Toelichting bij COM(2025)81 - Wijzing van de Richtlijnen 2006/43/EG, 2013/34/EU, (EU) 2022/2464 en (EU) 2024/1760 wat betreft bepaalde vereisten inzake duurzaamheidsrapportering door ondernemingen en passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2025)81 - Wijzing van de Richtlijnen 2006/43/EG, 2013/34/EU, (EU) 2022/2464 en (EU) 2024/1760 wat betreft bepaalde vereisten inzake ... |
---|---|
bron | COM(2025)81 |
datum | 26-02-2025 |
• Motivering en doel van het voorstel
Inhoudsopgave
- Algemene context en doelstellingen
- Specifieke context en doelstellingen van dit voorstel wat betreft de CSRD
- Specifieke context en doelstellingen van dit voorstel wat betreft de CSDDD
- Richtlijn duurzaamheidsrapportage door ondernemingen (CSRD)
- Richtlijn zorgplicht ondernemingen voor duurzaamheid (CSDDD)
- Richtlijn duurzaamheidsrapportage door ondernemingen (CSRD)
- Richtlijn zorgplicht ondernemingen voor duurzaamheid (CSDDD)
- Richtlijn duurzaamheidsrapportage door ondernemingen (CSRD)
- Richtlijn zorgplicht ondernemingen voor duurzaamheid (CSDDD)
- Richtlijn duurzaamheidsrapportage door ondernemingen (CSRD)
- Richtlijn duurzaamheidsrapportage door ondernemingen (CSRD)
- Richtlijn zorgplicht ondernemingen voor duurzaamheid (CSDDD)
- Richtlijn duurzaamheidsrapportage door ondernemingen (CSRD)
- Richtlijn zorgplicht ondernemingen voor duurzaamheid (CSDDD)
- Richtlijn duurzaamheidsrapportage door ondernemingen (CSRD)
Mario Draghi beklemtoonde in zijn rapport over de toekomst van het Europese concurrentievermogen1 dat Europa een omgeving moet creëren met regelgeving die het concurrentievermogen en de veerkracht bevordert. Daarbij vestigde hij de aandacht op de lasten en compliancekosten die de richtlijn duurzaamheidsrapportage voor ondernemingen (“CSRD”) en de richtlijn zorgplicht ondernemingen voor duurzaamheid (“CSDDD”) met zich brengen. In de Verklaring van Boedapest over de nieuwe deal voor het Europees concurrentievermogen hebben de staatshoofden en regeringsleiders van de EU opgeroepen tot “een vereenvoudigingsrevolutie [...], om te zorgen voor een duidelijk, eenvoudig en slim regelgevingskader voor bedrijven en om de administratieve, regelgevings-, en rapportagelasten drastisch te verminderen, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen”2. Zij riepen de Commissie op om met concrete voorstellen te komen om de rapportageverplichtingen in de eerste helft 2025 met ten minste 25 % te verminderen.
In haar mededeling over het EU-kompas voor concurrentievermogen heeft de Commissie bevestigd dat zij met een voorstel voor een eerste “omnibuspakket voor vereenvoudiging” zou komen dat verregaande vereenvoudigingen zou bevatten op het gebied van rapportage over duurzame financiering, zorgplicht (due diligence) voor duurzaamheid en de taxonomie3. In haar mededeling met als titel “Een eenvoudiger en sneller Europa: mededeling over uitvoering en vereenvoudiging” tekende de Commissie een uitvoerings- en vereenvoudigingsagenda uit die in de praktijk snelle en tastbare verbeteringen moet opleveren voor mensen en bedrijven, hetgeen meer dan een incrementele aanpak vergt en de noodzaak beklemtoont van gedurfde maatregelen om regels van de EU, lidstaten en regio’s te stroomlijnen en te vereenvoudigen4.
De CSRD is per 5 januari 2023 in werking getreden5. Deze richtlijn versterkte en moderniseerde de eisen inzake duurzaamheidsrapportage voor bedrijven – via wijzigingen van de jaarrekeningrichtlijn, de transparantierichtlijn, de auditrichtlijn en de auditverordening6. De CSRD is een belangrijk onderdeel van de Europese Green Deal en van het actieplan duurzame financiering7. Zij wil ervoor zorgen dat beleggers over de informatie beschikken die zij nodig hebben om de risico’s te begrijpen en te beheersen waaraan ondernemingen waarin zij beleggen, zijn blootgesteld als gevolg van klimaatverandering en andere duurzaamheidsvraagstukken. Ook wil zij verzekeren dat beleggers en andere stakeholders over de informatie beschikken die zij nodig hebben wat betreft de impact van ondernemingen op mens en milieu. Daarmee draagt zij bij aan de financiële stabiliteit en de milieu-integriteit. Dit is een noodzakelijke voorwaarde om financiële middelen te laten stromen naar ondernemingen die op duurzaamheidsdoelen inzetten, en zorgt voor meer verantwoording en transparantie ten aanzien van alle stakeholders wat betreft duurzaamheidsprestaties van ondernemingen.
De CSDDD is per 25 juli 2024 in werking getreden8. Deze richtlijn wil ervoor zorgen dat ondernemingen die op de eengemaakte EU-markt actief zijn, bijdragen aan het bereiken van de ruimere ambitie van de Europese Unie van een transitie naar een duurzame en klimaatneutrale economie, doordat ondernemingen adequate governance- en managementsystemen opzetten en passende maatregelen nemen om negatieve effecten op mensenrechten en het milieu in kaart te brengen en aan te pakken in hun eigen activiteiten, maar ook in de activiteiten van hun dochterondernemingen en hun globale waardeketens. Daarnaast wil zij ervoor zorgen dat ondernemingen een transitieplan voor klimaatmitigatie opstellen en uitvoeren.
De CSRD en de CSDDD worden nu geïmplementeerd in een nieuwe en moeilijke context. De Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne heeft de energieprijzen voor ondernemingen in de EU opgedreven. Handelsspanningen ontstaan nu er verdere verschuivingen in het geopolitieke landschap optreden. De verschillende aanpak van sommige andere belangrijke jurisdicties ten aanzien van de wetgeving inzake duurzaamheidsrapportage en due diligence van ondernemingen, doet twijfel rijzen over de effecten van die wetgevingshandelingen op de concurrentiepositie van ondernemingen uit de EU. De mogelijkheden van de Unie om haar waarden veilig te stellen en te beschermen, hangen onder meer af van het vermogen van haar economie om zich aan te passen en te concurreren in een onstabiele en soms vijandige geopolitieke context.
Daarom bevat dit voorstel bepalingen om het regelgevingsraamwerk te vereenvoudigen en te stroomlijnen en zo de druk die voor ondernemingen voortvloeit uit de CSRD en de CSDDD te verminderen, zonder dat een en ander ten koste gaat van de beleidsdoelstellingen van een van deze beide wetgevingshandelingen. Tegelijk moet dit voorstel zorgen voor kostenefficiëntere resultaten bij het behalen van de algehele ambitie van de Europese Green Deal op het punt van de groene en rechtvaardige transitie.
Het voorstel bevat diverse belangrijke vereenvoudigingen en versoepelingen, die ondernemingen kunnen aanmoedigen om vrijwillig duurzaamheids- en taxonomierapportage op ruimere schaal toe te passen. Ondernemingen met een steviger duurzaamheidsprofiel zouden dit kunnen uitspelen als een onderscheidend kenmerk, en zo potentieel een streepje voor krijgen bij het aantrekken van investeringen in hun activiteiten. Ondernemingen in transitie kunnen baat vinden bij vrijwillige rapportage omdat deze ondernemingen kunnen beslissen hoe zij hun transitiestrategieën communiceren zonder de druk van verplichte rapportage, maar zo wel ook investeringen aantrekken.
Parallel met dit voorstel dient de Commissie een afzonderlijk wetgevingsvoorstel in om de datum van toepassing van de CSDDD en van een aantal CSRD-bepalingen uit te stellen.
De CSRD zou volgens de huidige planning van toepassing worden voor grote ondernemingen, voor mkb-bedrijven met op gereglementeerde EU-markten genoteerde effecten, voor moederondernemingen van grote groepen en voor emittenten die tot deze categorieën ondernemingen behoren. De rapportageverplichtingen die met de CSRD worden ingevoerd, worden gefaseerd van toepassing, afhankelijk van de verschillende categorieën ondernemingen. In de eerste golf moeten grote organisaties van openbaar belang met meer dan 500 werknemers in 2025 voor het eerst rapporteren over het boekjaar 20249. In de tweede golf moeten andere grote ondernemingen in 2026 rapporteren over het boekjaar 202510. In de derde golf moeten mkb-bedrijven met op gereglementeerde EU-markten genoteerde effecten in 2027 rapporteren over het boekjaar 2026, al hebben zij wel de mogelijkheid van een opt-out voor de boekjaren 2026 en 202711. In de vierde golf moeten bepaalde niet-EU-ondernemingen met activiteiten op het grondgebied van de Unie die bepaalde drempels overschrijden, in 2029 rapporteren over het boekjaar 202812.
De CSRD schrijft voor dat ondernemingen die onder die richtlijn vallen, duurzaamheidsinformatie rapporteren overeenkomstig de European Sustainability Reporting Standards (“ESRS”), en vraagt dat de Commissie dergelijke standaarden vaststelt door middel van gedelegeerde handelingen. In juli 2023 heeft de Commissie een eerste reeks ESRS vastgesteld, die “sector-agnostisch” zijn, d.w.z. dat zij moeten worden toegepast door alle ondernemingen die onder die standaarden vallen, ongeacht de economische sector waarin een onderneming actief is13. Voorts vraagt de CSRD dat de Commissie sectorspecifieke rapportagestandaarden vaststelt, waarbij een eerste reeks van dergelijke standaarden tegen juni 2026 zou moeten worden vastgesteld. De CSRD biedt beursgenoteerde mkb-bedrijven de mogelijkheid om een afzonderlijke en lichtere, evenredige reeks standaarden toe te passen – in plaats van de volledige reeks ESRS.
Op verzoek van de Commissie heeft EFRAG een standaard voor duurzaamheidsrapportage ingediend die vrijwillig kan worden gebruikt door mkb-bedrijven die niet binnen het toepassingsgebied van de rapportageverplichtingen vallen (“VSME-standaard”)14. De VSME-standaard moet mkb-bedrijven een eenvoudig, breed erkend instrument aanreiken waarmee zij duurzaamheidsinformatie kunnen verschaffen aan banken, grote ondernemingen en andere stakeholders die eventueel om dit soort informatie vragen.
Andere belangrijke aspecten van de CSRD zijn de bepalingen inzake assurance en de rapportage van informatie over de waardeketen. Ondernemingen moeten hun duurzaamheidsinformatie publiceren samen met het oordeel van een wettelijke auditor of, indien de lidstaat dat toestaat, een onafhankelijke verlener van assurancediensten. Momenteel is voor de assurance een opdracht met een beperkte mate van zekerheid verplicht en de CSRD bepaalt dat dit in de toekomst, op bepaalde voorwaarden, een verplichting van een opdracht met een redelijke mate van zekerheid kan worden15. Voorts schrijft de CSRD voor dat de Commissie standaarden voor duurzaamheidsassurance vaststelt door middel van gedelegeerde handelingen.
De CSRD schrijft voor dat ondernemingen informatie over de waardeketen rapporteren voor zover dat voor het begrip van hun duurzaamheidsimpacts, -risico’s en -kansen noodzakelijk is. De CSRD legt een zogenaamd “waardeketenplafond” vast, dat inhoudt dat de ESRS geen rapportagevereisten mogen bevatten die ondernemingen zouden verplichten om van mkb-bedrijven binnen hun waardeketen informatie te verkrijgen die verder gaat dan de informatie die volgens de evenredige standaard voor beursgenoteerde mkb-bedrijven moet worden gerapporteerd.
Dit voorstel wil de rapportagedruk verminderen en het “doorsijpelen” (trickle-down) van verplichtingen naar kleinere ondernemingen beperken. In de eerste plaats zet het voorliggende voorstel in op het vereenvoudigen van het raamwerk en het verminderen van de druk, en wel als volgt:
- Het aantal ondernemingen waarvoor verplichte eisen inzake duurzaamheidsrapportage gelden, zou met ongeveer 80 % worden verminderd, door grote ondernemingen met tot 1 000 werknemers (d.w.z. een aantal ondernemingen uit de tweede golf en een aantal ondernemingen uit de eerste golf) en beursgenoteerde mkb-bedrijven (d.w.z. alle ondernemingen uit de derde golf) van het toepassingsbereik uit te sluiten. De rapportageverplichtingen zouden alleen gelden voor grote ondernemingen met meer dan 1 000 werknemers (d.w.z. ondernemingen met meer dan 1 000 werknemers en ofwel een omzet van meer dan 50 miljoen EUR of een balanstotaal van meer dan 25 miljoen EUR). Met deze herziene drempel zou de CSRD nauwer worden afgestemd op de CSDDD16.
- Voor ondernemingen waarvoor geen verplichte duurzaamheidseisen gelden, stelt de Commissie een evenredige standaard voor vrijwillig gebruik voor. Deze zou worden gebaseerd op de door EFRAG ontwikkelde VSME-standaard. Volgens het hier voorliggende voorstel zou de Commissie deze vrijwillige standaard vaststellen als een gedelegeerde handeling. In afwachting is de Commissie, om tegemoet te komen aan vragen vanuit de markt, voornemens om zo spoedig mogelijk een aanbeveling over vrijwillige duurzaamheidsrapportage te publiceren, die is gebaseerd op de door EFRAG ontwikkelde VSME-standaard.
- Het “waardeketenplafond” zou worden verruimd en versterkt. Het zou rechtstreeks op de rapporterende onderneming van toepassing zijn – en niet slechts een beperking zijn op wat de ESRS kunnen specificeren. Het zou alle ondernemingen met tot 1 000 werknemers beschermen – in plaats van alleen mkb-bedrijven, zoals thans het geval is. En de beperking zou worden afgebakend door de vrijwillige standaard die de Commissie als gedelegeerde handeling zal vaststellen, met als basis de VSME-standaard die EFRAG heeft uitgewerkt. Een en ander zal het “doorsijpeleffect” substantieel verminderen.
- Er zouden geen sectorspecifieke rapportagestandaarden zijn, om te vermijden dat het aantal voorgeschreven datapunten dat ondernemingen moeten rapporteren, toeneemt.
- Ook de mogelijkheid om over te stappen van assurance met een beperkte mate van zekerheid naar assurance met een redelijke mate van zekerheid, zou worden geschrapt. Dit zal de nodige duidelijkheid bieden dat in de toekomst de assurancekosten voor de betrokken ondernemingen niet zullen stijgen.
- In plaats van een verplichting voor de Commissie om standaarden voor duurzaamheidsassurance vast te stellen tegen 2026, zal de Commissie tegen 2026 gerichte assurancerichtsnoeren publiceren. Zo zal de Commissie sneller kunnen ingaan op zich aandienende probleemkwesties op het gebied van duurzaamheidsassurance die voor ondernemingen die aan de rapportageverplichtingen onderworpen zijn, misschien onnodige lasten met zich brengen.
- Het voorstel komt met een “opt-in”-regeling waarbij grote ondernemingen met meer dan 1 000 werknemers en een netto-omzet van minder dan 450 miljoen EUR die aanvoeren dat hun activiteiten op de EU-taxonomie zijn afgestemd, of gedeeltelijk zijn afgestemd, hun omzet- en CapEx-KPI’s moeten rapporteren en ervoor kunnen kiezen om hun OpEx-KPI te rapporteren. Dankzij deze opt-in-aanpak zullen de kosten voor het naleven van de rapportageregels van de taxonomie volledig wegvallen voor grote ondernemingen met meer dan 1 000 werknemers en met een netto-omzet van minder dan 450 miljoen die niet aanvoeren dat hun activiteiten verband houden met economische activiteiten die op grond van de taxonomieverordening als ecologisch duurzaam kwalificeren. Daarnaast biedt dit voorstel meer flexibiliteit door deze ondernemingen de mogelijkheid te bieden om te rapporteren over activiteiten die aan bepaalde, maar niet aan alle technische screeningcriteria van de taxonomie voldoen. Dit soort rapportage over gedeeltelijke afstemming kan op termijn impulsen geven voor een geleidelijke milieutransitie van activiteiten – in lijn met de doelstelling om transitiefinanciering op te schalen.
In de tweede plaats is de Commissie voornemens een gedelegeerde handeling vast te stellen om de eerste reeks ESRS te herzien. Om de vereenvoudiging en stroomlijning van de ESRS snel te realiseren, en om ondernemingen duidelijkheid en rechtszekerheid te bieden, is het de bedoeling van de Commissie om de vereiste gedelegeerde handeling zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van dit voorstel, vast te stellen. De herziening van de delegeerde handeling zal het aantal verplichte ESRS-datapunten gevoelig verminderen door: i) de datapunten te schrappen die het minst belangrijk worden geacht voor de algemene doelstelling van duurzaamheidsrapportage; ii) prioriteit te geven aan kwantitatieve datapunten boven beschrijvende informatie, en iii) een verder onderscheid te maken tussen verplichte en vrijwillige datapunten, zonder de interoperabiliteit met internationale rapportagestandaarden aan te tasten en zonder dat een en ander ten koste gaat van de materialiteitsbeoordeling van elke onderneming. De herziening zal bepalingen verhelderen die onduidelijk worden gevonden. Zij zal de coherentie met andere EU-wetgeving verbeteren. Deze herziening zal instructies geven die helderder zijn wat betreft de vraag hoe het materialiteitsbeginsel toe te passen, zodat ondernemingen alleen informatie van materieel belang rapporteren en het risico wordt verminderd dat verleners van assurancediensten ondernemingen onbedoeld ertoe aanzetten om informatie te rapporteren die niet noodzakelijk is of om buitensporige middelen in te zetten voor de materialiteitsbeoordeling. Zij zal de structuur en presentatie van de standaarden vereenvoudigen. Zij zal de reeds zeer hoge mate van interoperabiliteit met internationale standaarden voor duurzaamheidsrapportage verder vergroten. Ook zal deze herziening andere wijzigingen aanbrengen die noodzakelijk kunnen blijken in het licht van de ervaring met de eerste toepassing van de ESRS.
In de derde plaats zou het afzonderlijke voorstel dat de Commissie parallel met dit voorstel doet, de datum van toepassing van de rapportageverplichtingen met twee jaar uitstellen voor de tweede golf (grote ondernemingen niet zijnde entiteiten van openbaar belang en met meer dan 500 werknemers, alsmede grote ondernemingen met tot 500 werknemers17) en de derde golf (beursgenoteerde mkb-bedrijven, kleine en niet-complexe kredietinstellingen, en (her)verzekeringscaptives). Dit uitstel moet vermijden dat een situatie ontstaat waarin bepaalde ondernemingen over het boekjaar 2025 (tweede golf) of 2026 (derde golf) moeten rapporteren, en nadien van die verplichting worden ontslagen. Dit soort situatie zou betekenen dat de betrokken ondernemingen onnodige en vermijdbare kosten moeten maken.
De Commissie nodigt de medewetgevers uit om snel overeenstemming te bereiken over dat uitstel, en met name om de nodige juridische duidelijkheid te bieden aan ondernemingen uit de tweede golf die momenteel verplicht zijn om in 2026 voor het eerst te rapporteren over het boekjaar 2025.
Volgens de huidige regels moeten lidstaten de CSDDD tegen 26 juli 2026 hebben omgezet. De richtlijn zou in drie golven van toepassing worden: vanaf juli 2027 zouden de regels alleen van toepassing beginnen te zijn voor de grootste EU-ondernemingen, d.w.z. ondernemingen met meer dan 5 000 werknemers en een gerapporteerde netto (wereldwijde) jaaromzet van meer dan 1,5 miljard EUR, alsmede ondernemingen van buiten de EU die binnen de EU een netto-omzet van meer dan 1,5 miljard EUR behalen. In de tweede golf zouden EU-ondernemingen met meer dan 3 000 werknemers en meer dan 900 miljoen EUR netto-omzet, alsmede ondernemingen van buiten de EU die binnen de EU dit soort omzet behalen, vanaf juli 2028 aan het nieuwe raamwerk moeten voldoen. Ten slotte zouden in juli 2029 alle overige ondernemingen die onder de richtlijn vallen, de (nationale regels tot omzetting van de) richtlijn moeten beginnen toe te passen. Vanaf die datum zou de CSDDD naar schatting op zo’n 6 000 grote EU-ondernemingen en zo’n 900 ondernemingen van buiten de EU van toepassing zijn. Het soort ondernemingen dat onder de richtlijn valt, en de gefaseerde toepassing houden rekening met het feit dat ondernemingen van verschillende grootte andere mogelijkheden hebben om het nieuwe verplichte raamwerk toe te passen, en zijn dus een sleutelelement om een evenredige benadering te verzekeren.
Wat grote ondernemingen betreft, de richtlijn kiest voor een risicogebaseerde benadering, waardoor deze ondernemingen prioriteit kunnen geven aan het aanpakken van de effecten die het meest waarschijnlijk of het ernstigst zijn. Ook schrijft de richtlijn voor dat een onderneming “passende maatregelen” moet nemen die redelijkerwijs voor haar beschikbaar zijn, rekening houdende met de omstandigheden van het specifieke geval.
Ook biedt de richtlijn de kans om kosten te delen via gezamenlijke sectorale initiatieven of multistakeholder initiatieven.
Wat betreft het voorkomen dat de compliancelasten naar zakelijke partners in het mkb worden doorgeschoven, schrijft de richtlijn voor dat grote ondernemingen die onder de richtlijn vallen, gebruikmaken van verantwoorde contractuele bepalingen, investeringen, ondersteuning en verbeterde inkooppraktijken.
Ondanks al deze elementen is de perceptie dat de richtlijn voor aanzienlijke regeldruk zorgt, en met name wanneer waardeketens zeer complex en uitgebreid zijn, en daarom hebben ondernemingsorganisaties gepleit voor verdere vereenvoudigingen en verlichting van de druk, onder meer voor mkb-bedrijven die mogelijk nog steeds met onbedoelde “doorsijpeleffecten” geconfronteerd worden. Voorts hebben ondernemingsorganisaties gewezen op onzekerheden in verband met een mogelijke toename van aansprakelijkheidsrisico’s.
Hoewel de CSDDD al een aantal mechanismen bevat dat evenredigheid moet borgen en dat moet garanderen dat ondernemingen die onder de richtlijn vallen, de reputatie- en veerkrachtbaten ontvangen van een duurzamer beheer van hun waardeketen, wil dit voorstel, rekening houdende met de feedback van ondernemingen, het raamwerk verduidelijken en vereenvoudigen, en de druk voor ondernemingen, onder meer van eenmalige en recurrente compliancekosten, verlichten – en dit al op korte termijn. Meer bepaald worden daartoe de volgende wijzigingen doorgevoerd:
- de verplichtingen ten aanzien indirecte zakelijke partners binnen de activiteitenketen worden toegesneden op gevallen van omzeiling of gevallen waarin er informatie is die wijst op waarschijnlijke of feitelijke negatieve effecten;
- de vereiste frequentie van periodieke monitoringexercities wordt verminderd, en
- de reikwijdte van de stakeholderbetrokkenheid wordt verduidelijkt en doelgerichter gemaakt.
Het voorstel bevat ook diverse andere elementen die de rechtszekerheid moeten vergroten en een gelijk speelveld binnen de EU moeten creëren, hetgeen bijdraagt aan het verminderen van de druk en het verbeteren van het internationale concurrentievermogen.
Parallel met dit voorstel heeft de Commissie ook een voorstel vastgesteld om de omzettingstermijn met één jaar uit te stellen en om de eerste golf te verwijderen wat betreft de datum van toepassing. Door de in de richtlijn bepaalde termijn voor het vaststellen van algemene richtsnoeren door de Commissie (artikel 19, lid 3) vooruit te schuiven, is het algehele resultaat dat ondernemingen die onder de richtlijn vallen, twee jaar de tijd hebben om zich voor te bereiden op het van toepassing worden van de richtlijn, waardoor zij volledig rekening kunnen houden met de goede praktijken die in deze richtsnoeren naar voren worden geschoven.
• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Door het onderscheid tussen beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde ondernemingen te schrappen, spoort dit voorstel met het doel van de kapitaalmarktenunie om van gereglementeerde markten in de EU een aantrekkelijkere financieringsbron te maken.
De rapportage-eisen uit de CSDDD en de ESRS willen onder meer borgen dat financiële-marktdeelnemers, kredietinstellingen en benchmarkbeheerders toegang hebben tot de duurzaamheidsinformatie die zij van ondernemingen nodig hebben, om hun eigen rapportageverplichtingen uit hoofde van de verordening duurzaamheidsinformatie financiële sector (SFDR), de verordening kapitaalvereisten (VKV) en de benchmarkverordening te kunnen vervullen. Ondernemingen die volgens dit voorstel niet langer onderworpen zijn aan de CSRD-rapportageverplichtingen, kunnen financiële-marktdeelnemers, kredietinstellingen en benchmarkbeheerders echter nog steeds op vrijwillige basis informatie verschaffen. In voorkomend geval kunnen zij dit doen aan de hand van de vrijwillige rapportagestandaarden die de Commissie, volgens dit voorstel, als gedelegeerde handelingen zal vaststellen.
Volgens dit voorstel moeten ondernemingen meer dan 1 000 werknemers hebben, willen zij onder de vereisten inzake duurzaamheidsrapportage vallen. Aangezien de drempelwaarde van 1 000 werknemers een van de belangrijkste criteria is om te bepalen welke ondernemingen onder de CSDDD vallen, draagt dit voorstel bij aan een nauwere afstemming tussen de CSRD en de CSDDD.
Ondernemingen die onder zowel de CSRD als de CSDDD vallen, hoeven volgens de CSDDD niet meer informatie te rapporteren dan die welke zij op grond van de CSRD moeten rapporteren. De voorgestelde wijzigingen houden niet in dat ondernemingen die onder de CSDDD vallen, niet meer onder de CSRD zouden vallen, hetgeen betekent dat deze coherentie tussen deze beide wetgevingshandelingen behouden blijft.
Coherentie met andere EU-wetgeving zal worden versterkt via wijzigingen van de gedelegeerde ESRS-handeling wanneer wijzigingen van de ESRS het meest geschikte middel zijn om die doelstelling te bereiken.
Op grond van de CSRD/ESRS blijft rapportage over negatieve effecten niet beperkt tot directe partners in de waardeketen. Coherentie met de CSRD blijft behouden omdat de voorgestelde aanpassingen van de CSDDD die de zorgplicht (due diligence) in eerste instantie tot directe partners in de waardeketen beperken, worden aangevuld met vereisten voor ondernemingen die onder de richtlijn vallen, om indirecte zakelijke partners te beoordelen ingeval plausibele informatie wijst op feitelijke of potentiële effecten op dat niveau. De CSRD vult de CSDDD aan op het punt van due-diligencerapportage en het toepassingsgebied van de beide wetgevingshandelingen in het voorstel wordt nu onderling afgestemd. De bepaling inzake klimaattransitieplannen zal beter worden afgestemd op de formulering van de CSRD, maar de CSRD wel blijven aanvullen met een duidelijke verplichting om dit soort plan op te stellen.
• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
Dit voorstel spoort met EU-beleid om het concurrentievermogen te versterken, het regelgevingsraamwerk te vereenvoudigen en de druk op het bedrijfsleven te verlichten, zonder evenwel afbreuk te doen aan de beleidsdoelstellingen van de CSRD en de CSDDD. Daarbij gaat het onder meer om het behoud van de Green Deal, omdat het concurrentievermogen op middellange tot lange termijn afhangt van de vraag of ondernemingen duurzaamheidsoverwegingen voldoende laten meewegen in hun activiteiten.
Wat de CSDDD betreft, zou het voorstel de due-diligencevereisten op het gebied van duurzaamheid vereenvoudigen en stroomlijnen voor ondernemingen die onder deze richtlijn vallen – en zo de regeldruk verminderen – in lijn met de doelstellingen die in het kompas voor concurrentievermogen zijn bepaald, nl. een streefdoel van verlichting van de druk met 25 % en (voor het mkb) 35 %.
Tegelijk zou het voorstel door de impact op zakelijke partners – waarvan er vele mkb-bedrijven of kleine midcaps zijn – te verminderen, ook bijdragen aan de doelstelling om mkb-bedrijven en kleine midcaps te ondersteunen en hen te bevrijden van nodeloze druk die negatief kan uitwerken op hun welvaart en groei. Het toepassingsbereik van bepalingen verruimen doch met een maximale harmonisatie, zodat deze de due-diligencekerntaken omvatten, draagt ook bij aan de doelstelling van de eengemaakte markt doordat compartimentering via verschillende nationale voorschriften (“gold-plating”) wordt vermeden en een gelijk speelveld in de hele Europese Unie gegarandeerd blijft. Hoewel het schrappen van de eenvormige voorschriften betreffende civielrechtelijke aansprakelijkheid voor minder harmonisatie zorgt, worden hiermee toch bestaande, nationale aansprakelijkheidsregelingen – waarmee de betrokken ondernemingen bekend zijn – in acht genomen, in lijn met het subsidiariteitsbeginsel. Ook zorgt een en ander voor grotere rechtszekerheid ten aanzien van aansprakelijkheidsrisico’s op grond van een nieuw soort risicogebaseerde verplichtingen voor ondernemingen.
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
• Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag van het voorstel wordt gevormd door de artikelen 50 en 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”). Artikel 50 VWEU is de rechtsgrondslag voor het vaststellen van EU-maatregelen die erop gericht zijn het recht van vestiging in de eengemaakte markt in het vennootschapsrecht op te nemen, en machtigt het Europees Parlement en de Raad om bij middel van richtlijnen te handelen. Artikel 50 VWEU is de rechtsgrondslag voor Richtlijn 2006/43/EU en Richtlijn 2013/34/EU, en voor een deel ook de rechtsgrondslag voor Richtlijn (EU) 2022/2464 en Richtlijn (EU) 2024/1760. Artikel 114 VWEU is een algemene rechtsgrondslag die ertoe strekt de werking van de eengemaakte markt in te stellen of te verzekeren – in dit geval het vrije kapitaalverkeer en de vrijheid van vestiging. Artikel 114 VWEU is voor een deel de rechtsgrondslag voor Richtlijn (EU) 2022/2464 en Richtlijn (EU) 2024/1760.
• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
In de jaarrekeningrichtlijn, gewijzigd door CSRD, wordt de rapportage van duurzaamheidsinformatie in de EU al beregeld. Gezamenlijke regels over duurzaamheidsrapportage en de assurance daarvan zorgen voor een gelijk speelveld voor ondernemingen die in de verschillende lidstaten zijn gevestigd. Aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten wat betreft de eisen inzake duurzaamheidsrapportage en -assurance zouden voor ondernemingen die over de grenzen heen actief zijn, extra kosten en complexiteit betekenen, hetgeen schadelijk zou zijn voor de eengemaakte markt. Lidstaten die alleen handelen, kunnen bestaande EU-wetgeving niet wijzigen om de druk op ondernemingen te verminderen.
De CSDDD borgt een gelijk speelveld in de hele Europese Unie door voor ondernemingen de regels inzake de zorgplicht voor duurzaamheid te harmoniseren, tegen de achtergrond van uiteenlopende bestaande due-diligencewetgeving op het niveau van de lidstaten. In het licht daarvan kan de doelstelling van een vereenvoudiging en stroomlijning van de due-diligencevereisten en de desbetreffende bepalingen inzake publieke en private handhaving niet door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt. Daarom is actie op EU-niveau noodzakelijk.
• Evenredigheid
Dit voorstel tekent een eenvoudig en evenredig raamwerk voor duurzaamheidsrapportage uit dat ondernemingen behandelt overeenkomstig hun grootte:
- Grote ondernemingen met meer dan 1 000 werknemers (d.w.z. ondernemingen met meer dan 1 000 werknemers en ofwel een omzet van meer dan 50 miljoen EUR of een balanstotaal van meer dan 25 miljoen EUR)18: onderworpen aan verplichte rapportage-eisen en verplicht om te rapporteren volgens de volledige ESRS, die zelf zullen worden herzien en vereenvoudigd.
- Andere ondernemingen (ondernemingen met tot 1 000 werknemers): niet onderworpen aan verplichte rapportage-eisen, mogen gebruikmaken van de evenredige vrijwillige standaard die de Commissie als gedelegeerde handeling zal vaststellen, op basis van de VSME-standaard die EFRAG heeft uitgewerkt, en door het “waardeketenplafond” beschermd tegen informatieverzoeken van grotere ondernemingen die wel onder de CSRD vallen.
Dit raamwerk is een evenrediger middel om de beleidsdoelstellingen van de CSRD te verwezenlijken.
Met de voorgestelde wijzigingen wordt de CSDDD evenrediger omdat de aanpassingen inzetten op het vereenvoudigen en stroomlijnen van de verplichtingen van ondernemingen wat betreft de due diligence op het gebied van duurzaamheid, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de doelstellingen van de richtlijnen en het duurzaamheidsraamwerk van de EU. De onderliggende beleidsdoelstelling van dit voorstel is het precies om het evenredige karakter van de richtlijn te versterken zodat daarmee de doelstellingen daarvan efficiënter worden behaald, hetgeen een weerspiegeling is van het pleidooi van sommige stakeholders die van oordeel zijn dat de CSDDD zoals die thans van kracht is, ondernemingen met buitensporige lasten had opgezadeld. De verplichtingen ten aanzien van indirecte zakelijke partners in de waardeketen doelgerichter maken, de verplichte frequentie van de periodieke monitoringexercities verminderen, maar ook de definitie van stakeholders stroomlijnen en de samenwerking beter toespitsen op relevante stakeholders en het beperken van de due-diligencestappen wanneer samenwerking vereist is. Het zijn even zovele voorbeelden van de voorgestelde elementen die de richtlijn evenrediger moeten maken.
• Keuze van het instrument
Dit voorstel bestaat uit een richtlijn waarmee bepalingen worden gewijzigd van de auditrichtlijn, de jaarrekeningrichtlijn, de richtlijn duurzaamheidsrapportage voor ondernemingen (CSRD) en de richtlijn zorgplicht ondernemingen voor duurzaamheid (CSDDD). Deze richtlijnen bevatten complementaire rapportage- en gedragsverplichtingen op het gebied van duurzaamheid. Een omnibus-richtlijn is het meest geschikte wetgevingsinstrument om dergelijke bestaande, onderling verband houdende richtlijnen te wijzigen, met als gemeenschappelijk doel vereenvoudiging en verlichting van de druk.
3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
• Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
De CSDDD is nog niet omgezet of toegepast door ondernemingen. De CSRD is toegepast door een eerste groep ondernemingen die hun eerste duurzaamheidsverslagen publiceren, de meeste in de eerste helft van 2025. Daarom kon er voor geen van deze beide wetgevingshandelingen een ex-postevaluatie of fitnesscheck worden uitgevoerd.
• Raadpleging van belanghebbenden
De volgende consultatieactiviteiten hebben de inhoud van dit voorstel mee helpen vorm te geven:
- Europese Commissie, “Verzoek om input over de rationalisering van de rapportagevereisten”, van oktober tot en met december 202319.
- Bijeenkomsten van de Europese Commissie met ondernemingen en andere stakeholders begin februari 2025.
- De Europese Commissie heeft ook aparte activiteiten voor stakeholders georganiseerd, zoals twee grote hybride stakeholderforums over de CSRD in mei en november 2024 met zo’n 400 fysieke en meer dan 3 000 onlinedeelnemers.
- De Europese Commissie heeft een zeer aanzienlijk aantal brieven en gedetailleerde analyses ontvangen van alle soorten stakeholders (van ondernemingen over beleggers, banken, het maatschappelijke middenveld, ngo’s, kamers van koophandel tot en met nationale overheidsdiensten van de lidstaten).
Met haar verzoek om input over de rationalisering van de rapportagevereisten vroeg de Europese Commissie om bewijsmateriaal en standpunten over regelgeving die wordt gezien als regelgeving die regeldruk creëert. Bijna 200 stakeholders antwoordden op dat verzoek en pleitten in hoofdzaak voor een vereenvoudiging van duurzaamheidsrapportage, due diligence en de EU-taxonomie.
In de bijeenkomsten van de Europese Commissie met het Europese bedrijfsleven, sociale partners en het maatschappelijke middenveld begin februari 2025 – waaronder met name een tweedaags stakeholderevent (“realitycheck”) waar de Commissie ervaringen uit de praktijk te horen kreeg – spraken stakeholders hun steun uit voor de overkoepelende doelstellingen van de CSRD en de CSDDD, maar beklemtoonden zij de noodzaak van vereenvoudiging en harmonisatie bij de implementatie daarvan. Talrijke vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven verklaarden dat een aantal van de vereisten inzake duurzaamheidsrapportage uit de ESRS veel te complex en te talrijk is, en spraken zich uit voor een herziening van de ESRS om het aantal en de complexiteit van de rapportageverplichtingen terug te brengen. Zij deden de aanbeveling om meer rekening te houden met de interoperabiliteit van Europese standaarden met internationale standaarden en om de rapportage-eisen over de waardeketen te beperken.
Sommige stakeholders pleitten ervoor om het toepassingsgebied van de CSRD te beperken, zodat beursgenoteerde mkb-bedrijven en kleinere grote ondernemingen worden vrijgesteld van vereisten inzake duurzaamheidsrapportage. Een aantal toonde zich er voorstander van om vereenvoudiging te bereiken door kleinere grote ondernemingen binnen het toepassingsgebied van de CSRD te houden, maar hun wel toe te staan evenredige rapportagestandaarden toe te passen – in plaats van de eerste reeks ESRS. Stakeholders uit het mkb beklemtoonden de noodzaak om met een oplossing te komen voor het “doorsijpeleffect” van eisen inzake duurzaamheidsrapportage naar mkb-bedrijven in de waardeketen en wezen erop dat het lichtere rapportageregime voor hen niet mag worden ondergraven door uitgebreidere informatieverzoeken doorheen de toeleveringsketen of door financiële instellingen.
Sommige stakeholders stelden voor om de toepassing van bestaande wetgeving op pauze te zetten en te focussen op vereenvoudiging, terwijl anderen sterke voordelen zagen in het behoud van de regels en pleitten voor het belang van rechtszekerheid en stabiele regelgeving voor ondernemingen, maar ook voor het behoud van de doelstellingen van de Europese Green Deal en het actieplan duurzame financiering. Ook voerden zij aan dat van uitvoeringsrichtsnoeren gebruikgemaakt moest worden om bepaalde delen van het raamwerk duurzaamheidsrapportage te verduidelijken en te vereenvoudigen – in plaats van de bestaande voorschriften ingrijpend te wijzigen. Vertegenwoordigers van het maatschappelijke middenveld betoogden dat progressieve ondernemingen geen minder gunstige behandeling mochten krijgen dan andere ondernemingen. Zij wezen met nadruk op de vraag naar duurzaamheidsinformatie vanuit financiële markten en eindbeleggers.
Talrijke stakeholders stipten aan dat de assurancevereisten zorgen voor een situatie van “over-compliance”. In dit verband heeft een aantal stakeholders opgeroepen om het vereiste van een assurance met een beperkte mate van zekerheid uit te stellen of er bij de Commissie op aangedrongen om snel met richtsnoeren voor assurance met een beperkte mate van zekerheid te komen om de vereisten te verduidelijken.
Talrijke stakeholders uit het bedrijfsleven en de industrie pleitten ofwel voor een verder uitstel van de sectorale standaarden voor duurzaamheidsrapportage of vroegen dat het vereiste van sectorspecifieke standaarden gewoonweg uit de CSRD wordt geschrapt. Ondernemingen beklemtoonden de noodzaak om rapportage op grond van de eerste reeks ESRS correct uit te voeren en daarmee vertrouwd te raken en voerden aan dat het invoeren van sectorspecifieke rapportagestandaarden bovenop de eerste reeks ESRS de duurzaamheidsrapportage nog verder zou compliceren.
Stakeholders pleitten ook voor duidelijke houvast wat betreft de dubbele materialiteitsbeoordeling in het kader van de ESRS. Talrijke partijen riepen op tot grotere coherentie in de vereisten en geharmoniseerde definities in de verschillende wetgevingshandelingen, zoals CSRD, CSDDD, EU-taxonomie, SFDR enz.
De behoefte aan vereenvoudiging klonk ook door in talrijke andere rapporten, aanbevelingen en stakeholderstandpunten van ondernemingen uit zowel de financiële als de niet-financiële sector. Vele daarvan beklemtoonden het belang van het terugdringen van de complexiteit en de regeldruk en zijn meegenomen in de maatregelen om de druk te verlichten zoals die in dit voorstel worden beschreven.
Richtlijn zorgplicht ondernemingen voor duurzaamheid (CSDDD)
Consultaties van diverse stakeholders, zoals bedrijven, brancheorganisaties en organisaties uit het maatschappelijke middenveld, maar ook andere contacten met en input van stakeholders zijn in het onderhavige voorstel meegenomen. Daarbij ging het met name ook om een tweedaags stakeholderevent (“realitycheck”) waar de Commissie van mensen in de praktijk te horen kreeg voor welke uitdagingen zij zich met het bestaande wetgevingskader geplaatst zien en wat mogelijke oplossingen kunnen zijn om op die uitdagingen een antwoord te bieden. Sommige stakeholders pleitten voor ingrijpende wijzigingen en verregaand uitstel, terwijl anderen de noodzaak beklemtoonden van zekerheid over de regelgeving en zich verzetten tegen het opnieuw openbreken van de richtlijn – en in plaats daarvan te focussen op de implementatie ervan. Dit voorstel wil een evenwicht bieden tussen deze zienswijzen door de integriteit van de CSDDD te behouden, maar wel veranderingen door te voeren om die richtlijn te vereenvoudigen en te stroomlijnen.
• Bijeenbrengen en gebruik van expertise
Bij het voorbereiden van dit voorstel heeft de Commissie rekening gehouden met analyses van stakeholders en deskundigen over de daadwerkelijke en toekomstige implementatie van de richtlijn duurzaamheidsrapportage voor ondernemingen (CSRD) en de richtlijn zorgplicht ondernemingen voor duurzaamheid (CSDDD). Daarnaast is in dit voorstel input meegenomen die afkomstig is van betrokken stakeholders, zoals sustainability officers van ondernemingen.
• Effectbeoordeling
Het thema van het concurrentievermogen is van dwingende urgentie, omdat het rechtstreeks van invloed is op het vermogen van de Europese Unie om duurzame economische groei te bereiken en haar positie op de wereldmarkt te handhaven. Concurrentievermogen, nauw verbonden met innovatie, efficiëntie en duurzaamheid, is van essentieel belang om de economische veerkracht te bevorderen en ervoor te zorgen dat bedrijven uit de EU het goed doen binnen een snel evoluerend internationaal landschap. De huidige economische omgeving wordt gekenmerkt door snelle technologische vooruitgang, verschuivende vragen van consumenten en toegenomen internationale concurrentie. Een en ander vergt voortvarend optreden om de concurrentievoorsprong van de EU veilig te stellen. Gezien deze urgentie is er in dit voorstel geen ruimte voor een effectbeoordeling.
Wel is het belangrijk aan te stippen dat het bij dit initiatief gaat om wijzigingen van bestaande wetgevingshandelingen, waarvoor al uitgebreide effectbeoordelingen hebben plaatsgevonden. De inzichten en het bewijsmateriaal die bij die eerdere beoordelingen zijn verzameld, samen met input van stakeholders en overleg met mensen uit de praktijk, hebben geholpen het huidige voorstel vorm te geven. Om die reden, en gezien het belang en het urgente karakter van dit initiatief, is een ontheffing verleend op grond van de richtsnoeren van de Commissie voor betere regelgeving. Daarom is er geen volledige effectbeoordeling opgesteld, maar gaat dit voorstel vergezeld van een werkdocument van de diensten van de Commissie dat een beoordeling van de effecten van de voorgenomen maatregelen bevat, met inbegrip van een kwalitatieve analyse, en voor zover mogelijk ramingen van kostenbesparingen, alsmede bewijsmateriaal ter staving.
• Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
Dit voorstel is uitdrukkelijk bedoeld om tot een belangrijke vereenvoudiging van de regeling voor duurzaamheidsrapportage te komen.
Het voorstel draagt bij aan een gezonde regelgeving doordat het de druk verlicht en zorgt voor een coherenter en eenvoudiger regelgevingsraamwerk, zonder afbreuk te doen aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de EU.
• Grondrechten
Het voorstel eerbiedigt de grondrechten die zijn verankerd, en volgt de beginselen die zijn geformuleerd, in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De richtlijn duurzaamheidsrapportage door ondernemingen (CSRD) heeft een indirecte positieve impact op grondrechten, omdat vereisten inzake duurzaamheidsrapportage het handelen van bedrijven ten goede kunnen beïnvloeden. De richtlijn dient om ondernemingen sterker bewust te maken van grondrechten en om positief te beïnvloeden hoe zij daadwerkelijke en potentiële negatieve effecten op grondrechten in kaart brengen en daarmee omgaan. De voorgestelde aanpassingen kunnen deze positieve effecten voor een deel verminderen waar het gaat om ondernemingen die niet langer onderworpen zijn aan verplichte rapportage-eisen, maar het terugdringen van de regeldruk op die ondernemingen moet leiden tot andere maatschappelijke baten in termen van welvaartscreatie, werkgelegenheid en innovatie, waaronder innovatie wat betreft duurzaamheid.
Het voorstel eerbiedigt de grondrechten die zijn verankerd, en volgt de beginselen die zijn geformuleerd, in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Een van de belangrijkste CSDDD-doelstellingen was het om mensenrechten beter te beschermen doordat ondernemingen acteren op hun impact op mensenrechten binnen hun activiteitenketen. Om de verplichtingen ten aanzien van de activiteitenketen doelgericht te maken, is ruimer handelen nodig dan alleen bij de directe zakelijke partners wanneer de onderneming die onder de richtlijn valt, over plausibele informatie beschikt voor dergelijke negatieve effecten. Een en ander is een erkenning van het feit dat in indirecte zakelijke relaties vaak negatieve effecten op mensenrechten spelen. Ondernemingen zullen weliswaar hun verplichtingen om dergelijke effecten proactief in kaart te brengen verminderd zien om de druk te vermijden van het stelstelmatig adresseren van alle delen van vaak complexe waardeketens, maar zullen verantwoordelijk blijven om ook in de toekomst mensenrechten in hun waardeketens te respecteren wanneer zij over dit soort informatie beschikken.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het voorstel heeft geen nieuwe gevolgen voor de Uniebegroting.
5. OVERIGE ELEMENTEN
• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
Om de progressie te monitoren die bij het bereiken van de specifieke doelstellingen van het voorstel is gemaakt, zal de Commissie de mogelijkheid onderzoeken om, afhankelijk van de beschikbaarheid van financiële middelen, in verschillende vormen met stakeholders van gedachten te wisselen en om enquêtes te houden bij gebruikers van duurzaamheidsinformatie en ondernemingen die dit soort informatie rapporteren. Artikel 6 CSRD schrijft voor dat de Commissie tegen april 2029 met een verslag komt over de uitvoering van de richtlijn. Ook de uitvoering van de (gewijzigde) CSDDD, en de mate waarin deze richtlijn erin slaagt haar doelstellingen – en met name het tegengaan van negatieve effecten – waar te maken, zal regelmatig worden geëvalueerd overeenkomstig artikel 36 van die richtlijn. Dit voorstel vergt geen uitvoeringsplan.
• Toelichtende stukken (bij richtlijnen)
Aangezien het voorstel voorziet in specifieke wijzigingen in vier bestaande richtlijnen, moeten de lidstaten ofwel de Commissie de tekst van de specifieke wijzigingen in de nationale voorschriften meedelen, ofwel, bij ontstentenis van zulke wijzigingen, uitleggen met welk specifiek voorschrift in het nationale recht al uitvoering is gegeven aan de voorgestelde wijzigingen.
• Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 wijzigt Richtlijn 2006/43/EG (auditrichtlijn) als volgt:
- lid 1 vervangt artikel 26 bis, lid 3, van de auditrichtlijn en schrapt de termijnen voor de Commissie om standaarden voor assurance met een beperkte mate van zekerheid vast te stellen en schrapt de machtiging voor de Commissie om standaarden voor assurance met een redelijke mate van zekerheid vast te stellen, samen met de betrokken kruisverwijzingen;
- lid 2 vervangt artikel 48 bis, lid 2, tweede alinea, van de auditrichtlijn om een foutieve kruisverwijzing naar de standaarden voor assurance met een beperkte mate van zekerheid te corrigeren.
Artikel 2 wijzigt Richtlijn 2013/34/EG (jaarrekeningrichtlijn) als volgt:
- lid 1 wijzigt in artikel 1, lid 3, van de jaarrekeningrichtlijn hoe groot een onderneming moet zijn om over duurzaamheid te moeten rapporteren, wanneer die onderneming een kredietinstelling of een verzekeringsonderneming is, om zo de wijzigingen in de grootte van ondernemingen weer te geven die onder artikel 19 bis vallen (d.w.z. grote ondernemingen met gemiddeld meer dan 1 000 werknemers over het boekjaar);
- lid 1 specificeert ook in artikel 1, lid 4, van de jaarrekeningrichtlijn dat de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF) die is ingesteld bij de EFSF-Kaderovereenkomst, niet onderworpen is aan duurzaamheidsrapportage;
- lid 2 wijzigt artikel 19 bis van de jaarrekeningrichtlijn door:
- de groep ondernemingen die individuele duurzaamheidsrapportage moeten opstellen en publiceren, te beperken tot uitsluitend grote ondernemingen met gemiddeld meer dan 1 000 werknemers over het boekjaar;
- een vereiste voor lidstaten in te voeren dat ervoor moet zorgen dat, ten behoeve van de door de jaarrekeningrichtlijn voorgeschreven rapportage van duurzaamheidsinformatie – en zonder afbreuk te doen aan Unievereisten om een due-diligenceproces uit te voeren –, ondernemingen niet trachten om van ondernemingen in hun waardeketen met gemiddeld minder dan 1 000 werknemers over het boekjaar informatie te verkrijgen die verder gaat dan de informatie gespecificeerd in de op grond van artikel 29 quater bis vast te stellen standaarden voor vrijwillig gebruik, met uitzondering van aanvullende duurzaamheidsinformatie die doorgaans wordt gedeeld tussen ondernemingen uit de betrokken bedrijfstak. Ondernemingen die overeenkomstig dit vereiste over hun waardeketen rapporteren, moeten worden geacht te voldoen aan hun verplichtingen inzake duurzaamheidsrapportage;
- voor beursgenoteerde mkb-bedrijven de optie te schrappen om te rapporteren over een meer evenredige reeks standaarden en door de tweejaars opt-out te schrappen uit de duurzaamheidsrapportage voor beursgenoteerde mkb-bedrijven, om zo weer te geven dat deze ondernemingen van het toepassingsbereik van de duurzaamheidsrapportage worden uitgesloten;
- lid 3 voegt een artikel 19 ter in waardoor grote ondernemingen met een gemiddelde van meer dan 1 000 werknemers en een netto-omzet van ten hoogste 450 000 000 EUR over het boekjaar de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde informatie flexibeler mogen rapporteren;
- lid 4 wijzigt artikel 29 bis van de jaarrekeningrichtlijn door:
- de groep ondernemingen die geconsolideerde duurzaamheidsrapportage moeten opstellen en publiceren, te beperken tot uitsluitend moederondernemingen van een grote groep met gemiddeld meer dan 1 000 werknemers, op geconsolideerde basis, over het boekjaar;
- een vereiste voor lidstaten in te voeren dat ervoor moet zorgen dat, ten behoeve van de door de jaarrekeningrichtlijn voorgeschreven rapportage van duurzaamheidsinformatie – en zonder afbreuk te doen aan Unievereisten om een due-diligenceproces uit te voeren –, ondernemingen niet trachten om van ondernemingen in hun waardeketen met gemiddeld minder dan 1 000 werknemers over het boekjaar informatie te verkrijgen die verder gaat dan de informatie gespecificeerd in de op grond van artikel 29 quater bis vast te stellen standaarden voor vrijwillig gebruik, met uitzondering van aanvullende duurzaamheidsinformatie die doorgaans wordt gedeeld tussen ondernemingen uit de betrokken bedrijfstak. Ondernemingen die overeenkomstig dit vereiste over hun waardeketen rapporteren, moeten worden geacht te voldoen aan hun verplichtingen inzake duurzaamheidsrapportage;
- lid 5 voegt een artikel 29 bis bis in waardoor grote ondernemingen met een gemiddelde van meer dan 1 000 werknemers en een netto-omzet van ten hoogste 450 000 000 EUR, op geconsolideerde basis, over het boekjaar de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde informatie flexibeler mogen rapporteren;
- lid 6 wijzigt artikel 29 ter van de jaarrekeningrichtlijn door:
- de machtiging voor de Commissie te schrappen om sectorspecifieke standaarden door middel van gedelegeerde handelingen vast te stellen;
- te specificeren dat de standaarden inzake duurzaamheidsrapportage geen rapportage mogen specificeren die ondernemingen verplicht om bij ondernemingen in hun waardeketen met gemiddeld niet meer dan 1 000 werknemers over het boekjaar informatie op te vragen die verder gaat dan moet worden gerapporteerd krachtens de op grond van artikel 29 quater bis vast te stellen standaarden voor vrijwillig gebruik;
- lid 7 schrapt artikel 29 quater van de jaarrekeningrichtlijn betreffende de machtiging voor de Commissie om een evenredigere reeks standaarden voor beursgenoteerde mkb-bedrijven vast te stellen, om zo weer te geven dat deze ondernemingen van het toepassingsbereik van de duurzaamheidsrapportage worden uitgesloten;
- lid 8 voegt een nieuw artikel 29 quater bis in de jaarrekeningrichtlijn in dat de Commissie machtigt om gedelegeerde handelingen vast te stellen voor standaarden voor duurzaamheidsrapportage die ondernemingen die niet onder de richtlijn vallen, vrijwillig kunnen gebruiken. Deze standaarden moeten evenredig zijn aan en relevant voor de capaciteiten en de kenmerken van deze ondernemingen en de schaal en complexiteit van hun activiteiten. Ook moeten zij, voor zover mogelijk, de structuur specificeren die voor het weergeven van die informatie moet worden aangehouden;
- lid 9 vervangt artikel 29 quinquies van de jaarrekeningrichtlijn en specificeert dat, in afwachting dat een gedelegeerde handeling voor de markup (tagging) van duurzaamheidsrapportage wordt vastgesteld, ondernemingen niet verplicht zijn om duurzaamheidsrapportage van markup te voorzien;
- lid 10 vervangt artikel 33, lid 1, van de jaarrekeningrichtlijn en specificeert dat de collectieve aansprakelijkheid van leden van de leidinggevende, bestuurs- en toezichtorganen van een onderneming wat betreft de digitalisering van het bestuursverslag beperkt blijft tot de publicatie ervan in het uniform elektronisch verslagleggingsformaat (ESEF), met inbegrip van de digitale markup;
- lid 11 wijzigt artikel 34 van de jaarrekeningrichtlijn door:
- in artikel 34, lid 1, de verwijzing naar artikel 29 quater te schrappen, om zo weer te geven dat de standaarden voor duurzaamheidsrapportage voor beursgenoteerde mkb-bedrijven wegvallen;
- een lid 2 bis toe te voegen, dat specificeert dat assuranceverleners hun assuranceverklaring opstellen met inachtneming van de verplichting voor ondernemingen om niet te trachten van ondernemingen in hun waardeketen met gemiddeld minder dan 1 000 werknemers over het boekjaar informatie te verkrijgen die verder gaat dan de in de standaarden voor vrijwillig gebruik gespecificeerde informatie;
- lid 12 wijzigt artikel 40 bis, lid 1, van de jaarrekeningrichtlijn door:
- de grootte van een dochteronderneming die onder de toepassing van artikel 40 bis valt, te beperken tot de criteria voor grote ondernemingen zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 4, van de jaarrekeningrichtlijn;
- de netto-omzetdrempel waardoor een dochteronderneming onder artikel 40 bis valt, op te trekken van 40 miljoen EUR naar 50 miljoen EUR, en deze zo af te stemmen op de omzetdrempel voor grote ondernemingen;
- de netto-omzetdrempel waardoor een onderneming uit een derde land onder artikel 40 bis valt, op te trekken van een in de Unie behaalde omzet van 150 miljoen EUR naar 450 miljoen EUR;
- lid 13 wijzigt artikel 49 van de jaarrekeningrichtlijn en machtigt de Commissie om regels vast te stellen tot aanvulling van de rapportageregeling voor activiteiten die slechts gedeeltelijk op de taxonomie zijn afgestemd.
Artikel 3 wijzigt artikel 5, lid 2, van Richtlijn (EU) 2022/2464 (richtlijn duurzaamheidsrapportage voor ondernemingen – “CSRD”) om weer te geven dat de groep ondernemingen die krachtens de artikelen 19 bis en 29 bis van de jaarrekeningrichtlijn over duurzaamheid moeten rapporteren, wordt beperkt. Meer bepaald:
- schrapt lid 1, punt a), in de CSRD artikel 5, lid 2, eerste alinea, punt a), om weer te geven dat sommige ondernemingen uit de eerste golf van het toepassingsbereik worden uitgesloten;
- vervangt lid 1, punt b), i), in de CSRD artikel 5, lid 2, eerste alinea, punt b), i), en specificeert het voor welke ondernemingen de individuele duurzaamheidsrapportage in de tweede golf zal gelden, nl. grote ondernemingen met gemiddeld meer dan 1 000 werknemers over het boekjaar;
- vervangt lid 1, punt b), ii), in de CSRD artikel 5, lid 2, eerste alinea, punt b), ii), en specificeert het voor welke ondernemingen de geconsolideerde duurzaamheidsrapportage in de tweede golf zal gelden, nl. moederondernemingen van grote groepen met gemiddeld meer dan 1 000 werknemers, op geconsolideerde basis, over het boekjaar;
- trekt lid 1, punt c), in de CSRD artikel 5, lid 2, eerste alinea, punt c), in, om weer te geven dat beursgenoteerde mkb-bedrijven van het toepassingsbereik worden uitgesloten;
- schrapt lid 2, punt a), in de CSRD artikel 5, lid 2, derde alinea, punt a), om weer te geven dat sommige emittenten uit de eerste golf van het toepassingsbereik worden uitgesloten;
- vervangt lid 2, punt b), i), in de CSRD artikel 5, lid 2, derde alinea, punt b), i), en specificeert het voor welke emittenten de individuele duurzaamheidsrapportage in de tweede golf zal gelden, nl. emittenten die grote ondernemingen zijn met gemiddeld meer dan 1 000 werknemers over het boekjaar;
- vervangt lid 2, punt b), ii), in de CSRD artikel 5, lid 2, derde alinea, punt b), ii), en specificeert het voor welke emittenten de geconsolideerde duurzaamheidsrapportage in de tweede golf zal gelden, nl. emittenten die moederondernemingen zijn van grote groepen met gemiddeld meer dan 1 000 werknemers over het boekjaar;
- trekt lid 2, punt c), in de CSRD artikel 5, lid 2, derde alinea, punt a), in, om weer te geven dat emittenten die mkb-bedrijven zijn, van het toepassingsbereik worden uitgesloten.
Artikel 4 wijzigt Richtlijn (EU) 2024/1760 (richtlijn zorgplicht ondernemingen voor duurzaamheid – “CSDDD”) op de volgende hoofdpunten: de reikwijdte van maximale harmonisatie verruimen, de due diligence – als algemene regel – richten op directe zakelijke partners, de verplichting schrappen om de zakelijke relatie als uiterste maatregel te beëindigen, het begrip “stakeholder” inperken en de fases van het due-diligenceproces die stakeholderbetrokkenheid vereisen, verder beperken, de frequentie verruimen waarmee ondernemingen de adequaatheid en doeltreffendheid van due-diligencemaatregelen regelmatig moeten monitoren, de beginselen met betrekking tot geldboeten verduidelijken en het “minimumplafond” voor geldboeten schrappen, aspecten van de civielrechtelijke aansprakelijkheid en de regels inzake representatieve vorderingen schrappen, de bepalingen betreffende de uitvoering van de klimaattransitieplannen wijzigen, de herzieningsclausule voor financiële diensten schrappen, en de vaststelling van de eerste reeks (algemene) uitvoeringsrichtlijnen van de Commissie vervroegen. Meer bepaald:
- lid 1 vervangt artikel 1, lid 1, punt c), CSDDD en stemt de beschrijving van het onderwerp van de richtlijn af op de veranderingen die voor artikel 22, lid 1, worden voorgesteld wat betreft de uitvoering de van transitieplannen voor klimaatmitigatie;
- lid 2 vervangt artikel 3, lid 1, punt n), CSDDD wat betreft de definitie van “stakeholders” en beperkt de reikwijdte van het begrip “stakeholder” door de definitie ervan te vereenvoudigen en te beperken tot werknemers en hun vertegenwoordigers en tot personen en gemeenschappen van wie rechten of belangen “rechtstreeks” worden beïnvloed (in het geval van feitelijke negatieve effecten) of kunnen worden beïnvloed (in het geval van potentiële negatieve effecten) door de producten, diensten en activiteiten van de onderneming, haar dochterondernemingen en haar zakelijke partners. Dit omvat bijvoorbeeld personen of gemeenschappen in de buurt van door zakelijke partners geëxploiteerde fabrieken wanneer deze personen of gemeenschappen rechtstreeks worden geraakt door vervuiling (bv. een olielek of schadelijke emissies), of inheemse volkeren die hun recht op land of hulpbronnen rechtstreeks beïnvloed zien door de wijze waarop een zakelijke partner land, bossen of water verwerft, ontwikkelt of anderszins gebruikt;
- lid 3 vervangt artikel 4 CSDDD betreffende het niveau van harmonisatie om de reikwijdte van maximale harmonisatie uit te breiden naar diverse aanvullende bepalingen van de richtlijn die kernaspecten van het due-diligenceproces beregelen. Dit omvat met name de identificatieplicht, de verplichtingen om negatieve effecten die zijn geconstateerd of hadden moeten worden geconstateerd, aan te pakken en de verplichting om te voorzien in een klachten- en meldingsmechanisme. Het voorstel erkent echter ook dat er juridische grenzen zijn aan wat volledig kan worden geharmoniseerd in een sectoroverschrijdende kaderrichtlijn die handelt over sociale en milieubescherming en die in wezen een algemeen proces uittekent voor de uitvoering van de zorgplicht van ondernemingen ten aanzien van negatieve effecten die aan bedrijfsactiviteiten verbonden zijn. De maximale harmonisatie voorbij dit punt verruimen dreigt te leiden tot een aantasting van de mensenrechten (met inbegrip van arbeidsrechten) en – bestaande of nog te ontwikkelen – milieunormen, om bijvoorbeeld risico’s tegen te gaan die bij nieuwe producten of diensten aan het licht komen, terwijl de praktische voordelen zeer beperkt zouden zijn. Wanneer dergelijke risico’s worden aangepakt door lidstaten, en met name op gebieden waar de Unie beperkte bevoegdheden heeft (zoals bijvoorbeeld het arbeidsrecht), mag lidstaten zulks niet worden belet wanneer zij dit nodig vinden om te regelen hoe de zorgplicht in specifieke omstandigheden van toepassing is;
- lid 4 wijzigt artikel 8 CSDDD betreffende het in kaart brengen en beoordelen van feitelijke en potentiële negatieve effecten, door lid 2, punt b), en lid 4 te vervangen en door de nieuwe leden 2 bis en 5 met betrekking tot de activiteitenketen toe te voegen:
- zo worden due-diligencemaatregelen in de regel beperkt tot de eigen activiteiten van de ondernemingen, die van hun dochterondernemingen en, wanneer deze verband houden met hun activiteitenketens, die van hun directe zakelijke partners. Dit betekent dat, waar het zakelijke relaties betreft, ondernemingen, nadat zij hun waardeketens in kaart hebben gebracht, alleen op het niveau van hun directe zakelijke partners een diepgaande beoordeling zouden moeten maken. Tegelijkertijd erkent het voorstel dat er situaties kunnen zijn waarin ondernemingen verder moeten kijken dan hun directe zakelijke partner, namelijk wanneer zij over plausibele informatie beschikken die wijst op een negatief effect op het niveau van een indirecte zakelijke partner. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer er voor de structuur van de zakelijke relatie geen economische argumenten zijn en deze structuur erop wijst dat deze is gekozen zodat een leverancier met schadelijke activiteiten die anders een directe leverancier zou zijn, buiten de verantwoordelijkheid van de onderneming zou vallen, of wanneer de onderneming een klacht heeft ontvangen of op de hoogte is van geloofwaardige berichten van ngo’s of de media over schadelijke activiteiten op het niveau van een indirecte leverancier of op de hoogte is van incidenten in het verleden waarbij die leverancier betrokken was, of wanneer de onderneming via haar zakelijke contacten bekend is met problemen op een bepaalde locatie (bv. een conflictgebied). In die gevallen zouden ondernemingen de situatie verder moeten beoordelen. Wanneer die beoordeling de waarschijnlijkheid of het bestaan van het negatieve effect bevestigt, moet dat effect geacht worden te zijn geconstateerd. Daarnaast moet een onderneming trachten ervoor te zorgen dat haar gedragscode – die onderdeel is van haar due-diligencebeleid en de verwachtingen formuleert ten aanzien van de vraag hoe mensenrechten (met inbegrip van arbeidsrechten) en het milieu worden beschermd bij de bedrijfsactiviteiten – wordt gevolgd doorheen de hele activiteitenketen (“contractual cascading”). Een en ander loopt gelijk met de benadering in de Duitse ketenzorgplichtwet (Lieferkettensorgfaltspflicht-Gesetz) die vergelijkbare regels bevat ten aanzien van zowel de focus op directe leveranciers als de wijze waarop de due diligence verder moet reiken in het licht van de beschikbare informatie. De onderneming moet ook rekening houden met maatregelen om het mkb te ondersteunen; en
- wordt het “doorsijpeleffect” naar ondernemingen met minder dan 500 werknemers (d.w.z. mkb-bedrijven en kleine midcaps) verder beperkt, door de hoeveelheid informatie die grote ondernemingen als onderdeel van de kartering van de waardeketen mogen opvragen, te beperken tot de informatie gespecificeerd in de VSME-standaard voor duurzaamheidsrapportage, tenzij aanvullende informatie noodzakelijk is, bijvoorbeeld omdat een bepaald effect niet aan bod komt in de standaarden, en wanneer die informatie niet redelijkerwijs op een andere manier kan worden verkregen;
- de leden 5 en 6 vervangen, respectievelijk, artikel 10, lid 6, en artikel 11, lid 7, CSDDD wat betreft terugtrekking, en schrappen de verplichting om de zakelijke relaties te beëindigen in het geval van zowel feitelijke als potentiële negatieve effecten. Ondernemingen kunnen zich in situaties bevinden waarin hun productie sterk afhankelijk is van inputs van een of meer specifieke leveranciers. Tegelijkertijd is het zo dat een onderneming, wanneer aan de bedrijfsactiviteiten van dit soort leverancier ernstige negatieve effecten verbonden zijn (bv. kinderarbeid of aanzienlijke milieuschade) en de onderneming zonder succes alle due-diligencemaatregelen heeft uitgeput om deze effecten tegen te gaan, als uiterste maatregel de zakelijke relatie moet opschorten terwijl zij met die leverancier aan een oplossing werkt, zo mogelijk door deze opschorting als extra drukkingsmiddel te gebruiken;
- lid 7 wijzigt artikel 13 betreffende betekenisvolle stakeholderbetrokkenheid, door in lid 3 punt a) te wijzigen en de punten c) en e) te schrappen, om zo duidelijk te maken dat ondernemingen alleen “relevante” stakeholders moeten betrekken, en zo te onderstrepen dat ondernemingen niet iedere mogelijke groep stakeholders hoeven te betrekken, maar zich kunnen beperken tot de stakeholders die een band hebben met het specifieke stadium van het due-diligenceproces dat wordt uitgevoerd (bv. getroffen personen bij het uitwerken van een herstelmaatregel). Daarnaast beperken de voorgestelde wijzigingen de fases van het due-diligenceproces waarin ondernemingen stakeholders moeten betrekken;
- lid 8 wijzigt artikel 15 CSDDD betreffende monitoring, door de frequentie waarmee ondernemingen de adequaatheid en doeltreffendheid van due-diligencemaatregelen regelmatig moeten beoordelen, te verruimen van één jaar naar vijf jaar. Hiermee zullen de lasten aanzienlijk worden verminderd, niet alleen voor ondernemingen die onder de richtlijn vallen, maar ook voor hun zakelijke partners – vaak mkb-bedrijven – bij wie (gedetailleerde) informatieverzoeken in het kader van deze monitoringexercities uiteindelijk dreigen te belanden. Tegelijkertijd erkent het voorstel dat zakelijke relaties, en de risico’s en effecten van de activiteiten waarop die zakelijke relaties betrekking hebben, op termijn kunnen evolueren, soms vaak binnen een kort tijdsbestek. Ook kunnen maatregelen om potentiële of feitelijke effecten tegen te gaan, niet adequaat of doeltreffend blijken, op basis van ervaring opgedaan bij de uitvoering ervan, en kunnen aanwijzingen in die zin optreden vóór de datum voor de volgende regelmatige beoordeling. Daarom moet de onderneming in deze situaties ad-hocbeoordelingen uitvoeren;
- lid 9 wijzigt artikel 19, lid 3, CSDDD zodat de Commissie haar algemene richtsnoeren met praktische handvatten en goede praktijken over hoe de due diligence overeenkomstig de richtlijn uit te voeren, binnen een halfjaar beschikbaar moet stellen;
- lid 10 wijzigt artikel 22, lid 1, betreffende de transitieplannen van ondernemingen voor klimaatmitigatie om te zorgen voor meer juridische duidelijkheid en afstemming van de CSDDD op de regeling voor duurzaamheidsrapportage van de CSRD. Meer bepaald voert het voorstel een wijziging door wat betreft de eis om het transitieplan voor klimaatmitigatie ten uitvoer te leggen. Het voorstel maakt duidelijk dat het plan geplande en genomen uitvoeringsacties moet omvatten. De vaststelling van het plan en de oorspronkelijke en geactualiseerde uitwerking ervan blijft onderworpen aan administratief toezicht;
- lid 11 vervangt artikel 27, lid 4, wat betreft het opleggen van geldboeten als onderdeel van de publieke handhaving. De huidige tekst van artikel 27 verduidelijkt nu al dat “[b]ij de beslissing over het al dan niet opleggen van sancties en zo ja, bij het bepalen van de aard en het passende niveau ervan”, naar behoren rekening moet worden gehouden met een reeks factoren die de ernst van de inbreuk bepalen (en met name de aard, de ernst en de duur van de inbreuk, en de ernst van de gevolgen van die inbreuk) en de vraag of er verzachtende (bv. investeringen en gerichte steun) of verzwarende omstandigheden (bv. recidive) zijn. Daarnaast moeten volgens die bepaling sancties die worden opgelegd, “doeltreffend, evenredig en afschrikkend” zijn. Dit spoort met vergelijkbare bepalingen in andere EU-wetgevingshandelingen, zoals de algemene verordening gegevensbescherming (GDPR). Hoewel de richtlijn niet eist dat lidstaten een maximumbedrag voor geldboeten bepalen (d.w.z. een “maximum” of “plafond”), bepaalt de richtlijn dat, indien lidstaten niettemin beslissen om dat toch te doen, dit plafond “ten minste 5 % van de wereldwijde netto-omzet van de onderneming [bedraagt]”. Het invoeren van deze bepaling moest zorgen voor een gelijk speelveld binnen de Unie, door te vermijden dat lidstaten een plafond bepalen op een niveau dat de doeltreffendheid en het ontradende karakter zou aantasten van geldboeten die worden opgelegd aan ondernemingen in hun jurisdictie. Deze bepaling heeft echter tot verwarring geleid. Met name is zij, omdat dit soort plafond niets zegt over de daadwerkelijke geldboeten die in een specifieke zaak worden opgelegd, soms verkeerd begrepen als een minimumboetebedrag. Om de situatie te verduidelijken, pakken de voorgestelde wijzigingen de kwestie van het gelijke speelveld anders aan, nl. door de Commissie opdracht te geven in samenwerking met de lidstaten boeterichtsnoeren op te stellen (een instrument dat ook in andere domeinen bestaat, bv. mededingingsrecht en gegevensbescherming) en door lidstaten te verbieden een boeteplafond vast te stellen dat toezichthoudende autoriteiten zou beletten om geldboeten op te leggen overeenkomstig de in artikel 27, leden 1 en 2, beschreven factoren en beginselen. Voorts schrapt het voorstel het vereiste dat de geldboete in verhouding moet staan tot de wereldwijde netto-omzet van de onderneming;
- lid 12 wijzigt artikel 29 CSDDD wat betreft de civielrechtelijke aansprakelijkheid door het schrappen van lid 1, lid 3, punt d), en lid 7 en door de leden 2, 4 en 5 te wijzigen, en wel als volgt:
- schrappen van de specifieke, EU-brede aansprakelijkheidsregeling in de richtlijn. Tegelijk behouden de voorgestelde wijzigingen – in lijn met de kerndoelstelling van de richtlijn om slachtoffers te beschermen tegen schendingen van mensenrechten en milieuschade die resulteren uit activiteiten van bedrijven – de vereisten inzake daadwerkelijke toegang tot de rechter, met inbegrip van het recht op volledige schadevergoeding ingeval een onderneming aansprakelijk wordt gehouden voor niet-nakoming van de due-diligencevereisten uit hoofde van deze richtlijn overeenkomstig nationaal recht en wanneer die niet-nakoming schade heeft veroorzaakt, maar bieden zij ondernemingen wel bescherming tegen overcompensatie;
- gelet op de verschillen in regels en tradities die op het nationale niveau bestaan waar het gaat om het toestaan van representatieve vorderingen: schrappen van het specifieke vereiste uit de CSDDD op dit punt; en
- om dezelfde reden, schrappen van het vereiste dat de lidstaten ervoor zorgen dat de aansprakelijkheidsregels prevaleren in gevallen waarin het recht dat van toepassing is op vorderingen in die zin, niet het nationale recht van een lidstaat is; en
- lid 13 schrapt artikel 36, lid 1, CSDDD, waarbij de eerste herzieningsclausule van de richtlijn wordt geschrapt die eiste dat de Commissie “niet later dan 26 juli 2026” bij het Europees Parlement en de Raad een verslag indient over de noodzaak om op maat van gereglementeerde financiële ondernemingen aanvullende vereisten inzake due diligence op het gebied van duurzaamheid vast te stellen met betrekking tot het verrichten van financiële diensten en beleggingsactiviteiten, met vermelding van de verschillende opties voor dergelijke due-diligencevereisten en de gevolgen daarvan. Het voorstel is om deze herzieningsclausule te schrappen omdat zij geen tijd laat om rekening te houden met de ervaring die wordt opgedaan met het nieuw vastgestelde, algemene due-diligenceraamwerk.
Artikel 5 schrijft voor dat lidstaten deze richtlijn uiterlijk [12 months after into force] omzetten en de tekst van hun omzettingsmaatregelen aan de Commissie meedelen.
Artikel 6 specificeert dat deze richtlijn in werking treedt op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.