Toelichting bij COM(2011)319 - Gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale-beschermingsstatus (Herschikking)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Achtergrond van het voorstel

1.1. Motivering en doel van het voorstel

Zoals aangekondigd in het Asielbeleidsplan1 heeft de Commissie op 21 oktober 2009 een voorstel ingediend tot wijziging van Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus2 (hierna 'de richtlijn asielprocedures' genoemd).

Het voorstel werd opgesteld op basis van de evaluatie van de toepassing van de huidige richtlijn in de lidstaten. In het voorstel waren ook de resultaten verwerkt van een grootschalige raadplegingsprocedure met lidstaten, de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR), niet-gouvernementele organisaties en andere belanghebbenden. De gegevens over de uitvoering van de huidige richtlijn werden vervolgens samengebracht in een evaluatieverslag3, dat in september 2009 werd gepubliceerd en waarvan de conclusies de argumenten voor het voorstel verder ondersteunden.

Op 6 april 2011 heeft het Europees Parlement zijn standpunt in eerste lezing over het voorstel van de Commissie aangenomen, waarin de voorgestelde wijzigingen in het algemeen werden gesteund.

Het voorstel werd ook door de Raad besproken, hoofdzakelijk onder het Spaanse voorzitterschap van 2010. De besprekingen waren echter moeilijk en de Raad kon geen standpunt bereiken.

Door het gewijzigde voorstel in te dienen wil de Commissie haar initiatiefrecht gebruiken ter bevordering van de werkzaamheden om een echt gemeenschappelijk Europees asielstelsel tot stand te brengen dat zowel de lidstaten als de vluchtelingen ten goede komt. De Commissie heeft een politieke verantwoordelijkheid om echte mogelijkheden te scheppen zodat de Unie haar engagement uit het programma van Stockholm nakomt om het gemeenschappelijk Europees asielstelsel tegen 2012 tot stand te brengen. De aanneming van de gewijzigde richtlijn inzake langdurig ingezetenen, die nu ook betrekking heeft op personen die internationale bescherming genieten, heeft een sterke impuls in die richting gegeven.

Een gemeenschappelijke asielprocedure moet snel en eerlijk zijn. Om deze doelstellingen te bereiken is de Commissie kennis blijven vergaren over de manier waarop de beste nationale praktijken kunnen worden samengebracht en in een

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en

Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Asielbeleidsplan - Een geïntegreerde aanpak van

bescherming in de hele EU, COM (2008)360, 17.6.2008.

PB L 326 van 13.12.2005, blz. 13.

1.

Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van Richtlijn


2.

2005/85/EG van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor


2

3

systeem samengevoegd dat coherent is en gemakkelijk uitvoerbaar in de hele Unie. In het gewijzigde voorstel worden de aanvullende kennis en ervaring die tijdens de bespreking van het vorige voorstel zijn opgedaan, samengebracht.

Het in het gewijzigde voorstel voorgestelde systeem is zowel doeltreffend als beschermend. Het is kosteneffectief en helpt eventuele tot misbruik leidende verzoeken aan te pakken. Het garandeert dat verzoeken in alle lidstaten op gelijke wijze worden behandeld. Het is volledig in overeenstemming met de grondrechten en de ontwikkeling van de rechtspraak daarover waardoor het niet gemakkelijk voor de rechter kan worden aangevochten. Tegelijk is het flexibel genoeg om ruimte te bieden voor de bijzonderheden van de nationale rechtssystemen. De regels van het voorstel zijn verduidelijkt en vereenvoudigd om een doeltreffende uitvoering te garanderen.

Het gewijzigde voorstel moet worden beschouwd in samenhang met het gewijzigde voorstel voor de richtlijn opvangvoorzieningen. Dat voorstel heeft onder meer als doel te zorgen voor betere en meer geharmoniseerde normen voor de opvang van asielzoekers in de hele EU.

Het gewijzigde voorstel heeft ook betrekking op de verordening tot oprichting van een Europees ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) die op 19 mei 2010 werd aangenomen. Nu het EASO zijn activiteiten heeft opgestart, kan het een specifiekere rol krijgen om lidstaten te ondersteunen in de doeltreffender uitvoering van gemeenschappelijke regels.

1.2. Algemene context

Het voorstel van 2009 en het onderhavige gewijzigde voorstel maken deel uit van een wetgevingspakket om een gemeenschappelijk Europees asielstelsel tot stand te brengen.

In 2008 heeft de Commissie naast het voorstel tot wijziging van de richtlijn opvangvoorzieningen met name ook voorstellen ingediend tot wijziging van de Dubinverordening en van de eurodac-verordening. In 2009 heeft de Commissie voorstellen ingediend tot wijziging van de richtlijn asielprocedures en van de erkenningsrichtlijn. Ten slotte werd bij verordening van 19 mei 2010 het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken opgericht om te zorgen voor meer coördinatie van de operationele samenwerking tussen de lidstaten zodat gemeenschappelijke regels op het gebied van asiel doeltreffend worden uitgevoerd.

Dit wetgevingspakket is in overeenstemming met het Europees pact over immigratie en asiel4 waarin de doelstellingen van het Haags programma opnieuw werden bevestigd en de Commissie werd verzocht voorstellen in te dienen om uiterlijk in 2012 een enkele asielprocedure met gemeenschappelijke waarborgen vast te stellen. In dezelfde context onderstreepte het op de Europese Raad van 10 en 11 december 2009 goedgekeurde programma van Stockholm de noodzaak om tegen 2012 "een gemeenschappelijke en solidaire ruimte tot stand te brengen waarin bescherming wordt geboden, op basis van een gemeenschappelijke asielprocedure en een uniforme


4

status voor personen aan wie internationale bescherming wordt verleend" die stoelt op 'hoge beschermingsnormen' en 'eerlijke en effectieve procedures'. In het programma van Stockholm werd met name bevestigd dat mensen die bescherming behoeven, toegang moeten hebben tot juridisch sluitende en efficiënte asielprocedures. Overeenkomstig het programma van Stockholm moeten verzoekers op hetzelfde niveau worden behandeld qua procedurele regelingen en statusbepaling, ongeacht de lidstaat waar zij hun verzoek indienen. De vuistregel moet zijn dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld met een gelijk resultaat tot gevolg.

Als onderdeel van de voorbereiding van het vorige voorstel werd een effectbeoordeling uitgevoerd. Het gewijzigde voorstel is gebaseerd op dezelfde beginselen als het vorige voorstel. Bovendien heeft het als doel kosten en administratieve lasten te verminderen en tegelijk sommige bepalingen te vereenvoudigen en te verduidelijken om de uitvoering ervan gemakkelijker te maken. Daarom geldt de voor het vorige voorstel uitgevoerde effectbeoordeling ook nog voor het gewijzigde voorstel.

1.3. Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU

Dit voorstel is volledig in overeenstemming met de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 1999, met het Haags programma van 2004, met het op de Europese Raad van 17 oktober 2008 goedgekeurde Europees pact over immigratie en asiel en met het programma van Stockholm van 2009 dat de totstandbrenging van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel tegen 2012 voorschrijft.

Het voorstel is ook in overeenstemming met de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, met name wat de betere integratie van legale migranten betreft. Door snellere en krachtigere asielprocedures te bevorderen stimuleert het voorstel ook de inzetbaarheid van vluchtelingen en personen die subsidiaire bescherming behoeven, aangezien hun vaardigheden minder zouden lijden onder een lange periode zonder volledige toegang tot de arbeidsmarkt. Het voorstel heeft ook als doel de kosten van opvang voor de lidstaten te verlagen en bevordert op die manier de duurzaamheid van de overheidsfinanciën.

2. Raadpleging van belanghebbende partijen

Als onderdeel van de voorbereidende werkzaamheden voor het vorige voorstel heeft de Commissie een groenboek gepresenteerd, verschillende bijeenkomsten van deskundigen gehouden, onder meer met de UNHCR en maatschappelijke organisaties, een externe studie laten uitvoeren en gegevens verzameld uit de reacties op verschillende gedetailleerde vragenlijsten. Op 8 september 2010 heeft de Commissie het evaluatieverslag over de uitvoering van de huidige richtlijn goedgekeurd. De conclusies van dat verslag hebben de bevindingen van de voorbereidende werkzaamheden verder versterkt.

Na de indiening van het vorige voorstel in oktober 2009 vonden in de Raad besprekingen op technisch niveau plaats, hoofdzakelijk onder het Spaanse voorzitterschap. Tijdens de besprekingen waren verscheidene lidstaten gekant tegen specifieke bepalingen van het voorstel wegens de bijzonderheden van hun asiel-

en/of rechtsstelsel. De Raad is echter niet tot bevredigende oplossingen kunnen komen.

Het werd duidelijk dat, om te vermijden dat veelvuldige uitzonderingen moesten worden opgenomen voor specifieke lidstaten en dus ook dat de algemene samenhang van het voorgestelde systeem zou worden aangetast, het beter zou zijn dat de Commissie het voorstel zou herzien om een meer algemene oplossing voor de verwoorde problemen voor te stellen en tegelijk de toegevoegde waarde van de tekst te bewaren. De voorgestelde bepalingen verduidelijken en vereenvoudigen om de uitvoering ervan door de lidstaten te vergemakkelijken, moet de besprekingen een nieuwe stimulans geven. Derhalve heeft de Commissie in de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken aangekondigd dat zij voor deze richtlijn een gewijzigd voorstel zou indienen vóór het begin van het Poolse voorzitterschap van de Raad in 2011.

Als onderdeel van de voorbereidende werkzaamheden voor dit gewijzigde voorstel heeft de Commissie een aantal vergaderingen voor technische raadpleging gehouden tussen januari en april 2010. Het gewijzigde voorstel houdt ook rekening met de besprekingen in het kader van de ministeriële conferentie 'Kwaliteit en efficiëntie in het asielproces', die door het Belgische voorzitterschap werd georganiseerd op 13 en 14 september 2010. Op de conferentie is onder meer ingegaan op kwesties als het persoonlijke onderhoud, opleiding, informatie over het land van herkomst, prioritaire procedures en volgende verzoeken.

Op 6 april 2011 heeft het Europees Parlement zijn standpunt in eerste lezing aangenomen. De resolutie ondersteunt in grote lijnen het voorstel van de Commissie. De meeste voorgestelde amendementen hadden tot doel de waarborgen voor de verzoekers te versterken. Sommige hadden tot doel de lidstaten meer flexibiliteit te bieden of de algemene samenhang van de tekst te verbeteren. Bij de voorbereiding van het gewijzigde voorstel werd rekening ghouden met de inhoud van de resolutie en dus zijn veel van de amendementen in het voorstel overgenomen, hetzij letterlijk, hetzij naar de inhoud.

Het standpunt van het Parlement bevat ook een aantal belangrijke amendementen die zouden leiden tot aanzienlijke veranderingen wat de verschillende opvattingen over het begrip veilig derde land betreft. De Commissie heeft dit amendement nauwkeurig onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de idee om nationale lijsten van veilige landen te schrappen en gemeenschappelijke EU-lijsten op te stellen, in de toekomst kan worden overwogen. Dat zal echter pas realistisch zijn wanneer het EASO over de capaciteit beschikt om op een duurzame manier de vervanging van nationale lijsten te ondersteunen door verslagen over landen van herkomst op te stellen op basis van ter zake doende, betrouwbare, nauwkeurige en recente informatie over het land van herkomst die op een transparante en onpartijdige manier wordt verzameld, met behulp van een gemeenschappelijk formaat en een gemeenschappelijke aanpak voor de presentatie, de controle en het gebruik van gegevens over landen van herkomst en de analyse van informatie over landen van herkomst.

Hoewel de amendementen van het Parlement over de uiteenlopende opvattingen over het begrip veilig derde land niet in het gewijzigde voorstel zijn opgenomen, erkent de Commissie de noodzaak om deze regels verder te harmoniseren. Daartoe verbindt de Commissie zich ertoe om op een passende manier het gebruik van deze begrippen

regelmatig samen met de lidstaten te onderzoeken en het Parlement daarbij te betrekken. Dit proces van regelmatig onderzoek moet verdere harmonisatie in de toekomst helpen voorbereiden.

Het gewijzigde voorstel wil een evenwichtige oplossing bieden om de onderhandelingen tussen de twee medewetgevers te vergemakkelijken.

3. Juridische elementen van het voorstel

3.1. Samenvatting van de voorgestelde maatregel

Dit gewijzigde voorstel heeft voornamelijk als doel regels te vereenvoudigen en te verduidelijken om deze beter verenigbaar te maken met de uiteenlopende nationale rechtsstelsels en de lidstaten te helpen deze toe te passen op een manier die kosteneffectief is in hun specifieke situaties.

Zoals bij het vorige voorstel blijft de algemene doelstelling doeltreffende en eerlijke procedures tot stand te brengen. Het voorstel blijft in volledige overeenstemming met de grondrechten aangezien het is gebaseerd op de ontwikkelingen in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europees Hof voor de rechten van de mens, vooral wat het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel betreft. In vergelijking met de huidige richtlijn werden procedurele waarborgen voor eerlijke en doeltreffende procedures herzien om te komen tot een meer samenhangende toepassing van procedurele beginselen. Het voorstel voorziet ook in coherentere en eenvoudigere procedurele begrippen en instrumenten waardoor de asielautoriteiten over de nodige procedurele instrumenten beschikken om misbruik te voorkomen en om kennelijk ongegronde verzoeken snel af te handelen.

Om een eenvormige toepassing van het acquis inzake asiel te vergemakkelijken en de geldende voorschriften te vereenvoudigen, wordt in het voorstel een enkele procedure vastgesteld. Op deze wijze wordt duidelijk gemaakt dat verzoeken moeten worden behandeld in het licht van beide vormen van internationale bescherming die in de erkenningsrichtlijn zijn vastgesteld. Het voorstel verbetert de samenhang met het gewijzigde voorstel voor de richtlijn opvangvoorzieningen en de EASO-verordening.

3.1.1. De uitvoering door de lidstaten vergemakkelijken

Een aantal wijzigingen werd voorgesteld om ervoor te zorgen dat het voorstel beter verenigbaar is met de uiteenlopende rechtsstelsels en andere regelingen in de verschillende lidstaten. Het gaat bijvoorbeeld om regels inzake beslissingen over het recht van toegang tot het grondgebied, de mogelijkheid om het nemen van een beslissing uit te stellen wanneer de situatie in het land van herkomst tijdelijk onzeker is en gronden voor het onderzoeken van verzoeken aan de grens. Verscheidene bepalingen zijn ook flexibeler gemaakt om ze gemakkelijker te kunnen uitvoeren.

Om het de lidstaten mogelijk te maken een groot aantal verzoeken tegelijk correct te behandelen, werden regels herzien op het gebied van toegang tot de procedure, het persoonlijk horen van de betrokkene en een standaard-maximumduur voor asielprocedures.

Ten slotte werden alle bepalingen in de hele tekst grondig herzien om de regels te verduidelijken en te vereenvoudigen teneinde de besprekingen te vergemakkelijken en een doeltreffende uitvoering te garanderen.

3.1.2. Eventueel misbruik beter aanpakken

Het gewijzigde voorstel stelt de lidstaten beter in staat om eventueel misbruik van het asielstelsel aan te pakken. Nieuwe regels bepalen dat de lidstaten procedures mogen versnellen en aan de grens verzoeken mogen behandelen wanneer de verzoeker kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die tegenstrijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst en het verzoek derhalve duidelijk alle overtuigingskracht ontnemen. Hetzelfde geldt voor verzoekers die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde.

Om verzoekers die onderduiken of hun verplichtingen niet nakomen, beter te kunnen aanpakken, werden de regels over impliciete intrekking van een verzoek ook gewijzigd. Volgens deze regels kunnen de lidstaten een verzoek afwijzen op basis van een impliciete intrekking wanneer de autoriteiten al over voldoende elementen beschikken om het verzoek nauwkeurig te behandelen. Om verzoekers meer bewust te maken van de gevolgen van een intrekking moeten de lidstaten hen bij het begin van de procedure informeren over deze regels.

3.1.3. 'Frontloading': snelle, eerlijke en doeltreffende procedures

"Frontloading" betekent dat er voldoende middelen ter beschikking worden gesteld voor de kwaliteit van de besluitvorming in eerste aanleg teneinde de procedures eerlijker en doeltreffender te maken. Een standaard-asielprocedure van maximaal zes maanden blijft een belangrijke doelstelling van het voorstel. Tegelijk brengt het gewijzigde voorstel een aantal verduidelijkingen aan om dit begrip gemakkelijker uit te voeren, rekening houdend met de bijzonderheden van de verschillende lidstaten.

Een belangrijk aspect van frontloading is vroege toegang tot steun om de verzoeker te helpen de procedure te begrijpen. Het gewijzigde voorstel verduidelijkt de inhoud van de basissteun om deze te onderscheiden van de kosteloze rechtsbijstand die in beroepsprocedures beschikbaar is. De lidstaten bepalen zelf de manier waarop deze steun wordt verleend. Dat kan onder meer via niet-gouvernementele organisaties, overheidsfunctionarissen of gespecialiseerde overheidsdiensten. De wijzigingen moeten de uitvoering van deze belangrijke bepaling kosteneffectiever maken en misverstanden uit de weg ruimen die zouden kunnen leiden tot tegenstrijdigheden tussen deze regels en het algemeen administratief recht van verscheidene lidstaten.

Het voorstel vereenvoudigt ook de regels inzake de opleiding die de lidstaten moeten geven aan het personeel dat verzoeken behandelt en daarover beslissingen neemt. Een hoog bekwaamheidsniveau van dit personeel blijft weliswaar het doel, aangezien dat de enige manier is om te zorgen voor degelijke en verdedigbare beslissingen van de asielinstanties, maar de invulling wordt vereenvoudigd en meer in samenhang gebracht met andere delen van het asielacquis.

3.

Ten slotte worden de bepalingen over verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven, vereenvoudigd. De nieuwe regels zijn minder prescriptief om


de lidstaten meer speelruimte en flexibiliteit te bieden om op de juiste manier rekening te houden met alle mogelijke specifieke situaties van verzoekers. Tegelijk blijven de regels deze personen waarborgen van hoog niveau bieden.

3.1.4. Toegang tot bescherming waarborgen

Om ervoor te zorgen dat een persoon die de wens uitdrukt om om internationale bescherming te verzoeken, inderdaad de kans krijgt om dat te doen, verbetert het gewijzigde voorstel de regels over de eerste stappen in de asielprocedure.

Het neemt met name de mogelijke verwarring weg tussen de ontvangst van een volledig verzoek en de basishandeling die erin bestaat te registreren dat een persoon een verzoeker is. Dat maakt het voor de lidstaten gemakkelijker om de voorgestelde termijn van 72 uur na te leven om een verzoeker als zodanig te registreren nadat hij de wil te kennen heeft gegeven om een verzoek in te dienen; deze termijn kan worden verlengd als het naleven ervan praktisch onmogelijk is.

Het voorstel voorziet bovendien in eenvoudige regels over de opleiding en instructies die moeten worden gegeven aan grenswachters en andere instanties die met mogelijke verzoekers in contact kunnen komen. De nieuwe regels moeten de lidstaten helpen om deze uit te voeren, rekening houdend met de diversiteit van hun nationale situaties.

3.1.5. Duidelijke regels over volgende verzoeken

Zelfs nadat een verzoek om internationale bescherming werd afgewezen, moet een persoon opnieuw een verzoek kunnen indienen wanneer de omstandigheden waarin hij zich bevindt zijn gewijzigd, zodat rekening wordt gehouden met de mogelijkheid om ter plaatse ("sur place") verzoeken in te dienen overeenkomstig de erkenningsrichtlijn. Het gewijzigde voorstel verduidelijkt de regels over dergelijke verzoeken teneinde het eventuele misbruik ervan te voorkomen.

Volgens deze regels wordt een volgend verzoek onderworpen aan een snel en doeltreffend voorafgaand onderzoek om na te gaan of er nieuwe elementen zijn die verdere behandeling rechtvaardigen. Als er sprake is van nieuwe elementen, moet het volgende verzoek worden behandeld overeenkomstig de algemene regels. Zo niet, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Om misbruik te voorkomen mogen lidstaten in dat geval een uitzondering maken op het recht om op het grondgebied te blijven, zelfs als de betrokkene nog meer verzoeken om internationale bescherming indient.

3.1.6. Meer samenhang met andere instrumenten van het EU-asielacquis

Het gewijzigde voorstel herziet een aantal instrumenten om deze beter te laten samenhangen met andere EU-asielinstrumenten, in het bijzonder met het gewijzigde voorstel voor de richtlijn opvangvoorzieningen. Het gaat meer bepaald om bepalingen over bijzondere behoeften en kwetsbare personen en over grensprocedures.

Het gewijzigde voorstel past ook bepalingen over opleiding aan aan de overeenkomstige bepalingen uit de EASO-verordening. Het voorziet ook in een concretere rol voor het EASO in de bepalingen over opleiding en toegang tot de

procedure. Doel is de lidstaten flexibiliteit maar ook ondersteuning te bieden. De betrokkenheid van het EASO moet ook de samenhang in de uitvoering in de hele EU versterken.

Om een eenvormige toepassing van het acquis te vergemakkelijken en de geldende voorschriften te vereenvoudigen, wordt in het voorstel een enkele procedure vastgesteld. Op deze wijze wordt duidelijk gemaakt dat verzoeken moeten worden behandeld in het licht van beide vormen van internationale bescherming die in de erkenningsrichtlijn zijn vastgesteld.

3.2. Rechtsgrondslag

Het gewijzigde voorstel wijzigt Richtlijn 2005/85/EG en gebruikt artikel 78, lid 2, onder d), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) als rechtsgrondslag; dat artikel voorziet in het vaststellen van maatregelen voor gemeenschappelijke procedures voor toekenning of intrekking van de uniforme status van asiel of van subsidiaire bescherming.

3.3. Territoriale toepassing

De voorgestelde richtlijn is gericht tot de lidstaten. De toepassing van de richtlijn op het Verenigd Koninkrijk en Ierland zal worden geregeld overeenkomstig de bepalingen van het aan het VWEU gehechte Protocol nr. 21.

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het VWEU gehechte Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken is de richtlijn niet bindend voor noch van toepassing in Denemarken.

3.4. Subsidiariteitsbeginsel

Titel V van het VWEU over de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht verleent de Europese Unie bepaalde bevoegdheden op dit gebied. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, te weten indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt.

De rechtsgrondslag voor het optreden van de Unie is artikel 78 VWEU. Dat artikel bepaalt: 'De Unie ontwikkelt een gemeenschappelijk beleid inzake asiel, subsidiaire bescherming en tijdelijke bescherming, teneinde iedere onderdaan van een derde land die internationale bescherming behoeft, een passende status te verlenen en de naleving van het beginsel van non-refoulement te garanderen. Dit beleid moet in overeenstemming zijn met het Verdrag van Genève van 28 juli 1951en het protocol van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen alsmede met de andere toepasselijke verdragen'.

Door de grensoverschrijdende aard van de problemen in verband met asiel en bescherming van vluchtelingen, is de EU goed geplaatst om oplossingen voor te stellen in het kader van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, met name inzake kwesties betreffende procedures voor de verlening en intrekking van internationale bescherming, in het bijzonder om secundaire stromen te vermijden.

Hoewel door de vaststelling van de richtlijn in 2005 reeds een belangrijke harmonisatie plaatsvond, is er nog ruimte voor EU-optreden om te komen tot betere en meer geharmoniseerde normen inzake asielprocedures en om verder te werken aan gemeenschappelijke asielprocedures. Deze normen worden ook onmisbaar geacht om ervoor te zorgen dat de verzoeken van de aan de Dublinprocedures onderworpen personen die om internationale bescherming verzoeken, in de verschillende lidstaten onder vergelijkbare voorwaarden worden behandeld.

3.5. Evenredigheidsbeginsel

In de naar aanleiding van het vorige voorstel uitgevoerde effectbeoordeling over de wijziging van de richtlijn asielprocedures5 werd elke optie voor de aanpak van de vastgestelde problemen onderzocht teneinde een goede verhouding te vinden tussen praktische haalbaarheid en vereiste inspanningen, en werd tot de conclusie gekomen dat de keuze voor EU-optreden niet verder gaat dan nodig is om die problemen op te lossen. In dit gewijzigde voorstel zijn de leidende beginselen van het vorige voorstel behouden, maar wordt de lidstaten ook extra flexibiliteit geboden, waardoor het evenredigheidsbeginsel nog beter wordt nageleefd.

3.6. Effect op de grondrechten

Dit voorstel is uitvoerig onderzocht om ervoor te zorgen dat de bepalingen ervan volledig in overeenstemming zijn met:

– de grondrechten die zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en

– de verplichtingen van internationaal recht, met name het Verdrag van Genève, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind.

Betere normen voor asielprocedures en een eenvormige toepassing ervan in de gehele Unie zullen een algemeen positief effect hebben voor verzoekers en zullen het grondrecht op asiel van artikel 18 van het Handvest doeltreffender maken. Met het voorstel wordt met name het risico op administratieve fouten in asielprocedures verkleind, zodat het in artikel 19 van het Handvest vastgestelde beginsel van non-refoulement beter in acht kan worden genomen en de toegang tot bescherming en tot de rechter wordt verbeterd met de waarborg dat elke verzoeker, bij een negatieve beslissing, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte overeenkomstig artikel 47 van het Handvest moet hebben. Het voorstel zal ook bijdragen tot de gelijkheid van vrouwen en mannen die door artikel 23 van het Handvest is voorgeschreven, in de asielprocedures de belangen van het kind bevorderen overeenkomstig artikel 24 van het Handvest en het non-discriminatiebeginsel versterken, zoals artikel 21 van het Handvest bepaalt.

Werkdocument van de diensten van de Commissie bij het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de verlening of intrekking van internationale bescherming – Effectbeoordeling, SEC(2009) 1376,

5