (d.i. het equivalent van de onder punt 5.3 genoemde achteraf betaalde bijdragen – een kwart van 2%), zouden alle DGS slechts tot 0,08% van in aanmerking komende deposito's hoeven te lenen, d.i. ongeveer 1/25 van de streefwaarde voor hun middelen. Dit is effectief en efficiënt.

Dit zou kunnen worden beschouwd als een eerste stap naar het opzetten van één enkel paneuropees DGS in de toekomst, hetgeen ongeveer 40 miljoen euro aan administratieve kosten per jaar zou besparen. Dit idee lijkt uit economisch oogpunt de meest effectieve oplossing te zijn voor de versnippering van de DGS-markt, maar er zijn nog enkele juridische kwesties die verder onderzocht moeten worden. Het idee van een paneuropees DGS is een project op lange termijn en moet sporen met de ontwikkelingen en vooruitgang op het gebied van de nieuwe toezichtarchitectuur in de EU en met de ontwikkelingen wat betreft de resolutie van banken.

5.6. Algeheel effect op belanghebbenden

Het voornaamste voordeel van de bovengenoemde beleidsopties is dat het vertrouwen van deposanten naar verwachting aanzienlijk wordt bevorderd door een hogere dekking, snellere uitbetaling, degelijke DGS-financiering, enz. Dit zal deposanten vertrouwen geven dat hun deposito's veilig zijn en dat zij tot 100 000 euro terug zullen krijgen, zelfs als hun bank failliet gaat. Dit zal onvermijdelijk aanzienlijk hogere bankbijdragen vergen die, op hun beurt, de bedrijfswinst van de bank zullen verminderen, maar dit is een basisvoorwaarde voor het opzetten van een toereikend gefinancierd DGS. De beleidsopties die de voorkeur genieten betreffende het niveau en de omvang van de dekking, de geharmoniseerde aanpak van de DGS-financiering en snellere uitbetaling zouden het volgende cumulatieve effect op de banken hebben: een gemiddelde daling van de bedrijfswinsten van banken op EU-niveau met 4% in de eerste vijf jaar en een daling met 2,5% in de resterende vijf jaar (oftewel respectievelijk 7,5% en 6% in een crisissituatie als ook achteraf betaalde bijdragen worden geïnd). Sommige banken zullen mogelijk deze kosten aan deposanten proberen door te berekenen maar zelfs in het slechtst mogelijke geval (ervan uitgaand dat alle bankkosten aan de deposanten worden doorberekend, hetgeen in een concurrerende omgeving nogal onwaarschijnlijk is), zou het algehele effect in de eerste tien jaar niet meer bedragen dan een daling van de rentevoeten op spaarrekeningen met 0,1% of een stijging van bankkosten op rekeningen-courant met ongeveer 7 euro per rekening per jaar (of 10-12 euro in een crisissituatie). Deposanten zullen baat hebben bij een verscherpte concurrentie dankzij het gelijke speelveld en alle belanghebbenden zullen profiteren van de algehele financiële stabiliteit waaraan de voorgestelde DGS-hervorming naar verwachting zal bijdragen.

6. TOEZICHT EN EVALUATIE

Er zal overeenkomstig het Verdrag worden toegezien op de omzetting van alle nieuwe EU-wetgeving inzake DGS. Aangezien bankfaillissementen onvoorspelbaar zijn, is het niet mogelijk de werking van DGS regelmatig te monitoren op basis van de manier waarop reële bankfaillissementen worden aangepakt. Regelmatige stresstests van DGS zouden echter aantonen of zij, ten minste in een oefenscenario, in staat zijn om aan de wetgevingsvereisten te voldoen. Deze tests zouden kunnen worden afgenomen in het kader van een collegiale toetsing, verricht door het Europees forum van depositoverzekeraars (EFDI) en de voorgestelde Europese Bankautoriteit (EBA)2.

1Zie overweging 17 van Richtlijn 2009/14/EG en de overwegingen (niet genummerd) van Richtlijn 94/19/EG.
2Zie COM(2009) 501.

NL NL