Toelichting bij COM(2023)128 - Uniebrede effect van bepaalde ontzeggingen van de rijbevoegdheid - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2023)128 - Uniebrede effect van bepaalde ontzeggingen van de rijbevoegdheid. |
---|---|
bron | COM(2023)128 ![]() ![]() |
datum | 01-03-2023 |
• Motivering en doel van het voorstel
Verbetering van de verkeersveiligheid vormt een centrale doelstelling van het verkeersbeleid van de Unie. De Unie voert een beleid voor een betere verkeersveiligheid om het aantal doden en gewonden en de materiële schade te doen afnemen.
De afgelopen 20 jaar zijn de wegen in de EU veel veiliger geworden. Het aantal verkeersdoden is met 61,5 % gedaald, van ongeveer 51 400 in 2001 tot ongeveer 19 800 in 2021. De politieke ambitie van de EU, vastgelegd in een aantal strategische documenten die de Commissie de afgelopen twee decennia heeft gepubliceerd, zoals het Witboek over het Europese vervoersbeleid tot het jaar 2010 1 of de mededeling van de Commissie “Naar een Europese verkeersveiligheidsruimte - Strategische beleidsoriëntaties inzake de verkeersveiligheid voor de periode 2011-2020 2 ”, was echter groter: het aantal verkeersdoden tussen 2001 en 2010 met 50 % doen dalen, en met nog eens 50 % tussen 2011 en 2020 (d.w.z. met 75 % tussen 2001 en 2020). In haar strategie voor duurzame en slimme mobiliteit 3 van 2020 heeft de Commissie zich ertoe verbonden het aantal dodelijke slachtoffers in alle vervoerswijzen tegen 2050 tot nul terug te brengen.
De daling van het aantal verkeersdoden met 17 % tussen 2019 en 2020 was in grote mate het gevolg van de scherpe terugval van het verkeersvolume in de nasleep van de COVID-19-pandemie 4 . In de jaren vóór 2020 was er nauwelijks sprake van een daling van het aantal verkeersdoden. Deze stagnatie, die al rond 2014 werd ingezet, heeft de ministers van Vervoer van de lidstaten van de Unie ertoe aangezet om tijdens de informele Raad Vervoer in Valletta in maart 2017 een ministeriële verklaring over verkeersveiligheid af te leggen 5 , waarin zij de Commissie opriepen na te gaan of het rechtskader van de Unie inzake verkeersveiligheid kan worden versterkt om die stagnerende trend om te keren.
In de Verklaring van Valletta 6 werd er uitdrukkelijk toe opgeroepen werk te maken van de wederzijdse erkenning van ontzeggingen van de rijbevoegdheid met betrekking tot niet-ingezeten bestuurders:
“De ministers van Vervoer roepen de Commissie op om: (...) onderzoek te doen naar het versterken van het EU-rechtskader inzake verkeersveiligheid met bijzondere aandacht voor de samenwerking tussen de lidstaten over de wederzijdse erkenning van beslissingen tot rijverbod ten aanzien van buitenlandse bestuurders, zonder vooruit te lopen op de passende rechtsgrond(en) voor dergelijke voorstellen (...).”
In die context vormt de consistente handhaving van sancties voor in de Unie begane verkeersovertredingen een belangrijk element van de inspanningen van de Unie om de verkeersveiligheid te verbeteren. In het huidige rechtskader kan echter geen Uniebreed effect worden gegeven aan ontzeggingen van de rijbevoegdheid naar aanleiding van een overtreding die is begaan in een andere lidstaat dan die welke het rijbewijs heeft afgegeven.
Aangezien de afgifte van een rijbewijs een soevereine handeling is, kan een dergelijk document niet met hetzelfde effect door een andere lidstaat worden ingetrokken. De intrekking van een rijbewijs heeft alleen een Uniebreed effect, wanneer het wordt ingetrokken door de lidstaat die het heeft afgegeven. Andere lidstaten mogen de rijbevoegdheid alleen voor hun respectieve grondgebied beperken, in overeenstemming met het territorialiteitsbeginsel 7 . Om ervoor te zorgen dat ontzeggingen van de rijbevoegdheid een Uniebreed effect krijgen en om de relatieve straffeloosheid van verkeersovertreders te voorkomen, is het dan ook noodzakelijk dat er een Uniekader wordt vastgesteld.
Welke autoriteiten besluiten tot het opleggen van ontzeggingen van de rijbevoegdheid kunnen nemen, verschilt van lidstaat tot lidstaat. Daarom moet de oplegging van een Uniebrede ontzegging van de rijbevoegdheid worden vastgesteld op basis van het nationale recht van de lidstaat die het rijbewijs heeft afgegeven. Op grond van het voorstel zullen de lidstaten verplicht zijn om, overeenkomstig hun eigen nationale wetgeving, een aanvullend Uniebreed effect te verlenen aan een door een andere lidstaat opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid.
Het kader moet gebaseerd zijn op het beginsel dat de gevolgen met betrekking tot de intrekking, schorsing of beperking van rijbewijzen zoveel mogelijk in de hele Unie moeten worden toegepast, zodat een Uniebrede ontzegging van de rijbevoegdheid ontstaat. Een dergelijk kader stelt de EU in staat vergelijkbare resultaten te bereiken als die welke met de wederzijdse erkenning van besluiten tot oplegging van ontzeggingen van de rijbevoegdheid zouden worden bereikt, terwijl tegelijkertijd rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van het wegvervoer en ervoor wordt gezorgd dat er geen overlapping is tussen het Uniebrede effect van ontzeggingen van de rijbevoegdheid en de instrumenten die worden gebruikt op het gebied van strafrechtelijke samenwerking.
Het toepassingsgebied van dit initiatief bestrijkt de verkeersovertredingen die het sterkst bijdragen tot verkeersongevallen en verkeersdoden, namelijk: te hoge snelheid; rijden onder invloed van drank; rijden onder invloed van drugs en het begaan van verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen met de dood of ernstig lichamelijk letsel tot gevolg.
Snelheid heeft niet alleen een directe invloed op botsingen en de ernst ervan, maar te snel rijden is ook gemiddeld veruit de meest geregistreerde verkeersovertreding 8 . Het aantal en de ernst van botsingen nemen exponentieel toe naarmate de rijsnelheid toeneemt. Omgekeerd kan een vermindering van de snelheid met slechts enkele km/h het aantal en de ernst van botsingen aanzienlijk verminderen 9 .
Het aandeel snelheidsovertredingen door niet-ingezeten bestuurders kan sterk verschillen van lidstaat tot lidstaat. Gemiddeld wordt ongeveer 18 % van alle snelheidsovertredingen gepleegd door niet-ingezeten bestuurders. Er is dus een belangrijke groep bestuurders die ernstige verkeersovertredingen begaan in andere lidstaten, maar daarvoor niet (volledig) aansprakelijk worden gesteld. Snelheidshandhaving is bedoeld om bestuurders ervan te weerhouden de snelheidslimieten te overschrijden door sancties op te leggen aan degenen die dat wel doen. Dit afschrikkend effect geldt niet alleen voor de bestuurders die zelf worden bestraft (specifieke afschrikking), maar ook voor bestuurders die zien of horen dat anderen worden bestraft (algemene afschrikking) 10 .
Door de lidstaten toe te staan ontzeggingen van de rijbevoegdheid als gevolg van snelheidsovertredingen wederzijds te erkennen, en dus de huidige straffeloosheid van deze overtreders gedeeltelijk weg te nemen, wordt verwacht dat zij minder snel zullen rijden, aangezien zij het gevoel zullen hebben dat zij in het buitenland de snelheidsbeperkingen evenzeer moeten naleven als in hun eigen lidstaat. Aangezien snelheidsovertredingen de meest begane verkeersovertreding zijn, zal de wederzijdse erkenning van ontzeggingen van de rijbevoegdheid ten gevolge daarvan naar verwachting op zich al een aanzienlijk effect hebben op de verkeersveiligheid; sommige belanghebbenden schatten bijvoorbeeld dat elk jaar 2 100 levens kunnen worden gered als de gemiddelde snelheid op alle wegen in de EU met slechts 1 km/h daalt 11 .
Deze logica geldt ook voor rijden onder invloed. Het aantal overtredingen wegens rijden onder invloed van drank wordt geraamd op 1,2 miljoen in 2019 en zal naar verwachting stijgen tot 1,5 miljoen in 2030 en 2,4 miljoen tegen 2050, voortbouwend op de ontwikkeling van de handhavingsintensiteit in de periode 2010-2019 12 . Op basis van een recente studie in het kader van het project DRUID (Driving under the Influence of Drugs, Alcohol and Medicines) werd het percentage overtredingen geschat waarbij de geteste alcoholconcentratie in het bloed hoger was dan 0,8 13 . Op EU-niveau werd geschat dat ongeveer 26 % van alle alcoholdelicten ernstig is, met mogelijke intrekking van het rijbewijs als gevolg, en dat ongeveer 15 % van alle verkeersovertredingen wordt begaan door niet-ingezeten bestuurders 14 .
Ook geneesmiddelen kunnen psychische en fysiologische functies beïnvloeden, met gevolgen voor de rijgeschiktheid. Op basis van epidemiologische studies naar verkeersdoden op nationaal niveau wordt geschat drugs (waaronder geneesmiddelen) een rol spelen in 15-25 % van alle dodelijke verkeersongevallen 15 . Volgens een ander rapport van het DRUID-project 16 is de belangrijkste afschrikkingsfactor met betrekking tot rijden onder invloed van drugs het vermeende risico om te worden betrapt, maar uit een in 2018 uitgevoerd onderzoek is gebleken dat slechts 14 % van alle bestuurders denkt dat het waarschijnlijk is dat zij zullen worden gecontroleerd op het gebruik van illegale drugs 17 . De zichtbaarheid van de handhaving van overtredingen wegens rijden onder invloed van drugs moet daarom worden vergroot. Mede gezien de link tussen drugs en alcohol (meestal “rijden onder invloed” genoemd), moet rijden onder invloed van drugs worden opgenomen in de lijst van overtredingen in de voorgestelde richtlijn.
Naast snelheidsovertredingen en rijden onder invloed, kunnen andere gedragingen die in strijd zijn met de verkeersregels ook leiden tot ernstig lichamelijk letsel of zelfs de dood van, met name, kwetsbare weggebruikers zoals kinderen, voetgangers, fietsers, mensen op (elektrische) steps en personen met beperkte mobiliteit. Daarom wordt in de richtlijn voorgesteld om ontzeggingen van de rijbevoegdheid die naar aanleiding van dergelijke overtredingen worden opgelegd, in de hele EU te laten gelden.
In de evaluatie van Richtlijn 2006/126/EG 18 werd geconcludeerd dat het ontbreken van een specifiek en efficiënt EU-kader voor ontzeggingen van de rijbevoegdheid problemen met zich meebrengt als het gaat om de preventie van misbruik door bestuurders die overtredingen begaan op het grondgebied van een lidstaat, maar vervolgens in een andere lidstaat kunnen blijven rijden zonder gevolgen van die overtredingen te ondervinden. 16 van de 21 respondenten die nationale autoriteiten vertegenwoordigden, waren van mening dat het verschil in behandeling tussen ingezetenen en niet-ingezetenen wat het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid betreft, een belangrijk probleem was. Sommige lidstaten bevestigden dat het gebrek aan een Uniebrede ontzegging van de rijbevoegdheid, aan de hand van wederzijdse erkenning van besluiten, het moeilijk maakt om ontzeggingen van de rijbevoegdheid over de grenzen heen te handhaven en dus een risico vormt voor de verkeersveiligheid in de EU, met name als de ontzegging van de rijbevoegdheid het gevolg is van ernstige overtredingen (bv. rijden onder invloed van drank). De gerichte enquête onder de nationale autoriteiten die in het kader van de evaluatie is uitgevoerd, bevestigde in grote lijnen dat het ontbreken van een EU-kader voor ontzeggingen van de rijbevoegdheid negatieve gevolgen kan hebben voor de verkeersveiligheid en kan leiden tot rijbewijstoerisme, hoewel de impact hiervan moeilijk te beoordelen is.
Wanneer in deze toelichting wordt verwezen naar de wederzijdse erkenning van ontzeggingen van de rijbevoegdheid in het kader van de voorbereidende werkzaamheden, moet dit worden gezien als de beleidsdoelstelling om te zorgen voor een Uniebreed effect van ontzeggingen van de rijbevoegdheid, aangezien dit altijd het oorspronkelijke doel van het initiatief was.
In het kader van de voorbereidende werkzaamheden voor Richtlijn (EU) 2015/413 19 is bovendien ook onderzocht of een Uniebreed effect van ontzeggingen van de rijbevoegdheid tot stand kan worden gebracht via wederzijdse erkenning van besluiten.
Tijdens de voorbereidende werkzaamheden voor de herziening van Richtlijn 2006/126/EG verklaarde de grote meerderheid van de respondenten op de openbare raadpleging (68 %, 5 146 van de 7 532 respondenten) dat het zeer belangrijk of belangrijk is dat het toepassingsgebied van die richtlijn wordt uitgebreid tot regels inzake de wederzijdse erkenning van ontzeggingen van de rijbevoegdheid. Tijdens de workshop en de gerichte interviews toonden de meeste belanghebbenden 20 zich voorstander van het concept van wederzijdse erkenning van ontzeggingen van de rijbevoegdheid. Nederland heeft echter enkele juridische bezwaren geuit 21 , en Duitsland had, althans in de beginfase, enkele bedenkingen.
Over het algemeen waren veel belanghebbenden voorstander van een Uniebrede ontzegging van de rijbevoegdheid door middel van wederzijdse erkenning van besluiten, met name voor snelheidsovertredingen en rijden onder invloed van drank. Dit werd bevestigd in de openbare raadpleging: respectievelijk 6 106 (81 %) en 4 966 (66 %) van de 7 532 respondenten beschouwden een Uniebrede ontzegging van de rijbevoegdheid, via wederzijdse erkenning van besluiten, voor rijden onder invloed van alcohol of drugs en snelheidsovertredingen als zeer belangrijk of belangrijk voor de herziening van Richtlijn 2006/126/EG. Op de vraag voor welke overtredingen in de EU een ontzegging van de rijbevoegdheid moet worden opgelegd, koos 87 % van de respondenten op de openbare raadpleging (6 586 van de 7 532) voor rijden onder invloed van alcohol en drugs en 46 % (3 470 van de 7 532) voor snelheidsovertredingen. In de gerichte interviews spraken sommige belanghebbenden 22 hun steun uit voor een Uniebrede ontzegging van de rijbevoegdheid door middel van wederzijdse erkenning van besluiten voor snelheidsovertredingen en rijden onder invloed van drank. Zweden, Slovenië en België waren eveneens voorstander, maar erkenden dat het moeilijk was om overeenstemming te bereiken met de andere lidstaten en dat er problemen waren met de tenuitvoerlegging.
Het ontbreken van een duidelijk EU-kader voor een Uniebrede ontzegging van de rijbevoegdheid door middel van wederzijdse erkenning van besluiten bemoeilijkt de preventie van misbruiken door bestuurders en heeft gevolgen voor de verkeersveiligheid. Deze bevinding werd ook bevestigd door de lidstaten tijdens de gerichte interviews. Het terugdringen van gevaarlijk rijgedrag en van het aantal bestuurders zonder rijbewijs lijken relevante factoren te zijn voor belanghebbenden die hebben gereageerd op de openbare raadpleging. Respectievelijk 55 % (5 063 van de 7 532 respondenten) en 69 % (5 201 van de 7 532) vond dit uiterst belangrijk of zeer belangrijk.
In de gerichte enquête heeft een grote meerderheid van de vertegenwoordigers van nationale autoriteiten (16/21) aangegeven dat zij van mening waren dat het verschil in behandeling tussen ingezetenen en niet-ingezetenen wat het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid betreft, een belangrijk probleem was. 64 % van de niet-gouvernementele organisaties die reageerden op de enquête was het hiermee eens. Ook het verschil in behandeling tussen ingezetenen en niet-ingezetenen wat strafpunten op het rijbewijs betreft, vonden zij een belangrijk probleem voor de verkeersveiligheid (64 %).
De nationale autoriteiten schatten dat jaarlijks gemiddeld 25 000 tot meer dan 50 000 overtredingen worden begaan die tot een ontzegging van de rijbevoegdheid leiden. Het aantal ontzeggingen van de rijbevoegdheid voor ingezeten bestuurders (de ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd door de lidstaat die het rijbewijs heeft afgegeven) werd geraamd op 0 tot 5 000. Het aantal ontzeggingen van de rijbevoegdheid voor niet-ingezeten bestuurders (de ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd door een andere lidstaat dan die welke het rijbewijs heeft afgegeven) werd geraamd op 0 tot 5 000. Een meerderheid van de respondenten schatte dat jaarlijks 0 tot 1 000 overtredingen worden begaan die tot strafpunten op het rijbewijs leiden. Een kleine meerderheid van de respondenten schatte dat ingezeten bestuurders (de strafpunten worden opgelegd door de lidstaat die het rijbewijs heeft afgegeven) jaarlijks 0 tot 1 000 overtredingen begaan die tot strafpunten op het rijbewijs leiden. Het aantal overtredingen door niet-ingezeten bestuurders (het rijbewijs is niet afgegeven in de lidstaat die de ontzegging van de rijbevoegdheid oplegt) die tot strafpunten op het rijbewijs leiden, werd geraamd op 0 tot 5 000.
Tijdens de voorbereidende werkzaamheden werd bevestigd dat de invoering van een specifiek en efficiënt systeem om een Uniebreed effect te geven aan ontzeggingen van de rijbevoegdheid, waarschijnlijk een aanzienlijk effect zal hebben op de verkeersveiligheid. Dit voorstel maakt deel uit van een pakket dat ook de herziening van twee andere richtlijnen omvat:
·Richtlijn (EU) 2015/413 ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen 23 , en
·Richtlijn 2006/126/EG betreffende het rijbewijs 24 .
Richtlijn (EU) 2015/413 is een van de hoekstenen van de handhaving van bepaalde duidelijk omschreven verkeersovertredingen, wanneer dergelijke overtredingen zijn begaan met een voertuig dat geregistreerd is in een andere lidstaat dan die waar de overtreding is begaan, hetgeen in de meeste gevallen ook wijst op een niet-ingezeten overtreder. Het was daarom belangrijk het toepassingsgebied van dit voorstel zoveel mogelijk af te stemmen op de overtredingen van dat initiatief. Anders beschikken de handhavingsautoriteiten mogelijk over onvoldoende instrumenten om het onderzoek dat moet leiden tot een ontzegging van de rijbevoegdheid, daadwerkelijk uit te voeren. Bovendien genieten niet-ingezeten overtreders mogelijk niet hetzelfde niveau van procedurele waarborgen als hun binnenlandse tegenhangers, hetgeen met de herziening van die richtlijn beter moet worden gewaarborgd. Tijdens de voorbereidende werkzaamheden voor dit voorstel werd duidelijk dat, hoewel de toepasselijke drempels die leiden tot ontzeggingen van de rijbevoegdheid aanzienlijk verschillen van lidstaat tot lidstaat, bepaalde verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen in alle of in de meeste lidstaten aanleiding geven tot ontzeggingen van de rijbevoegdheid.
• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
De invoering van een systeem dat een Uniebreed effect geeft aan ontzeggingen van de rijbevoegdheid voor niet-ingezeten overtreders is steeds een aandachtspunt geweest in het initiatief tot herziening van Richtlijn 2006/126/EG 25 .
Artikel 11, lid 4, van die richtlijn regelt bepaalde aspecten van ontzeggingen van de rijbevoegdheid. De herziening van Richtlijn 2006/126/EG, die parallel met dit initiatief wordt uitgevoerd om redenen van juridische consistentie en samenhang, zal betrekking hebben op de afgifte van rijbewijzen aan bestuurders waaraan een ontzegging van de rijbevoegdheid is opgelegd en op de vrijstellingen van de wederzijdse erkenning van (de geldigheid van) rijbewijzen wanneer de houder een ontzegging van de rijbevoegdheid heeft gekregen in een andere lidstaat dan die welke het rijbewijs heeft afgegeven. Bovendien zullen in de herziening bepalingen worden opgenomen die de handhaving van gedeeltelijke ontzeggingen van de rijbevoegdheid vergemakkelijken aan de hand van aantekeningen.
De Commissie stelt zich reeds geruime tijd tot doel een specifieke rechtshandeling voor te stellen om een Uniebreed effect te verlenen aan ontzeggingen van de rijbevoegdheid door middel van wederzijdse erkenning van besluiten. In 2006 gaf zij in een mededeling over ontzeggingen van de rijbevoegdheid wegens strafrechtelijke veroordelingen 26 al aan dat zij overwoog een rechtshandeling voor te stellen ter vervanging van de Overeenkomst van 1998 betreffende ontzegging van de rijbevoegdheid 27 . Wat de wederzijdse erkenning van ontzeggingen van de rijbevoegdheid in het algemeen betreft, heeft de Commissie in die mededeling de voorkeur gegeven aan een sectorale aanpak, in sectoren waar de lidstaten een gemeenschappelijke basis hebben (zoals ontzeggingen van de rijbevoegdheid).
• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
Het voorstel is ook volledig in overeenstemming met het belangrijkste acquis inzake verkeersveiligheid.
Het heeft geen significante gevolgen voor Richtlijn (EU) 2022/2561 van het Europees Parlement en de Raad 28 en Verordening (EU) 2019/2144 van het Europees Parlement en de Raad 29 . Het is ook in overeenstemming met het EU-beleidskader voor verkeersveiligheid 2021-2030 — Volgende stappen op weg naar “Vision Zero” 30 .
Zoals hierboven vermeld, wordt Richtlijn (EU) 2015/413 parallel met dit voorstel herzien om redenen van juridische consistentie en samenhang. In dit verband moet worden herhaald dat Richtlijn (EU) 2015/413 naar verwachting de hoeksteen van het onderzoek zal worden en dus indirect ook zal bijdragen tot de handhaving, met name in gevallen waarin de dader op afstand is opgespoord. Aangezien de herziene Richtlijn (EU) 2015/413 tot doel heeft de uitwisseling van informatie en de wederzijdse bijstand tussen de lidstaten uit te breiden, kan ervan worden uitgegaan dat meer overtredingen met succes zullen worden onderzocht en dus ook aanzienlijk meer ontzeggingen van de rijbevoegdheid zullen worden opgelegd.
De herziening van Richtlijn (EU) 2015/413 heeft ook tot doel een hoger niveau van procedurele bescherming en bescherming van de grondrechten te bieden aan vervolgde of veroordeelde niet-ingezeten overtreders, ongeacht of de overtreding op afstand wordt vastgesteld of de dader wordt aangehouden voordat hij de lidstaat waar de overtreding is gepleegd, verlaat.
De herziening van Richtlijn 2006/126/EG en het Uniekader voor rijbewijzen zullen ook een aanvulling vormen op de regels van de voorgestelde richtlijn, zoals hierboven vermeld. Bovendien zal de herziene rijbewijsrichtlijn bijdragen tot de praktische handhaving van gedeeltelijke ontzeggingen van de rijbevoegdheid en zal zij de lidstaat van de overtreding meer mogelijkheden bieden om de geldigheid van het rijbewijs van de overtreder niet te erkennen in gevallen waarin de voorgestelde richtlijn niet van toepassing is.
Bovendien zijn de regels inzake de bescherming van persoonsgegevens ook van toepassing op de uitwisseling van informatie met betrekking tot rijbewijzen, met name:
·Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (algemene verordening gegevensbescherming) 31 ; en
·Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad 32 .
Het voorstel is ook in overeenstemming met andere instrumenten die de wederzijdse erkenning van vonnissen of rechterlijke beslissingen in strafzaken mogelijk maken. Het vult een lacune op met betrekking tot ontzeggingen van de rijbevoegdheid die voortvloeien uit rechterlijke beslissingen in strafzaken. Om mogelijke overlappingen tussen de voorgestelde richtlijn en het acquis van de Unie op het gebied van justitie en binnenlandse zaken te voorkomen, wordt verduidelijkt dat het voorstel deze instrumenten onverlet laat.
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
• Rechtsgrondslag
Het hoofddoel van het voorstel is de verkeersveiligheid te verbeteren en alle weggebruikers in de Unie een hoog niveau van bescherming te bieden, hetgeen ook werd benadrukt in de oproep van de EU-ministers van Vervoer in de Verklaring van Valletta.
Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) beschikt de Uniewetgever over ruime wetgevende bevoegdheden met betrekking tot de vaststelling van passende gemeenschappelijke regels voor de vaststelling van een gemeenschappelijk vervoersbeleid 33 . Verbetering van de verkeersveiligheid vormt een centrale doelstelling van het verkeersbeleid van de Unie. Maatregelen ter verwezenlijking van deze doelstelling kunnen derhalve worden vastgesteld op basis van artikel 91, lid 1, punt c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) 34 .
De passende rechtsgrondslag voor de voorgestelde richtlijn is derhalve artikel 91, lid 1, punt c), VWEU.
• Keuze van het instrument
Artikel 91, lid 1, punt c), VWEU geeft de EU-wetgever de mogelijkheid om verordeningen en richtlijnen vast te stellen.
Voor dit voorstel is een richtlijn het meest geschikte instrument, omdat daardoor rekening kan worden gehouden met de verschillen in de toepasselijke regels inzake het opleggen en handhaven van ontzeggingen van de rijbevoegdheid in de lidstaten.
• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Overeenkomstig artikel 5, lid 3, VEU mag de Unie alleen optreden wanneer de doelstellingen van een voorgestelde maatregel niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt. Volgens het huidige wetgevingskader behouden ingezeten bestuurders die zelfs de meest laakbare verkeersovertredingen begaan, hun rijbevoegdheid in alle andere lidstaten dan de lidstaat waar de overtreding is begaan, zelfs indien die lidstaat die bevoegdheid beperkt. De enige situatie waarin een ontzegging van de rijbevoegdheid een Uniebreed effect heeft, is wanneer de lidstaat die de ontzegging van de rijbevoegdheid oplegt ook de lidstaat is die het rijbewijs aan de overtreder heeft afgegeven.
Met het oog op de verkeersveiligheid is het van het grootste belang dat een Uniebreed effect wordt gegeven aan ontzeggingen van de rijbevoegdheid. Dit kan alleen worden bereikt door middel van een EU-rechtsinstrument. De beslissing om een rijbewijs af te geven of om een persoon zijn rijbevoegdheid te ontnemen door dat rijbewijs ongeldig te verklaren, behoort tot de soevereiniteit van een lidstaat. Als zodanig zal het Uniebrede effect van een ontzegging van de rijbevoegdheid altijd afhangen van het optreden van de lidstaat die het rijbewijs heeft afgegeven; zonder tussenkomst van de Unie beschikt deze echter niet over de nodige informatie, rechtsinstrumenten of stimulansen om op te treden.
•
Evenredigheid
De maatregelen van dit initiatief gaan niet verder dan wat nodig is om de doelstelling van de verbetering van de verkeersveiligheid te verwezenlijken door een Uniebreed effect te geven aan ontzeggingen van de rijbevoegdheid die het gevolg zijn van verkeersveiligheidsgerelateerde overtredingen. Volgens de richtlijn wordt de ontzegging van de rijbevoegdheid alleen doorgegeven aan de lidstaat die het rijbewijs heeft afgegeven voor de ernstige verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen die de belangrijkste oorzaken zijn van verkeersongevallen en verkeersdoden in de EU, namelijk rijden onder invloed van drank (rijden met een alcoholgehalte in het bloed dat hoger is dan de wettelijk toegestane maximumwaarde), snelheidsovertredingen (overschrijding van de snelheidslimieten die gelden voor de weg of het type voertuig in kwestie) en rijden onder invloed van drugs. De ontzegging van de rijbevoegdheid kan ook worden doorgegeven als ze werd opgelegd wegens een verkeersovertreding die de dood of ernstig lichamelijk letsel heeft veroorzaakt.
3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
• Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
In 2012 is een juridische studie 35 uitgevoerd, met de Commissie als belangrijkste opdrachtgever, over de stand van zaken met betrekking tot verboden binnen de EU op drie vooraf bepaalde gebieden, waaronder ontzeggingen van de rijbevoegdheid. In de studie werd niet alleen het relevante rechtskader van de EU geanalyseerd, maar ook de bestaande multinationale en bilaterale verdragen en overeenkomsten. Een van de conclusies was dat een nieuwe richtlijn moet worden vastgesteld om de grensoverschrijdende handhaving van ontzeggingen van de rijbevoegdheid te reguleren.
In 2022 heeft de Commissie een consortium van de ondernemingen Ecorys, Wavestone en Grimaldi de opdracht gegeven de effectbeoordeling van de herziening van Richtlijn (EU) 2015/413 te onderbouwen 36 . Als onderdeel van de studie werd uitgebreid onderzoek verricht naar het regelgevingskader en de jurisprudentie van het HvJ-EU met betrekking tot ontzeggingen van de rijbevoegdheid. De conclusie van dat onderzoek ondersteunde ook de invoering van een nieuwe rechtshandeling om een Uniebreed effect te geven aan ontzeggingen van de rijbevoegdheid door middel van wederzijdse erkenning van dergelijke besluiten.
Zoals hierboven vermeld, wordt de situatie waarin een lidstaat op grond van zijn nationale wetgeving en wegens onrechtmatig handelen op zijn grondgebied de rijbevoegdheid van de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs schorst, momenteel gedeeltelijk geregeld door Richtlijn 2006/126/EG.
De Europese Commissie heeft in 2022 een ex-postevaluatie 37 van die richtlijn gepubliceerd. Daaruit bleek dat de gecombineerde werking van Richtlijn 2006/126/EG betreffende het rijbewijs en de twee voorgangers ervan heeft geleid tot een gemeenschappelijk veiligheidsniveau voor weggebruikers in de Unie en het vrije verkeer heeft vergemakkelijkt. Uit die evaluatie bleek ook dat er nog ruimte is om het verkeersveiligheidsniveau in de Unie en de doeltreffendheid en evenredigheid van een aantal regelgevende eisen te verbeteren.
• Raadpleging van belanghebbenden
In overeenstemming met de richtsnoeren voor betere regelgeving 38 tijdens de ex-postevaluatie van Richtlijn 2006/126/EG en de effectbeoordeling van de herziening van die richtlijn, zijn ook met betrekking tot dit voorstel raadplegingen van belanghebbenden gehouden.
Tijdens de voorbereidende fase van de ex-postevaluatie is op 16 oktober 2020 een workshop voor belanghebbenden gehouden om bewijsmateriaal te verzamelen, vastgestelde bevindingen te bevestigen, feedback te verkrijgen over nieuwe bevindingen en standpunten te verzamelen.
Vervolgens vond tussen 28 oktober 2020 en 20 januari 2021 een openbare raadpleging plaats, om geïnteresseerde burgers en belanghebbenden de gelegenheid te geven hun mening te geven over de geldende regels.
Tijdens de voorbereidende fase van de effectbeoordeling konden belanghebbenden feedback geven over de aanvangseffectbeoordeling (2de kwartaal 2021). Vervolgens werden de volgende gerichte raadplegingsactiviteiten uitgevoerd:
–Twee gespreksronden:
·verkennende interviews tijdens de aanvangsfase (1ste en 2de kwartaal 2022);
·diepgaande interviews om informatielacunes op te vullen en de verwachte effecten van beleidsmaatregelen te beoordelen (2de en 3de kwartaal 2021).
–Twee enquêtes:
·een enquête om de probleemanalyse te onderbouwen (2de kwartaal 2022);
·een enquête om het effect van beleidsmaatregelen te beoordelen (2de en 3de kwartaal 2022).
Tot slot vond in het derde kwartaal van 2022 een nieuwe openbare raadpleging plaats.
Het Europees Parlement is voorstander van een versterking van het verkeersveiligheidskader, met name door de invoering van een instrument voor de wederzijdse erkenning van ontzeggingen van de rijbevoegdheid 39 .
• Bijeenbrengen en gebruik van expertise
Tijdens de effectbeoordelingsfase vond een deskundigenworkshop plaats over medische geschiktheid en de gevolgen van verkeersovertredingen (2de kwartaal 2022).
Tijdens de voorbereidende fase van zowel de ex-postevaluatie als de effectbeoordeling is het bij artikel 9 van Richtlijn 2006/126/EG ingestelde comité voor het rijbewijs, dat hoofdzakelijk bestaat uit deskundigen van de lidstaten, voortdurend geïnformeerd en geraadpleegd.
• Effectbeoordeling
Er is een effectbeoordeling uitgevoerd 40 van de herziening van Richtlijn 2006/126/EG, met inbegrip van elementen die verband houden met ontzeggingen van de rijbevoegdheid. De effectbeoordeling werd goedgekeurd via de schriftelijke procedure en kreeg op 18 november 2022 een positief advies zonder opmerkingen van de Raad voor regelgevingstoetsing 41 . Voorts is ook het creëren van een Uniebreed effect van ontzeggingen van de rijbevoegdheid door middel van wederzijdse erkenning van besluiten uitgebreid aan bod gekomen tijdens de voorbereidende werkzaamheden voor de herziening van Richtlijn (EU) 2015/413. De resultaten van de onderzoekswerkzaamheden bevestigden dat ontzeggingen van de rijbevoegdheid moeten worden opgenomen in de herziening van Richtlijn 2006/126/EG, met name omdat dit niet binnen het toepassingsgebied van Richtlijn (EU) 2015/413 valt. Niettemin heeft de Commissie bij de ontwikkeling van de beleidsopties gebruik gemaakt van de informatie die tijdens de evaluatie- en beoordelingsfase voor beide richtlijnen is verzameld 42 .
Het eindverslag van de studie ter ondersteuning van de effectbeoordeling van het initiatief tot herziening van Richtlijn 2006/126/EG, dat ook betrekking heeft op dit voorstel, bevat een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de meerwaarde van het initiatief en het verband met andere beleidsinitiatieven (zie punten 1.3, 1.5 en 3.3). Een gedetailleerde beschrijving van de beleidsopties is opgenomen in de punten 5.2 en 8.1, terwijl de effecten van alle opties uitvoerig zijn geanalyseerd in punt 6. De samenvatting van de onderzochte beleidsopties kan worden geraadpleegd in de toelichting bij het voorstel tot herziening van Richtlijn 2006/126/EG 43 . Een EU-kader voor uniforme grensoverschrijdende handhaving van ontzeggingen van de rijbevoegdheid werd voorgesteld in de overeenkomst betreffende ontzegging van de rijbevoegdheid uit 1998 (akte van de Raad van 17 juni 1998) 44 , die niet in werking is getreden omdat ze door te weinig lidstaten (zeven) werd geratificeerd 45 . Om die reden werd ze in 2016 ingetrokken 46 .
Een stap in de richting van een Uniebreed effect van ontzeggingen van de rijbevoegdheid lijkt te zijn gezet met de vaststelling van Richtlijn 2006/126/EG, waarin de relevante bepalingen van de vorige rijbewijsrichtlijn (artikel 8 van Richtlijn 91/439/EEG) 47 gedeeltelijk zijn gewijzigd om het verschijnsel van “rijbewijstoerisme” tegen te gaan. De nieuwe bepaling, artikel 11, lid 4, van Richtlijn 2006/126/EG, was echter niet duidelijk genoeg geformuleerd. Het artikel in kwestie is herhaaldelijk door het HvJ-EU 48 uitgelegd, omdat er twijfels waren over de formulering ervan en over de verschillende situaties die aanleiding geven tot ontzeggingen van de rijbevoegdheid voor ingezetenen en niet-ingezetenen. Het HvJ-EU 49 benadrukte bovendien ook dat een dergelijke verplichting pas doeltreffend en afdwingbaar is als er een systeem voor de uitwisseling van informatie over ontzeggingen tussen de lidstaten is ingevoerd, waardoor alle lidstaten daadwerkelijk kunnen nagaan of een in het buitenland opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid nog hangende is of is opgelegd aan een aanvrager van een rijbewijs.
Ten gevolge van de hierboven beschreven problemen wordt in het huidige kader alleen een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd aan buitenlandse overtreders in het land waar zij de overtreding hebben begaan; zij mogen nog steeds rijden in alle andere EU-lidstaten, behalve wanneer het verbod is opgelegd door de lidstaat die het rijbewijs heeft afgegeven. Het feit dat een bestuurder wiens rijbewijs in een van de lidstaten is opgeschort, beperkt of ingetrokken wegens ernstige en herhaalde inbreuken op de verkeersregels, nog steeds mag rijden in de EU, vormt een ernstig probleem voor de verkeersveiligheid.
Dergelijke niet-ingezeten bestuurders kunnen bovendien een nieuw rijbewijs aanvragen in hun land van verblijf, tenzij dit uitdrukkelijk verboden is (of wanneer andere lidstaten niet naar behoren op de hoogte worden gebracht van een hangende ontzegging van de rijbevoegdheid); aangezien dit nieuwe rijbewijs in principe overal wordt erkend, zelfs in het land van de overtreding, mogen zij dan opnieuw overal rijden. Bestuurders die in hun eigen land een ontzegging van de rijbevoegdheid krijgen opgelegd, kunnen hetzelfde doen door hun woonplaats te wijzigen en daar een nieuw rijbewijs aan te vragen.
De rechtsgrondslag voor EU-brede informatie-uitwisseling over ontzeggingen van de rijbevoegdheid is reeds vastgelegd in Richtlijn 2006/126/EG 50 , waarin uitdrukkelijk bepaald is dat de lidstaten elkaar moeten bijstaan bij de uitvoering van de maatregelen en informatie moeten uitwisselen over de rijbewijzen die zij hebben afgegeven, ingewisseld, vervangen, vernieuwd of ingetrokken via het hiervoor opgezette EU-rijbewijsnetwerk (RESPER). Bovendien zou Richtlijn (EU) 2015/413 ook de handhaving kunnen vergemakkelijken door de lidstaat waarin de overtreding is begaan, te verplichten de overtreder in kennis te stellen van een eventuele ontzegging van de rijbevoegdheid naar aanleiding van de vermeende overtreding.
Inhoudsopgave
- Beoordeling van maatregelen en beleidsopties
- Artikel 1: Doel en onderwerp
- Artikel 2: Definities
- Artikel 3: Uniebreed effect van ontzeggingen van de rijbevoegdheid
- Artikel 4: Verplichting tot kennisgeving van een ontzegging van de rijbevoegdheid
- Artikel 5: Standaardcertificaat en wijze van verzending
- Artikel 6: Het Uniebrede effect van ontzeggingen van de rijbevoegdheid handhaven
- Artikel 7: Gevolgen van ontzeggingen van de rijbevoegdheid in de lidstaat van de overtreding
- Artikel 8: Gronden voor vrijstelling
- Artikel 9: Termijnen
- Artikel 10: Overleg tussen de lidstaten
- Artikel 11: Door de lidstaat van afgifte te verstrekken informatie
- Artikel 12: Door de lidstaat van de overtreding te verstrekken informatie
- Artikel 13: Verplichting om de betrokkene in kennis te stellen
- Artikel 14: Rechtsmiddelen
- Artikel 15: Nationale contactpunten
- Artikel 16: Statistieken
- Artikel 17: Comitéprocedure
- Artikel 18: Verhouding tot andere rechtshandelingen
- Artikel 19: Omzetting
- Artikel 20: Verslag over de toepassing
- Artikel 21: Inwerkingtreding en toepassing
- Artikel 22: Adressaten
De maatregelen in het kader van de verschillende beleidsopties zijn onderworpen aan een kwantitatieve en kwalitatieve beoordeling van de economische en sociale gevolgen (verkeersveiligheid) en de gevolgen voor de grondrechten. Voor de beoordeling van de effecten is de tijdshorizon 2025-2050 geselecteerd, in overeenstemming met de basisprognoses. Wat de grondrechten betreft, zullen de gevolgen onder controle blijven door een strikte toepassing van de regels inzake gegevensbescherming, met name in RESPER.
De economische en sociale gevolgen van de voorkeursoptie met betrekking tot het creëren van een Uniebreed effect van ontzeggingen van de rijbevoegdheid zullen naar verwachting over het algemeen positief zijn en het initiatief moet de verkeersveiligheid in alle lidstaten verhogen. Het vergroten van de kans op een efficiënte uitvoering van een in een grensoverschrijdende context uitgevaardigde ontzegging van de rijbevoegdheid vergroot ook het afschrikkende effect over de grenzen van de lidstaten heen. De sociale gevolgen zouden over het algemeen zeer positief zijn, aangezien de slachtoffers erop kunnen vertrouwen dat maatregelen tegen overtreders daadwerkelijk worden uitgevoerd.
De doelstellingen van het initiatief zullen leiden tot een beperkte stijging van de operationele kosten van RESPER. Dit wordt echter ruimschoots gecompenseerd door de daling van het aantal verkeersslachtoffers ten gevolge van de toegenomen verkeersveiligheid.
Bedrijven, kmo’s en micro-ondernemingen zullen naar verwachting geen rechtstreekse gevolgen ondervinden van dit wetgevingsvoorstel.
• Grondrechten
Het Uniebrede effect van ontzeggingen van de rijbevoegdheid kan afbreuk doen aan de grondrechten die worden beschermd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie 51 (het Handvest) en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens 52 (EVRM).
Het besluit van de lidstaat van afgifte om een Uniebreed effect te verlenen aan ontzeggingen van de rijbevoegdheid zal de mogelijkheid voor de overtreder om in de Unie een motorvoertuig te besturen, verder beperken. Afhankelijk van zijn persoonlijke situatie kan dit gevolgen hebben voor de uitoefening van zijn beroepsactiviteit, zijn gezinsleven en de mogelijkheden om gebruik te maken van zijn of haar motorvoertuigen. Het voorstel kan derhalve gevolgen hebben voor verschillende grondrechten: het recht om te werken of de vrijheid van ondernemerschap, het recht op een gezinsleven en het recht op eigendom. Bovendien kunnen de beoogde procedures ook gevolgen hebben voor het recht op een eerlijk proces, het recht van verdediging en het recht op bescherming van persoonsgegevens.
De grondrechten van een dader kunnen worden beperkt indien dit noodzakelijk is en daadwerkelijk beantwoordt aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang. Dit is het geval wanneer de door de Unie erkende doelstelling van algemeen belang de verbetering van de verkeersveiligheid is. Het voorstel gaat niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. Bestuurders die dergelijke verkeersovertredingen begaan in een andere lidstaat dan die waar hun rijbewijs is afgegeven, moeten, hoewel zij in aanmerking komen voor vrij verkeer, dezelfde gevolgen van de intrekking van hun rijbewijs ondervinden als bestuurders uit de lidstaat waar de overtreding is begaan. Zij moeten hun rijbewijs of rijbevoegdheid in de hele Unie verliezen. Anders zou de verkeersveiligheid alleen in de lidstaat van de overtreding worden beschermd, wat slechts een gedeeltelijk en inefficiënt resultaat zou zijn.
Bovendien zijn in de voorgestelde richtlijn enkele belangrijke waarborgen opgenomen. Het voorstel voorziet in vrijstellingsgronden wanneer er gegronde redenen zijn om op basis van specifiek en objectief bewijs aan te nemen dat de tenuitvoerlegging van de ontzegging van de rijbevoegdheid in de specifieke omstandigheden een schending van een in het Handvest neergelegd grondrecht zou inhouden. Een andere vrijstellingsgrond is van toepassing wanneer de procedurele waarborgen van verstekprocedures niet in acht zijn genomen. Dit is vergelijkbaar met de vrijstellingsgronden die voor andere instrumenten voor wederzijdse erkenning gelden sinds de inwerkingtreding van kaderbesluit 2009/299/JBZ tot versterking van de procedurele rechten van personen en tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven in afwezigheid van de betrokkene op het proces 53 .
Daarnaast zorgen de lidstaten ervoor dat in de lidstaat van de overtreding rechtsmiddelen beschikbaar zijn die gelijkwaardig zijn aan die welke in een soortgelijke binnenlandse zaak beschikbaar zijn, en dat de dader ook beroep kan aantekenen tegen het besluit dat een Uniebreed effect geeft aan de ontzegging van de rijbevoegdheid. Indien dit beroep succesvol is, wordt het Uniebreed effect tenietgedaan en blijft de ontzegging van de rijbevoegdheid beperkt tot de lidstaat van de overtreding. Bovendien moeten de autoriteiten tijdig informatie verstrekken over de mogelijkheden die het nationale recht biedt om dergelijke rechtsmiddelen aan te wenden, zodat ze doeltreffend kunnen worden uitgeoefend.
Als de maatregelen in dit voorstel evenredig worden toegepast en worden aangevuld met de hierboven genoemde doeltreffende procedurele waarborgen, zijn zij verenigbaar met de eisen betreffende de grondrechten.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Voor de overdracht en communicatie tussen autoriteiten zullen reeds bestaande technische oplossingen worden gebruikt (zoals RESPER — het netwerk voor de uitwisseling van informatie over rijbewijzen).
Er zijn enkele technische wijzigingen nodig om ervoor te zorgen dat RESPER aanvullende elementen in verband met ontzeggingen van de rijbevoegdheid kan uitwisselen. Er zij echter op gewezen dat deze kosten over het geheel genomen waarschijnlijk niet aanzienlijk zullen zijn. De lidstaten worden geacht hun eigen kosten te dragen die voortvloeien uit de toepassing van de voorgestelde richtlijn. Deze kosten houden verband met de extra tijd die wordt besteed aan onderzoeken en de kosten in verband met de kennisgeving aan de buitenlandse overtreder.
Tot slot moet worden opgemerkt dat, hoewel ontzeggingen van de rijbevoegdheid vaak gepaard gaan met geldboetes, dergelijke sancties doelbewust niet zijn opgenomen in het toepassingsgebied van dit voorstel; het voorstel draagt dan ook niet bij tot de handhaving ervan.
5. OVERIGE ELEMENTEN
• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
Het voorstel legt de Commissie een verplichting op om verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging van de voorgestelde richtlijn, met name wat de gevolgen ervan voor de verkeersveiligheid betreft. Het verslag van de Commissie moet vijf jaar nadat de lidstaten de voorgestelde richtlijn hebben omgezet, worden ingediend.
•
Artikelsgewijze toelichting
Het voorstel heeft tot doel een hoog niveau van bescherming van weggebruikers in de Unie te waarborgen door regels vast te stellen die voorzien in een Uniebrede ontzegging van de rijbevoegdheid wegens ernstige verkeersveiligheidsgerelateerde overtredingen die zijn begaan in een andere lidstaat dan die welke het rijbewijs van de overtreder heeft afgegeven.
Artikel 2 bevat definities van bepaalde kernbegrippen die in het voorstel worden gebruikt.
Dit omvat definities van begrippen als “ontzegging van de rijbevoegdheid”, “lidstaat van de overtreding” (waar de overtreding plaatsvindt) “lidstaat van afgifte” (die het rijbewijs heeft afgegeven) en “betrokkene”.
De definitie van “ontzegging van de rijbevoegdheid” omvat elk definitief besluit waarbij een ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd wegens het begaan van een verkeersovertreding en dat leidt tot intrekking, beperking of schorsing van het rijbewijs of de rijbevoegdheid, ongeacht of het gaat om een veiligheidsmaatregel, een boete of een administratieve of strafrechtelijke sanctie. Ook de begrippen intrekking, beperking en schorsing worden gedefinieerd. De richtlijn is van toepassing op een beperkt aantal duidelijk omschreven “ernstige verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen”, namelijk rijden onder invloed van drank, te snel rijden, rijden onder invloed van drugs, inbreuken op de verkeersregels met de dood of ernstig lichamelijk letsel als gevolg. Voorts is ook de term “aanvullende voorwaarden” gedefinieerd, namelijk de voorwaarden waaraan de persoon op wie een ontzegging van de rijbevoegdheid betrekking heeft, moet voldoen om zijn rijbewijs of rijbevoegdheid terug te krijgen.
Voor sommige begrippen, zoals “ernstige verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen”, “motorvoertuig”, “rijbewijs” en “gewone verblijfplaats”, wordt verwezen naar definities in andere instrumenten van de Unie.
De richtlijn gaat uit van het beginsel dat een ontzegging van de rijbevoegdheid die door een lidstaat is afgegeven aan een persoon die niet zijn gewone verblijfplaats heeft in die lidstaat en die houder is van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs, een Uniebreed effect moet hebben.
De lidstaat van de overtreding moet de lidstaat van afgifte in kennis stellen van elke ontzegging van de rijbevoegdheid van minstens een maand. De kennisgeving moet gebeuren door middel van een standaardcertificaat dat tussen de nationale contactpunten van de twee betrokken lidstaten wordt verzonden.
Deze bepaling verleent de Commissie de bevoegdheid om vóór de datum van omzetting van de richtlijn een uitvoeringshandeling vast te stellen om het formaat en de inhoud van het standaardcertificaat vast te stellen. De belangrijkste elementen die het certificaat moet bevatten, worden in deze bepaling opgesomd.
Dit artikel bevat ook regels voor de talen waarin het certificaat mag worden opgesteld en specificeert dat het certificaat via RESPER moet worden verzonden.
De lidstaat van afgifte moet passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de ontzegging van de rijbevoegdheid een Uniebreed effect heeft, tenzij een in artikel 8 vastgestelde vrijstellingsgrond van toepassing is.
Wanneer de ontzegging van de rijbevoegdheid bestaat uit de intrekking van het rijbewijs of de rijbevoegdheid, moet de lidstaat van afgifte het rijbewijs intrekken. De betrokkene moet het rijbewijs of de rijbevoegdheid opnieuw verkrijgen overeenkomstig de regels die in die lidstaat in vergelijkbare omstandigheden van toepassing zijn. Die lidstaat houdt, voor zover mogelijk, ook rekening met elk deel van de voorwaarden waaraan de betrokkene in de lidstaat van de overtreding reeds heeft voldaan om het rijbewijs of de rijbevoegdheid terug te krijgen.
In gevallen waarin de ontzegging van de rijbevoegdheid bestaat uit een schorsing of beperking van het rijbewijs of de rijbevoegdheid, moet de door de lidstaat van afgifte genomen maatregel ertoe beperkt blijven te waarborgen dat de Uniebrede ontzegging van de rijbevoegdheid dezelfde duur heeft als de ontzegging van de rijbevoegdheid die door de lidstaat van overtreding is opgelegd, ongeacht of die lidstaat voorwaarden oplegt aan de betrokkene om het rijbewijs of de rijbevoegdheid terug te krijgen.
In dit artikel wordt verduidelijkt dat de tenuitvoerlegging van de door de lidstaat van de overtreding op zijn grondgebied opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid niet wordt verhinderd door de richtlijn, en met name door de toepassing van de in artikel 8 genoemde vrijstellingsgronden door de lidstaat van afgifte.
Bovendien wordt verduidelijkt dat, wanneer een door de lidstaat van de overtreding opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaarden bevat waaraan de betrokkene moet voldoen om het rijbewijs of de rijbevoegdheid terug te krijgen, die lidstaat de ontzegging op zijn grondgebied kan blijven toepassen totdat aan de voorwaarden is voldaan.
Artikel 8 bevat een uitputtende lijst van vrijstellingsgronden op basis waarvan de lidstaat van afgifte moet weigeren om een Uniebreed effect te geven aan de ontzegging van de rijbevoegdheid, alsook een lijst van aanvullende vrijstellingsgronden op basis waarvan hij kan weigeren een dergelijk Uniebreed effect te geven.
De lijst bevat vrijstellingsgronden zoals onvolledigheid van het certificaat; de leeftijd van de betrokkene; immuniteit of voorrecht; of het feit dat de resterende periode van de ontzegging van de rijbevoegdheid minder dan een maand bedraagt.
Alvorens een beroep te doen op een vrijstellingsgrond, dient de lidstaat van afgifte overleg te plegen met de lidstaat van de overtreding.
In dit artikel is bepaald dat de lidstaat van afgifte uiterlijk 15 dagen na ontvangst van het certificaat de maatregel moet nemen die een Uniebreed effect geeft aan de ontzegging van de rijbevoegdheid.
In specifieke gevallen waarin het voor de lidstaat van afgifte niet mogelijk is de voor de erkenningsfase vastgestelde termijn in acht te nemen, moet hij de lidstaat van de overtreding informeren en raadplegen, maar blijft hij verplicht om onverwijld een Uniebreed effect te geven aan de ontzegging van de rijbevoegdheid.
In dit artikel is bepaald dat de lidstaten elkaar via passende middelen en onverwijld moeten raadplegen om een efficiënte toepassing van deze richtlijn te waarborgen.
In dit artikel is bepaald dat de lidstaat van afgifte verplicht informatie over verschillende aspecten en stappen in de procedure moet verstrekken aan de lidstaat van de overtreding.
Krachtens dit artikel moet de lidstaat van de overtreding de lidstaat van afgifte in kennis stellen van omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het oorspronkelijke besluit waarbij de ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd en van de beëindiging van de ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn grondgebied.
De lidstaat van afgifte stelt de betrokkene in kennis van een besluit of maatregel in verband met de ontzegging van de rijbevoegdheid. Er wordt specifiek verwezen naar de informatie die moet worden gedeeld over de rechtsmiddelen die beschikbaar zijn krachtens het recht van de lidstaat van afgifte.
In dit artikel is bepaald dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat er passende rechtsmiddelen bestaan tegen uit hoofde van deze richtlijn genomen besluiten. Het verduidelijkt dat de door de lidstaat van de overtreding gemelde ontzegging van de rijbevoegdheid alleen mag worden aangevochten in het kader van een rechtsgeding in de lidstaat van de overtreding.
De lidstaten moeten nationale contactpunten oprichten. Overeenkomstig artikel 4 zenden deze nationale contactpunten de certificaten door. Zij moeten ook samenwerken met de autoriteiten die betrokken zijn bij de handhaving van de ontzeggingen van de rijbevoegdheid.
Op grond van dit artikel moeten de lidstaten regelmatig gegevens verzamelen bij de bevoegde autoriteiten en uitgebreide statistieken bijhouden over ontzeggingen van de rijbevoegdheid. De verzamelde statistieken moeten jaarlijks aan de Commissie worden toegezonden. Het verzamelen van uitgebreide gegevens over ontzeggingen van de rijbevoegdheid is noodzakelijk om een grondige beoordeling van de werking van het bij deze richtlijn ingestelde mechanisme mogelijk te maken.
Dit artikel heeft betrekking op de procedure voor de vaststelling van de in artikel 5 bedoelde uitvoeringshandeling.
Dit artikel bepaalt dat deze richtlijn geen afbreuk doet aan de rechten en plichten die voortvloeien uit de wetgeving van de Unie betreffende justitiële samenwerking en de rechten van verdachten en beklaagden.
De lidstaten moeten de bepalingen van de richtlijn binnen een bepaalde termijn omzetten en moeten de Commissie van deze nationale maatregelen in kennis stellen.
Met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de voorgestelde richtlijn wordt een rapportageverplichting vastgesteld en opgelegd aan de Commissie.
Krachtens deze standaardbepaling moet de richtlijn in werking treden op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Volgens deze standaardbepaling is de richtlijn gericht is tot de lidstaten.