Toelichting bij COM(2025)27 - Wijziging van Verordening 2018/196 betreffende aanvullende douanerechten op de invoer van bepaalde producten uit de VS - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2025)27 - Wijziging van Verordening 2018/196 betreffende aanvullende douanerechten op de invoer van bepaalde producten uit de VS. |
---|---|
bron | COM(2025)27 |
datum | 03-02-2025 |
• Motivering en doel van het voorstel
Met dit voorstel wordt beoogd Verordening (EU) 2018/196 te wijzigen door daarin een de-minimisdrempel op te nemen voor het opleggen van vergeldingsmaatregelen in verband met het WTO-geschil over de wet betreffende compensatie voor voortzetting van dumping en handhaving van subsidie van de Verenigde Staten uit 2000 (Continued Dumping and Subsidy Offset Act – CDSOA of “Byrd Amendment”). Het is ook bedoeld om de verordening af te stemmen op wat in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven is bepaald.
De CDSOA bepaalt dat de in het voorgaande begrotingsjaar geïnde antidumping- en antisubsidierechten ieder jaar moeten worden uitbetaald aan ondernemingen in de Verenigde Staten. In januari 2003 is vastgesteld dat de CDSOA onverenigbaar is met de WTO-verplichtingen van de Verenigde Staten.
Aangezien de Verenigde Staten niet aan hun verplichtingen uit hoofde van de WTO-overeenkomsten hebben voldaan, werd de Unie gemachtigd om boven op de geconsolideerde douanerechten een aanvullend invoerrecht te heffen voor een lijst van producten van oorsprong uit de Verenigde Staten, waarvan de totale handelswaarde op jaarbasis niet meer bedraagt dan 72 % van de uitbetalingen in het kader van de CDSOA in verband met de op de invoer uit de Unie geïnde rechten voor het meest recente jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn. Sinds 1 mei 2005 past de Unie op jaarbasis een aanvullend ad-valoremrecht toe op de invoer van bepaalde producten van oorsprong uit de Verenigde Staten1, waarbij het niveau van de vergeldingsmaatregelen op overeenkomstige wijze wordt aangepast aan het bedrag van de op producten uit de Unie geïnde rechten dat het meest recent is uitbetaald.
Gezien het grote aantal wijzigingen van de oorspronkelijke rechtsgrondslag (Verordening (EG) nr. 673/2005 van de Raad) door middel van gedelegeerde handelingen, heeft in februari 2018 een codificatie plaatsgevonden. Op 7 februari 2018 is door het Europees Parlement en de Raad een gecodificeerde versie van de rechtsgrondslag vastgesteld, namelijk Verordening (EU) 2018/196.
Bij toepassing van de voorgeschreven formule op de meest recente uitbetaling in het kader van de CDSOA van antidumping‑ en antisubsidierechten die in het begrotingsjaar 2023 (1 oktober 2022 – 30 september 2023) zijn geïnd, bedroeg het niveau van de vergeldingsmaatregelen die vanaf 1 mei 2024 van toepassing waren 34,98 USD. Dat niveau van de vergeldingsmaatregelen van 34,98 USD betekende een aanzienlijke daling ten opzichte van het vorige niveau van vergeldingsmaatregelen en was economisch verwaarloosbaar. Het zou erin hebben geresulteerd dat voor suikermais, monturen voor brillen, kraanauto’s en bepaalde kledingstukken van denim voor dames of voor meisjes, van oorsprong uit de Verenigde Staten, met ingang van 1 mei 2024 een aanvullend ad-valoremrecht van 0,00002 % zou gelden. Aangezien de toepassing van een dergelijk laag recht geen gevolgen voor het handelsverkeer zou hebben gehad en onevenredige administratieve kosten voor de Unie met zich mee zou hebben gebracht, werd het aanvullende recht met ingang van 1 mei 2024 vastgesteld op 0 %. Om het recht vast te stellen op 0 % en om te voldoen aan de verplichtingen die in de basisverordening aan de Commissie zijn opgelegd, moest een gedelegeerde verordening in werking treden.
Het Byrd Amendment werd in 2006 ingetrokken, maar de VS zorgden voor een overgangsperiode waarin de uitbetalingen zouden worden voortgezet zolang zij betrekking hadden op rechten die vóór 1 oktober 2007 werden geïnd. Aangezien de voorgeschreven formule gebaseerd is op het bedrag van de uitbetalingen in één boekjaar en de laatste resterende invoer waarop de CDSOA van toepassing is, in het begrotingsjaar 2023 is geliquideerd, wordt verwacht dat het toegestane niveau van vergeldingsmaatregelen in de toekomst laag zal blijven en uitgeput zal raken. Het is echter niet mogelijk te bepalen wanneer het uitbetalingsproces zal worden beëindigd, aangezien de betalingen in verband met deze laatste invoer en de betalingen die opgehouden worden door hangende geschillen naar verwachting nog zullen plaatsvinden.
De verplichting om elk jaar een gedelegeerde verordening van de Commissie vast te stellen, zelfs wanneer de vergeldingsmaatregelen te verwaarlozen zijn, leidt niet tot een efficiënt gebruik van middelen. Om de efficiëntie en evenredigheid te bevorderen, moet derhalve aan Verordening (EU) 2018/196 een de-minimisdrempel worden toegevoegd waaronder geen aanvullende invoerrechten mogen worden opgelegd. Deze drempel moet worden vastgesteld op 30 000 USD aan CDSOA-uitbetalingen door de autoriteiten van de VS in verband met de invoer in de Unie in één boekjaar (wat overeenkomt met een toegestaan niveau van vergeldingsmaatregelen van 21 600 USD).
Uitbetaling ten bedrage van 30 000 USD, waarbij de huidige lijst van goederen in bijlage I wordt gehandhaafd, zou resulteren in een aanvullend recht van ongeveer 0,01 %. Aanvullende douanerechten van 0,01 % of minder die zonder een de-minimisbepaling van toepassing zouden zijn op de weinige tarieflijnen die momenteel in bijlage I zijn opgenomen, lijken de administratieve kosten die de Unie zou moeten maken indien deze rechten zouden worden ingesteld, niet te rechtvaardigen. Onder deze drempel hebben de rechten geen gevolgen voor het handelsverkeer en zijn zij dus economisch verwaarloosbaar.
• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Het voorstel is in overeenstemming met het bestaande handelsbeleid van de Unie voor zover het de rechten van de Unie uit hoofde van het WTO-recht onverlet laat en een efficiënt gebruik van de middelen van de Unie waarborgt.
• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
Het voorstel is in overeenstemming met het beleid van de Unie dat gericht is op een efficiënter gebruik van personele en administratieve middelen.
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
• Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag van de onderhavige verordening tot wijziging van een verordening is artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
De gemeenschappelijke handelspolitiek is krachtens artikel 3, lid 1, punt e), VWEU een exclusieve bevoegdheid van de Unie. Daarom is het subsidiariteitsbeginsel niet van toepassing.
• Evenredigheid
Dit voorstel is evenredig, aangezien het noodzakelijk is om een efficiënt gebruik van de middelen van de Unie te waarborgen. De verplichting om een gedelegeerde verordening van de Commissie vast te stellen wanneer de vergeldingsmaatregelen te verwaarlozen zijn, leidt niet tot een efficiënt gebruik van middelen.
• Keuze van het instrument
Dit voorstel strookt met artikel 207, lid 2, VWEU, dat voorziet in maatregelen betreffende de gemeenschappelijke handelspolitiek.
3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
• Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
Niet van toepassing.
• Raadpleging van belanghebbenden
Niet van toepassing.
• Bijeenbrengen en gebruik van expertise
Niet van toepassing.
• Effectbeoordeling
Het wetgevingsvoorstel wordt niet ondersteund door een effectbeoordeling. Dit is in overeenstemming met de toolbox voor betere regelgeving, waarin is bepaald dat een effectbeoordeling wellicht niet nodig is voor “beleidsinitiatieven waarmee beperkte wijzigingen worden voorgesteld op basis van een grondige evaluatie, waarin duidelijk is aangegeven welke wijzigingen in beleid of wetgeving nodig zijn”. De Commissie is van mening dat de voorgestelde verordening aan deze criteria voldoet.
• Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
De maatregel leidt niet tot meer administratieve lasten voor bedrijven.
• Grondrechten
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de bescherming van de grondrechten.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Telkens wanneer de de-minimisdrempel van toepassing zou zijn, zou de Europese Unie een verlies van maximaal 21 600 USD (het toegestane niveau van vergeldingsmaatregelen, overeenkomend met 30 000 USD aan CDSOA-gerelateerde uitbetalingen) aan douane-inkomsten in één begrotingsjaar lijden. Anderzijds zou geen gebruik worden gemaakt van de personele en administratieve middelen die nodig zijn om het aanvullende douanerecht aan te passen en op te leggen. De gevolgen voor de eigen middelen van de Unie zullen dan ook zeer beperkt zijn.
5. OVERIGE ELEMENTEN
• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
Niet voorzien.
• Toelichtende stukken (bij richtlijnen)
Niet van toepassing.
• Artikelsgewijze toelichting
Met dit voorstel wordt een de-minimisdrempel ingevoerd waaronder geen aanvullende invoerrechten mogen worden opgelegd. Deze drempel moet worden vastgesteld op 30 000 USD aan relevante uitbetalingen door de Amerikaanse autoriteiten in één begrotingsjaar. Uitbetaling ten bedrage van 30 000 USD, waarbij de huidige lijst van goederen in bijlage I wordt gehandhaafd, zou resulteren in een aanvullend recht van ongeveer 0,01 %. Aanvullende douanerechten van 0,01 % of minder die zonder een de-minimisbepaling van toepassing zouden zijn op de weinige tarieflijnen die momenteel in bijlage I zijn opgenomen, lijken geen rechtvaardiging te zijn voor de administratieve kosten die de Unie zou moeten maken indien deze rechten zouden worden ingesteld. Onder deze drempel hebben de rechten geen gevolgen voor het handelsverkeer en zijn zij dus economisch verwaarloosbaar.
Bovendien wordt met dit voorstel de formulering van artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) 2018/196 aangepast om deze in overeenstemming te brengen met de standaardbepalingen in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven.