Toelichting bij COM(1999)203 - Door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake arbeidscontracten voor bepaalde tijd - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(1999)203 - Door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake arbeidscontracten voor bepaalde tijd. |
---|---|
bron | COM(1999)203 |
datum | 28-04-1999 |
1. De afgelopen is het aantal arbeidscontracten voor bepaalde tijd aanzienlijk toegenomen en deze ontwikkeling zet op de nationale arbeidsmarkten nog door.
2. Op 29 juni 1990 had de Commissie drie voorstellen voor richtlijnen van de Raad ingediend betreffende bepaalde arbeidsbetrekkingen (deeltijdarbeid, arbeid voor bepaalde tijd en uitzendarbeid) (1).
COM(90) 228 def., 29.6.1990; PB C 224, 8.9.1990, blz. 8.
3. Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 20.9.1990 (2) advies uitgebracht, terwijl het Europees Parlement het zijne op 24.10.1990 (3) heeft uitgebracht. Overeenkomstig artikel 149 van het Verdrag (4) heeft de Commissie op 7.11.1990 bij de Raad een gewijzigd voorstel (5) ingediend, waarin sommige van de door het Parlement voorgestelde amendementen waren overgenomen.
PB C 332, 31.12.1990, blz. 167.
PB C 295, 26.11.1990, blz. 112.
Alle verwijzingen naar het Verdrag vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam zijn verwijzingen naar het ten tijde van de betrokken actie vigerende Verdrag.
COM(90) 533 def.; PB C 305, 5.12.1990, blz. 12.
4. Deze voorstellen zijn vervolgens tussen 1990 en 1994 bij diverse gelegenheden in de Raad besproken. Van de drie voorstellen is alleen Richtlijn 91/383/EEG van de Raad 'ter aanvulling van de maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van de werknemers met arbeidsbetrekkingen voor bepaalde tijd of uitzendarbeid-betrekkingen' (6) goedgekeurd.
PB L 206, 29.7.1991, blz. 19.
5. In juli 1994 heeft de Commissie haar Witboek over de toekomst van het Europees sociaal beleid gepubliceerd, waarin zij opnieuw verklaart vastbesloten te zijn op dit gebied vooruitgang te boeken, en in hoofdstuk III aangeeft dat goedkeuring door de Raad van de voorstellen inzake atypische arbeid de allerhoogste prioriteit geniet.
6. In de conclusies van de Raad van Essen is erop gewezen dat er maatregelen moeten worden genomen om de werkgelegenheid te bevorderen en het werkgelegenheidseffect van de groei te vergroten, met name door een flexibeler organisatie van het werk waarbij ingespeeld wordt op de wensen van de werknemers alsook op de eisen van de concurrentie.
7. Aangezien er in de Raad geen schot in de zaak kwam, heeft de Commissie besloten de procedure als bedoeld in artikel 3 van de Overeenkomst betreffende de sociale politiek, gehecht aan het Protocol (nr. 14) betreffende de sociale politiek bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, in te leiden. Zo heeft zij op 27 september 1995 besloten de sociale partners krachtens artikel 3, lid 2, van genoemde overeenkomst te raadplegen.
8. Uit de reacties van de sociale partners is gebleken dat er brede steun bestond voor het fundamentele beginsel dat flexibele werknemers niet mogen worden gediscrimineerd en dat zij recht hebben op dezelfde behandeling als werknemers met een volledige baan en een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Hoewel de standpunten over de vorm en het geëigende niveau van de op dit gebied te ondernemen actie aanzienlijk uiteenliepen, hebben de meeste sociale partners zich bereid verklaard een actieve rol te spelen bij de vaststelling en tenuitvoerlegging van de beginselen, met name via collectieve onderhandelingen op het geëigende niveau.
9. Na bestudering van deze reacties heeft de Commissie gemeend dat een communautair optreden wenselijk was, en heeft zij op 17 april 1996 besloten de sociale partners overeenkomstig artikel 3, lid 3, van de Overeenkomst betreffende de sociale politiek voor de tweede maal te raadplegen. Op 19 juni 1996 hebben drie organisaties (UNICE, CEEP en EVV) hun voornemen te kennen gegeven om over dit onderwerp, en in eerste instantie met name over deeltijdarbeid, onderhandelingen te beginnen. Op 6 juni 1997 hebben de drie organisaties de Europese raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid gesloten, die vervolgens overeenkomstig de procedure van artikel 4 van de Overeenkomst betreffende de sociale politiek op voorstel van de Commissie in overeenstemming met artikel 4, lid 2, van de Overeenkomst betreffende de sociale politiek ten uitvoer is gelegd bij Richtlijn 91/81/EG van de Raad van 15 december 1997. De richtlijn werd vervolgens uitgebreid tot het Verenigd Koninkrijk bij Richtlijn 98/23/EG van de Raad van 7 april 1998. In de preambule bij de Europese raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid gaven de overeenkomstsluitende partijen te kennen dat het hun bedoeling was om ook de mogelijkheden na te gaan voor vergelijkbare overeenkomsten voor andere vormen van flexibele arbeid.
10. Op 23 maart 1998 gaven de drie partijen (UNICE, CEEP en EVV) hun voornemen te kennen onderhandelingen over arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te beginnen. Na afloop van de periode van negen maanden hebben zij de Commissie krachtens artikel 3, lid 4, van de Overeenkomst betreffende de sociale politiek om drie maanden respijt verzocht. De Commissie heeft de onderhandelingsperiode verlengd tot 30 maart 1999. De drie organisaties hebben op 18 maart 1999 een raamovereenkomst gesloten. Zij hebben deze aan de Commissie toegezonden met het verzoek deze overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de Overeenkomst betreffende de sociale politiek door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie ten uitvoer te leggen.
11. De sociale partners hebben de Commissie verzocht:
- de raamovereenkomst aan de Raad voor te leggen voor een besluit tot verbindendverklaring van de bepalingen van de overeenkomst in de lidstaten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de sociale politiek, gehecht aan het Protocol (nr. 14) betreffende de sociale politiek bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;
- de lidstaten in haar voorstel tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst te verzoeken uiterlijk twee jaar na goedkeuring van het besluit van de Raad de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking te doen treden of ervoor te zorgen dat de sociale partners voor het einde van die periode bij overeenkomst de nodige bepalingen invoeren, en,
- te bepalen dat de lidstaten, om rekening te houden met bijzondere moeilijkheden of met de uitvoering door middel van collectieve overeenkomsten, zo nodig en na raadpleging van de sociale partners maximaal een jaar extra kunnen krijgen om hieraan te voldoen.
12. Zoals uit de eerste alinea van de preambule van de raamovereenkomst blijkt, is de overeenkomst ook bedoeld als directe bijdrage tot de Europese werkgelegenheidsstrategie.
Inhoudsopgave
- Bestudering van de overeenkomst
- Representativiteit van de overeenkomstsluitende partijen en hun mandaat
- Werkgeversorganisaties
- Werknemersorganisaties
- Conclusie
- Bepalingen betreffende het midden- en kleinbedrijf
- Beoordeling van de overeenkomst
- Het voorstel van de Commissie
- Vorm van het besluit
- Motivering van de richtlijn inzake subsidiariteit
- Conclusie
13. In haar mededeling over de 'aanpassing en de bevordering van de sociale dialoog op communautair niveau' (7) benadrukte de Commissie dat "alvorens zij een wetgevingsvoorstel tot tenuitvoerlegging van een overeenkomst aan de Raad voorlegt, de Commissie een beoordeling uitvoert; zij overweegt daarbij in hoeverre de partijen die de overeenkomst hebben gesloten, representatief zijn en hoe hun mandaat luidt, en zij gaat voor elke clausule in de overeenkomst na of deze in overeenstemming is met het Gemeenschapsrecht en de bepalingen inzake kleine en middelgrote ondernemingen".
COM(98) 322 def., 20.05.1998; zie ook COM(93) 600, 14.12.1993.
14. Partij bij de overeenkomst zijn de UNICE, het CEEP en het EVV. Deze drie organisaties zijn sinds 1985 (Hertoginnedal) betrokken bij een autonome en vrijwillige sociale dialoog. Deze heeft geresulteerd in dertien gemeenschappelijke adviezen, twee aanbevelingen, vier overeenkomsten en vijf verklaringen. Zij hebben met name een belangrijke overeenkomst gesloten in oktober 1991 tot vaststelling van de rol en de plaats van de sociale dialoog in het nieuwe communautaire kader. De artikelen 3 en 4 van de Overeenkomst betreffende de sociale politiek zijn hier voor een groot deel op gebaseerd.
15. De drie organisaties beantwoorden alle aan de volgende, in de mededeling van de Commissie inzake de tenuitvoerlegging van het Protocol betreffende de sociale politiek vastgestelde criteria (punt 24) (8):
COM(93) 600, 14.12.1993.
- zij zijn representatief op bedrijfstakoverkoepelend, bedrijfstak- of beroepsniveau, en op Europees niveau georganiseerd;
- zij bestaan uit organisaties die zelf een integrerend en erkend deel van de structuren van de sociale partners van de lidstaten uitmaken, kunnen over overeenkomsten onderhandelen en zijn, voor zover mogelijk, representatief voor alle lidstaten;
- zij hebben adequate structuren zodat zij op doeltreffende wijze aan het overlegproces kunnen deelnemen.
16. Deze drie organisaties zijn de enige algemene bedrijfstakoverkoepelende organisaties als bedoeld in bijlage 2 van de mededeling van de Commissie. De bijlage wordt regelmatig bijgewerkt aan de hand van een doorlopend onderzoek naar de representativiteit.
17. Het Europese Hof van Eerste Aanleg heeft zich uitgesproken over de representativiteitsvraag in zijn arrest van 17 juni 1998 in zaak T-135/96 (de Europese Unie van ambachten en het midden- en kleinbedrijf (UEAPME) tegen de Raad), waarin de UEAPME de wettigheid van Richtlijn 96/34/EG betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof had aangevochten. In zijn arrest heeft het Hof van Eerste Aanleg de procedurehandelingen die leidden tot de goedkeuring van de richtlijn onderzocht en voorts de feitelijke representativiteit van de partijen bij deze overeenkomst aan de hand van de aan het Hof verstrekte cijfers beoordeeld. Na de wetgevingsprocedure correct en de partijen bij deze overeenkomst voldoende representatief te hebben bevonden voor de materiële werkingssfeer van de overeenkomst, heeft het Hof van Eerste Aanleg het beroep van de UEAPME niet-ontvankelijk verklaard. De UEAPME stelde tegen deze uitspraak beroep in maar trok dit later in nadat zij op 4 december 1998 een samenwerkingsovereenkomst met de UNICE had gesloten.
18. De voor alle industriële sectoren en bepaalde categorieën bedrijven meest representatieve werkgeversfederatie is de UNICE. In alle lidstaten zijn de bij de UNICE aangesloten leden verreweg de meest representatieve overkoepelende werkgeversfederaties. Alle op nationaal niveau aangesloten leden zijn direct of indirect betrokken bij de collectieve onderhandelingen en nemen deel aan de Internationale Arbeidsconferentie. Het CEEP vertegenwoordigt de overheidsbedrijven en bedrijven met overheidsdeelneming in de lidstaten.
19. Het meest representatieve overkoepelende vakverbond is het EVV. In alle lidstaten zijn de daarbij aangesloten leden de meest representatieve overkoepelende vakverbonden. Alle op nationaal niveau aangesloten leden zijn direct of indirect betrokken bij de collectieve onderhandelingen en nemen deel aan de Internationale Arbeidsconferentie.
20. De Commissie constateert dat deze drie organisaties van hun nationale leden een speciaal mandaat hebben ontvangen voor de onderhandelingen over arbeidscontracten voor bepaalde tijd en de raamovereenkomst namens hen gesloten hebben. Deze zelfde leden hebben de raamovereenkomst bekrachtigd.
21. De Commissie concludeert uit het onderzoek dat zij beloofd had vóór de indiening van haar voorstel naar de representativiteit te zullen uitvoeren, dat deze drie organisaties aan de representativiteitsvoorwaarde voldoen.
"Legitimiteit" van de clausules betreffende de rol van de sociale partners die de overeenkomst niet hebben ondertekend, en hun leden
22. Een aantal andere door de Commissie geraadpleegde sociale partners heeft te kennen gegeven aan de onderhandelingen te willen deelnemen. De Commissie is op de hoogte gebracht van de briefwisseling en de besprekingen tussen de sociale partners die de overeenkomst hebben ondertekend, en deze andere sociale partners.
23. De Commissie heeft de raamovereenkomst toegezonden aan alle werknemers- en werkgeversorganisaties die zij vooraf had geraadpleegd of geïnformeerd, en een voorlichtings- en overlegbijeenkomst met deze organisaties belegd.
24. Sommige organisaties hebben het flexibele karakter van de clausules van de overeenkomst onderstreept, die, eenmaal in nationaal recht omgezet, de mogelijkheid biedt om rekening te houden met de specifieke behoeften van bepaalde (sub)sectoren.
25. Na bestudering van de desbetreffende clausules is de Commissie van mening dat de raamovereenkomst diverse malen verwijst naar de 'sociale partners' en de 'nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten of gebruiken', en derhalve ruimschoots recht doet aan de rol van de sociale partners die de overeenkomst niet hebben ondertekend, en van hun leden op nationaal niveau.
26. Artikel 137, lid 2, van het Verdrag bepaalt dat in de wetgeving op sociaal gebied wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd.
27. Aan de specifieke situatie van het MKB is bijzondere aandacht besteed bij de opstelling van de raamovereenkomst. Zo wordt daarin uitdrukkelijk naar het midden- en kleinbedrijf verwezen:
- Algemene overweging 11: 'Overwegende dat in deze overeenkomst rekening is gehouden met de noodzaak om de regels van het sociaal beleid te verbeteren, het concurrentievermogen van de economie van de Gemeenschap te bevorderen en te vermijden dat zodanige administratieve, financiële en juridische lasten worden opgelegd dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor wordt belemmerd'.
28. Uiteraard wijkt de overeenkomst ten gunste van het MKB niet af van het fundamentele rechtsbeginsel van non-discriminatie. Clausule 5 echter, die de maatregelen noemt die genomen moeten worden om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, bepaalt dat deze maatregelen moeten worden ingevoerd 'op een wijze die rekening houdt met de behoeften van bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers'. Voorts voorziet clausule 5.1 in de invoering van 'een of meer' van drie bestuursrechtelijke maatregelen. Deze flexibiliteit met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de maatregelen ter voorkoming van misbruik kan uiteraard worden aangewend op een wijze die rekening houdt met de speciale behoeften van werkgevers en werknemers in het MKB. Dit punt wordt voorts onderstreept in Algemene overweging 10, die luidt: 'Overwegende dat deze overeenkomst voor de vaststelling van de wijze van toepassing van de hierin opgenomen algemene beginselen, minimumnormen en bepalingen verwijst naar de lidstaten en de sociale partners, teneinde rekening te houden met de situatie in iedere lidstaat en de omstandigheden van bijzondere sectoren en beroepen, met inbegrip van seizoenactiviteiten'.
29. Bovendien verwijzen de clausules 2(1), 2(2), 3(2), 4(3), 5(2), en 7(2), wat de wijze van toepassing betreft, naar de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten en gebruiken en/of de sociale partners. Hoewel het MKB daarin niet met zoveel woorden wordt genoemd, bieden deze bepalingen toch de mogelijkheid nationale uitvoeringsbepalingen vast te stellen die rekening houden met de speciale behoeften van het midden- en kleinbedrijf.
30. Deze bepalingen laten zien dat de sociale partners de bedoeling hadden de nodige speelruimte voor de tenuitvoerlegging van de rechten en verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst te laten, zodat met de speciale behoeften van de werknemers en de ondernemingen in specifieke sectoren en categorieën van werknemers en ondernemingen, niet in de laatste plaats het MKB, rekening kan worden gehouden (zie ook Algemene overwegingen 5, 8 en 12).
31. Bijgevolg concludeert de Commissie dat de raamovereenkomst in overeenstemming is met de bepalingen betreffende het midden- en kleinbedrijf.
"Wettigheid" van de clausules van de overeenkomst
32. De Commissie heeft elk van de clausules van de raamovereenkomst aandachtig bestudeerd en geen clausules aangetroffen die strijdig zijn met het Gemeenschapsrecht. Dat de overeenkomst een aantal verplichtingen voor de lidstaten behelst, brengt de wettigheid ervan niet in het geding. Uit de tweede bij de Overeenkomst betreffende de sociale politiek gevoegde verklaring (9) volgt namelijk a contrario dat de regelingen voor de toepassing van op communautair niveau tussen de sociale partners gesloten overeenkomsten voor de lidstaten verplichtingen kan creëren. De aan de lidstaten opgelegde verplichtingen vloeien niet rechtstreeks voort uit de overeenkomst tussen de sociale partners, maar uit de regeling voor de toepassing van deze overeenkomst. Zie voor de beoordeling van de inhoud zelf van de overeenkomst de punten 33 tot 37.
'De elf hoge verdragsluitende partijen verklaren dat de eerste regeling voor de toepassing van de in artikel 4, lid 2, bedoelde overeenkomsten op communautair niveau tussen sociale partners zal behelzen dat de inhoud van deze overeenkomsten via collectieve onderhandelingen volgens de normen van elke lidstaat wordt bepaald en dat deze regeling bijgevolg voor de lidstaten geen verplichting inhoudt om de overeenkomsten rechtstreeks toe te passen of normen voor de omzetting ervan op te stellen, en evenmin om de geldende nationale bepalingen te wijzigen teneinde de tenuitvoerlegging ervan te vergemakkelijken.'
33. In het licht van de conclusies van de Europese Raad van Essen en volgende Europese Raden is de Commissie van mening dat communautaire bepalingen inzake arbeidscontracten voor bepaalde tijd een belangrijke factor zijn bij het zoeken naar het juiste evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid. De bijdrage van de sociale partners is op zich positief aangezien die garandeert dat zowel met het concurrentievermogen van het bedrijfsleven als met de belangen van de werknemers rekening wordt gehouden.
34. De Commissie onderschrijft de doelstellingen van de raamovereenkomst van de sociale partners volledig. Zij vindt dat deze in drieërlei opzicht van belang is.
35. Ten eerste vormen minimumnormen ten aanzien van arbeidscontracten voor bepaalde tijd een belangrijke stap voorwaarts in de verwezenlijking van een minimum aan grondrechten voor de werknemers zoals neergelegd in het Gemeenschapshandvest van sociale grondrechten van de werkenden (zie met name punt 7 van het Handvest).
36. Ten tweede draagt deze overeenkomst ook bij tot de verwezenlijking van de conclusies van de Raad van Essen met betrekking tot de invoering van nieuwe flexibele organisatievormen van de arbeid. Deze flexibiliteit moet voorzien in de behoeften van het bedrijfsleven, dat zijn concurrentievermogen tegenover de internationale concurrentie moet vergroten. Zij moet tevens rekening houden met de belangen van de werknemers door misbruik tengevolge van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen. Een akkoord tussen de sociale partners hierover, dat het resultaat is van de onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers, lijkt het geschiktste instrument om de belangen van beide partijen met elkaar te verzoenen.
37. Ten derde illustreert de overeenkomst de rol die de sociale partners kunnen spelen in de Europese werkgelegenheidsstrategie, die op de buitengewone Europese Raad van Luxemburg in 1997 en in de daaropvolgende resoluties van de Raad is overeengekomen, in het bijzonder de resolutie van de Raad betreffende de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 1999 (10).
Resolutie van de Raad van 9 februari 1999 inzake de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 1999.
38. De Commissie is van oordeel dat aan alle voorwaarden is voldaan om een voorstel in te dienen strekkende tot tenuitvoerlegging van de raamovereenkomst tussen de sociale partners door middel van een besluit van de Raad.
39. In haar mededeling van 14 december 1993 heeft de Commissie te kennen gegeven dat, 'indien de tenuitvoerlegging van een op communautair niveau gesloten overeenkomst door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie, op gezamenlijk verzoek van de sociale partners, tot stand komt, de Raad niet de mogelijkheid heeft de overeenkomst te wijzigen. Daarom zal de Commissie in ieder geval, na bestudering van de tussen de sociale partners gesloten overeenkomst, voorstellen alleen een besluit goed te keuren dat betrekking heeft op de overeenkomst, zoals deze door de sociale partners is gesloten'. In dit geval is het voorgestelde besluit een richtlijn. Het bevat derhalve de standaardbepalingen betreffende de uitvoering van de richtlijn op nationaal niveau.
40. Daarnaast was zij tevens van mening 'dat het besluit van de Raad beperkt dient te zijn tot het bindend maken van de bepalingen van de tussen de betrokken sociale partners gesloten overeenkomst, zodat de tekst van de overeenkomst geen deel uitmaakt van het besluit, maar als bijlage daaraan wordt gehecht'.
41. Ten slotte heeft de Commissie aangekondigd dat, 'indien de Raad, overeenkomstig de in de laatste alinea van artikel 4, lid 2, beschreven procedures, besluit de overeenkomst zoals gesloten tussen de sociale partners niet ten uitvoer te leggen, zij haar voorstel voor een besluit terugtrekt en onderzoekt of het wenselijk is, in het licht van de uitgevoerde werkzaamheden, een wetgevend instrument voor het gebied in kwestie voor te leggen'.
42. De Commissie heeft de tekst van de overeenkomst dus niet in haar voorstel opgenomen, maar daaraan gehecht. Overigens herhaalt zij dat, indien de Raad de tussen de sociale partners gesloten raamovereenkomst mocht wijzigen, zij haar voorstel intrekt.
Rechtsgrond
43. Ingevolge de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam zijn de bepalingen van de Overeenkomst betreffende de sociale politiek verwerkt in de artikelen 136 tot 139 van het Verdrag.
44. Artikel 139, lid 2, van het Verdrag bepaalt 'dat de tenuitvoerlegging van de op communautair niveau gesloten overeenkomsten voor zaken die onder artikel 137 vallen, geschiedt op gezamenlijk verzoek van de partijen bij deze overeenkomst door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie'. De overeenkomst inzake arbeidscontracten voor bepaalde tijd valt onder de in artikel 137, lid 1, van het Verdrag bedoelde arbeidsvoorwaarden. Deze materie valt onder de gebieden waarop de Raad met gekwalificeerde meerderheid besluiten kan nemen. Bijgevolg vormt artikel 139, lid 2, de passende rechtsgrond voor het voorstel van de Commissie.
45. Dit artikel voorziet niet in raadpleging van het Europees Parlement over door de sociale partners aan de Commissie gerichte verzoeken. Overeenkomstig de in haar mededeling gedane toezegging heeft de Commissie het Parlement echter op de hoogte gehouden van de verschillende fasen van overleg met de sociale partners. Zij doet het Parlement dit voorstel ook toekomen, zodat het, indien het zulks wenselijk acht, zijn advies aan de Commissie en de Raad kan mededelen. Hetzelfde geldt voor het Economisch en Sociaal Comité.
46. Onder de term 'besluit' in de zin van artikel 139, lid 2, van het Verdrag wordt een van de in artikel 249 van het Verdrag bedoelde bindende wetgevende besluiten verstaan. Het is aan de Commissie de Raad het meest geschikte van de drie bindende instrumenten uit genoemd artikel (verordening, richtlijn of beschikking) voor te stellen. In het onderhavige geval is het gezien de aard (raamovereenkomst) en inhoud van de tekst van de sociale partners duidelijk dat deze raamovereenkomst in aanmerking komt om indirect door middel van door de lidstaten of de sociale partners in het nationaal recht van de lidstaten om te zetten bepalingen te worden toegepast. Het meest geschikte instrument voor de tenuitvoerlegging ervan is in dat geval dan ook een richtlijn van de Raad. Voorts is de Commissie, overeenkomstig de gedane toezeggingen, van mening dat de tekst van de overeenkomst geen deel moet uitmaken van de richtlijn maar daaraan moet worden gehecht.
47. Ten aanzien van de afzonderlijke artikelen van haar voorstel merkt de Commissie het volgende op:
- Artikel 1
- Dit artikel beperkt zich tot de tenuitvoerlegging van de tussen de sociale partners gesloten raamovereenkomst door middel van een besluit van de Raad krachtens artikel 139, lid 2, van het Verdrag.
- Artikelen 2-5
- Deze artikelen bevatten de gebruikelijke bepalingen voor de omzetting in het nationaal recht van de lidstaten.
- Meer in het bijzonder geeft artikel 2, lid 1, aan dat de bepalingen van de richtlijn slechts minimumeisen behelzen, die de lidstaten en/of de sociale partners de mogelijkheid laten stringentere bepalingen op het betrokken gebied vast te stellen.
- Artikel 2, lid 2, bestaat in de normale niet-verlagingsclausule voor de lidstaten waar het beschermingsniveau op het moment van goedkeuring van de richtlijn hoger is dan door de hieraan gehechte raamovereenkomst wordt vereist. Doel van deze clausule is dat het algemene beschermingsniveau dat de werknemers genieten, als gevolg van de vaststelling van de richtlijn niet hoeft te worden verlaagd, terwijl de lidstaten tevens de mogelijkheid behouden om door sociaal-economisch beleid ingegeven afwijkende maatregelen vast te stellen, zulks met inachtneming van de in de raamovereenkomst gestelde minimumeisen. Het is in ieder geval duidelijk dat de speelruimte van de lidstaten alleen het beschermingsniveau betreft voor zover dat boven de door de richtlijn gelegde basis uitgaat.
- Artikel 3 verplicht de lidstaten doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties vast te stellen. Immers, in het kader van de toepassing van het Gemeenschapsrecht is het, zoals in elk rechtsstelsel, van belang dat degenen op wie de uit dit recht voortvloeiende verplichtingen rusten, ervan worden weerhouden dat recht te overtreden, en degenen die zich er niet aan houden, naar behoren te straffen.
- De artikelen 4 en 5 bevatten de gebruikelijke bepalingen voor de omzetting in het nationaal recht van de lidstaten.
48. Het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake arbeidscontracten voor bepaalde tijd is in overeenstemming met het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag.
49. Uit het oogpunt van het subsidiariteitsbeginsel, de noodzaak van communautair optreden, is de richtlijn gerechtvaardigd door het feit dat de sociale partners het in het kader van de in artikel 3 van de Overeenkomst betreffende de sociale politiek (artikel 138 van het Verdrag zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam) bedoelde procedure eens waren over de noodzaak van communautair optreden ter zake, en dat zij op grond van artikel 4, lid 2, van genoemde overeenkomst (artikel 139, lid 2, van het Verdrag zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam) verzocht hebben om de tenuitvoerlegging van hun op communautair niveau gesloten overeenkomst door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie. Er zij trouwens op gewezen dat dit initiatief geheel in de lijn ligt van de conclusies en de follow-up van de Europese Raad van Essen van december 1994 en in het bijzonder met de resoluties van de Raad betreffende de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 1998 en 1999. (11)
Resolutie van de Raad van 15 december 1997 inzake de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 1998 en Resolutie van de Raad van 9 februari 1999 inzake de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 1999.
50. De richtlijn van de Raad beantwoordt aan het evenredigheidsvereiste omdat zij zich beperkt tot de belangrijkste door de lidstaten te verwezenlijken doeleinden en de inhoud van de richtlijn zelf niet door de Gemeenschap, maar door de sociale partners is vastgesteld.
51. De Raad wordt verzocht het voorstel voor een richtlijn betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake arbeidscontracten voor bepaalde tijd goed te keuren.