Toelichting bij COM(2019)307 - Standpunt EU ten aanzien van de goedkeuring van modellen voor beroepskwalificaties in de binnenvaart

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft een besluit waarbij het standpunt wordt vastgesteld dat namens de Unie moet worden ingenomen op de vergadering van het Europees Comité voor de opstelling van standaarden voor de binnenvaart (Cesni) op 15 oktober 2019 en op een volgende plenaire vergadering van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) ten aanzien van de goedkeuring van standaarden voor modellen voor beroepskwalificaties in de binnenvaart.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De herziene Rijnvaartakte

In de herziene Rijnvaartakte van 17 oktober 1868 is het rechtskader vastgesteld voor het gebruik van de Rijn als binnenvaartwater en zijn de bevoegdheden van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart bepaald. De versie van de akte die momenteel van toepassing is, is het www.ccr-zkr.org/11020200-en">Verdrag van 20 november 1963 , dat op 14 april 1967 in werking is getreden.

Momenteel zijn vier EU-lidstaten (België, Frankrijk, Duitsland en Nederland) en Zwitserland partij bij de herziene Rijnvaartakte. De Unie is geen partij bij deze akte.

2.2.CCR en Cesni

De CCR is een internationale organisatie; haar opdracht is de uitvoering van initiatieven die de vrijheid van de scheepvaart op de Rijn waarborgen en de bevordering van de scheepvaart op de Rijn. Tweemaal per jaar worden plenaire vergaderingen gehouden, die worden bijgewoond door vertegenwoordigers van de lidstaten van de CCR. De plenaire vergadering is het besluitvormend orgaan van de CCR en stelt de resoluties van de Centrale Commissie vast. Elk land heeft één stem. Besluiten worden unaniem genomen. Resoluties zijn wettelijk bindend. De EU is geen lid van de CCR.

In 2015 heeft de CCR een resolutie vastgesteld tot oprichting van een Europees Comité voor de opstelling van gemeenschappelijke standaarden voor de binnenvaart (Comité Européen pour l’Élaboration de Standards dans le Domaine de Navigation Intérieure – Cesni). De werkzaamheden omvatten: i) de vaststelling van verschillende technische standaarden, met name voor vaartuigen, informatietechnologie en bemanning, ii) de eenvormige interpretatie van die standaarden en van de overeenkomstige procedures, en iii) overleg over de veiligheid van de scheepvaart, de bescherming van het milieu en andere scheepvaartdomeinen.

Het Cesni bestaat uit deskundigen die de lidstaten van de CCR en de EU vertegenwoordigen. Elke lidstaat die in het Cesni vertegenwoordigd is, heeft één stem. De EU is geen lid van het Cesni maar kan samen met internationale organisaties waarvan de opdracht betrekking heeft op de domeinen van het Cesni, deelnemen aan de werkzaamheden van het Cesni, zij het zonder stemrecht.

2.3.De door het Cesni en de CCR vast te stellen standaarden

Op de volgende vergadering, die is gepland op 15 oktober 2019, is het Cesni voornemens standaarden goed te keuren voor de modellen die worden gebruikt voor beroepskwalificaties in de binnenvaart ("de beoogde handeling").

Het gaat om de volgende modellen:

·modellen voor het kwalificatiecertificaat voor schipper, voor deskundige op het gebied van vloeibaar aardgas (LNG) en voor deskundige voor de passagiersvaart (cesni(19)_17);

·een model voor het dienstboekje (cesni(19)_15);

·een model voor het vaartijdenboek (cesni(19)_14);

·een model voor het dienstboekje gecombineerd met kwalificatiecertificaten (cesni(19)_16);

·een model voor het praktijkdiploma (cesni(19)_13).

Op de vergadering van 11 april 2019 heeft het Cesni unaniem besloten om de goedkeuring van deze standaarden op te nemen in de agenda van de vergadering van 15 oktober 2019. Naar verwachting zullen vóór die vergadering alleen kleine wijzigingen in de ontwerpstandaarden worden aangebracht, waaronder de eventuele consolidatie van documenten en hun referenties.

Vanaf 17 januari 2022 (uiterste datum voor de omzetting van Richtlijn (EU) 2017/2397) zal ook in het personeelsstatuut voor de Rijnvaart naar de Cesni-standaarden worden verwezen. Het regelgevingskader van de CCR voor beroepskwalificaties die onder die richtlijn vallen, moeten vanaf dan volledig in overeenstemming met de Cesni-standaarden zijn, zodat Rijnvaartcertificaten op alle binnenwateren van de EU worden erkend.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

In Richtlijn (EU) 2017/2397 1 zijn de voorwaarden en procedures vastgesteld voor de certificering van de kwalificaties van personen die betrokken zijn bij het bedienen van een vaartuig dat de binnenwateren in de Unie bevaart, alsmede voor de erkenning van die kwalificaties in de lidstaten. Om te waarborgen dat deze bepalingen op eenvormige wijze worden ingevoerd, worden bij artikel 11, lid 3, artikel 18, lid 3, en artikel 22, lid 4, van Richtlijn (EU) 2017/2397 aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden toegekend met betrekking tot de goedkeuring van modellen voor de afgifte van kwalificatiecertificaten van de Unie, praktijkexamens, dienstboekjes en vaartijdenboeken. De Cesni-standaarden voor de goedkeuring van modellen voor beroepskwalificaties in de binnenvaart moeten in de EU-wetgeving worden opgenomen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2017/2397. De beoogde handeling kan derhalve gevolgen hebben voor de gemeenschappelijke regels van het Unierecht of de strekking daarvan wijzigen, en dus heeft de Unie de exclusieve externe bevoegdheid krachtens het laatste zinsdeel van artikel 3, lid 2, VWEU.

Derhalve moet het standpunt van de Unie worden vastgesteld om te waarborgen dat bij de goedkeuring van de standaarden voor modellen voor beroepskwalificaties in de binnenvaart, op passende wijze rekening wordt gehouden met de belangen van de EU.

De ontwerpstandaarden voor beroepskwalificaties zijn opgesteld door deskundigen van de werkgroep CESNI/QP in het kader van het Cesni-werkprogramma voor de periode 2016-2018.

De Cesni-deskundigen hebben de volgende technische vergaderingen gehouden om de modellen op te stellen:

·de vergaderingen van Cesni-deskundigen op 1 februari 2018, op 23 en 24 mei 2018, op 4 september 2018, op 6 november 2018 en op 19 februari 2019;

·vergadering van het Cesni-comité op 11 april 2019.

De deskundigengroep van de Commissie inzake sociale kwesties in de binnenvaart is tijdens de vergaderingen van 7 september 2017, 21 september 2018 en 8 februari 2019 ingelicht over de vorderingen van het Cesni

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

1.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van de 'standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst'.

Artikel 218, lid 9, VWEU is van toepassing ongeacht of de Unie lid is van het betrokken lichaam of partij is bij de betrokken overeenkomst 2 .

Het begrip 'handelingen met rechtsgevolgen' omvat ook handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een "beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt" 3 .

2.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De CCR is een lichaam dat krachtens een overeenkomst is opgericht, namelijk de herziene Rijnvaartakte. Het Cesni is een lichaam dat is opgericht door de CCR.

De door het Cesni en de CCR vast te stellen handelingen zijn handelingen met rechtsgevolgen. De beoogde handelingen kunnen een beslissende invloed hebben op de inhoud van de EU-regelgeving, te weten: Richtlijn (EU) 2017/2397 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in de binnenvaart en tot intrekking van de Richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG van de Raad.

Dit komt omdat de Commissie uiterlijk 17 januari 2020 uitvoeringshandelingen moet vaststellen waarnaar in de volgende artikelen wordt verwezen:

·artikel 11, lid 3, betreffende modellen voor kwalificatiecertificaten van de Unie en voor enkelvoudige documenten waarin kwalificatiecertificaten van de Unie en dienstboekjes worden gecombineerd;

·artikel 18, lid 3, betreffende modellen voor praktijkdiploma's;

·artikel 22, lid 4, betreffende modellen voor dienstboekjes en vaartijdenboeken.

In overweging 40 van Richtlijn (EU) 2017/2397 wordt uitgelegd dat Cesni-normen de harmonisering van de wetgeving op het gebied van beroepskwalificaties in de binnenvaart in Europa zouden vergemakkelijken. In artikel 34 van de richtlijn is bepaald dat de bovengenoemde uitvoeringshandelingen moeten verwijzen naar de door het Cesni vastgestelde normen als:

a) die normen beschikbaar en actueel zijn;

b) die normen beantwoorden aan in de bijlagen van de richtlijn vastgestelde toepasselijke vereisten;

c) de belangen van de Unie niet in het gedrang worden gebracht door wijzigingen in het besluitvormingsproces van het Cesni.

De Commissie neemt de volledige tekst van de standaarden op in de uitvoeringshandelingen.

De beoogde handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het verdrag.

Derhalve is de procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

3.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

4.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De hoofddoelstelling en de inhoud van de beoogde handelingen hebben betrekking op het gemeenschappelijk vervoersbeleid.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 91, lid 1.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 91, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.