Toelichting bij COM(2024)104 - Tijdens de Conferentie over het Energiehandvest namens de EU in te nemen standpunt

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit inzake het tijdens de Conferentie over het Energiehandvest door de lidstaten in te nemen standpunt in verband met de beoogde aanneming van voorgestelde wijzigingen van het Verdrag inzake het Energiehandvest en de goedkeuring van i) voorgestelde wijzigingen en aanpassingen van de bijlagen bij het Verdrag inzake het Energiehandvest, ii) voorgestelde aanpassingen van memoranda, verklaringen en besluiten, en iii) een besluit betreffende de inwerkingtreding en voorlopige toepassing van wijzigingen van het Verdrag inzake het Energiehandvest en aanpassingen/wijzigingen van de bijlagen daarbij. De aanneming van de wijzigingen van het Verdrag inzake het Energiehandvest en de aanvullende goedkeuringen moeten gelijktijdig door de Conferentie over het Energiehandvest worden onderschreven.

Verdrag inzake het Energiehandvest

Het Verdrag inzake het Energiehandvest (EHV) is een multilaterale handels- en investeringsovereenkomst voor de energiesector die in 1994 is ondertekend en in 1998 in werking is getreden. Het EHV bevat bepalingen inzake bescherming van investeringen, handel in en doorvoer van energiegrondstoffen en -producten, en mechanismen voor geschillenbeslechting. Het EHV stelt ook een kader in voor internationale samenwerking op energiegebied tussen de verdragsluitende partijen. De Europese Unie is partij bij het EHV1, samen met Euratom en de meeste EU-lidstaten, alsook Japan, het Verenigd Koninkrijk, Zwitserland, Turkije en de meeste landen van de Westelijke Balkan en de voormalige Sovjet-Unie, met uitzondering van Rusland2 en Belarus3. Op 7 juli 2023 heeft de Europese Commissie een voorstel ingediend voor een besluit van de Raad tot terugtrekking van de Europese Unie uit het EHV. Dat voorstel is momenteel in behandeling bij de Raad.

Conferentie over het Energiehandvest

De Conferentie over het Energiehandvest is het bestuurs- en besluitvormingsorgaan voor het Energiehandvest en is opgericht bij het EHV. Alle staten of regionale organisaties voor economische integratie (zoals de EU) die het EHV hebben ondertekend of ertoe zijn toegetreden, zijn lid van de conferentie, die regelmatig bijeenkomt om kwesties die van invloed zijn op de samenwerking op energiegebied tussen de ondertekenaars van het EHV te bespreken, de uitvoering van de bepalingen van het EHV en het Protocol betreffende energie-efficiëntie en daarmee samenhangende milieuaspecten te evalueren en mogelijke nieuwe instrumenten en gezamenlijke activiteiten in het kader van het Energiehandvest te overwegen. De Conferentie over het Energiehandvest neemt met name teksten van wijzigingen van het EHV aan en keurt wijzigingen en technische aanpassingen van de bijlagen bij het EHV goed. Bij de stemming over voorgestelde wijzigingen van de tekst van het EHV neemt de Conferentie over het Energiehandvest een besluit om de wijzigingen met eenparigheid van stemmen van de aanwezige en aan de stemming deelnemende verdragsluitende partijen aan te nemen. De EU heeft een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal lidstaten dat partij is bij het EHV, op voorwaarde dat de EU haar stemrecht niet uitoefent indien haar lidstaten hun stemrecht uitoefenen, en vice versa.


Tijdens de Conferentie over het Energiehandvest te nemen besluiten

Ingevolge de 33e vergadering van de Conferentie over het Energiehandvest op 22 november 2022 zal de conferentie het voorstel in 2024 naar verwachting opnieuw op tafel leggen bij de verdragsluitende partijen om vier besluiten te nemen in verband met de modernisering van het EHV. Deze besluiten zullen gelijktijdig worden genomen met het oog op:

- de aanneming van de voorgestelde wijzigingen van de tekst van het EHV;

- de goedkeuring van de voorgestelde wijzigingen en aanpassingen van de bijlagen bij het EHV;

1.

- de goedkeuring van de voorgestelde aanpassingen van memoranda, verklaringen en besluiten, en


- de goedkeuring van het besluit betreffende de inwerkingtreding en voorlopige toepassing van wijzigingen in de tekst van het EHV en aanpassingen/wijzigingen van de bijlagen daarbij.

Aangezien het EHV sinds de jaren 1990 niet wezenlijk is geactualiseerd, is het steeds meer achterhaald geraakt. Het EHV is ook geworden tot een van de investeringsverdragen in het kader waarvan mondiaal de meeste arbitrageprocedures – voornamelijk tegen EU-lidstaten – aanhangig worden gemaakt door investeerders, waarvan de meeste in andere EU-landen zijn gevestigd. Daarom is in november 2018 een moderniseringsproces gestart. Eerst heeft de Conferentie over het Energiehandvest een lijst van discussiepunten goedgekeurd, voornamelijk met betrekking tot bepalingen betreffende de bescherming van investeringen. Vervolgens heeft de EU voorgesteld om de bescherming voor investeringen in fossiele brandstoffen af te schaffen.

Na 15 multilaterale onderhandelingsronden, die hebben plaatsgevonden tussen juli 2019 en juni 2022, is op de buitengewone Conferentie over het Energiehandvest op 24 juni 2022 in Brussel een “beginselakkoord” bereikt om de onderhandelingen af te sluiten. De herziene tekst van het EHV en de bijlagen daarbij zijn toen aan een juridische herziening onderworpen. Daarna zijn de definitieve ontwerpbesluiten met de herziene teksten op 19 augustus 2022 gedeeld met alle verdragsluitende partijen, waaronder de EU, Euratom en alle EU-lidstaten die partij zijn bij het EHV.

Over de besluiten inzake de modernisering van het EHV zal met eenparigheid van stemmen worden gestemd. Indien de stemming succesvol verloopt, worden de besluiten tot modernisering van het EHV geacht te zijn “aangenomen” door de Conferentie over het Energiehandvest. Deze aanneming zal de aanzet geven tot daaropvolgende processen voor de ratificatie, voorlopige toepassing en uiteindelijke inwerkingtreding van de verschillende onderdelen van het hervormingspakket.

De voorlopige toepassing van de wijzigingen van het EHV en de andere elementen van de modernisering zal worden geregeld door het besluit betreffende de inwerkingtreding en voorlopige toepassing van wijzigingen van de tekst van het EHV en aanpassingen/wijzigingen van de bijlagen daarbij. Overeenkomstig dit besluit zal de modernisering naar verwachting automatisch door alle verdragsluitende partijen op voorlopige basis worden toegepast op een vastgestelde datum na de aanneming. Elke verdragsluitende partij kan bij de depositaris (Portugal) evenwel een verklaring indienen dat zij niet kan instemmen met de voorlopige toepassing van de wijzigingen van het EHV, zodat elke verdragsluitende partij daadwerkelijk kan afzien van voorlopige toepassing. Het secretariaat van het EHV zal dergelijke verklaringen openbaar maken. Zelfs indien een verdragsluitende partij in eerste instantie een dergelijke verklaring aflegt, kan zij de verklaring te allen tijde weer intrekken, zodat zij de modernisering van het EHV op een later tijdstip op voorlopige basis kan toepassen.

Met het voorliggende voorstel voor een besluit uit hoofde van artikel 218, lid 9, VWEU wordt beoogd het tijdens de Conferentie over het Energiehandvest door de lidstaten in te nemen standpunt met betrekking tot de hierboven beschreven besluiten – dat ofwel tijdens een vergadering ofwel via een schriftelijke procedure kenbaar wordt gemaakt – te bepalen.

Tegelijkertijd stelt de Commissie de goedkeuring voor van een overeenkomst tussen de Europese Unie, Euratom en de lidstaten over de interpretatie van het EHV. Die overeenkomst moet met name een bevestiging bevatten dat een clausule als artikel 26 van het EHV in het verleden niet kon dienen en nu noch in de toekomst kan dienen als rechtsgrondslag voor arbitrageprocedures die een investeerder uit een lidstaat inleidt met betrekking tot investeringen in een andere lidstaat, en dat de in artikel 47, lid 3, van het EHV opgenomen vervalbepaling niet van toepassing is en niet bedoeld was om van toepassing te zijn op dergelijke procedures. In de overeenkomst moet ook worden vastgesteld welke verplichtingen de lidstaten hebben indien zij betrokken zijn bij een arbitrageprocedure uit hoofde van een verzoek op grond van artikel 26 van het EHV.

De consequente interpretatie van de EU is dat het EHV niet van toepassing is en dat het niet bedoeld was om van toepassing te zijn op geschillen tussen een lidstaat en een investeerder uit een andere lidstaat over een investering van laatstgenoemde in de eerstgenoemde lidstaat. Deze interpretatie is specifiek bevestigd door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) in zijn arrest Komstroy4. Scheidsgerechten hebben echter geoordeeld, en blijven van oordeel, dat zij niet gebonden zijn door de arresten van het Hof. Om te voorkomen dat gerechten bevoegdheid blijven aanvaarden voor dergelijke geschillen, moet de authentieke interpretatie van het EHV uitdrukkelijk en ondubbelzinnig worden herhaald. De meest aangewezen manier om dat te doen is door middel van een overeenkomst uit hoofde van het internationaal gewoonterecht zoals neergelegd in het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht.

Hoewel die overeenkomst de interpretatie van de EU en haar lidstaten in een afzonderlijk internationaal publiekrechtelijk instrument zal codificeren (wat mogelijk is vanwege de bilaterale aard van de verplichtingen), zal de afspraak tussen alle verdragsluitende partijen dat artikel 26 niet van toepassing is binnen de EU bij de modernisering van het EHV in de tekst zelf worden opgenomen, via een clausule van het type “voor meer zekerheid”. Beide elementen zullen helpen om elke dubbelzinnigheid weg te nemen en bestaande of toekomstige risico’s van arbitrage binnen de EU in het kader van het EHV uit te sluiten met de vereiste rechtszekerheid.

In te nemen standpunt

De Commissie stelt voor dat de lidstaten die partij zijn bij het Verdrag inzake het Energiehandvest, de in de onderstaande punten 1 tot en met 4 beschreven standpunten innemen tijdens de vergadering van de Conferentie over het Energiehandvest of, naargelang het geval, via een schriftelijke procedure.

Over de aanneming van de voorgestelde wijzigingen van de tekst van het EHV

De voorgestelde wijzigingen van de tekst van het EHV bestaan in wezenlijke verbeteringen die het EHV daadwerkelijk in overeenstemming zullen brengen met de moderne normen voor bescherming van investeringen en met standpunten van de EU in andere fora (zoals Uncitral5). De wijzigingen zullen het EHV ook in overeenstemming brengen met de benadering van de EU inzake bescherming van investeringen die zij heeft toegepast in haar recentelijk overeengekomen vrijhandels- en investeringsovereenkomsten.

2.

Het gewijzigde EHV bevat met name:


- nieuwe bepalingen inzake investeringsbescherming, in overeenstemming met moderne normen en EU-standpunten, waarin het recht van de verdragsluitende partijen om maatregelen te nemen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen (“recht om te reguleren”), ook in het kader van de strijd tegen de klimaatverandering, opnieuw wordt bevestigd. Alleen investeerders met een reëel economisch belang zullen worden beschermd, en er zal geen bescherming worden geboden aan brievenbusmaatschappijen6;

- nieuwe bepalingen inzake geschillenbeslechting die verdragsluitende partijen beschermen tegen lichtzinnige vorderingen, voorzien in een zekerheid ter dekking van kosten en zorgen voor een hoge mate van transparantie van de procedures;

- nieuwe bepalingen inzake duurzame ontwikkeling, met name inzake klimaatverandering en de transitie naar schone energie, die voorzien in een werkbaar mechanisme in geval van discrepanties, op een wijze die voordien nooit is bewerkstelligd in een multilateraal investeringsverdrag;

- bepalingen voor regionale organisaties voor economische integratie (zoals de EU), waarin uitdrukkelijk wordt bevestigd dat arbitrage over investeringen binnen de EU niet mogelijk was en is in het kader van het EHV7, in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU8;

- wezenlijke verduidelijkingen ten aanzien van doorvoergerelateerde bepalingen om rekening te houden met de vereisten van geïntegreerde energiemarkten met toegangsrechten van derden, zoals in de EU, zonder nieuwe verplichtingen voor de EU in het leven te roepen9;

- een bijgewerkte definitie van economische activiteit in de energiesector, aan de hand waarvan – samen met de bijlagen EM/EM I, EQ/EQ I en NI (zie punt 2 hieronder) – de bescherming van investeringen in de EU kan worden afgestemd op de doelstellingen van de EU.

De aanneming van de wijzigingen van de tekst van het EHV heeft in beginsel geen rechtsgevolgen. Volgens het internationaal recht staat die aanneming niet gelijk aan een ondertekening, maar aan de parafering van de tot stand gekomen tekst.

Daarom stelt de Commissie voor dat de lidstaten tijdens de Conferentie over het Energiehandvest een standpunt innemen dat de aanneming van de voorgestelde wijzigingen van het EHV niet belemmert.

Over de goedkeuring van de voorgestelde wijzigingen en aanpassingen van de bijlagen

Artikel 34, lid 3, punt m), van het EHV voorziet in een vereenvoudigde procedure die de Conferentie machtigt om wijzigingen van de bijlagen bij het EHV aan te nemen. De voorgestelde aanpassingen van de bijlagen bij het EHV leiden tot een essentiële aanpassing van het huidige verdrag: de uitsluiting, door middel van bijlage NI, van bepaalde energiegrondstoffen en -producten en activiteiten van het toepassingsgebied van de investeringsbescherming uit hoofde van deel III van het EHV. Als gevolg daarvan heeft de EU het recht verkregen om de bescherming van investeringen in de EU uit te sluiten, en wel als volgt:

- uitsluiting van bescherming voor alle nieuwe investeringen in fossiele brandstoffen in de EU op een vooraf bepaalde datum na de aanneming, met een overgangsperiode voor voor waterstof/koolstofarme gassen geschikte gascentrales en -infrastructuur die minder dan 380 g CO2/kWh uitstoten – standaard tot en met 31 december 2030 of tot en met 15 augustus 2033 indien zij een kolen-, turf- of olieschalie-installatie vervangen;

- uitsluiting van bescherming voor alle bestaande investeringen in fossiele brandstoffen in de EU vanaf tien jaar na de inwerkingtreding (of voorlopige toepassing) van de wijzigingen van het EHV, en uiterlijk op 31 december 2040;

- bescherming van uitsluitend hernieuwbare en koolstofarme waterstof en synthetische brandstoffen;

- uitsluiting van bescherming voor activiteiten op het gebied van koolstofafvang, -gebruik en -opslag.

De voorgestelde aanpassingen brengen het toepassingsgebied van het EHV ook in overeenstemming met het nieuwe landschap van hernieuwbare en koolstofarme technologieën die nodig zijn voor de transitie naar groene energie. Dit zal worden bewerkstelligd door middel van aanpassingen van bijlage EM/EMI (toevoeging van nieuwe energiegrondstoffen en -producten, zoals waterstof en daarvan afgeleide brandstoffen zoals ammoniak en methanol, biomassa, biogas en synthetische brandstoffen) en bijlage EQ/EQ I (toevoeging van nieuwe energie-uitrusting, zoals diverse isolatiematerialen, alsmede meerwandig glas voor isoleringsdoeleinden).

Daarnaast zijn nieuwe bijlagen opgesteld om uitvoering te geven aan het wederkerigheidsbeginsel, op grond waarvan verdragsluitende partijen niet kunnen worden gedwongen om investeringen van andere verdragsluitende partijen te beschermen indien deze investeringen door laatstgenoemde zijn uitgesloten in bijlage NI, door het niet-toepassen van hetzij het mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten in artikel 26 van het EHV (nieuwe bijlage IA-NI), hetzij het volledige deel III inzake bescherming van investeringen (nieuwe bijlage NPT).

Daarom stelt de Commissie voor dat de lidstaten tijdens de Conferentie over het Energiehandvest het standpunt innemen de goedkeuring van de voorgestelde aanpassingen en wijzigingen van de bijlagen bij het EHV niet te belemmeren.

Over de goedkeuring van de voorgestelde aanpassingen van memoranda, verklaringen en besluiten

De aanpassingen van memoranda, verklaringen en besluiten betreffen correcties van achterhaalde bepalingen (zoals de vervanging van “Europese Gemeenschappen” door “Europese Unie”), alsook aanvullende verduidelijkingen van de tekst van het EHV (zoals de verduidelijking dat “subsidie” ook “staatssteun” zoals gedefinieerd in het EU-recht omvat). Dankzij de goedkeuring van zulke aanpassingen van memoranda, verklaringen en besluiten zal de tekst van het EHV duidelijker en nauwkeuriger worden.

Daarom stelt de Commissie voor dat de lidstaten tijdens de Conferentie over het Energiehandvest hieromtrent een standpunt innemen dat de goedkeuring van de voorgestelde aanpassingen van memoranda, verklaringen en besluiten niet belemmert.

Over de goedkeuring van het besluit betreffende de inwerkingtreding en voorlopige toepassing van wijzigingen van de tekst van het EHV en aanpassingen/wijzigingen van de bijlagen daarbij

De Conferentie zal haar goedkeuring hechten aan een besluit dat voorziet in de volgende voorwaarden voor de inwerkingtreding en voorlopige toepassing van de voorgestelde wijzigingen van het EHV en de aanpassingen van de bijlagen daarbij:

- de wijzigingen van de tekst van het EHV treden in werking overeenkomstig artikel 42, lid 4, van het EHV. Dit houdt in dat de wijzigingen in werking treden zodra drie vierde van de verdragsluitende partijen deze hebben geratificeerd. Voorts wordt in het besluit bepaald dat de wijzigingen standaard door alle verdragsluitende partijen op voorlopige basis zullen worden toegepast, tenzij zij een verklaring indienen dat zij daar niet toe in staat zijn;

- aanpassingen van deel C van bijlage NI, dat met name de regels bevat die voorzien in de overgangsperiode van tien jaar om de bescherming van bestaande investeringen in fossiele brandstoffen in de EU geleidelijk af te schaffen, en aanpassingen van andere bijlagen: deze aanpassingen treden in werking zodra de wijzigingen van het EHV in werking treden (zie hierboven). Deel C van bijlage NI en aanpassingen van andere bijlagen zullen standaard door alle verdragsluitende partijen op voorlopige basis worden toegepast, tenzij zij een andersluidende verklaring afleggen (zie hierboven);

- aanpassingen van deel B van bijlage NI, dat met name de regels bevat die voorzien in de uitsluiting van bescherming in de EU voor nieuwe investeringen in fossiele brandstoffen, zullen zonder verdere ratificatie automatisch in werking treden op de in het besluit van de Conferentie vastgelegde datum;

- aanpassingen van memoranda, verklaringen en besluiten zullen op de datum van aanneming in werking treden voor zover zij betrekking hebben op correcties van achterhaalde verwijzingen. De overige aanpassingen treden in werking zodra de wijzigingen van het EHV in werking treden. In de tussentijd zullen zij op dezelfde wijze voorlopig van toepassing zijn als de wijzigingen van het EHV.

De voorwaarden voor de inwerkingtreding en voorlopige toepassing van de wijzigingen van het EHV en van deel C van bijlage NI, alsmede de aanpassingen van andere bijlagen, zijn in overeenstemming met de bepalingen van het oorspronkelijke EHV wat betreft inwerkingtreding en voorlopige toepassing. Daarnaast heeft de EU ervoor gezorgd dat deel B van bijlage NI automatisch in werking treedt op de in het besluit van de Conferentie vastgelegde datum, waarmee de datum van inwerkingtreding van de uitsluiting door de EU van investeringen in fossiele brandstoffen met betrekking tot nieuwe investeringen verder is veiliggesteld.

Daarom stelt de Commissie voor dat de lidstaten tijdens de Conferentie over het Energiehandvest hieromtrent een standpunt innemen dat de goedkeuring van het besluit betreffende de inwerkingtreding en voorlopige toepassing van wijzigingen van de tekst van het EHV en aanpassingen/wijzigingen van de bijlagen daarbij niet belemmert.

Het onderwerp van de beoogde besluiten betreft een gebied waarvoor de Unie krachtens artikel 3, lid 1, VWEU een exclusieve externe bevoegdheid heeft, namelijk het gemeenschappelijk handelsbeleid. De beoogde besluiten hebben betrekking op regels inzake handel en de bescherming van buitenlandse directe investeringen, die onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen. Rekening houdend met het feit dat de Europese Commissie voorstellen heeft ingediend voor een besluit van de Raad betreffende de terugtrekking van respectievelijk de EU en Euratom uit het EHV, wordt verwacht dat de Europese Unie en Euratom, die op het moment van stemming over de bovengenoemde besluiten van de Conferentie over het Energiehandvest weliswaar nog steeds partij zijn bij het EHV, niet aanwezig zullen zijn noch zullen stemmen. Daarom wordt in dit voorstel het standpunt bepaald dat de lidstaten die verdragsluitende partij bij het EHV blijven, moeten innemen tijdens de vergadering van de Conferentie over het Energiehandvest, indien zij besluiten deel te nemen, of in een schriftelijke procedure, al naargelang het geval. Dit laat de bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en haar lidstaten onverlet.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Procedurele rechtsgrondslag

Beginselen

Artikel 218, lid 9, VWEU voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt”10.

Toepassing op het onderhavige geval

De Conferentie over het Energiehandvest is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk het Verdrag inzake het Energiehandvest.

De door de Conferentie over het Energiehandvest vast te stellen handelingen zijn handelingen met rechtsgevolgen. Deze handelingen zullen volkenrechtelijk bindend zijn.

De door de Conferentie over het Energiehandvest vast te stellen besluiten tot goedkeuring van de voorgestelde wijzigingen en aanpassingen van de bijlagen bij het EHV en tot goedkeuring van de voorgestelde aanpassingen van memoranda, verklaringen en besluiten zijn handelingen met volkenrechtelijk bindende rechtsgevolgen. De reden hiervoor is dat het EHV de Conferentie over het Energiehandvest de bevoegdheid verleent om de bijlagen, memoranda, verklaringen en besluiten van het EHV te wijzigen zonder dat een latere ratificatie door de verdragsluitende partijen nodig is. Krachtens artikel 48 van het EHV maken de bijlagen en besluiten integraal deel uit van het verdrag.

Het door de Conferentie over het Energiehandvest vast te stellen besluit tot goedkeuring van het besluit betreffende de inwerkingtreding en voorlopige toepassing van wijzigingen van de tekst van het EHV en van aanpassingen/wijzigingen van de bijlagen daarbij vormt een handeling met volkenrechtelijk bindende rechtsgevolgen, aangezien het de verdragsluitende partijen verplicht de gewijzigde tekst van het EHV en de aanpassingen van bepaalde delen van de bijlagen daarbij op een overeengekomen datum op voorlopige basis toe te passen, tenzij tijdig een andersluidende verklaring wordt ingediend.

Het door de Conferentie over het Energiehandvest vast te stellen besluit tot aanneming van de voorgestelde wijzigingen van de tekst van het EHV vormt in de specifieke omstandigheden van het geval een handeling met volkenrechtelijk bindende rechtsgevolgen, omdat het gelijktijdig moet worden vastgesteld met het besluit betreffende de inwerkingtreding en voorlopige toepassing van wijzigingen van de tekst van het EHV (zie hierboven), dat de verdragsluitende partijen verplicht deze wijzigingen op een overeengekomen datum op voorlopige basis toe te passen, tenzij tijdig een andersluidende verklaring wordt ingediend.

De beoogde besluiten strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het EHV.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is daarom artikel 218, lid 9, VWEU.

Materiële rechtsgrondslag

Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde besluiten ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde besluiten een tweeledige doelstelling hebben of bestaan uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

Wanneer beoogde besluiten tegelijkertijd meerdere onlosmakelijk met elkaar verbonden doelstellingen of componenten hebben, zonder dat de ene ondergeschikt is aan de andere, moet een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit bij wijze van uitzondering de verschillende desbetreffende rechtsgrondslagen als materiële rechtsgrondslag hebben.

Toepassing op het onderhavige geval

De beoogde besluiten hebben doelstellingen en componenten op het gebied van energie en het gemeenschappelijk handelsbeleid. Deze elementen van de beoogde besluiten zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, zonder dat het ene ondergeschikt is aan het andere.

Het voorgestelde besluit heeft derhalve de volgende artikelen als materiële rechtsgrondslag: artikel 194, lid 2, en artikel 207 VWEU.

Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit van de Raad wordt gevormd door artikel 194, lid 2, en artikel 207 VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

Bekendmaking van de beoogde handelingen

Aangezien de besluiten van de Conferentie over het Energiehandvest de bijlagen bij het EHV zullen wijzigen, is het passend deze na de vaststelling ervan bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.