Toelichting bij COM(2022)665 - Beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de EU voor steun aan zeven lidstaten nav natuurrampen in deze landen in de loop van 2021 - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2022)665 - Beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de EU voor steun aan zeven lidstaten nav natuurrampen in ... |
---|---|
bron | COM(2022)665 |
datum | 14-10-2022 |
Dit besluit heeft betrekking op de beschikbaarstelling, in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 2012/2002 1 van de Raad (hierna “de verordening” genoemd), van een bedrag van 718 482 761 EUR uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (hierna “het SFEU” genoemd) voor het verlenen van steun aan Duitsland, België, Nederland, Oostenrijk, Luxemburg, Spanje en Griekenland naar aanleiding van rampen die zich in 2021 in die landen hebben voorgedaan.
Deze beschikbaarstelling gaat vergezeld van Besluit nr. 20/2022, waarin wordt voorgesteld een bedrag van 668 482 761 EUR van de reservelijn van de reserve voor solidariteit en noodhulp (hierna de “SEAR” genoemd) naar de exploitatiebegrotingslijn van het SFEU over te dragen, in de vorm van zowel vastleggingen als betalingen. In aanvulling op de overgedragen kredieten uit de reservelijn van de SEAR zal deze beschikbaarstelling worden gefinancierd door gebruik te maken van het bedrag van 50 000 000 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten dat reeds overeenkomstig artikel 4 bis, lid 4, van de SFEU-verordening in de algemene begroting 2022 ter dekking van voorschotten is opgenomen. De reeds aan Spanje en Griekenland betaalde voorschotten van in totaal 6 288 171 EUR zullen in mindering worden gebracht vóór betaling van het saldo.
2. Informatie en voorwaarden
2.1Duitsland — grote ramp: overstromingen
Tussen 12 en 15 juli 2021 trok een met de naam “Bernd” aangeduid lagedruksysteem langzaam over de zuidwestelijke delen van Duitsland, met zware, langdurige regens tot gevolg. In de Duitse regio’s Noordrijn-Westfalen en Rijnland-Palts viel in 24 uur meer dan 150 mm neerslag. De uitzonderlijke regens leidden tot grootschalige overstromingen van verschillende kleine en middelgrote rivieren en veroorzaakten stortvloeden en modderstromen met rampzalige gevolgen. In Duitsland hebben de overstromingen tot verwoestingen in tientallen plaatsen en dorpen geleid, grote vernielingen van openbare en particuliere infrastructuur veroorzaakt en bedrijven schade toegebracht. Daarnaast kwamen 196 mensen om het leven.
Hierop heeft Duitsland financiële steun uit het SFEU aangevraagd.
Op 1 oktober 2021 heeft Duitsland een aanvraag ingediend voor een financiële bijdrage uit het SFEU ter financiering van nood- en herstelacties na de overstromingen in juli 2021.
Duitsland heeft de aanvraag voor een bijdrage uit het SFEU ingediend binnen de termijn van twaalf weken na de eerste schade die door de ramp op 13 juli 2021 werd veroorzaakt. De aanvraag bevat alle informatie die door artikel 4 van de verordening wordt voorgeschreven.
De ramp heeft een natuurlijke oorzaak en valt derhalve onder het toepassingsgebied van het SFEU.
De Duitse autoriteiten ramen de totale directe schade veroorzaakt door de ramp op 29,21 miljard EUR. Dit bedrag vertegenwoordigt 0,82 % van het Duitse bruto nationaal inkomen (bni), en overschrijdt de drempel voor “grote rampen” van 3 656,983 miljoen EUR (3 miljard EUR in prijzen van 2011). Derhalve kan de ramp worden aangemerkt als een “grote natuurramp” in de zin van artikel 2, lid 2, van de verordening.
De totale directe schade vormt de basis voor de berekening van de financiële bijdrage uit het SFEU. De financiële bijdrage mag enkel worden gebruikt voor noodacties inzake eerste levensbehoeften en herstel als bedoeld in artikel 3 van de verordening.
Duitsland heeft niet verzocht om betaling van een voorschot overeenkomstig artikel 4 bis van de verordening.
Vanaf 12 juli 2021 heeft zware regenval van een ongekende schaal grote delen van het zuiden van Noordrijn-Westfalen getroffen. Sommige gebieden werden 60 uur aan regen blootgesteld. Als gevolg daarvan werden, aanvankelijk, plaatselijk kleine waterlopen en stortvloeden waargenomen. Door de aanhoudende neerslag traden ook middelgrote en grotere rivieren zoals de Ahr, Emscher, Erft, Kyll, Lippe, Prüm, Ruhr, Rur, Sieg en Wupper buiten hun oevers. Dit heeft geleid tot een omvangrijke overstromingssituatie van gebieden in de Eifel (Rheinland-Pfalz), door het Rheinland en van het Ruhrgebiet tot Südwestfalen (Nordrhein-Westfalen). Nadat het lagedruksysteem Nordrhein-Westfalen en Rheinland-Pfalz had verlaten, werden ook het Osterzgebirge, Lausitz en het Berchtesgadener Land getroffen. Ook hier vond hevige regenval plaats, die tot regionale overstromingen leidde. Overstromingen hebben geleid tot talrijke wegafsluitingen, verstoringen van de energievoorziening, het openbaar vervoer en het spoorvervoer, alsook een aantal verstoringen in de telecommunicatiesector. De meeste scholen in de getroffen gebieden werden gesloten. Dijksystemen werden ernstig beschadigd. De levering van energie en drinkwater in de getroffen gebieden werd tijdelijk onderbroken. De storm en overstromingen vernielden of beschadigden openbare infrastructuur, openbare gebouwen en bedrijven. De noodmaatregelen die door de autoriteiten werden ondernomen, bestonden uit het waarschuwen en evacueren van de bevolking, het redden van mensen en het zoeken naar vermiste personen. Verder werd de bevolking in de eerste dagen van de overstromingen ook voorzien van drinkwater, voedsel, hygiëneproducten, kleding en verbruiksgoederen.
Duitsland heeft de kosten voor activiteiten die volgens artikel 3, lid 2, van de verordening subsidiabel zijn, op 4,89 miljard EUR geraamd. Het heeft ook een uitsplitsing naar soort activiteiten verschaft. Het grootste deel van de kosten van de noodacties (meer dan 3,9 miljard EUR) betreft het herstel van de werking van infrastructuur en installaties, met name op het gebied van vervoer en telecommunicatie. Het op één na grootste deel van de kosten heeft betrekking op de reiniging van de geteisterde gebieden en bedraagt 764,9 miljoen EUR.
Richtlijn 2007/60/EG 2 is in Duitsland volledig in de wet op het waterbeheer (Wasserhaushaltsgesetz) opgenomen. De uitvoering van de wet wordt bewaakt op het niveau van de Bondsstaten.
Op het moment dat de aanvraag werd ingediend, liepen tegen Duitsland geen inbreukprocedures op het vlak van de Uniewetgeving in verband met de aard van de ramp.
De Duitse autoriteiten hebben niet aangegeven dat de subsidiabele kosten door verzekeringen werden gedekt.
2.2België — grote ramp: overstromingen
Tussen 12 en 15 juli 2021 trok een met de naam “Bernd” aangeduid lagedruksysteem langzaam over België en vielen in België zware regens waardoor stortvloeden, overstromingen van rivieren en grondwateroverstromingen, in combinatie met modderstromen en afvalstromen optraden. Daarop volgden op 24 en 25 juli 2021 nog meer stortvloeden en modderstromen. Als gevolg van de zware overstromingen kwamen 42 mensen om het leven. De ramp veroorzaakte enorme verwoesting van openbare en particuliere infrastructuur, schade aan bedrijven alsook schade aan honderdduizenden huishoudens.
Hierop heeft België financiële steun uit het SFEU aangevraagd.
Op 1 oktober 2021 heeft België een aanvraag ingediend voor een financiële bijdrage uit het SFEU ter financiering van nood- en herstelacties na de overstromingen in juli 2021. Op verzoek van de Commissie heeft België op 7 april 2022 als aanvulling op de aanvraag aanvullende informatie over de overstromingsgebeurtenissen van 24-25 juli 2021 verstrekt.
België heeft de aanvraag voor een bijdrage uit het SFEU ingediend binnen de termijn van twaalf weken na de eerste schade die door de ramp op 13 juli 2021 werd veroorzaakt. De aanvraag bevat alle informatie die door artikel 4 van de verordening wordt voorgeschreven.
De ramp heeft een natuurlijke oorzaak en valt derhalve onder het toepassingsgebied van het SFEU.
De Belgische autoriteiten ramen de totale directe schade veroorzaakt door de ramp op 5,56 miljard EUR. Dit bedrag vertegenwoordigt 1,15 % van het Belgische bruto nationaal inkomen (bni), en overschrijdt de drempel voor “grote rampen” van 2 892,814 miljoen EUR; derhalve kan de ramp worden aangemerkt als een “grote natuurramp” in de zin van artikel 2, lid 2, van de verordening.
De totale directe schade vormt de basis voor de berekening van de financiële bijdrage uit het SFEU. De financiële bijdrage mag enkel worden gebruikt voor noodacties inzake eerste levensbehoeften en herstel als bedoeld in artikel 3 van de verordening.
België heeft niet verzocht om betaling van een voorschot overeenkomstig artikel 4 bis van de verordening.
Tussen 12 en 15 juli 2021 vielen zware regens in België en werden in het oosten van het land recordniveaus aan neerslag gemeten, met in Jalhay 271,5 millimeter regen in 48 uur en in Spa 217 mm in 48 uur. In grote delen van de Belgische provincie Luxemburg viel over een periode van 48 uur tussen 150 mm en 200 mm regen. Op 14 juli werden in de provincies Luik, Namen en Luxemburg de provinciale nood- en interventieplannen geactiveerd. Vooral de gebieden aan de oevers van de rivier de Maas en haar zijrivieren werden zwaar getroffen, en meerdere rivieren (Lesse, Vesder, Berwijn, Ourthe) traden buiten hun oevers waardoor de omliggende gebieden overstroomden. In de avond van 24 juli 2021 veroorzaakten zware stormen verdere stortvloeden en modderstromen, voornamelijk in de provincies Namen en Waals Brabant. Deze keer werden de steden Namen, Dinant en Walhain zwaar getroffen. In de aanvraag is aangegeven dat alle getroffen gemeenten eerder door de overstromingen van 13-17 juli waren getroffen, hetgeen de gebeurtenissen op 24-25 juli nog verergerde. In de praktijk en in het veld is het, gezien de omvang van de schade en de korte tijdspanne tussen beide overstromingen, onmogelijk onderscheid te maken tussen de door de eerste golf van overstromingen veroorzaakte schade en de door de tweede overstromingen veroorzaakte schade.
Van de 262 Waalse gemeenten werden er 209 door de overstromingen getroffen, wat resulteerde in 578 miljoen vierkante meter beschadigde wegen over een totale lengte van 96,4 km, 1 342 kilometer beschadigde rivieroevers en dijken, 220 beschadigde bruggen en 9 673 hectare overstroomde gebieden (d.w.z. het equivalent van ongeveer 13 548 voetbalvelden). 23 920 gebouwen leden overstromingsschade, waarvan er 357 onherstelbaar beschadigd werden. Dit betrof 58 overheidsgebouwen, 185 sportfaciliteiten, 53 kampeerterreinen en 21 hotels. Er werden bijna 2 700 bedrijven getroffen, waarvan er 76 onherstelbare schade opliepen.
België heeft de kosten voor nood- en herstelactiviteiten die volgens artikel 3, lid 2, van de verordening subsidiabel zijn, op 1,88 miljard EUR geraamd. Het heeft ook een uitsplitsing naar soort activiteiten verschaft. Het grootste deel van de kosten van de noodacties (meer dan 835,12 miljoen EUR) betreft het herstel van de werking van infrastructuur en installaties, met name op het gebied van vervoer en educatie. Het op één na grootste deel van de kosten heeft betrekking op de verzorging van tijdelijke accommodatie en bedraagt 390,82 miljoen EUR.
Er bestaat geen nationale benadering voor uitvoering van Richtlijn 2007/60/EG in België. België heeft een regionaal kader voor uitvoering van de overstromingsrisicorichtlijn in Vlaanderen (Vlaams decreet betreffende het integraal waterbeleid) en Wallonië (het Waalse waterdecreet, art. 53). De twee gewesten passen artikel 13, lid 1, punt b) (opstelling van overstromingsgevaarkaarten en overstromingsrisicokaarten en overstromingsrisicobeheerplannen) afzonderlijk toe. Er zijn overstromingsrisicobeheersplannen (2015) beschikbaar voor het Waalse Gewest en het Rijngebied.
Op de datum waarop de aanvraag werd ingediend, liepen tegen België geen inbreukprocedures op het vlak van de Uniewetgeving in verband met de aard van de ramp.
De Belgische autoriteiten hebben niet aangegeven dat de subsidiabele kosten door verzekeringen werden gedekt.
2.3Nederland — ramp in een buurland: overstromingen
Tussen 12 en 15 juli 2021 trok een met de naam “Bernd” aangeduid lagedruksysteem langzaam over Nederland, wat leidde tot zware regenval met plotselinge overstromingen en bovengronds afvloeiend water tot gevolg. Hierdoor werden bewoners, bedrijven, landbouwers en stichtingen geconfronteerd met ernstige schade aan hun eigendommen, werd openbare en particuliere infrastructuur beschadigd, werden wegen afgesloten en werd het treinverkeer gestopt.
Hierop heeft Nederland financiële steun uit het SFEU aangevraagd.
Op 1 oktober 2021 heeft Nederland een aanvraag ingediend voor een financiële bijdrage uit het SFEU ter financiering van nood- en herstelacties na de overstromingen in juli 2021.
Nederland heeft de aanvraag voor een bijdrage uit het SFEU ingediend binnen de termijn van twaalf weken na de eerste schade die door de ramp op 13 juli 2021 werd veroorzaakt. De aanvraag bevat alle informatie die door artikel 4 van de verordening wordt voorgeschreven.
De ramp heeft een natuurlijke oorzaak en valt derhalve onder het toepassingsgebied van het SFEU.
De Nederlandse autoriteiten hebben de aanvraag ingediend op grond van het “buurlandcriterium” zoals neergelegd in artikel 2, lid 4, van de verordening, waarin is bepaald dat bijdragen uit het SFEU ook kunnen worden verleend in het geval van een natuurramp in een subsidiabele staat die tevens een grote natuurramp in een aangrenzende subsidiabele staat is. Nederland raamt de totale directe schade van de ramp op 500 miljoen EUR. Dit bedrag vertegenwoordigt 0,06 % van het Nederlandse bruto nationaal inkomen (bni). Aangezien dezelfde natuurramp in België en Duitsland als “grote natuurramp” kan worden aangemerkt, komt de aanvraag van Nederland zonder specifieke drempel in aanmerking voor een bijdrage uit het SFEU.
De totale directe schade vormt de basis voor de berekening van de financiële bijdrage uit het SFEU. De financiële bijdrage mag enkel worden gebruikt voor noodacties inzake eerste levensbehoeften en herstel als bedoeld in artikel 3 van de verordening.
Nederland heeft niet verzocht om betaling van een voorschot overeenkomstig artikel 4 bis van de verordening.
Van 13 juli tot en met 20 juli 2021 leidde het passerende lagedruksysteem tot zware regenval en stortvloeden. De uitzonderlijke neerslag in delen van de Belgische, Duitse en Nederlandse stroomgebieden van de Maas en Rijn leidde op veel plaatsen tot uitzonderlijk hoge waterstanden en overstromingen. De neerslag liep in twee dagen over een grote regio op tot 160 à 180 mm. De regenval veroorzaakte extreem hoge waterstanden in de Maas en stroomgebieden. Bovendien overstroomden de stromen en zijrivieren in het zuiden van de provincie Limburg als gevolg van de regenval. Bijgevolg moesten ongeveer 50 000 bewoners worden geëvacueerd. Noodmaatregelen, zoals het plaatsen van zandzakken, werden gecoördineerd door professionals, maar vaak uitgevoerd door de plaatselijke bewoners. Verschillende hoofdwegen en secundaire wegen werden afgesloten en het treinverkeer viel tijdelijk uit. De meest opvallende incidenten waren wellen (uitspoeling van zand van onder een dijk), overstroming van een dijk bij Aasterberg en schade aan een dam bij Bosscheveld, nabij Maastricht. Er braken twee lokale hoogwaterbeschermingen — een nooddijk bij Horn en een dijk nabij Roermond.
Nederland heeft de kosten voor nood- en herstelactiviteiten die volgens artikel 3, lid 2, van de verordening subsidiabel zijn, op 30 miljoen EUR geraamd. Het heeft ook een uitsplitsing naar soort activiteiten verschaft. Het grootste deel van de kosten van de noodacties (meer dan 25 miljoen EUR) betreft het herstel van de werking van infrastructuur en installaties.
Richtlijn 2007/60/EG is in Nederland omgezet. In het algemeen is het overstromingsrisicobeheer, waaronder de overstromingspreventie, -bescherming en -mitigatie in Nederland, uiterst streng.
Op het moment dat de aanvraag werd ingediend, liepen tegen Nederland geen inbreukprocedures op het vlak van de Uniewetgeving in verband met de aard van de ramp.
De Nederlandse autoriteiten hebben niet aangegeven dat de subsidiabele kosten door verzekeringen werden gedekt.
2.4Oostenrijk — ramp in een buurland: overstromingen
Tussen 16 en 19 juli 2021 trok een met de naam “Bernd” aangeduid lagedruksysteem langzaam over Oostenrijk en veroorzaakte daar aanzienlijke regenval. Het absolute maximum werd op 17 juli 2021 in Salzburg en Tirol gemeten. De hevige regenval leidde tot zware overstromingen en modderstromen die schade aan openbare en particuliere infrastructuur toebrachten. De bevolking en de economie werden zwaar getroffen.
Hierop heeft Oostenrijk financiële steun uit het SFEU aangevraagd.
Op 5 oktober 2021 heeft Oostenrijk een aanvraag ingediend voor een financiële bijdrage uit het SFEU ter financiering van nood- en herstelacties na de overstromingen in juli 2021.
Oostenrijk heeft de aanvraag voor een bijdrage uit het SFEU ingediend binnen de termijn van twaalf weken na de eerste schade die door de ramp op 16 juli 2021 werd veroorzaakt. De aanvraag bevat alle informatie die door artikel 4 van de verordening wordt voorgeschreven.
De ramp heeft een natuurlijke oorzaak en valt derhalve onder het toepassingsgebied van het SFEU.
De Oostenrijkse autoriteiten hebben de aanvraag ingediend op grond van het “buurlandcriterium” zoals neergelegd in artikel 2, lid 4, van de verordening, waarin is bepaald dat bijdragen uit het SFEU ook kunnen worden verleend in het geval van een natuurramp in een subsidiabele staat die tevens een grote natuurramp in een aangrenzende subsidiabele staat is. Oostenrijk raamt de totale directe schade van de ramp op 84,6 miljoen EUR. Dit bedrag vertegenwoordigt 0,02 % van het Oostenrijkse bruto nationaal inkomen (bni). Aangezien dezelfde natuurramp in België en Duitsland als “grote natuurramp” kan worden aangemerkt, komt de aanvraag van Oostenrijk zonder specifieke drempel in aanmerking voor een bijdrage uit het SFEU.
De totale directe schade vormt de basis voor de berekening van de financiële bijdrage uit het SFEU. De financiële bijdrage mag enkel worden gebruikt voor noodacties inzake eerste levensbehoeften en herstel als bedoeld in artikel 3 van de verordening.
Oostenrijk heeft niet verzocht om betaling van een voorschot overeenkomstig artikel 4 bis van de verordening.
Binnen vier dagen viel ten noorden van de alpiene hoofdkam 50 mm tot 100 mm regen. Er waren echter aanzienlijke regionale verschillen: de hoeveelheden neerslag die in delen van Tirol en Niederösterreich werden geregistreerd, kwamen overeen met neerslag die eens in de 150 jaar optreedt. In Salzburg kwam de lokale neerslag overeen met neerslag die eens in de 75 jaar optreedt, terwijl in delen van Wenen de neerslaghoeveelheden overeenkwamen met neerslag die eens in de 100 jaar optreedt. De zware regenval leidde tot modderstromen en zware overstromingen die in de deelstaten Salzburg en Tirol enorme schade toebrachten aan openbare en particuliere infrastructuur. Daarnaast werd ook in de deelstaten Niederösterreich, Oberösterreich en Wenen schade vastgesteld, alsook geringe schade in de deelstaat Stiermarken. Het grootste deel van de geleden directe schade wordt toegeschreven aan fysieke schade aan de netwerkinfrastructuur (water en afvalwater, vervoer, bruggen, energie, telecommunicatie enz.).
Oostenrijk heeft de kosten voor de noodacties inzake eerste levensbehoeften en herstel die krachtens artikel 3, lid 2, van de verordening subsidiabel zijn, op 35,83 miljoen EUR geraamd. Het land heeft ook een uitsplitsing naar het soort activiteiten verschaft. Het grootste deel van de kosten van de noodacties (meer dan 24,47 miljoen EUR) betreft het herstel van de werking van infrastructuur op het gebied van het vervoer. Het op één na grootste deel van de kosten heeft betrekking op veiligstelling van de preventieve infrastructuur en bedraagt 7,99 miljoen EUR.
Richtlijn 2007/60/EG is in Oostenrijks recht omgezet door de wijziging van de waterwet van 2011.
Op de datum waarop de aanvraag werd ingediend, liepen tegen Oostenrijk geen inbreukprocedures op het vlak van de Uniewetgeving in verband met de aard van de ramp.
De Oostenrijkse autoriteiten hebben niet aangegeven dat de subsidiabele kosten door verzekeringen werden gedekt.
2.5Luxemburg — ramp in een buurland: overstromingen
Vanaf 14 juli 2021 trok een met de naam “Bernd” aangeduid lagedruksysteem langzaam over Luxemburg en veroorzaakte daar zware regenval. De relatief hoge vochtigheid van de bodem vergemakkelijkte het ontstaan van stortvloeden, die uiteindelijk tot rivieroverstromingen hebben geleid. Deze overstromingen werden nog eens verergerd door de grote afvoer van de grensoverschrijdende rivieren Nims en Prüm, alsook de transnationale rivieren Our en Sure. Als gevolg daarvan registreerde Luxemburg bij tien meetstations een overstroming die slechts één maal in de 100 jaar optreedt en mat het land bij vijftien meetstations het hoogste waterpeil sinds het begin van de registratie.
Hierop heeft Luxemburg financiële steun uit het SFEU aangevraagd.
Op 6 oktober 2021 heeft Luxemburg een aanvraag ingediend voor een financiële bijdrage uit het SFEU ter financiering van nood- en herstelacties na de overstromingen in juli 2021.
Luxemburg heeft de aanvraag voor een bijdrage uit het SFEU ingediend binnen de termijn van twaalf weken na de eerste schade die door de ramp op 14 juli 2021 werd veroorzaakt. De aanvraag bevat alle informatie die door artikel 4 van de verordening wordt voorgeschreven.
De ramp heeft een natuurlijke oorzaak en valt derhalve onder het toepassingsgebied van het SFEU.
De Luxemburgse autoriteiten hebben de aanvraag ingediend op grond van het “buurlandcriterium” zoals neergelegd in artikel 2, lid 4, van de verordening, waarin is bepaald dat bijdragen uit het SFEU ook kunnen worden verleend in het geval van een natuurramp in een subsidiabele staat die tevens een grote natuurramp in een aangrenzende subsidiabele staat is. Luxemburg raamt de totale directe schade van de ramp op 193,3 miljoen EUR. Dit bedrag vertegenwoordigt 0,4 % van het Luxemburgse bruto nationaal inkomen (bni). Aangezien dezelfde natuurramp in België en Duitsland als “grote natuurramp” kan worden aangemerkt, komt de aanvraag van Luxemburg zonder specifieke drempel in aanmerking voor een bijdrage uit het SFEU.
De totale directe schade vormt de basis voor de berekening van de financiële bijdrage uit het SFEU. De financiële bijdrage mag enkel worden gebruikt voor noodacties inzake eerste levensbehoeften en herstel als bedoeld in artikel 3 van de verordening.
Luxemburg heeft niet verzocht om betaling van een voorschot overeenkomstig artikel 4 bis van de verordening.
De relatief hoge vochtigheid van de bodem vergemakkelijkte het ontstaan van stortvloeden, die uiteindelijk tot rivieroverstromingen hebben geleid. De politie en de nationale noodhulpdienst CGDIS hebben in de nacht van 14 juli op 15 juli 2021 1 200 interventies uitgevoerd. Talrijke huizen overstroomden en werden onbewoonbaar; ongeveer 400 mensen moesten worden geëvacueerd en elders worden ondergebracht. Veel huishoudens verloren de toegang tot elektriciteit, en 250 huishoudens zaten ongeveer een week lang zonder stroom. Bovendien moesten 180 wegen worden afgesloten en werden in het hele land talrijke bus- en treinlijnen getroffen. In veel gemeenten werden de watersystemen door de overstromingen getroffen en werden de burgers gevraagd het water vóór gebruik te koken. Drie waterzuiveringsinstallaties, verschillende pompstations, het volledige leidingnet en één waterkrachtinstallatie werden door de overstromingen getroffen. Ook het bedrijfsleven en de landbouwsector liepen schade op.
Luxemburg heeft de kosten voor nood- en herstelactiviteiten die volgens artikel 3, lid 2, van de verordening subsidiabel zijn, op 36,7 miljoen EUR geraamd. Het heeft ook een uitsplitsing naar soort activiteiten verschaft. Het grootste deel van de kosten van de noodacties (meer dan 16,4 miljoen EUR) betreft het herstel van de werking van infrastructuur en installaties op het gebied van water en afvalwater. Het op één na grootste onderdeel van de kosten heeft betrekking op de vervoersector en bedraagt 10,8 miljoen EUR.
Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s (de “overstromingsrichtlijn”) is bij de gewijzigde waterwet van 19 december 2008 in Luxemburgse wetgeving omgezet.
Op de datum waarop de aanvraag werd ingediend, liepen tegen Luxemburg geen inbreukprocedures op het vlak van de Uniewetgeving in verband met de aard van de ramp.
De Luxemburgse autoriteiten hebben niet aangegeven dat de subsidiabele kosten door verzekeringen werden gedekt.
2.6Spanje — regionale natuurramp: vulkaanuitbarsting op het Canarische eiland La Palma
Op 19 september 2021 heeft de vulkaan Cumbre Vieja op het eiland La Palma (deel van de Canarische Eilanden) in Spanje enorme schade op het eiland veroorzaakt. De uitbarsting werd gekenmerkt door een Stromboliaanse eruptieve stijl, waarbij uit verschillende vulkaanopeningen langs een eruptieve breuk grote hoeveelheden lava stroomden. In de loop van de uitbarsting werd naar schatting 1 241 ha van de oppervlakte van het eiland getroffen door westwaartse lavastromen, die op twee afzonderlijke punten de zee bereikten en lavadelta’s vormden.
Hierop heeft Spanje financiële steun uit het SFEU aangevraagd.
Op 3 december 2021 heeft Spanje een aanvraag ingediend voor een bijdrage uit het SFEU naar aanleiding van de vulkaanuitbarsting op het eiland La Palma op 19 september 2021. Op 22 maart 2022 heeft Spanje een actualisering van de aanvraag ingediend met nauwkeurigere ramingen van de totale directe schade, zoals toegestaan op grond van artikel 4, lid 1 bis, van de verordening.
Spanje heeft de aanvraag voor een bijdrage uit het SFEU ingediend binnen de termijn van twaalf weken na de eerste schade die door de ramp op 19 september 2021 werd veroorzaakt. De aanvraag bevat alle informatie die door artikel 4 van de verordening wordt voorgeschreven.
De vulkaanuitbarsting heeft een natuurlijke oorzaak en valt derhalve onder het toepassingsgebied van het SFEU.
In de aanvraag werd de gebeurtenis voorgesteld als een “regionale natuurramp” overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de verordening. Dat is elke natuurramp in een regio op NUTS-niveau 2 van een subsidiabele staat die tot directe schade van meer dan 1,5 % van het bruto binnenlands product (bbp) van die regio of 1 % van het regionale bbp voor de buitenste regio’s leidt. De Spaanse autoriteiten ramen de totale directe schade op 1 miljard EUR. Dit bedrag vertegenwoordigt 2,19 % van het bbp van de Canarische Eilanden en overschrijdt de toepasselijke drempel voor een “regionale ramp”, die in 2021 voor de Canarische Eilanden 457,2 miljoen EUR bedroeg. In het licht van het bovenstaande kan de ramp worden aangemerkt als een “regionale ramp” en komt de aanvraag van Spanje in aanmerking voor een bijdrage uit het SFEU.
De financiële bijdrage uit het SFEU wordt berekend op basis van de totale directe schade. De financiële bijdrage mag enkel worden gebruikt voor noodacties inzake eerste levensbehoeften en herstel als gedefinieerd in artikel 3 van de verordening.
Spanje heeft overeenkomstig artikel 4 bis van de verordening verzocht om betaling van een voorschot op de verwachte bijdrage. Op basis van de voorlopige beoordeling concludeerde de Commissie dat aan de voorwaarden voor betaling van een voorschot uit het SFEU was voldaan. Daarom werd bij Uitvoeringsbesluit C(2022) 1802 van de Commissie van 21 maart 2022 een voorschot van 5 391 796 EUR toegekend. Het voorschot werd op 2 mei 2022 aan Spanje betaald.
De meeste schade betreft de landbouwsector, het gebouwenbestand en de netwerkinfrastructuur. De lavastroom trof naar schatting in totaal 984,85 hectare. Er werden 1 452 gebouwen vernietigd, waarvan 1 177 bestemd waren voor bewoning, 147 voor de landbouw, 67 voor de industrie, 33 voor vrijetijdsbesteding en horeca, 13 voor het publiek en 15 voor andere doeleinden. Een groot aantal plantages voor onder andere bananen, druiven, avocado’s en citrusvruchten, alsook veeteeltbedrijven, werden getroffen, wat een direct verlies van activa betekende. De gevolgen voor de lokale economie, die al hard door de pandemie was getroffen, zijn ernstig en het herstel zal lang duren.
De diensten van de Commissie hebben de aanvraag grondig getoetst aan de verordening, met name de artikelen 2, 3 en 4. De beoordeling bevestigde de omvang van het getroffen gebied en het totale aantal blootgestelde mensen dat in de aanvraag was aangegeven. Een specifieke analyse van de effecten op de landbouwsector, netwerkinfrastructuur en woongebouwen bevestigde de omvang van de schade en de kostenraming die door de Spaanse autoriteiten werd gepresenteerd. In het licht van het bovenstaande kan de ramp worden aangemerkt als een “regionale ramp” en komt de aanvraag van Spanje in aanmerking voor een bijdrage uit het SFEU.
Spanje heeft de kosten voor de noodacties inzake eerste levensbehoeften en herstel die krachtens artikel 3, lid 2, van de verordening subsidiabel zijn, op 354,9 miljoen EUR geraamd. Het land heeft ook een uitsplitsing naar het soort activiteiten verschaft. Het grootste deel betreft de kosten voor reparatie van infrastructuur en tijdelijke huisvesting.
Bij decreet 112/2018 van 30 juli 2015 werd het speciale plan voor civiele bescherming en noodhulp voor vulkanische risico’s in de autonome gemeenschap van de Canarische Eilanden (PEVOLCA) goedgekeurd. Het doel van de PEVOLCA is te zorgen voor een gecoördineerde, flexibele, doeltreffende en efficiënte reactie van alle overheidsdiensten bij seismische en vulkanische crises en de daaruit voortvloeiende noodsituaties op het grondgebied van de Canarische Eilanden, en ervoor te zorgen dat de preventiemaatregelen waarin de geldende wetgeving voorziet, worden nageleefd.
Op de datum waarop de aanvraag werd ingediend, liepen tegen Spanje geen inbreukprocedures op het vlak van de Uniewetgeving in verband met de aard van de ramp.
De Spaanse autoriteiten hebben bevestigd dat de subsidiabele kosten niet door verzekeringen worden gedekt.
2.7Griekenland — regionale natuurramp: aardbeving op Kreta
Op 27 september 2021 werd het Griekse eiland Kreta getroffen door een aardbeving met een kracht van 6 ML 3 . Deze veroorzaakte aanzienlijke schade. Het epicentrum van de aardbeving bevond zich ten zuidoosten van Heraklion. De hoofdbeving werd gevolgd door een rijke seismische sequentie, met de grootste naschok met een kracht van 5,3 ML op 28 september 2021 die extra schade veroorzaakte. Bij de aardbeving kwam één persoon om het leven, raakten 36 personen gewond en werd aanzienlijke schade veroorzaakt.
Hierop heeft Griekenland financiële steun uit het SFEU aangevraagd.
Op 16 december 2021 heeft Griekenland een aanvraag ingediend voor een bijdrage uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (hierna “SFEU” genoemd) voor de financiering van nood- en herstelacties na de aardbeving op Kreta op 27 september 2021.
Griekenland heeft de aanvraag voor een bijdrage uit het SFEU ingediend binnen de termijn van twaalf weken na de eerste schade die door de ramp op 27 september 2021 werd veroorzaakt. De aanvraag bevat alle informatie die door artikel 4 van de verordening wordt voorgeschreven.
De aardbeving heeft een natuurlijke oorzaak en valt derhalve onder het toepassingsgebied van het SFEU.
In de aanvraag werd de gebeurtenis voorgesteld als een “regionale natuurramp” overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de verordening. Dat is elke natuurramp in een regio op NUTS-niveau 2 van een subsidiabele staat die tot directe schade van meer dan 1,5 % van het bruto binnenlands product (bbp) van die regio leidt. De Griekse autoriteiten ramen de totale directe schade op 143,42 miljoen EUR. Dit bedrag vertegenwoordigt 1,53 % van het bbp van de regio Kreta en overschrijdt de toepasselijke drempel voor “regionale rampen” van 140,79 miljoen EUR. In het licht van het bovenstaande kan de ramp worden aangemerkt als een “regionale ramp” en komt de aanvraag van Griekenland in aanmerking voor een bijdrage uit het SFEU.
De totale directe schade vormt de basis voor de berekening van de financiële bijdrage uit het SFEU. De financiële bijdrage mag alleen worden gebruikt voor noodacties inzake eerste levensbehoeften als bedoeld in artikel 3 van de verordening.
Griekenland heeft overeenkomstig artikel 4 bis van de verordening verzocht om betaling van een voorschot op de verwachte bijdrage. Op basis van de voorlopige beoordeling concludeerde de Commissie dat aan de voorwaarden voor betaling van een voorschot uit het SFEU was voldaan. Daarom werd bij Uitvoeringsbesluit C(2022) 2599 van de Commissie van 26 april 2022 een voorschot van 896 375 EUR toegekend. Het voorschot werd op 19 mei 2022 aan Griekenland betaald.
De diensten van de Commissie hebben de aanvraag grondig getoetst aan de verordening, met name de artikelen 2, 3 en 4.
Uit de aanvraag blijkt dat als gevolg van de aardbeving en de nasleep daarvan in totaal 6 658 gebouwen aanzienlijke schade hebben geleden of zelfs volledig zijn vernietigd, waaronder 4 584 huizen, 227 professionele ruimten, 318 religieuze/openbare gebouwen en 1 029 magazijnen. Volgens de aanvraag worden de totale kosten van schade aan woongebouwen geraamd op 115,45 miljoen EUR en de kosten van de schade aan openbare goederen op 10,1 miljoen EUR. De Griekse autoriteiten hebben na de aardbeving aanzienlijke inspanningen en overheidsmiddelen geleverd voor nood- en reddingsacties alsook voor schoonmaakacties.
Griekenland heeft de kosten voor nood- en herstelactiviteiten die volgens artikel 3, lid 2, van de verordening subsidiabel zijn, op 12,49 miljoen EUR geraamd. Het heeft ook een uitsplitsing naar soort activiteiten verschaft. Het grootste deel betreft het herstel van infrastructuur en installaties, met name op het gebied van water en afvalwater, alsook het onderwijs.
De Griekse aanvraag bevat een beschrijving van de uitvoering van Uniewetgeving inzake rampenpreventie en -beheer met betrekking tot de aard van de natuurramp. Na de zware aardbevingen in de periode 1978-1981 had de Griekse regering besloten een beleid voor risicopreventie en -beheer van natuurrampen uit te werken. Dit moest de weerbaarheid van lokale gemeenschappen vergroten via een raamwerk voor de uitvoering van beleidsmaatregelen om bekende risico’s te beperken, de impact van aardbevingen te beheren, en nieuwe risico’s te vermijden door de invoering van procedures of maatregelen. De Griekse seismische bouwcode bevat de bijgewerkte Seismische gevarenkaart.
Op het moment van de indiening van de aanvraag liepen tegen Griekenland geen inbreukprocedures op het vlak van de Uniewetgeving in verband met de aard van de ramp.
De Griekse autoriteiten hebben bevestigd dat de subsidiabele kosten niet door verzekeringen worden gedekt.
2.8Conclusie
Om de hierboven uiteengezette redenen voldoen de rampen waarnaar in de door Duitsland, België, Nederland, Oostenrijk, Luxemburg, Spanje en Griekenland ingediende aanvragen wordt verwezen, aan de voorwaarden van de verordening.
3. Financiering uit de SFEU-toewijzingen 2022
Krachtens Verordening (EU, Euratom) nr. 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 4 (hierna de “MFK-verordening” genoemd), en met name artikel 9, kan de reserve voor solidariteit en noodhulp worden gebruikt ter financiering van het SFEU. In punt 10 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer 5 (IIA), alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen, zijn de nadere regels vastgesteld voor de beschikbaarstelling van middelen uit het SFEU in het kader van de SEAR.
Aangezien solidariteit de belangrijkste reden voor de oprichting van het SFEU was, is de Commissie van mening dat de SFEU-steun progressief moet zijn. Het deel van de schade dat de drempel voor SFEU-steun bij een “grote natuurramp” overstijgt (0,6 % van het bni of, indien dit bedrag lager is, 3 miljard EUR in prijzen van 2011) geeft bijgevolg recht op een hogere steunintensiteit dan het deel van de schade onder de drempel. Dat betekent dat het steunbedrag voor een land dat is getroffen door een ramp die voldoet aan de voorwaarden voor een “grote natuurramp” wordt berekend door twee bedragen bij elkaar op te tellen: 2,5 % van de totale directe schade onder de drempel en 6 % voor het deel van de totale directe schade boven de drempel.
Het percentage dat wordt toegepast voor het bepalen van de steunbedragen voor “regionale natuurrampen”, die per definitie onder de nationale drempel blijven, bedraagt 2,5 % van de totale directe schade. Daarnaast kunnen bijdragen uit het SFEU, overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de verordening, ook worden verleend in het geval van een natuurramp in een subsidiabele staat die tevens een grote natuurramp in een aangrenzende subsidiabele staat is. Bij het aanvragen van SFEU-steun op basis van het “buurlandcriterium” zijn er geen drempels voor de geleden totale directe schade. Het percentage dat wordt toegepast om een steunbedrag voor een ramp vast te stellen op basis van het “buurlandcriterium” is hetzelfde als bij een “regionale ramp”, d.w.z. 2,5 % van de totale directe schade. De bijdrage mag de geraamde totale kosten van de subsidiabele acties niet overschrijden.
De methode voor het berekenen van de steun is in het SFEU-jaarverslag 2002-2003 beschreven en door de Raad en het Europees Parlement goedgekeurd. Aangezien deze berekening voor alle landen bij elkaar leidde tot een totaalbedrag dat de beschikbare begrotingsmiddelen overschreed, werden de bedragen per land pro rata verlaagd. De Commissie stelt de begrotingsautoriteit derhalve voor de volgende bedragen beschikbaar te stellen:
Lidstaten | Kwalificatie van de ramp | Totale directe schadeInhoudsopgave
| Toegepaste drempel voor regionale rampen | Drempel voor grote natuurrampen | 2,5 % van totale directe schade | 6 % van de directe schade boven maximum (in EUR) | Potentieel steunbedrag | Beschikbaar te stellen pro rata steunbedrag | Voorschotten |
Duitsland | Groot | 29 212 940 000 | n.v.t. | 3 656 983 000 | 91 424 575 | 1 533 357 420 | 1 624 781 995 | 612 611 256 | - |
België | Groot | 5 565 796 000 | n.v.t. | 2 892 814 000 | 72 320 350 | 160 378 920 | 232 699 270 | 87 737 427 | - |
Nederland | Buurland | 500 000 000 | n.v.t. | n.v.t. | 12 500 000 | n.v.t. | 12 500 000 | 4 713 027 | - |
Oostenrijk | Buurland | 84 608 089 | n.v.t. | n.v.t. | 2 115 202 | n.v.t. | 2 115 202 | 797 520 | - |
Luxemburg | Buurland | 193 300 000 | n.v.t. | n.v.t. | 4 832 500 | n.v.t. | 4 832 500 | 1 822 056 | - |
Spanje | Regionaal | 1 002 496 862 | 457 200 400 | n.v.t. | 25 062 422 | n.v.t. | 25 062 422 | 9 449 589 | 5 391 796 |
Griekenland | Regionaal | 143 420 124 | 140 786 700 | n.v.t. | 3 585 503 | n.v.t. | 3 585 503 | 1 351 886 | 896 375 |
TOTAAL | 6 288 171 |
Overeenkomstig artikel 9, lid 2, van de MFK-verordening bedraagt het totale jaarlijkse maximumbedrag voor de SEAR 1 200 000 000 EUR in prijzen van 2018 ofwel 1 298 919 000 EUR in lopende prijzen. In artikel 9, lid 4, van de MFK-verordening is bepaald dat 25 % van de totale jaarlijkse SEAR-toewijzing (324 729 750 EUR in lopende prijzen voor 2022) vanaf 1 oktober voor alle componenten van de SEAR beschikbaar komt. Overeenkomstig het voorstel voor Besluit 18/2022 zal dit bedrag worden gebruikt voor humanitaire hulp. Overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de MFK-verordening is het maximumbedrag dat uit het SFEU beschikbaar kan worden gesteld, 50 % van de totale SEAR-toewijzing na aftrek van de bovengenoemde 25 %.
Het maximumbedrag dat door het SFEU vanuit de SEAR-toewijzing voor 2022 beschikbaar kan worden gesteld, bedraagt derhalve 487 094 625 EUR, inclusief 50 000 000 EUR die reeds in de algemene begroting van 2022 aan vastleggingen en betalingen is opgenomen voor de betaling van voorschotten overeenkomstig artikel 4 bis, lid 4, van de SFEU-verordening. Daarnaast kan een bedrag van 20 388 136 EUR, wat overeenkomt met 50 % van het ongebruikte SEAR-bedrag van 2021, overeenkomstig artikel 9, lid 2, van de MFK-verordening, ook door het SFEU worden gebruikt. Tot slot is, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over het voornemen om in het kader van het SFEU-onderdeel van de SEAR in 2022 maximale middelen beschikbaar te stellen voor natuurrampen, een bedrag van 211 000 000 EUR tot 1 september niet gebruikt voor het onderdeel externe noodsituaties van de SEAR en kan derhalve overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de MFK-verordening worden gebruikt voor de beschikbaarstelling van middelen uit het SFEU.
Het maximumbedrag dat voor deze beschikbaarstelling van middelen uit het SFEU beschikbaar is, bedraagt derhalve 718 482 761 EUR, waarmee de hierboven beschreven behoeften in het kader van dit besluit tot beschikbaarstelling van middelen zullen worden gedekt.
Beschikbaar bedrag in het kader van het SFEU: | |
Jaarlijkse toewijzing uit SEAR 2022 voor SFEU | 487 094 625 EUR |
-Inclusief in begroting 2022 opgenomen bedrag voor voorschotten | 50 000 000 EUR |
50 % van de ongebruikte toewijzing uit SEAR 2021 | 20 388 136 EUR |
Resterend deel dat niet vóór 1 september door extern onderdeel is gebruikt | 211 000 000 EUR |
TOTAAL | 718 482 761 EUR |