Toelichting bij COM(2025)33 - Standpunt EU in de Wereldhandelsorganisatie inzake de toevoeging van de Overeenkomst inzake elektronische handel aan de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2025)33 - Standpunt EU in de Wereldhandelsorganisatie inzake de toevoeging van de Overeenkomst inzake elektronische handel aan de ... |
---|---|
bron | COM(2025)33 |
datum | 06-02-2025 |
Dit voorstel betreft het besluit van de Raad tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen bij de Wereldhandelsorganisatie (“WTO”) in verband met de beoogde aanneming van een besluit om de Overeenkomst inzake elektronische handel toe te voegen aan bijlage 4 bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (“WTO-overeenkomst”).
2. Achtergrond van het voorstel
2.1. De Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie
De WTO-overeenkomst heeft tot doel de in de preambule van de overeenkomst genoemde doelstellingen te verwezenlijken. De overeenkomst is op 1 januari 1995 in werking getreden.
De Europese Unie (EU) is partij bij de overeenkomst1. Ook alle 27 lidstaten van de EU zijn partij bij de overeenkomst. De WTO kan besluiten nemen overeenkomstig de procedures in de WTO-overeenkomst.
2.2. De Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie
De Algemene Raad bestaat uit vertegenwoordigers van alle leden, die regelmatig bijeenkomen. In de perioden tussen de zittingen van de Ministeriële Conferentie vervult zij de taken van de Ministeriële Conferentie, alsook de taken die haar in het kader van de WTO‑overeenkomst zijn toegewezen.
2.3. Motivering en doel van het voorstel
De onderhandelingen over de Overeenkomst inzake elektronische handel zijn in januari 2019 van start gegaan met de oprichting van het gezamenlijk initiatief inzake elektronische handel van de WTO. De onderhandelingen spitsten zich toe op de vaststelling van een reeks fundamentele internationale handelsregels voor digitale handel die digitale transacties zullen bevorderen en vergemakkelijken. De Commissie heeft namens de EU onderhandeld.2
Op 26 juli 2024, na vijf jaar onderhandelen, bereikten de deelnemers aan het JSI e-handel een gestabiliseerde tekst van de Overeenkomst inzake elektronische handel3. Deze brede overeenkomst heeft betrekking op een breed scala aan digitale handelsdisciplines en zal, zodra zij in het rechtskader van de WTO is opgenomen, de eerste reeks mondiale regels voor digitale handel vormen. De Overeenkomst inzake elektronische handel omvat: 1) regels voor handelsfacilitering die kunnen leiden tot een meer naadloze digitale handel, zowel binnen landen als over de grenzen heen (bv. bepalingen inzake papierloze handel, elektronische overeenkomsten, elektronische authenticatie en elektronische handtekeningen); 2) bepalingen ter verbetering van het vertrouwen in de digitale handelsomgeving voor zowel consumenten als bedrijven (bv. bepalingen inzake ongevraagde commerciële elektronische berichten, online consumentenbescherming, cyberbeveiliging of open-internettoegang), en 3) bepalingen die leiden tot een betrouwbaardere internationale digitale handelsomgeving, waardoor de permanente toegang van consumenten en bedrijven tot internet en elektronische diensten tegen betaalbare prijzen wordt vergemakkelijkt (bv. bepalingen inzake elektronische betalingen of telecommunicatiediensten). De overeenkomst bevat ook een permanent verbod op douanerechten op elektronische transmissies, dat van groot commercieel belang is en een belangrijke prioriteit is voor de industrie van de EU. Tot slot bevat de overeenkomst een ontwikkelingscomponent die erop gericht is de deelname van consumenten en bedrijven uit ontwikkelingslanden aan digitale handel mogelijk te maken en te vergemakkelijken.
Alle bepalingen van de overeenkomst zijn in overeenstemming met het EU-acquis en vereisen geen uitvoeringsinspanningen van de EU, aangezien zij reeds volledig zijn opgenomen in de wetgeving van de EU en de lidstaten.
De Overeenkomst inzake elektronische handel zal deel gaan uitmaken van het rechtskader van de WTO als een plurilaterale overeenkomst, die formeel als bijlage 4 bij de WTO‑overeenkomst is gevoegd. De deelnemende WTO-leden zijn voornemens om uiterlijk in februari 2025 een formeel verzoek in te dienen bij de Algemene Raad van de WTO om de Overeenkomst inzake elektronische handel op te nemen in bijlage 4, overeenkomstig artikel X, lid 9, van de WTO-overeenkomst. Artikel X, lid 9, schrijft voor dat voor elke toevoeging aan bijlage 4 een besluit van de Algemene Raad dat “uitsluitend bij consensus” is genomen, vereist is.
Voor alle duidelijkheid: dit besluit heeft alleen tot doel de EU toe te staan zich aan te sluiten bij de consensus over de toevoeging in rechte van de Overeenkomst inzake elektronische handel aan bijlage 4 bij de WTO-overeenkomst. Dit voorstel heeft geen betrekking op de formele aanvaarding van de Overeenkomst inzake elektronische handel door de Unie. Nadat de Overeenkomst inzake elektronische handel is toegevoegd aan bijlage 4 bij de WTO‑overeenkomst en openstaat voor aanvaarding, zal de Commissie daartoe een voorstel indienen voor een besluit van de Raad tot sluiting van die overeenkomst overeenkomstig artikel 218, lid 6, VWEU.
2.4. Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
In haar mededeling “Evaluatie van het handelsbeleid — Een open, duurzaam en assertief handelsbeleid”4 heeft de Commissie het volgende aangekondigd: “De WTO-regels moeten in overeenstemming worden gebracht met de realiteit van de economie en de handel in de 21e eeuw. Inhoudelijk moet prioriteit worden gegeven aan de modernisering van de WTO-regels inzake e-handel, facilitering van investeringen, interne regelgeving voor diensten en de rol van de overheid in de economie, met inbegrip van subsidies.”
De beoogde handeling is volledig in overeenstemming met die mededeling omdat het in het kader van de WTO-regels een noodzakelijke procedurele stap is om de Overeenkomst inzake elektronische handel op te nemen in de WTO-regels.
2.5. Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
De beoogde handeling is verenigbaar met andere beleidsterreinen van de Unie, en met name met het beleid betreffende de interne markt en het beleid betreffende ontwikkelingssamenwerking van de Unie.
3. Namens de Unie in te nemen standpunt
Dit voorstel is bedoeld om de EU de mogelijkheid te bieden zich aan te sluiten bij een mogelijke consensus over de aanneming van de beoogde handeling tijdens de Algemene Raad van de WTO.
Hoewel het nog niet duidelijk is of, en zo ja, in hoeverre, de WTO-leden tot een consensus over de beoogde handeling zullen kunnen komen, moet de Raad ingevolge artikel 218, lid 9, VWEU het standpunt van de EU op voorhand bepalen.
4. Rechtsgrondslag
4.1. Procedurele rechtsgrondslag
4.1.1. Beginselen
Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.
Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt”5.
4.1.2. Toepassing op het onderhavige geval
De Algemene Raad van de WTO is een krachtens een overeenkomst, namelijk de WTO‑overeenkomst, opgericht lichaam dat op grond van artikel IV, lid 2, van de WTO‑overeenkomst bevoegd is om besluiten over alle onder multilaterale handelsovereenkomsten vallende aangelegenheden te nemen, waaronder besluiten met rechtsgevolgen.
De bovenbedoelde beoogde handelingen vormen handelingen met rechtsgevolgen, aangezien zij de volkenrechtelijke rechten en verplichtingen van de Unie kunnen raken.
De beoogde handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de WTO-overeenkomst.
De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is daarom artikel 218, lid 9, VWEU.
4.2. Materiële rechtsgrondslag
4.2.1. Beginselen
De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.
4.2.2. Toepassing op het onderhavige geval
De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de gemeenschappelijke handelspolitiek.
De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.
4.3. Conclusie
De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207 VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.