Toelichting bij COM(2024)392 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2024)392 - .
bron COM(2024)392
datum 02-09-2024
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Verordening (EU) 2024/257 van de Raad1 bevat voor bepaalde visbestanden de vangstmogelijkheden die in de EU-wateren en, voor vissersvaartuigen van de EU, in bepaalde wateren buiten de EU van toepassing zijn voor 2024, 2025 en 2026. Daarnaast bevat Verordening (EU) 2023/194 van de Raad2 dergelijke vangstmogelijkheden voor 2023 en 2024 voor bepaalde diepzeevisbestanden. Het voorstel wijzigt die vangstmogelijkheden voor 2024 en 2025 in verband met de recentste wetenschappelijke adviezen en andere ontwikkelingen.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De voorgestelde maatregelen stroken met de doelstellingen en regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB).

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De voorgestelde maatregelen stroken met ander EU-beleid, en met name met het milieubeleid.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Subsidiariteit

Het voorstel valt onder de exclusieve EU-bevoegdheid zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, punt d), VWEU. Daarom is het subsidiariteitsbeginsel niet van toepassing.

Evenredigheid

Het voorstel betreft de toewijzing van vangstmogelijkheden aan de lidstaten conform de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid3. Op grond van de artikelen 16 en 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten de lidstaten beslissen hoe hun vangstmogelijkheden op basis van bepaalde criteria voor de toewijzing van vangstmogelijkheden worden toegewezen aan vaartuigen die hun vlag voeren. De lidstaten beschikken dus over de nodige beoordelingsmarge bij de verdeling van de totale toegestane vangsten (TAC’s), waarvoor zij hun sociale/economische voorkeursmodel voor de exploitatie van hun vangstmogelijkheden kunnen volgen.

Keuze van het instrument

Omdat een bestaande verordening wordt gewijzigd, is een verordening het geschiktste rechtsinstrument.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Niet van toepassing.

Raadpleging van belanghebbenden

De Commissie heeft de belanghebbenden, met name via de adviesraden, geraadpleegd in het kader van haar jaarlijkse mededeling “Duurzame visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2024” (COM(2023) 303).

In hun reactie op die jaarlijkse mededeling hebben de belanghebbenden hun mening gegeven over de door de Commissie verrichte evaluatie van de bestandssituatie en over de vraag welke beheersmatige reactie passend is. De Commissie heeft met die reacties rekening gehouden bij de uitwerking van het voorstel.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Het wetenschappelijk advies van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) berust op een kader dat door zijn deskundigengroepen en besluitvormingsorganen is ontwikkeld, en wordt uitgebracht in lijn met zijn kader-partnerschapsovereenkomst met de Commissie.

Effectbeoordeling

De werkingssfeer van het voorstel is omschreven in artikel 43, lid 3, VWEU.

Het voorstel vermijdt een kortetermijnaanpak en is gericht op duurzaamheid op de lange termijn. Er is rekening gehouden met initiatieven van belanghebbenden en adviesraden indien deze door de ICES positief werden beoordeeld. Het GVB-hervormingsvoorstel van de Commissie berustte op een effectbeoordeling (SEC(2011) 891), waarin werd geoordeeld dat de verwezenlijking van de doelstelling van een maximale duurzame opbrengst (MDO) een noodzakelijke voorwaarde was om tot ecologische, economische en sociale duurzaamheid te komen en dat deze drie doelstellingen niet los van elkaar kunnen worden verwezenlijkt.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

Het voorstel eerbiedigt de grondrechten, en met name die welke in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De voorgestelde maatregelen hebben geen gevolgen voor de begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Artikelsgewijze toelichting

Het voorstel wijzigt de Verordeningen (EU) 2024/257 en (EU) 2023/194 van de Raad zoals hieronder wordt beschreven.


Ansjovis in de Atlantische Iberische wateren

Verordening (EU) 2024/257 zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2024/1856 van de Raad4, stelde voor ansjovis (Engraulis encrasicolus) in de ICES-deelgebieden 9 en 10 (Atlantische Iberische wateren en wateren grenzend aan de Azoren) en in de EU-wateren van sector 34.1.1 (ten oosten van Madeira en van de Canarische Eilanden) van de Visserijcommissie voor het centraal-oostelijk deel van de Atlantische Oceaan (Cecaf) voor de periode van 1 juli 2024 tot en met 30 september 2024 een voorlopige TAC van 4 997 ton vast, in afwachting van de bekendmaking door de ICES van zijn wetenschappelijk advies voor ansjovis in ICES-sector 9a (Atlantische Iberische wateren) voor die periode, en stond voortzetting van de visserij toe.

Na de bekendmaking van dat advies5 op 21 juni 2024 moet de definitieve TAC voor ansjovis in de Atlantische Iberische wateren voor de periode van 1 juli 2024 tot en met 30 juni 2025 worden vastgesteld. De ICES geeft MDO-advies voor twee verschillende ansjovispopulaties in ICES-sector 9a: i) ten westen van een lijn die vanaf Sagres (Portugal) in zuidwestelijke richting loopt, en ii) ten zuiden van die lijn. Voorgesteld wordt om de som van die adviezen als TAC voor ansjovis in de ICES-deelgebieden 9 en 10 en de EU-wateren van Cecaf-sector 34.1.1 vast te stellen. Daarnaast wordt voorgesteld om als bijzondere voorwaarde te stellen dat in het zuidelijke deel van het TAC-gebied (d.w.z. het deel van het TAC-gebied ten zuiden van de lijn die vanaf Sagres in zuidwestelijke richting loopt) conform het ICES-advies voor de populatie in dat gebied niet meer dan 969 ton mag worden gevangen. Voorts wordt voorgesteld om die TAC en die bijzondere voorwaarde met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2024 toe te passen.

Omdat er mogelijk al vangsten zijn gedaan in het kader van de voorlopige TAC, wordt echter ook voorgesteld dat de lidstaten in de periode van 1 juli 2024 tot en met 30 september 2024 ansjovisvangsten in het zuidelijk deel van het TAC-gebied mogen melden die bovenop de 969 ton van de bijzondere voorwaarde komen, mits:

1.

- de 969 ton al volledig is opgebruikt; en


- die vangsten niet hoger zijn dan de overeenkomstig het beginsel van relatieve stabiliteit aan de lidstaten toegewezen voorlopige TAC (4 997 ton) minus de 969 ton (dus 4 028 ton).

Om te voorkomen dat de lidstaten in het kader van flexibiliteit nóg hogere vangsten melden dan wetenschappelijk is aanbevolen, wordt ook voorgesteld om quotumuitwisselingen tussen de lidstaten voor die extra hoeveelheden te verbieden.

Witte koolvis in de Cantabrische Zee en in de Atlantische Iberische wateren

Verordening (EU) 2024/257 stelde de TAC’s voor witte koolvis (Pollachius pollachius) in ICES-sector 8c (Cantabrische Zee) en voor witte koolvis in de ICES-deelgebieden 9 en 10 en de EU-wateren van Cecaf-sector 34.1.1 (Atlantische Iberische wateren) voor 2024 en 2025 vast conform het ICES-advies6 voor witte koolvis in ICES-deelgebied 8 en ICES-sector 9a voor 2024 en 20257.

Naar aanleiding van de verklaring van Spanje dat de TAC’s van de Raad zouden resulteren in een voortijdige sluiting van de gemengde visserijen in de Cantabrische Zee en de Atlantische Iberische wateren, en naar aanleiding van de gegevens die vervolgens op 7 en 10 juni en 5 juli 2024 door Spanje en op 21 juni 2024 door Portugal werden ingediend, vroeg de Commissie het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) te bekijken wat de sociaal-economische gevolgen zouden zijn als zou worden vastgehouden aan de TAC’s voor 2024 die de ICES in zijn wetenschappelijk advies had aanbevolen. De Commissie vroeg het WTECV ook aan te geven hoeveel hoger die TAC’s zouden moeten zijn om het verschijnsel van “choke species” (knelsoorten of verstikkingssoorten)8 in de gerichte visserij op respectievelijk heek en tong in de Cantabrische Zee en de Atlantische Iberische wateren te voorkomen. De Commissie deed het WTECV een ad-hoccontractverslag toekomen over de sociaal-economische gevolgen van vaststelling van die TAC’s voor 2024 op het door de ICES aanbevolen niveau en op andere niveaus, alsmede stukken die door Spanje op 7 en 10 juni en 5 juli 2024 en door Portugal op 21 juni 2024 waren ingediend9.

Op 29 juli 2024 publiceerde het WTECV zijn evaluatie10 van de sociaal-economische gevolgen van vaststelling van die TAC’s voor 2024 op het niveau dat de ICES in zijn wetenschappelijk advies had aanbevolen.

Daarin constateerde het WTECV onder meer het navolgende.


Witte koolvis in zowel de Cantabrische Zee (ICES-sector 8c) als de Atlantische Iberische wateren (ICES-deelgebieden 9 en 10 en Cecaf-sector 34.1.1)

Ten eerste concludeert het WTECV dat de aangeleverde studies en gegevens (d.w.z. het ad-hoccontractverslag en de gegevens van Spanje en Portugal) over het geheel genomen een consistent beeld schetsen van de potentiële verstikkingssituatie en sociaal-economische gevolgen voor de Spaanse vloot die zich bij een verlaging van de TAC(’s) voor witte koolvis in beide gebieden (Cantabrische Zee en Atlantische Iberische wateren) met 53 % zouden voordoen bij volledige uitvoering van de aanlandingsverplichting en bij sluiting van de visserij na uitputting van de TAC(’s).

Ten tweede merkt het WTECV op dat er geen bio-economisch model van gemengde visserijen is waarin het witte-koolvisbestand is meegenomen. Het WTECV heeft echter op basis van het Fisheries Overview van de ICES de soortensamenstelling in de voornaamste Spaanse metiers met vangsten van witte koolvis in de sectoren 8c en 9a geanalyseerd en is tot de conclusie gekomen dat in de sectoren 8c en 9a drie metiers (geankerde kieuwnetten, schakelnetten en grondbeugen) een technische interactie met witte koolvis hebben, dat het bij alle drie metiers om gemengde visserijen gaat en dat deze technische interacties van invloed kunnen zijn op aanlandingen van heek en tong, die in deze visserijen doelsoorten zijn die kunnen worden verstikt bij een lagere TAC voor witte koolvis.


Witte koolvis in de Cantabrische Zee (ICES-sector 8c)

Onder verwijzing naar de bevindingen van het ad-hoccontractverslag over witte koolvis in de Cantabrische Zee merkt het WTECV op dat het verstikkingseffect voor Spaanse vloten in de scenario’s met het minimuminspanningsniveau behoorlijk groot kan zijn, dat de Spaanse vloot de afgelopen jaren intensiever viste in het laatste en het eerste kwartaal en dat, op basis van de in 2022 waargenomen hogere vangbaarheid en zonder ruil tussen Frankrijk en Spanje, in de simulaties verstikking optreedt in het vierde kwartaal (TAC=108 en 78), het derde kwartaal (TAC=108 en 78) en zelfs in het tweede kwartaal (TAC=78). Daarnaast merkt het WTECV op dat de minimale jaarlijkse TAC in sector 8c (Cantabrische Zee) die nodig is voor de totale inspanning in de scenario’s met de minimuminspanningsoptie uiteenloopt van 150 ton (ruil en gemiddelde vangbaarheid) tot 169 ton (geen ruil en vangbaarheid van 2022).

In aanvulling op de evaluatie van het WTECV merkt de Commissie op dat een TAC voor witte koolvis in de Cantabrische Zee op het door de ICES aanbevolen niveau volgens het door het WTECV geëvalueerde ad-hoccontractverslag leidt tot een daling van het inkomen van de betrokken Spaanse vloot met in totaal 12 miljoen EUR (-36 %) ten opzichte van het gemiddelde inkomen in de periode 2020-2022 (bij de vangbaarheid van 2022). De Commissie merkt verder op dat in het ad-hoccontractverslag wordt aangegeven dat de visserijinspanning tot eind 2024 alleen op het huidige niveau kan blijven als de TAC voor witte koolvis in de Cantabrische Zee wordt vastgesteld op 166 ton, en dat het totale inkomen bij dat niveau slechts in geringe mate zou teruglopen (met 1,5 %). Tot slot merkt de Commissie op dat Spanje onevenredig zwaar wordt getroffen door een verlaging van die TAC omdat het momenteel afhankelijk is van quotumuitwisselingen en jaarflexibiliteit. Bij een lagere TAC en lagere quota van lidstaten zou het moeilijker worden om van die flexibiliteiten gebruik te maken.

Op grond van de resultaten van de beoordeling van het WTECV, de in de vorige alinea samengevatte aanvullende elementen en de moeilijkheid om alle bestanden tegelijkertijd op MDO-niveau te bevissen, met name in situaties waarin dat zou leiden tot een voortijdige sluiting van een of meer visserijen, wordt overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) 2019/472 van het Europees Parlement en de Raad11 (het “meerjarenplan (MJP) voor de westelijke wateren”) voorgesteld om:

- de TAC voor witte koolvis in ICES-sector 8c voor 2024 te verhogen van 78 naar 108 ton. Volgens het ICES-advies komt dit niveau overeen met de aanlandingen van dat bestand in 2022, i.e. het recentste jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn. Vaststelling van de TAC op 108 ton zal voorkomen dat de huidige visserijdruk op witte koolvis in ICES-sector 8c toeneemt. Dat is bevorderlijk voor het herstel van de biomassa van dat bestand, die volgens wetenschappelijk advies van de ICES momenteel onder de triggerwaarde van de biomassa-index (Itrigger) ligt. Daarnaast kunnen de TAC’s voor heek en tong bij vaststelling van de TAC op 108 ton worden bevist. Bovendien kunnen de vissers tot 18 september 2024 doorvissen, ook al neemt het totale inkomen van de vloten, en met name van de Spaanse vloot, volgens het ad-hoccontractverslag bij dat niveau wel af; en

- de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor witte koolvis in ICES-sector 8c voor 2024 te verhogen van 30 cm naar 42 cm. Volgens de ICES-benchmark van 2023 voor dat bestand en volgens het desbetreffende verslag van de ICES-werkgroep12 komt 42 cm overeen met de lengte bij geslachtsrijpheid voor dat bestand. Daarmee zal deze maatregel zorgen voor een betere bescherming van onvolwassen exemplaren en dus bevorderlijk zijn voor het herstel van de biomassa van dat bestand, die volgens het wetenschappelijk advies van de ICES momenteel onder Itrigger ligt. Voorts zou de TAC voor witte koolvis in ICES-sector 8c voor 2024 zonder deze maatregel nog verder moeten worden verlaagd. Anders kan dit bestand zich niet herstellen in ICES-deelgebied 8 en ICES-sector 9a. Deze maatregel mag alleen gelden totdat overeenkomstig artikel 15, lid 2, van het MJP voor de westelijke wateren een gedelegeerde handeling tot wijziging van de desbetreffende technische maatregel in deel A van bijlage VII bij die verordening wordt vastgesteld.

Daarnaast wordt op grond van artikel 5, lid 3, van het MJP voor de westelijke wateren voorgesteld om het vissen op alleen witte koolvis in ICES-sector 8c te verbieden.


Witte koolvis in de Atlantische Iberische wateren (ICES-deelgebieden 9 en 10 en Cecaf-sector 34.1.1)

Onder verwijzing naar de bevindingen van het ad-hoccontractverslag over witte koolvis in de Atlantische Iberische wateren merkt het WTECV op dat de Spaanse vloot de afgelopen jaren intensiever viste in het laatste en het eerste kwartaal en dat volgens de simulaties verstikking optreedt in het vierde kwartaal (TAC=132 en 96 ton) of het derde kwartaal (TAC=96 ton) bij toepassing van de beschikbare flexibiliteiten. Daarnaast merkt het WTECV op dat de minimale jaarlijkse TAC in 9-10 en Cecaf 34.1.1 (Atlantische Iberische wateren) die nodig is voor de totale inspanning in de scenario’s met de minimuminspanningsoptie uiteenloopt van 129 ton (ruil, flexibiliteiten en gemiddelde vangbaarheid) tot 142 ton (geen ruil en vangbaarheid van 2022).

In aanvulling op de evaluatie van het WTECV merkt de Commissie op dat een TAC voor witte koolvis in de Atlantische Iberische wateren op het door de ICES aanbevolen niveau volgens het door het WTECV geëvalueerde ad-hoccontractverslag leidt tot een daling van het inkomen van de betrokken Spaanse vloot met in totaal 3,9 miljoen EUR (-34 %) ten opzichte van het gemiddelde inkomen in de periode 2020-2022 (bij de vangbaarheid van 2022). De Commissie merkt verder op dat in het ad-hoccontractverslag wordt aangegeven dat de visserijinspanning tot eind 2024 alleen op het huidige niveau kan blijven als de TAC voor witte koolvis in de Atlantische Iberische wateren wordt vastgesteld op 141 ton, en dat het totale inkomen bij dat niveau slechts in geringe mate zou teruglopen (met 2,4 %). Tot slot merkt de Commissie op dat Spanje onevenredig zwaar zou worden getroffen door een verlaging van die TAC omdat het momenteel afhankelijk is van jaarflexibiliteit. Bij een lagere TAC en lagere quota van lidstaten zou het moeilijker worden om van die flexibiliteit gebruik te maken.

Op grond van de resultaten van de beoordeling van het WTECV, de in de vorige alinea samengevatte aanvullende elementen en de moeilijkheid om alle bestanden tegelijkertijd op MDO-niveau te bevissen, met name in situaties waarin dat zou leiden tot een voortijdige sluiting van een of meer visserijen, wordt overeenkomstig artikel 5, lid 3, van het Meerjarenplan voor de westelijke wateren voorgesteld om:

- de TAC voor witte koolvis in de ICES-deelgebieden 9 en 10 en de EU-wateren van Cecaf-sector 34.1.1 voor 2024 te verhogen van 96 naar 132 ton. Volgens het ICES-advies komt dit niveau overeen met de aanlandingen van dat bestand in 2022, i.e. het recentste jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn. Vaststelling van de TAC op 132 ton zal voorkomen dat de huidige visserijdruk op witte koolvis in ICES-deelgebied 8 en ICES-sector 9a toeneemt. Dat is bevorderlijk voor het herstel van de biomassa van dat bestand, die volgens wetenschappelijk advies van de ICES momenteel onder Itrigger ligt. Daarnaast kunnen de TAC’s voor heek en tong bij vaststelling van de definitieve TAC op 132 ton worden bevist. Bovendien kunnen de vissers tot 8 december 2024 doorvissen, ook al neemt het totale inkomen van de vloten, en met name van de Spaanse vloot, volgens het ad-hoccontractverslag bij dat niveau wel af; en

- om dezelfde redenen en onder dezelfde voorwaarden als voor witte koolvis in sector 8c de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor witte koolvis in de ICES-deelgebieden 9 en 10 en de EU-wateren van Cecaf-sector 34.1.1 voor 2024 te verhogen van 30 cm naar 42 cm.

Daarnaast wordt op grond van artikel 5, lid 3, van het MJP voor de westelijke wateren voorgesteld om het vissen op alleen witte koolvis in de ICES-deelgebieden 9 en 10 en de EU-wateren van Cecaf-sector 34.1.1 te verbieden.


Extra verlagingen in het kader van vrijstellingen van de aanlandingsverplichting

In de EU-quota van Verordening (EU) 2024/257 wordt bij vrijstellingen van de aanlandingsverplichting rekening gehouden met teruggooi. Omdat deze hoeveelheden niet aangeland hoeven te worden en moeten meetellen in de quota, worden ze in mindering gebracht op de EU-quota. Deze verlagingen voor 2024 werden in november 2023 berekend door de diensten van de Commissie, die de voor die berekeningen en de verlagingen gevolgde aanpak hebben uiteengezet in een ondersteunend document13.

Voor bepaalde bestanden hebben de diensten van de Commissie deze verlagingen voor 2024 per abuis niet berekend in november 2023. Deze extra verlagingen zijn door de diensten van de Commissie alsnog berekend volgens de aanpak die al voor alle andere relevante bestanden voor 2024 was gevolgd. Derhalve wordt voorgesteld om de desbetreffende EU-quota en quota van de lidstaten voor die bestanden voor 2024 te wijzigen op grond van de vereiste verlagingen in het kader van vrijstellingen van de aanlandingsverplichting.

Iccat

Op 13 maart 2024 hebben het Europees Parlement en de Raad Verordening (EU) 2024/89714 tot implementatie in EU-recht van bepaalde beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen in het verdragsgebied van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) aangenomen.

Verordening (EU) 2024/897 wijzigt artikel 9, lid 4, en artikel 12, punten f) en g), van Verordening (EU) 2017/210715 met de invoeging van nieuwe bepalingen in laatstgenoemde verordening. Op grond van deze nieuwe bepalingen moeten de lidstaten: i) ervoor zorgen dat per vaartuig niet meer dan 300 visaantrekkende voorzieningen (FAD’s) met operationele boeien tegelijk actief zijn, en ii) onder meer historische gegevens indienen over vistuig dat door hun ringzegenvaartuigen rondom FAD’s werd uitgezet. Om overlappende bepalingen over hetzelfde onderwerp te voorkomen, moet artikel 28 van Verordening (EU) 2024/257 worden gewijzigd.


Zeebrasem in de Atlantische Iberische wateren

Verordening (EU) 2023/194 bevat voor 2024 een TAC van 114 ton voor zeebrasem (Pagellus bogaraveo) in ICES-deelgebied 9 (Atlantische Iberische wateren).

Op 16 augustus 2024 maakte de ICES zijn advies16 voor zeebrasem in ICES-deelgebied 9 voor 2025 en 2026 bekend. Voor 2025 en 2026 gaf de ICES voor de eerste maal advies voor twee verschillende zeebrasempopulaties in dat gebied. Ten eerste komt dat volgens de ICES doordat twee populaties zeebrasem voorkomen in ICES-deelgebied 9: i) zeebrasem in ICES-deelgebied 9, behalve het Atlantische deel van de Straat van Gibraltar (d.w.z. de kust van Galicië en Portugal), en ii) zeebrasem in het Atlantische deel van de Straat van Gibraltar en in het westelijk deel van de Middellandse Zee. Ten tweede voert de ICES als argument aan dat het advies van het wetenschappelijk adviescomité (SAC) van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) voor zeebrasem in de geografische deelgebieden 1 en 3 van de GFCM (westelijke Middellandse Zee) betrekking heeft op de zeebrasempopulatie in het westelijk deel van de Middellandse Zee en in het Atlantische deel van de Straat van Gibraltar. Bovendien blijkt uit het recentste ontwerpadvies van het SAC voor dat bestand voor 202517 dat i) de biomassa al sinds 2011 onder Blim18 ligt, ii) de biomassa in 2024 30 % van Blim bedraagt, iii) de biomassa ook zonder visserij in 2025 onder Blim blijft, en iv) de visserijsterfte momenteel 204 % van de FMSY19-proxy bedraagt. Bovendien adviseerde de ICES voor zeebrasem in het Atlantische deel van de Straat van Gibraltar voor 2025 en 2026 om de vangsten ervan tot een minimum te beperken. De visserij op zeebrasem die in het Atlantische deel van de Straat van Gibraltar in het resterende gedeelte van 2024 plaatsvindt in het kader van de TAC voor zeebrasem in ICES-deelgebied 9 voor 2024, kan dus een ernstige bedreiging vormen voor dat bestand. Deze bedreiging moet met spoed worden afgewend.

Al met al wordt overeenkomstig artikel 4, lid 7, en artikel 8, lid 2, van het MJP voor de westelijke wateren voorgesteld de visserij op zeebrasem in het Atlantische deel van de Straat van Gibraltar zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van deze verordening (d.w.z. met ingang van 1 oktober 2024) op te schorten.