Toelichting bij COM(2018)829 - Toepassing van bijlage XII bij het Statuut - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2018)829 - Toepassing van bijlage XII bij het Statuut. |
---|---|
bron | COM(2018)829 |
datum | 14-12-2018 |
COM(2018) 829 final
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
over de toepassing van bijlage XII bij het Statuut
over de toepassing van bijlage XII bij het Statuut
Rechtsgrondslag
Overeenkomstig artikel 14, lid 2, van bijlage XII bij het Statuut dient de Commissie in 2018 bij het Europees Parlement en de Raad een tussentijds verslag in over de toepassing van bijlage XII bij het Statuut.
Dit tussentijds verslag heeft tot doel een overzicht te verstrekken van de uitvoering van de regels om het evenwicht van de pensioenregeling voor EU-ambtenaren (hierna 'de pensioenregeling' genoemd) in de periode 2014-2018 te waarborgen. Deze regels zijn vastgesteld in artikel 83 bis van het Statuut en bijlage XII bij het Statuut 1 .
Artikel 83 van het Statuut bepaalt:
-de uitkeringen krachtens de pensioenregeling 2 komen ten laste van de begroting van de Unie;
-de lidstaten waarborgen gezamenlijk de uitbetaling van deze uitkeringen; en
-de ambtenaren dragen voor een derde bij in de financiering van de pensioenregeling.
Artikel 83 bis bepaalt dat het evenwicht van de pensioenregeling wordt gewaarborgd door de pensioengerechtigde leeftijd en het bijdragepercentage in de pensioenregeling. Het artikel voorziet ook in procedures voor jaarlijkse en vijfjaarlijkse actualiseringen van het pensioenbijdragepercentage.
In bijlage XII bij het Statuut zijn de actuariële regels voor de berekening van het bijdragepercentage vastgesteld, zodat het evenwicht van de pensioenregeling gegarandeerd is.
De pensioenregeling is een notioneel (virtueel) fonds met vaste uitkeringen, waarbij de bijdragen van het personeel dienen voor de financiering van de toekomstige pensioenen. Hoewel er dus geen echt beleggingsfonds bestaat, wordt het bedrag dat door een dergelijk fonds zou zijn ontvangen, geacht te zijn geïnvesteerd in de langlopende obligaties van de lidstaten en wordt dit bedrag weergegeven in de pensioenverplichtingen die zijn ingeschreven in de jaarrekening van de Europese Unie. De lidstaten garanderen gezamenlijk de uitbetaling van de uitkeringen overeenkomstig artikel 83 van het Statuut en artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
Aangezien de pensioenregeling is ontworpen als een notioneel fonds, dienen de bijdragen van het personeel voor de financiering van de toekomstige pensioenen van degenen die bijdragen. De bijdragen dekken daadwerkelijk de kosten van de in een bepaald jaar verworven pensioenrechten en zijn op geen enkele manier gekoppeld aan de pensioenuitgaven van dat jaar. In de rechtspraak van de EU is bevestigd dat de pensioenregeling een notioneel fonds is, ondanks de vaststelling dat de regeling ook enkele kenmerken vertoont van een solidariteitsstelsel 3 .
De pensioenregeling verschilt van de pensioenstelsels voor ambtenaren in de meeste lidstaten, waar het bijdragepercentage of de pensioenuitkeringen worden aangepast om jaarlijks een evenwicht tussen de ontvangen bijdragen en de pensioenuitgaven te bereiken. In dit soort stelsel wordt het verschil gedekt door de begroting (met belastinggelden) indien het niet mogelijk is een evenwicht te bereiken.
Het notionele pensioenstelsel wordt zowel jaarlijks als om de vijf jaar beoordeeld alsof een echt fonds bestond; hierdoor kan de houdbaarheid op lange termijn van het stelsel verder worden gewaarborgd.
Het evenwicht van het pensioenstelsel wordt op gezette tijden gewaarborgd door middel van actualiseringen van de bijdragepercentages en indien nodig de pensioenleeftijd.
De pensioenregeling is gebaseerd op het beginsel van het actuariële evenwicht, waarbij de jaarlijkse personeelsbijdragen een derde van de in het desbetreffende jaar verworven rechten moeten dekken 4 , hetgeen overeenkomt met de toekomstige pensioenen die dezelfde personeelsleden zullen ontvangen na hun pensionering, plus (onder bepaalde voorwaarden) invaliditeitsuitkeringen en overlevings- en wezenpensioenen. Om deze berekening 5 mogelijk te maken, moeten de bijdragen tegen hun contante waarde worden geraamd (aan de hand van een disconteringsrentevoet). De berekening is derhalve een actuariële waardering.
Het pensioenbijdragepercentage is het mechanisme dat het evenwicht van het stelsel van jaar tot jaar garandeert. Het percentage wordt automatisch aangepast wanneer uit de actuariële raming uit hoofde van artikel 83 bis van het Statuut blijkt dat dit noodzakelijk is om de in een bepaald jaar verworven pensioenrechten volledig te dekken. Een personeelslid dat de pensioenbijdragen betaalt die met dit percentage zijn aangepast, verwerft dus pensioenrechten voor een bepaald jaar, die op grond van het beginsel van verworven rechten zijn beschermd.
In de afgelopen jaren heeft het Europees ambtenarenapparaat twee opeenvolgende diepgaande hervormingen ondergaan. De hervorming 2013 van het Statuut voorzag in een aantal maatregelen die de werking van de pensioenstelsel beïnvloeden en resulteerden in aanzienlijke besparingen:
-verhoging van de pensioenleeftijd (tot 66 jaar),
-verlaging van het pensioenopbouwpercentage (van 1,9% naar 1,8%),
-bevriezing gedurende twee jaar van alle bezoldigingen, pensioenen en toelagen in 2013 en 2014 en besluit met terugwerkende kracht om de aanpassingen van de bezoldigingen in 2011 en 2012 tot een minimum te beperken 6 . Als gevolg van de niet-toepassing van de methode voor de aanpassing van de bezoldigingen hield de koopkracht van de EU-ambtenaren tijdens deze jaren geen gelijke tred met die van de nationale ambtenaren,
-verminderde loopbaanontwikkeling voor het AD en AST-personeel door de toegang tot de hoogste graden te beperken,
-invoering van een lagere salarisschaal voor secretariaats- en kantoorfuncties, hetgeen resulteerde in een daadwerkelijke vermindering van hun bezoldiging met 13 tot 40%,
-verhoging van de arbeidstijd voor alle personeelsleden met 2,5 uur tot 40 uur per week, zonder enige financiële compensatie.
Daarnaast voorzag de hervorming 2013 van het Statuut in een aantal maatregelen die erop gericht waren de werking van het systeem te verbeteren:
-de geldende boekhoudnormen 7 en de optimale actuariële werkmethoden vereisen dat een periode van waarnemingen uit het verleden overeenkomstig de geraamde termijn voor verplichtingen uit hoofde van vergoedingen na uitdiensttreding wordt gebruikt voor de rentepercentages en de salaristoename om het evenwicht van pensioenregelingen te garanderen. In de lijn hiervan zijn de voortschrijdende gemiddelden voor waarnemingen van de rentepercentages van de pensioenregeling en de salaristoename met 30 jaar verlengd met een overgangsperiode van zeven jaar;
-als oplossing voor de moeilijkheden met de toepassing van de aanpassingsmethode in het verleden, werd voorzien in een methode die een automatische jaarlijkse actualisering van het pensioenbijdragepercentage mogelijk maakte. Met het oog hierop wordt het pensioenbijdragepercentage op gezette tijden geactualiseerd zonder tussenkomst van een rechtshandeling. De Commissie maakt vervolgens, binnen twee weken na de actualisering, het geactualiseerde percentage, ter informatie in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie bekend;
-in de hervorming 2013 van het Statuut werd de pensioenleeftijd vastgesteld als de tweede variabele voor het in evenwicht houden van de pensioenregeling, om aldus terdege rekening te kunnen houden met toekomstige demografische wijzigingen. De Commissie heeft met name als opdracht een vijfjaarlijkse evaluatie uit te voeren van de pensioenleeftijd, waarbij rekening moet worden gehouden met de ontwikkelingen die van invloed zijn op de levensverwachting van nationale ambtenaren en het personeel van de EU 8 . De Commissie zou in 2019 haar eerste rapport bij het Europees Parlement en de Raad moeten indienen.
4.Technische uitvoering van de regels om het evenwicht van de pensioenregeling te garanderen (2014-2018)
Eurostat is de autoriteit die belast is met de technische uitvoering van bijlage XII bij het Statuut. Bij de uitvoering van de actuariële ramingen van de pensioenregeling wordt Eurostat bijgestaan door een of meer gekwalificeerde onafhankelijke deskundigen. Methodologische vragen naar aanleiding van de toepassing van de bijlage worden door Eurostat in samenwerking met de nationale deskundigen van de lidstaten behandeld. Zij komen minstens één keer per jaar bijeen in een werkgroep (de werkgroep uit hoofde van artikel 83.)
In de periode 2014-2018 is de werkgroep uit hoofde van artikel 83 jaarlijks bijeengekomen zoals door het Statuut was vereist. In de werkgroep werden de door Eurostat opgestelde documenten over de te gebruiken methode besproken en gevalideerd.
Eurostat wisselt ook relevante informatie over actuariële kwesties uit met internationale organisaties zoals de ISRP (International Service for Remunerations and Pensions of the Coordinated Organisations (Internationale dienst voor bezoldigingen en pensioenen van de gecoördineerde organisaties), waaronder de OESO, NAVO, ESA, de Raad van Europa en andere organisaties); de Europese Centrale Bank, de Europese Investeringsbank, het Europees Investeringsfonds, het Europees Octrooibureau en Eurocontrol.
Overeenkomstig artikel 13, lid 2, van bijlage XII bij het Statuut wordt Eurostat bijgestaan door een gekwalificeerde onafhankelijke deskundige met betrekking tot de methodologische uitvoering en de definitie en berekening van de desbetreffende actuariële veronderstellingen.
Op basis van de resultaten van de openbare aanbestedingsprocedure werd Eurostat bijgestaan door:
·EY Actuaires Conseils voor de ramingen van de pensioenregeling voor de periode 2014 tot 2016;
·het consortium van Agilis S.A. and Prudential Ltd. voor de ramingen van de pensioenregeling in 2017 en 2018.
Beide actuarissen beoordeelden en valideerden de gebruikte methode, berekeningen en rapporten met de betrekking tot de ramingen van de pensioenregeling. Met deze externe deskundigen zijn in het bijzonder afspraken gemaakt over de inputgegevens voor de berekeningen, zoals de populatie van de pensioenregeling en actuariële veronderstellingen.
In de door Eurostat ingediende eindrapporten over de ramingen zijn de aanbevelingen van deze actuarissen opgenomen.
De actuarissen voeren onafhankelijke parallelle berekeningen uit van het pensioenbijdragepercentage en brengen een actuarieel advies uit, in de vorm van een 'goedkeurend oordeel' of een 'oordeel met voorbehoud' (dit laatste is het geval wanneer de resultaten van de actuarissen met meer dan de getolereerde materialiteitsdrempel van 3% afwijken van de resultaten van Eurostat).
Voor alle rapporten over de ramingen van de pensioenregeling die tussen 2014 en 2018 zijn afgegeven, hebben de actuarissen een goedkeurend oordeel uitgebracht.
Dit zijn waarden die grotendeels verband houden met de toepassing van het Statuut, met inbegrip van de regels inzake de berekening van pensioenuitkeringen.
Sommige van deze parameters kunnen veranderen volgens bepaalde voorwaarden die verband houden met de individuele situatie van elke ambtenaar 9 , b.v.:
-het jaarlijkse opbouwpercentage bedraagt 1,8% voor de personeelsleden die na 1 januari 2014 in dienst zijn getreden, 1,9% voor personeelsleden die tussen 1 mei 2004 en 31 december 2013 in dienst zijn getreden en 2% voor personeelsleden die tot en met 30 april 2004 in dienst zijn getreden;
-de 'normale' pensioenleeftijd waarop personeelsleden met pensioen kunnen gaan zonder vermindering van pensioenrechten, ligt tussen 60 en 66 jaar;
-er wordt voorzien in compensaties voor personeelsleden die in dienst blijven na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd (Barcelona-incentive), terwijl boetes gelden bij vervroegde pensionering vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
In tabel 1 is de lijst opgenomen met de belangrijkste statutaire parameters die zijn gebruikt in de laatste pensioenraming in 2018.
Parameter | Waarde |
Rechtsbron | Statuut in werking met ingang van 1.1.2014 |
Referentiedatum voor de populatie (bijlage XII artikel 1) | 31.12.2017 |
Maximale officiële pensioenleeftijd (Statuut artikel 52) | 65 (automatisch - ambtenaren in dienst vóór 1.1.2014), 66 (automatisch nieuwe ambtenaren) of 67 (op eigen verzoek van de ambtenaar) of tot 70 (uitzonderlijk) |
Normale pensioenleeftijd (Statuut artikel 52 en bijlage XIII artikel 22) | 60 tot 66 afhankelijk van het aantal dienstjaren, leeftijd en datum indiensttreding |
Minimale pensioenleeftijd (Statuut 52, onder b),bijlage VIII artikel 9 en bijlage XIII artikel 23) | 58 |
Personeelscategorie en rang voor het minimum voor levensonderhoud (bijlage VIII artikel 6) | eerste salaristrap van rang 1 |
Maximaal ouderdomspensioen (Statuut artikel 77) | 70% van het basissalaris op de pensioendatum |
Jaarlijks opbouwpercentage (artikel 77 van het Statuut en artikel 21 van bijlage XIII) | 1,8% (ambtenaren in dienst vanaf 1.1.2014), 1,9% (ambtenaren in dienst vanaf 1.05.2004), of 2% (ambtenaren in dienst vóór 1.5.2004) van het basissalaris |
Extra rechten voor ambtenaren in dienst na de normale pensioenleeftijd (bijlage VIII artikel 5 en bijlage XIII artikel 22) | 1,5% (nieuwe ambtenaren) of 2,5% van het basissalaris, of 5% van het bedrag van de pensioenrechten die op 60 jaar waren verworven, afhankelijk van de datum van indiensttreding, het aantal dienstjaren op 1.5.2004 en de leeftijd op 1.5.2004 van de ambtenaar |
Minimaal ouderdomspensioen (Statuut artikel 77) | 4% van het minimum voor levensonderhoud per dienstjaar |
Invaliditeitsuitkering (Statuut artikel 78) | 70% van het basissalaris |
Minimum invaliditeitsuitkering (Statuut artikel 78) | 100% van het minimum voor levensonderhoud |
Overlevingspensioen (Statuut artikel 79 en bijlage VIII artikel 18) | 60% van het ouderdomspensioen |
Minimum overlevingspensioen (Statuut artikel 79 en bijlage VIII artikel 18) | 35% van het laatste basissalaris |
Overlevingspensioen (Statuut artikel 79 en bijlage VIII artikel 17) | 60% van het ouderdomspensioen dat aan de ambtenaar zou zijn toegekend |
Minimaal overlevingspensioen (Statuut artikel 79) | 35% van het laatste basissalaris of minimum voor levensonderhoud |
Dit zijn waarden die moeten worden geraamd overeenkomstig de bepalingen van het Statuut en de beste algemeen aanvaarde actuariële praktijken.
De waarden van deze actuariële veronderstellingen werden geraamd overeenkomstig algemene actuariële praktijken. Hierover is overeenstemming bereikt met nationale deskundigen van de desbetreffende diensten van de lidstaten op de bijeenkomsten van de werkgroep uit hoofde van artikel 83.
Overeenkomstig de bepalingen van bijlage XII bij het Statuut en de door de werkgroep genomen besluiten worden sommige van deze veronderstellingen (bv. de sterftetafel) alleen geactualiseerd naar aanleiding van de vijfjaarlijkse raming van de regeling, terwijl andere veronderstellingen jaarlijks worden geactualiseerd. De meest recente vijfjaarlijkse raming vond plaats in 2018.
Hierna volgen de belangrijkste demografische actuariële veronderstellingen:
-de mortaliteitstafels: de door Eurostat ontwikkelde mortaliteitstabel (EULT) 2018 is een prospectieve tafel waarin een tendens van levensverwachtingen over een termijn van 20 jaar is opgenomen (dezelfde duur als de looptijd van de pensioenregeling) gebaseerd op de ontwikkeling van de mortaliteit van de populatie van de pensioenregeling. De EULT 2018 is dus een mortaliteitstabel op basis van een populatie die volkomen relevant is voor de pensioenregeling;
Tabel 2 is een uittreksel van de EULT.
-de invaliditeitstafels zijn ontwikkeld door Eurostat op basis van observaties uit het verleden;
-de veronderstelde pensioenleeftijd; overeenkomstig artikel 4, lid 3, van bijlage XII bij het Statuut wordt verondersteld dat pensioneringen zullen plaatsvinden volgens een vast gemiddeld percentage dat varieert volgens de datum van indiensttreding van elk personeelslid;
-de kans dat de ambtenaar gehuwd is op pensioenleeftijd;
-de coëfficiënten voor wezen en gewezen echtgenoten, enz.
In tabel 3 is de lijst opgenomen met demografische veronderstellingen die zijn gebruikt in de actuariële raming in 2018.
Demografische veronderstellingen | 31/12/2017 |
Mortaliteitstabel (gezonde personeelsleden) | 2018 EULT |
Mortaliteitstabel (gehandicapte personeelsleden) | 2018 EULT + 3 jaar |
Tafel Invaliditeit | Tafel Invaliditeit 2018 |
Burgerlijke staat | Burgerlijke staat |
Kans dat de ambtenaar gehuwd is op pensioenleeftijd, voor mannen | 82% |
Kans dat de ambtenaar gehuwd is op pensioenleeftijd, voor vrouwen | 52% |
Gemiddeld leeftijdsverschil tussen een ambtenaar en zijn/haar partner | 1 jaar |
Veronderstelde pensioenleeftijd | 63 tot en met 66 |
Verloop | 2018 Verloop |
Overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van bijlage XII bij het Statuut worden het reële disconteringspercentage ("RDR", rentepercentage van de lange-termijnoverheidsschulden van de lidstaten) en de totale salaristoelage ("GSG, het percentage van de jaarlijkse wijziging in de salarisschaal) berekend als het voortschrijdend gemiddelde van de overeenkomstige percentages voor de voorbije 30 jaar. Tot 2020 wordt overeenkomstig artikel 11 bis van bijlage XII het voortschrijdend gemiddelde berekend op basis van een specifieke periode.
In 2018 zijn het RDR en het GSG berekend als het gemiddelde van de desbetreffende percentages voor de voorbije 24 jaren van 1994 tot 2017: als gevolg van de actualisering 2018 bedroegen de waarden van het RDR en het GSG respectievelijk 2,9% en – 0,1%.
Een andere belangrijke economische veronderstelling is de ISP tafel (individuele salaristoename) die verwijst naar de salaristoename als afspiegeling van de loopbaanontwikkeling van EU-ambtenaren (d.w.z. bevorderingen en salaristrappen). Met de inwerkingtreding van het nieuwe Statuut op 1 januari 2014 is de loopbaanontwikkeling van EU-ambtenaren veranderd en is de band tussen rang en functie versterkt; toegang to de hoogste rangen in de functiegroepen AD en AST is nu beperkt en kan slechts onder bepaalde voorwaarden worden verkregen. Voorts is de functiegroep AST/SC ingevoerd.
In tabel 4 is de lijst opgenomen met economische en financiële veronderstellingen die zijn gebruikt in de meest recente pensioenraming in 2018
Tabel 4 - Economische en financiële veronderstellingen die zijn gebruikt in de actuariële raming in 2018
Financiële veronderstellingen | 31/12/2017 |
Salaristabel | Van kracht sedert 1.7.2017 |
Looptijd | 20 jaar |
Nominale disconteringspercentage (NDP) | 4,8% |
Inflatiepercentage | 1,8% |
Reële disconteringspercentage (RDP) | 2,9% |
Algemene salaristoename (GSG) | -0,1% |
Algemene herwaardering van de pensioenen (GPR) (gelijk aan algemene salaristoename (GSG)) | -0.1% |
Individuele salaristoename (ISP) | 2018 ISP Tabel |
Coëfficiënt voor wezenpensioen en pensioen van gewezen echtgenoot/echtgenote | 13% |
Aanpassingscoëfficiënten (art. 3, lid5, van bijlage XI en art. 20 van bijlage XIII) | 0,0% |
Om het evenwicht van de pensioenregeling te garanderen is in de periode 2014-2018 het pensioenbijdragepercentage berekend als een derde van de verhouding tussen de totale pensioenkosten en de totale jaarlijkse basissalarissen, overeenkomstig artikel 83, lid 2 van het Statuut.
Tabel 5 bevat de resultaten van elke raming die sedert 2014 is uitgevoerd.
Pensioenramingen | |||||
2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | |
Rubrieken | Referentiedatum | ||||
31-12-2013 | 31-12-2014 | 31-12-2015 | 31-12-2016 | 31-12-2017 | |
Financieringskosten voor pensionering | 28,3% | 28,2% | 27,2% | 27,1% | 27,4% |
Financieringskosten voor invaliditeit | 1,3% | 1,3% | 1,3% | 1,3% | 1,7% |
Financieringskosten voor overlijden | 0,9% | 0,9% | 1,0% | 0,9% | 0,9% |
Verhouding financieringskosten / basissalaris | 30,4% | 30,5% | 29,5% | 29,3% | 30,0% |
Bijdragepercentage ambtenaren (1/3 van de totale kosten) | 10,1% | 10,2% | 9,8% | 9,8% | 10,0% |
Toegepast bijdragepercentage ambtenaren | 10,1% | 10,1% | 9,80% | 9,80% | 10,0% |
Uit de actuariële raming 2018 van de pensioenregeling blijkt dat om het evenwicht van deze pensioenregeling te garanderen, het bijdragepercentage dat nodig is om een derde van de verschuldigde uitkeringen te financieren, neerkomt op 10,0% van het basissalaris (of van de invaliditeitsuitkering).
Het hierboven vermelde berekende bijdragepercentage (10%) is een derde van de verhouding tussen de totale pensioenkosten (1 424,8 miljoen EUR) en de totale jaarlijkse basissalarissen (4 749,2 miljoen EUR). Dit percentage is hoger (+0,2%) dan het in 2017 berekende percentage (9,8%).
Overeenkomstig artikel 83 bis, lid 3, van het Statuut wordt het in artikel 83, lid 2, bedoelde referentiecijfer geactualiseerd. De Commissie maakt de aldus tot stand gekomen geactualiseerde bijdrage (10,0%) binnen twee weken na de actualisering ter informatie in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.
De actualisering wordt tegelijk met de in artikel 65 van het Statuut bedoelde jaarlijkse actualisering van de bezoldigingen van kracht, dus met terugwerkende kracht op 1 juli 2018.
Zoals uiteengezet in deel 2.3 van dit rapport, is de pensioenregeling in evenwicht indien de jaarlijkse bijdragen die door het EU-personeel worden betaald, een derde van de in het desbetreffende jaar verworven rechten dekken, hetgeen overeenkomstig het Statuut met betrekking tot het ouderdomspensioen neerkomt op 1,8%, 1,9% of 2% van het laatste basissalaris vóór de pensionering. Aangezien het pensioenbijdragepercentage wordt berekend zodat de pensioenregeling in evenwicht is, is de pensioenregeling daadwerkelijk in evenwicht wanneer het berekende percentage wordt toegepast.
Tijdens de referentieperiode van dit rapport is het pensioenbijdragepercentage op basis van het door Eurostat berekende bijdragepercentage geactualiseerd waarbij rekening is gehouden met de specifieke bepalingen van het Statuut:
-artikel 2, lid 1, van bijlage XII bij het Statuut (een actualisering mag niet leiden tot een bijdrage die meer dan één procentpunt hoger of lager is dan het percentage van het voorafgaande jaar );
-artikel 2, lid 2, van bijlage XII bij het Statuut (het verschil tussen de actualisering van de bijdrage die het gevolg zou zijn geweest van de actuariële berekening en de actualisering ten gevolge van het in de laatste zin van lid 1 bedoelde verschil wordt niet gecompenseerd noch, dientengevolge, in latere actuariële berekeningen verwerkt);
-artikel 83 bis, lid 4, van het Statuut (naar aanleiding van de jaarlijkse actualisering van de vijfjaarlijkse actuariële raming, wordt het bijdragepercentage slechts geactualiseerd wanneer blijkt dat het geldende bijdragepercentage met 0,25 procentpunt of meer afwijkt van het bijdragepercentage dat nodig is om het actuariële evenwicht te garanderen. Deze limiet is niet van toepassing bij een vijfjaarlijkse raming zoals de raming 2018).
Grafiek 1 geeft een samenvatting van de berekende en toegepaste pensioenbijdragepercentages.
Grafiek 1 - Samenvatting van de berekende en toegepaste pensioenbijdragepercentages
Uit de grafiek blijkt dat het toegepaste pensioenbijdragepercentage zeer dicht bij het door Eurostat berekende percentage lag. Geringe verschillen tussen de percentages als gevolg van de toepassing van de bovenvermelde bepalingen van het Statuut kunnen positief of negatief zijn; op lange termijn zouden deze verschillen elkaar moeten opheffen.
Derhalve heeft de methode voldaan aan haar specifieke doelstelling om te garanderen dat de door het personeel betaalde pensioenbijdrage aan de begroting één derde van de kosten van de pensioenregeling dekt, zoals bepaald in artikel 1, lid 1, van bijlage XII bij het Statuut, en dat het actuarieel evenwicht in de pensioenregeling is gewaarborgd.
Inhoudsopgave
- Gevolgen voor de begroting
- Brussel, 14.12.2018
- TUSSENTIJDS VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
- 2.Basiskenmerken van de pensioenregeling
- 2.1.Rechtsgrondslag van de pensioenregeling
- 2.2.Principe van een notioneel (virtueel) fonds
- 2.3.Principe van actuarieel evenwicht
- 3.De hervorming 2013 van het Statuut
- 4.Technische uitvoering van de regels om het evenwicht van de pensioenregeling te garanderen (2014-2018)
- 4.1.Activiteiten van de werkgroep uit hoofde van artikel 83 in de periode 2014-2018
- 4.2.Ramingen door de gekwalificeerde onafhankelijke deskundige
- 5.Parameters en actuariële veronderstellingen
- 5.1.Statutaire parameters
- Tabel 1 - Belangrijkste statutaire parameters die zijn gebruikt in de actuariële raming in 2018
- 5.2.Actuariële veronderstellingen
- 5.3.Demografische veronderstellingen
- Tabel 3 - Demografische veronderstellingen die zijn gebruikt in de actuariële raming in 2018
- 5.4.Financiële en economische veronderstellingen
- In tabel 4 is de lijst opgenomen met economische en financiële veronderstellingen die zijn gebruikt in de meest recente pensioenraming in 2018
- 6.Resultaten: evolutie van het pensioenbijdragepercentage
- 6.1.Pensioenramingen tussen 2014 en 2018
- Tabel 5 - Pensioenbijdrage per jaar tussen 2014 en 2018
- 6.2.Resultaten van de laatste pensioenraming
- 7.Evenwicht van de pensioenregeling
- VAN DE PENSIOENREGELING
- 9.Conclusies