Toelichting bij COM(2017)737 - Verslag over uitvoering maatregelen tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie, aanvullend het VN-verdrag inzake

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

1.

Brussel, 12.12.2017


2.

COM(2017) 737 final


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

overeenkomstig artikel 21, lid 3, van Verordening (EU) nr. 258/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot uitvoering van artikel 10 van het Protocol van de Verenigde Naties tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (VN-protocol inzake vuurwapens), en tot vaststelling van uitvoervergunningen voor vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie en maatregelen betreffende de invoer en doorvoer ervan

{SWD(2017) 442 final}


1. Inleiding

1.1.Achtergrond


Wanneer vuurwapens op wettige wijze zijn vervaardigd, kunnen ze talloze jaren worden gebruikt. Zonder passende maatregelen kunnen ze gemakkelijk aan het legale circuit worden onttrokken en als smokkelwaar van het ene naar het andere conflictgebied of aan de georganiseerde misdaad en aan terroristen worden verkocht. Het gebruik van deze wapens is dus een vitaal onderdeel van terroristische activiteiten, en in bredere zin van het overgrote deel van de criminele activiteiten waarvoor wapengebruik vaak kenmerkend is.


De volledige traceerbaarheid van de legale handel vormt een voorwaarde voor de bestrijding van de handel in vuurwapens en houdt een nauwe samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten op internationaal niveau in. Hiertoe richt een protocol bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (het Protocol inzake vuurwapens) zich voornamelijk op de preventie van de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie. Artikel 10 in het bijzonder heeft als doel de samenwerking op mondiaal niveau te bevorderen, te vergemakkelijken en te intensiveren ten behoeve van de uitbanning van de wapenhandel, en de instelling van administratieve regelingen om de vervaardiging, de markering, de invoer en de uitvoer van vuurwapens doeltreffend te controleren.


Voor wat betreft handvuurwapens en lichte wapens met een militair karakter, berust het algemene beleid van de Europese Unie op de strategie die in 2005 door de Europese Raad werd goedgekeurd 1 . Met betrekking tot vuurwapens voor civiel gebruik heeft de Europese Unie Richtlijn 91/477/EEG inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens aangenomen teneinde gemeenschappelijke regels op te stellen betreffende het bezit en het gebruik van vuurwapens voor civiele, legale doeleinden binnen de interne markt 2 . Bijgevolg beschikt de Unie tevens over de exclusieve bevoegdheid om internationale overeenkomsten te sluiten over onderwerpen die onder haar interne bevoegdheid vallen. Om die reden heeft zij Verordening (EU) nr. 258/2012 3 aangenomen teneinde het protocol inzake vuurwapens 4 te kunnen ratificeren en de traceerbaarheid van die wapens aan de buitengrenzen van de Europese Unie te waarborgen.


De algemene strategische doelstelling van de bestrijding van de handel in vuurwapens voor civiel gebruik is vertaald in specifieke doelstellingen 5 :

·een geharmoniseerde tenuitvoerlegging van de bepalingen van de verordening waarborgen in alle lidstaten, overeenkomstig artikel 10 van het protocol inzake vuurwapens;

·bijdragen tot een betere traceerbaarheid van vuurwapens in het internationale handelsverkeer (dat wil zeggen tussen het uitvoerpunt en het invoerpunt), teneinde de informatie van nationale autoriteiten te verbeteren om hen in staat te stellen de handel beter te bestrijden door de preventie en de wetshandhaving te verbeteren;

·de uitwisseling van informatie tussen de nationale autoriteiten verbeteren om de samenwerking bij het traceren van vuurwapens en het toezicht daarop te vergemakkelijken en te waarschuwen voor en onderzoek te doen naar het eventueel onttrekken aan de legale markt.


Deze drie doelstellingen worden aangevuld door een vierde, minder expliciete doelstelling, die betrekking heeft op de potentiële gevolgen van Verordening (EU) nr. 258/2012 in de zin van het faciliteren van legale internationale transacties. In dat opzicht moet worden gewezen op de gestage groei van de wapenproductie (voor het merendeel munitie) en de uitvoer daarvan, op een zeer geconcentreerde markt (de grote ondernemingen vertegenwoordigen 4,8 % van het totale aantal ondernemingen en zijn goed voor 78,8 % van de totale omzet). Het marktaandeel van de Europese wapenuitvoer is daarentegen afgenomen, maar deze daling hangt niet samen met de inwerkingtreding van de verordening.

1.2.Voornaamste bepalingen van de verordening


Om deze doelstellingen te verwezenlijken, stelt de verordening een regeling voor uitvoervergunningen als voorwaarde voor de uitvoer van civiele vuurwapens. De lidstaten kunnen één enkele procedure gebruiken voor de uitvoer van zowel militaire wapens 6 als vuurwapens voor civiel gebruik. De bevoegde autoriteiten krijgen maximaal 60 werkdagen de tijd om aanvragen te behandelen.


Zij zijn daarbij verplicht te controleren of de aanvrager beschikt over een vergunning voor invoer in het derde land van bestemming en, in voorkomend geval, in het derde land van doorvoer (de lidstaten kunnen ervoor kiezen voor de doorvoer genoegen te nemen met een stilzwijgende instemming).


De lidstaten moeten toezien op een passende administratieve samenwerking voor wat betreft de weigering, schorsing of wijziging van vergunningen teneinde ontwijking en ongelijke behandeling te voorkomen.


De exporteur moet de bevoegde autoriteit van de lidstaat alle gevraagde, in voorkomend geval vertaalde, bewijsstukken doen toekomen.


Er kunnen vereenvoudigde procedures van toepassing zijn op tijdelijke uitvoer, in het bijzonder voor jagers of sportschutters.


De gegevens die betrekking hebben op vuurwapens, uitvoervergunningen en de ontvangers daarvan moeten ten minste 20 jaar worden bewaard.


Sancties die van toepassing zijn op schendingen van de verordening moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

1.3.Doelstellingen betreffende de evaluatie en methodologie


De evaluatie moest het mogelijk maken om te bepalen of op basis van de vigerende procedures en de bepalingen van de verordening de verwachte resultaten doeltreffend zijn gerealiseerd en of de verordening nog actueel is. Deze evaluatie kan, in voorkomend geval, aanwijzingen opleveren voor de mogelijke aanpak van de vastgestelde problemen, onder voorbehoud van de conclusies van een latere effectbeoordeling.


De evaluatie is gebaseerd op de contacten met en de raadpleging van diverse actoren: bevoegde nationale autoriteiten (in het bijzonder in de coördinatiegroep uitvoer vuurwapens die is ingesteld bij artikel 20 van de verordening), vertegenwoordigers van de sector, vertegenwoordigers van gebruikers van vuurwapens, andere deskundigen. Bovendien heeft de Commissie van 1 maart tot en met 26 mei 2017 een openbare raadpleging op internet gehouden.


Een evaluatiestudie waartoe opdracht is gegeven aan een externe dienstverlener 7 was gebaseerd op verschillende informatiebronnen (statistische gegevens, wetsteksten, openbare privégegevens, op internet beschikbare rapporten en studies en door de geraadpleegde actoren verstrekte informatie), op een uitgebreide online enquête, en op 48 diepgaande gesprekken. Dankzij casestudies betreffende tien representatieve lidstaten konden bepaalde belangrijke kwesties uitvoeriger geanalyseerd worden. De lidstaten zijn geraadpleegd over de conclusies van de studie om eventuele feitelijke onjuistheden over de betreffende landen te voorkomen.

2. Tenuitvoerlegging van de verordening


Verordening (EU) nr. 258/2012 is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten vanaf de datum van publicatie ervan en vereist geen omzettingsmaatregel. In het licht van de verzamelde informatie blijkt dat de lidstaten uiteenlopende benaderingen hebben gevolgd bij de tenuitvoerlegging van de verordening. Bepaalde lidstaten hebben hun nationale wetgeving gewijzigd door er een rechtstreekse verwijzing naar de verordening in op te nemen, terwijl andere lidstaten de bestaande wetgeving niet hebben gewijzigd en alleen hun procedures en praktijken hebben aangepast door middel van bestuurlijke handelingen.


In het geheel genomen worden de definities van de verordening door de lidstaten – in ieder geval gedeeltelijk – op correcte wijze toegepast, grotendeels omdat ze overeenkomen met de definities van Richtlijn 91/477/EEG inzake vuurwapens, die reeds waren omgezet.


Geen enkele lidstaat lijkt de regels en procedures van de verordening toe te passen op de transacties, wapens en personen die van de werkingssfeer ervan zijn uitgesloten. In de praktijk kan dat echter anders zijn, in het bijzonder met betrekking tot onbruikbaar gemaakte wapens of alarmwapens 8 . Bovendien stuiten de bevoegde autoriteiten op grote moeilijkheden bij het bepalen van het civiele of militaire karakter van vuurwapens op basis van hun technische kenmerken (in het bijzonder waar het gaat om wapens van categorie ML1) 9 .


Welke autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de afgifte van uitvoervergunningen verschilt sterk van lidstaat tot lidstaat. In 12 lidstaten zijn meerdere autoriteiten daadwerkelijk betrokken bij de procedures voor de toekenning van uitvoervergunningen 10 .


Aangezien de verordening de lidstaten zelf laat beslissen over de wijze waarop vergunningsaanvragen moeten worden ingediend, bestaan er in dit opzicht verschillen. Het gebruik van elektronische documenten heeft verschillende resultaten. In bepaalde landen lijkt de digitalisering van de procedures succesvol te zijn verlopen 11 , terwijl in andere landen de veelvuldige wijzigingen van het systeem voor elektronische afgifte van vergunningen een aanzienlijke last voor ondernemingen vormen.


14 lidstaten en het Waals Gewest hebben gekozen voor één enkele procedure voor de afgifte van uitvoervergunningen; de voorwaarden daarvan verschillen aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat 12 .


Vrijwel alle lidstaten passen de vereenvoudigde procedures toe voor jagers en sportschutters, die geen uitvoervergunning hoeven te overleggen in de gevallen als bedoeld in de verordening. Volgens de externe beoordelaar worden de bepalingen van de verordening met betrekking tot de vereenvoudigde procedures echter niet systematisch nageleefd, met name in geval van de wederuitvoer na tijdelijke toestemming of tijdelijke opslag, en wanneer de jagers of sportschutters in het bezit moeten zijn van uitvoervergunningen waarin de verordening niet voorziet.


De verordening biedt de lidstaten de mogelijkheid om genoegen te nemen met de stilzwijgende instemming van het derde land van doorvoer, teneinde de zeer strikte procedure van het protocol (schriftelijke kennisgeving van geen bezwaar) te vereenvoudigen. 13 lidstaten passen het beginsel van stilzwijgende instemming toe; hetzelfde aantal vereist schriftelijke toestemming.


Het bestaan van een strafbaar feit dat is opgenomen in het strafregister rechtvaardigt in het algemeen een weigering om de uitvoervergunning toe te kennen. Er wordt echter niet systematisch om een uittreksel uit het strafregister gevraagd, en uit niets blijkt dat het bestaan van een dergelijk strafbaar feit altijd in het nationale strafregister, laat staan i in de strafregisters van andere lidstaten, wordt gecontroleerd.


14 % van de geraadpleegde nationale autoriteiten geeft aan de afgifte van een uitvoervergunning al eens geweigerd te hebben (voor een zeer klein deel van het totale jaarlijkse aantal aanvragen). Voor wat betreft de uitwisseling van informatie over het weigeren van vergunningen, geven 21 nationale autoriteiten aan het online systeem van de groep COARM 'Uitvoer van conventionele wapens' eerder te gebruiken voor het raadplegen van weigeringen door andere lidstaten dan voor het melden van weigeringen. Meer in het algemeen verlopen de communicatie en de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten via zeer uiteenlopende kanalen.


De voorwaarden voor het bewaren van gegevens zijn zeer verschillend, waarbij de minimale bewaartijd soms korter is dan de door de verordening voorgeschreven 20 jaar 13 .


De verordening schrijft voor dat de lidstaten het derde land van invoer in geval van vermoeden vragen om een ontvangstbevestiging voor de verzonden zending vuurwapens. Elf lidstaten vragen echter nooit om een dergelijke bevestiging, waaronder de twee grootste exporteurs (Frankrijk, Verenigd Koninkrijk). Andere belangrijke exporteurs vragen daarentegen in alle gevallen om een ontvangstbevestiging. Deze twee soorten systematische praktijken roepen vragen op ten aanzien van de beoordeling van aanvragen per geval.


Bij de invoer waarborgen vrijwel alle lidstaten een markering in overeenstemming met het protocol, waarmee het eerste land van invoer in de Europese Unie kan worden geïdentificeerd, naast de unieke markering als bedoeld in Richtlijn 91/477/EEG, maar hanteert één land (Nederland) een minder beperkende benadering, waarbij, zoals toegestaan door de verordening, wordt volstaan met de unieke markering bij het in de handel brengen, met slechts de vermelding van het land van productie.


Ten slotte wijst de Commissie op de verschillen die bestaan bij het verzamelen van informatie, en op het vaak gefragmenteerde karakter van de door de lidstaten verstrekte informatie, ook met betrekking tot het opstellen van dit verslag.

3. Conclusies van de evaluatie

3.1.Relevantie


Uit de evaluatie blijkt dat de in de verordening vermelde doelstellingen en maatregelen in het algemeen relevant zijn. De internationale handel in vuurwapens blijft een groot probleem. Een geharmoniseerde controle op de invoer van vuurwapens in het douanegebied blijft een prioriteit, teneinde een kader te verschaffen voor de voorwaarden van de legale handel. Ook voor de uitvoer blijft de verordening volledig relevant 14 , nu ongetwijfeld nog meer dan tijdens de aanneming ervan, gezien de politieke instabiliteit en de gewapende conflicten in veel landen in de nabijheid van de Europese Unie.


Alleen een Europese verordening kan een geharmoniseerde tenuitvoerlegging van de regels waarborgen in alle lidstaten, overeenkomstig artikel 10 van het protocol inzake vuurwapens. De actoren zijn het erover eens dat een niet-geharmoniseerde benadering de rechtshandhavingsautoriteiten zou belemmeren de wapenhandel op doeltreffende wijze te bestrijden. Bovendien zijn meer dan ooit regels noodzakelijk voor de uitwisseling van informatie tussen de autoriteiten met het oog op inlichtingen, risicobeoordeling en het waarborgen van een uniforme interpretatie van de regels betreffende de invoer en uitvoer van vuurwapens in het douanegebied van de Europese Unie.


De definities van Verordening (EU) nr. 258/2012 worden door de verschillende betrokken actoren in het algemeen als relevant beschouwd. Evenzo lijken de voorwaarden van de procedures voor de controle op de uitvoer adequaat te zijn gelet op het doel daarvan en het gevoelige karakter van de desbetreffende goederen.


Niettemin vormen de bepalingen waarbij de bevoegde autoriteiten zelf mogen beslissen een zwak punt van de verordening, die in beginsel uniform ten uitvoer gelegd en geïnterpreteerd moet worden.


Wat betreft de invoer wordt door de verordening geen geharmoniseerd systeem voor invoervergunningen vastgesteld, waardoor de verordening in dat opzicht niet erg relevant is. Hetzelfde geldt voor de voorwaarden voor de doorvoer binnen de Europese Unie, die onder het douanerecht valt.

3.2.Europese meerwaarde en het duurzame karakter van het initiatief


De verordening heeft de Europese Unie in haar geheel in staat gesteld om het protocol van de Verenigde Naties inzake vuurwapens te ratificeren. Dit heeft alle bestaande juridische mazen gedicht die door criminelen zouden kunnen worden benut. Hoewel de meerderheid van de betrokken actoren van mening is dat intrekking van de verordening weinig gevolgen zou hebben, vond geen van hen dat dat wenselijk is. De Commissie is van mening dat een eventuele intrekking van de verordening deregulering van de uitvoer van vuurwapens voor civiel gebruik als gevolg zou hebben en zou leiden tot een grotere verscheidenheid aan nationale praktijken en regels op het gebied van invoer- en uitvoervergunningen.


Daarentegen wordt het regelgevende en administratieve landschap nog steeds gekenmerkt door een grote verscheidenheid, vanwege de onduidelijkheid van bepaalde bepalingen, de ingewikkelde koppeling met andere instrumenten, de ruimte die de lidstaten wordt gelaten wat betreft hun administratieve procedures, de beoordeling van vergunningsaanvragen en het besluit om de stilzwijgende instemming van derde landen van doorvoer al dan niet te erkennen, of vanwege de algemene aard van de bepalingen betreffende de uitwisseling van informatie en administratieve samenwerking. Aangezien de Commissie niet deelneemt aan de uitwisseling van informatie over het weigeren van vergunningen, is zij niet in staat om op Europees niveau toezicht te houden en de bevoegde autoriteiten te waarschuwen in geval van uiteenlopende benaderingen tussen hen. Bijgevolg ontbreekt voor exporteurs nog steeds een werkelijk eenvormige regeling voor controle op de uitvoer.


Uit de evaluatie blijkt ook dat er tijdens de aanneming van de verordening al veel regels bestonden en dat de nationale procedures in veel lidstaten niet ingrijpend gewijzigd zijn.


Voor wat betreft invoer en doorvoer vallen de regels, procedures en werkwijzen voor de controles onder het douanerecht en niet onder de verordening 15 , wat verklaart waarom de verordening in dat opzicht geen meerwaarde heeft geboden.

3.3.Doeltreffendheid


Uit de vergelijking van de situatie in 2010 met de huidige situatie blijkt dat alle lidstaten vooruitgang hebben geboekt met de uniforme toepassing van het protocol. De bepalingen van de verordening hebben het mogelijk gemaakt om het verkeer van vuurwapens via de buitengrenzen van de EU naar behoren te kunnen volgen.


De harmonisatie is echter nog steeds gefragmenteerd.


De verordening was met name bedoeld om een duidelijk onderscheid te maken tussen wapens voor militaire doeleinden 16 en wapens met een civiel karakter bij de procedures voor uitvoer, invoer of doorvoer. Een groot deel van de lidstaten huldigt de opvatting dat de uniforme procedure hen toelaat om één enkele procedure en dezelfde criteria toe te passen op alle uitvoer van wapens, zowel civiele als militaire, en niet, zoals de bedoeling ervan is, om bij wijze van uitzondering één enkele administratieve handeling toe te passen op eenzelfde uitvoertransactie van civiele en militaire wapens.


Door het ontbreken van een bepaling over de markering bij uitvoer voor onbruikbaar gemaakte wapens of voor alarmwapens, wordt het onmogelijk om deze wapens te traceren. Anderzijds is de traceerbaarheid van ladingen niet gegarandeerd bij doorvoertransacties in het douanegebied van de Europese Unie (deze valt onder het douanerecht en niet onder de verordening).


Met betrekking tot de bewaartijd van gegevens, lijken negen lidstaten zich volgens de externe beoordelaar niet te houden aan de minimale termijn van 20 jaar, wat een belemmering vormt voor het samenstellen van uitvoerige archieven aan de hand waarvan de bewegingen van vuurwapens kunnen worden herleid. Overigens zijn de uiteenlopende praktijken wat betreft de nationale bestanden (ontbreken van één enkel nationaal register) van invloed op de kwaliteit van de traceerbaarheid. Bovendien maakt het ontbreken van interconnectie tussen de bestanden betreffende de overbrenging binnen de EU en de bestanden van de uitvoervergunningen het moeilijk om de bewegingen in grote lijnen na te trekken.


Hoewel het oorspronkelijke voorstel van de Commissie 17 nauwkeurige bepalingen bevatte, heeft de medewetgever op het gebied van informatie-uitwisseling gekozen voor algemenere regels. Deze bepalingen zijn ontoereikend gebleken om de nagestreefde doelstelling te verwezenlijken. Enerzijds controleren de lidstaten niet systematisch of in de andere lidstaten de aanvrager een vergunning is geweigerd of een vergunning van de aanvrager is ingetrokken. Anderzijds worden de controles voornamelijk uitgevoerd in het COARM-systeem, terwijl dit systeem slechts door een beperkt aantal landen gebruikt wordt voor het melden van weigeringen en intrekkingen van vergunningen. Bijgevolg geeft 43 % van de nationale autoriteiten aan al eens een uitvoervergunning aan exporteurs te hebben afgegeven voor vrijwel identieke transacties waarvoor een vergunning in een andere lidstaat was geweigerd.


Hoewel de inwerkingtreding van de verordening geen gevolgen heeft gehad voor de constante groei van de Europese uitvoer van vuurwapens, vindt het merendeel van de exporteurs ten slotte dat de behandeling van aanvragen te lang duurt, ook al gebeurt dit in overeenstemming met de verordening. De speelruimte die aan de lidstaten wordt gelaten met betrekking tot de voorwaarden voor het verlenen van vergunningen leidt tot een verscheidenheid die door de beroepssectors unaniem bekritiseerd wordt, omdat deze extra lasten met zich meebrengt.

3.4.Efficiëntie


Hoewel de marktdeelnemers van mening zijn dat de voordelen niet opwegen tegen de kosten, blijkt deze opvatting niet te zijn gebaseerd op een objectieve evaluatie, maar op een gevoel dat niet noodzakelijkerwijs verband houdt met de verordening zelf 18 . Wat de Commissie betreft, is niet aangetoond dat tegenover de verwezenlijking van de doelstellingen van de verordening onredelijke kosten of moeilijkheden staan. De meeste kosten die voortvloeien uit de verordening zijn van administratieve aard en houden verband met de verplichtingen om de regels na te leven en voor conformiteit te zorgen, een rechtstreeks gevolg van de van lidstaat tot lidstaat verschillende praktijken. De overheid draagt de kosten van de controles, en de (ook handhavende) tenuitvoerlegging van de verordening.


Hoewel het oorspronkelijke voorstel van de Commissie bedoeld was om het probleem op te lossen van de administratieve kosten ten gevolge van de verscheidenheid aan nationale procedures en wetten, heeft de evaluatie geen positief effect van de verordening, zoals die door de wetgever is aangenomen, kunnen aantonen, met name vanwege een onvolledige harmonisatie. Deze constatering is des te zorgelijker daar 76 % van de marktdeelnemers bestaat uit micro-ondernemingen.


De vertrouwelijkheid en het gefragmenteerde karakter van de commerciële gegevens of de gegevens van overheidswege maken een uitvoerige analyse van de financiële gevolgen van de verordening lastig. Hoewel de marktdeelnemers van mening zijn dat de balans tussen de kosten en de voordelen van de verordening negatief is, is voor de vertegenwoordigers van de overheid de balans enigszins positief.

3.5.Samenhang en complementariteit


Hoewel de samenhang van de verordening met diverse andere regelgevende voorschriften aanvankelijk gewaarborgd was, met name de overeenstemming tussen de definities en de werkingssfeer van de verordening en van Richtlijn 91/477/EEG, die het mogelijk maakte om dezelfde betekenis toe te kennen aan de verschillende concepten, is deze beïnvloed door de wijzigingen die in mei 2017 zijn doorgevoerd in de richtlijn 19 en die de materiële werkingssfeer (categorieën verboden wapens, verplichte markering van onbruikbaar gemaakte wapens en alarmwapens of wapens voor saluutschoten en akoestische signalen, het begrip 'essentieel onderdeel') en de personele werkingssfeer (verzamelaars, musea) daarvan ingrijpend hebben gewijzigd.


Verordening (EU) nr. 258/2012 en de gemeenschappelijke militaire lijst waarop Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de EU van toepassing is, overlappen elkaar op een aantal gebieden. De interpretatie van het bereik van deze overlappingen verschilt per lidstaat, wat afbreuk doet aan de gelijke behandeling van wezenlijk identieke transacties. De evaluatie bevestigde daarentegen de goede koppeling met het douanewetboek van de Unie.

4. Conclusie en vooruitzichten


De verordening heeft nog steeds bestaansrecht. De instabiliteit van het internationale politieke klimaat in verschillende gebieden in de wereld en de aanscherping van de interne regels van de Europese Unie rechtvaardigen steeds meer de instandhouding van de verordening zodat een passende controle van het verkeer van civiele vuurwapens naar en vanuit de Europese Unie wordt gewaarborgd. Hoewel de onttrekking voornamelijk betrekking heeft op militaire wapens, blijft een solide kader voor civiele wapens onmisbaar vanwege de grijze gebieden die er bestaan en om te voorkomen dat het gebruik van minder strenge procedures op een verwant gebied onttrekking aan de legale handel in de hand werkt.


De evaluatie van de Commissie leidt echter tot gemengde conclusies over de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 258/2012. Hoewel de doelstellingen die eraan werden verbonden grotendeels zijn verwezenlijkt, is de verordening echter slachtoffer van zowel haar eigen onnauwkeurigheid als de ingewikkelde koppeling ervan met andere Europese wettelijke normen.


Op basis van de regelmatige contacten met de nationale autoriteiten, de uitgevoerde studie en de openbare raadpleging zijn ideeën aan de oppervlakte gekomen waarmee het hoofd kan worden geboden aan de tijdens deze exercitie vastgestelde uitdagingen.


De Commissie is voornemens ten volle haar verantwoordelijkheid te nemen voor het bijstaan van de lidstaten en het waarborgen van een volledige tenuitvoerlegging van de verordening, in voorkomend geval ook door middel van formele contacten als uit de analyse praktijken zouden blijken die niet in overeenstemming met de verordening zijn.


De Commissie kan, op grond van haar bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, bijlage 1 van de verordening bijwerken door de concordantietabel van de categorieën vuurwapens en de codes van de gecombineerde nomenclatuur aan te passen, teneinde rekening te houden met de herziening van Richtlijn 91/477/EEG (zonder gevolgen voor de werkingssfeer van de verordening of de definities).


Anderzijds bevat de uitbestede evaluatiestudie een nuttige aanbeveling van een aantal niet-wetgevende maatregelen voor het verbeteren van de uitwisseling van goede praktijken, het ontwikkelen van richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van de verordening en het beter benutten van de coördinatiegroep uitvoer vuurwapens.


Op het gebied van informatie-uitwisseling bieden de verbetering van het COARM-systeem voor uitwisselingen met betrekking tot Verordening (EU) nr. 258/2012 en het beginsel van directe toegang van de bevoegde autoriteiten interessante mogelijkheden. De wijze waarop de douaneautoriteiten bij het proces worden betrokken, blijft onbeslist, waar het gaat om extern douanevervoer binnen de Europese Unie, tussen het uitklaringskantoor en het kantoor van uitgang of tussen het kantoor van binnenkomst en het inklaringskantoor.


Naast de eventuele verduidelijkingen die kunnen worden aangebracht om de toepassing van de verordening te verbeteren, nodigen meer in het algemeen bepaalde problemen die zich hebben voorgedaan ertoe uit om na te denken over de mogelijkheid van een herziening en wel in overeenstemming met de beginselen van 'beter wetgeven'. Onder voorbehoud van definitieve besluiten van de Commissie, in voorkomend geval na een naar behoren uitgevoerde effectbeoordeling, kunnen nu reeds punten van overweging worden geschetst.


Uit de evaluatie blijkt dat de samenhang van bepaalde definities van de verordening met andere wetsbepalingen moet worden verbeterd ("onderdelen" en 'essentiële onderdelen', 'tijdelijke uitvoer', 'onbruikbare gemaakte wapens', enz.).


De voorwaarden voor de vereenvoudigde procedures zouden kunnen worden toegelicht. Wanneer richtsnoeren ontoereikend blijken te zijn, zouden mogelijke opties met name betrekking kunnen hebben op stimulering van het gebruik van algemene vergunningen of een koppeling met de status van geautoriseerde marktdeelnemer beveiliging/veiligheid.


Om een betrouwbare risicobeoordeling te waarborgen, zou kunnen worden overwogen om de methoden voor de behandeling van aanvragen voor uitvoervergunningen op elkaar af te stemmen, met name door middel van systematische raadpleging van de strafregisters van de lidstaten (en niet alleen in het land waar de aanvraag wordt ingediend).


Teneinde de administratieve afhandeling te vergemakkelijken, moeten de Commissie en de lidstaten in navolging van de interne regeling van Richtlijn 91/477/EEG inzake vuurwapens nadenken over de digitalisering van de regeling voor de indiening van aanvragen, wat tevens de informatie-uitwisseling over weigeringen zou vergemakkelijken en interoperabiliteit van de verschillende systemen en een betrouwbare verzameling van statistische gegevens mogelijk zou maken. Een dergelijk interoperabel systeem voor het gedigitaliseerd beheer van aanvragen zou het overigens minder nodig kunnen maken om vertalingen aan te leveren van documenten die reeds door een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat zijn geviseerd.


Te bezien valt ook de kwestie van de veralgemening van het beginsel van stilzwijgende instemming van derde landen van doorvoer (of van sommige van die landen), voor zover daardoor de duur van de procedures voor exporteurs zou kunnen worden bekort.


Ten slotte zou het nuttig zijn als de bepalingen van de verordening met betrekking tot de invoer zouden worden verduidelijkt, zodat ingevoerde wapens overeenkomstig het protocol inzake vuurwapens systematisch zouden worden onderworpen aan een geharmoniseerde markering aan de hand waarvan de eerste lidstaat van invoer kan worden geïdentificeerd.


(1)

EU-strategie ter bestrijding van de illegale accumulatie van en handel in handvuurwapens en lichte wapens (SALW) en munitie daarvoor, van 16 december 2005.

(2)

Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens, PB L 256 van 13.9.1991, blz. 51, als gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens, PB L 137 van 24.5.2017, blz. 22.

(3)

Verordening (EU) nr. 258/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot uitvoering van artikel 10 van het Protocol van de Verenigde Naties tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (VN-protocol inzake vuurwapens), en tot vaststelling van uitvoervergunningen voor vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie en maatregelen betreffende de invoer en doorvoer ervan, PB L 94 van 30.3.2012, blz. 1.

(4)

Besluit 2014/164/EU van de Raad van 11 februari 2014 betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van het Protocol tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, delen en onderdelen daarvan en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, PB L 89 van 25.3.2014.

(5)

Voortvloeiend uit de in 2010 uitgevoerde effectbeoordeling (SEC(2010) 662 definitief) en de definitief aangenomen tekst.

(6)

Om te voldoen aan de verplichtingen van het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie.

(7)

Evaluatiestudie over de tenuitvoerlegging van Verordening nr. 258, Ernst&Young, SIPRI, 2017.

(8)

Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Hongarije, Litouwen, Oostenrijk, Slovenië, Slowakije, Spanje. Er is geen informatie beschikbaar met betrekking tot de andere lidstaten.

(9)

Lijst ML1 omvat wapens met gladde loop met een kaliber van minder dan 20 mm, andere wapens en machinegeweren met een kaliber van 12,7 mm of minder en toebehoren.

(10)

Bulgarije, Estland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Litouwen, Malta, Nederland, Portugal, Roemenië en Spanje.

(11)

Het geïntegreerde systeem voor het beheer van wapenstromen (Système Intégré de Gestion des Mouvements d'Armes - SIGMA), gefinancierd door de beroepssector, maakt de uitwisseling mogelijk van informatie over overbrengingen binnen en buiten de EU tussen de nationale autoriteiten en de beroepssector.

(12)

De procedure kan variëren van een eenvoudig verzoek om advies aan andere betrokken ministeries tot de uitvoering van een en dezelfde procedure voor alle vuurwapens (civiel en militair), via één enkel formulier (of één enkele website) voor vergunningsaanvragen voor het verkrijgen van twee soorten vergunningen.

(13)

9 lidstaten volgens de externe beoordelaar.

(14)

Met name voor de lidstaten die het protocol nog niet geratificeerd hebben (Duitsland, Frankrijk, Ierland, Luxemburg, Malta, Verenigd Koninkrijk).

(15)

In een analyse van de Commissie "Conclusions on the strengths, gaps, weaknesses in the customs legislation, procedures and risk-based control practices related to the illicit trafficking of firearms – PCA Firearms april 2017 – TAXUD/B2/031/2017 – LIMITE" wordt de nadruk gelegd op een 'systemische ontwikkeling' die inhoudt dat lidstaten ladingen vuurwapens behandelen als ongeacht welke andere lading in doorvoer, zonder verplichting om aan te geven dat de goederen in ontvangst zijn genomen en dat de doorvoerprocedure kan worden gesloten.

(16)

Onderworpen aan de regels van het Gemeenschappelijke Standpunt 2008/944/PESC.

(17)

COM/2010/0273 definitief.

(18)

Dit geldt bijvoorbeeld voor de regels inzake doorvoer die worden opgelegd door derde landen, of voor uitvoerprocedures die ook bij het ontbreken van een verordening zouden bestaan.

(19)

Richtlijn (EU) 2017/853 van 17 mei 2017, PB L 137 van 24.5.2017.