Toelichting bij COM(2000)382 - Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart gesloten door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

I. Doel van het voorstel

1. Het doel van dit voorstel voor een richtlijn is de tenuitvoerlegging van de Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart, die op 22 maart 2000 tussen de werkgevers- en werknemersorganisaties in de burgerluchtvaartsector werd gesloten (zie bijlage).

2. Toen het 'Witboek over de van de richtlijn betreffende de arbeidstijd uitgesloten sectoren en activiteiten' i naar de sociale partners werd gestuurd, werd hen gevraagd dat te beschouwen als de eerste formele overlegronde over de arbeidstijd in de betrokken sectoren en activiteiten. Op 31 maart 1998 lanceerde de Commissie de tweede fase van het overlegproces over de inhoud van haar voorstel, naar aanleiding van de reacties op het witboek.

3. Na de afronding van de tweede fase van het overleg sloten de werknemers- en werkgeversorganisaties in de burgerluchtvaart op Europees niveau, de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA), op 22 maart 2000 een Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart. Zij deden de Commissie de overeenkomst toekomen, met het verzoek om tenuitvoerlegging van de overeenkomst door middel van een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie, overeenkomstig artikel 139, lid 2, van het Verdrag.

1.

II. Analyse van de overeenkomst


4. In haar Mededeling 'De aanpassing en de bevordering van de sociale dialoog op communautair niveau' i benadrukt de Commissie dat ze, alvorens een wetgevingsvoorstel tot tenuitvoerlegging van een overeenkomst aan de Raad voor te leggen, een beoordeling uitvoert, waarbij zij overweegt in hoeverre de partijen die de overeenkomst hebben gesloten, representatief zijn en hoe hun mandaat luidt, en zij voor elke clausule in de overeenkomst nagaat of deze in overeenstemming is met het Gemeenschapsrecht en de bepalingen inzake kleine en middelgrote ondernemingen.

2.

Representativiteit van de partijen die de overeenkomst sluiten en hun respectieve mandaat


5. De partijen die de overeenkomst sluiten, zijn de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA). Deze vijf organisaties hebben sinds 1987, het jaar van oprichting, zitting in het Paritair Comité voor de Burgerluchtvaart. De werkzaamheden van het Paritair Comité voor de Burgerluchtvaart hebben geresulteerd in een aantal gemeenschappelijke adviezen over vraagstukken in verband met vervoer en sociaal beleid.

6. Zoals blijkt uit gegevens die zijn voorgelegd door de partijen die de overeenkomst sluiten, zijn ze actief in een bepaalde sector en zijn ze op Europees niveau georganiseerd. Daarnaast bestaan ze uit organisaties die zelf een geïntegreerd en erkend onderdeel uitmaken van de structuren voor sociale partners in de lidstaten, die over overeenkomsten kunnen onderhandelen en representatief zijn voor alle lidstaten. Ten slotte beschikken ze over adequate structuren zodat zij op doeltreffende wijze aan de uitvoering van de sociale bepalingen van het Verdrag kunnen deelnemen.

7. Alle partijen die de overeenkomst hebben gesloten, hebben informatie betreffende hun representativiteit voorgelegd. Uit deze informatie blijkt dat ze voldoende representatief zijn voor het mobiele personeel in de sector burgerluchtvaart. De Association of European Airlines (AEA) vertegenwoordigt hoofdzakelijk de nationale luchtvaartmaatschappijen. De leden van de AEA bieden met elkaar werk aan 75% van alle werknemers in de luchtvaart. De rest van de werknemers is in dienst van chartermaatschappijen, die op Europees niveau georganiseerd zijn in de International Association of Charter Airlines (IACA) en de European Regions Airlines Association (ERA). De ERA vertegenwoordigt Europese luchtvaartmaatschappijen, vliegtuigbouwers en luchthavens, maar heeft alleen werkgelegenheidscijfers voorgelegd betreffende de luchtvaartmaatschappijen. Wat de vakbonden betreft, is de overeenkomst ondertekend door de European Transport Workers' Federation (ETF), die het cabinepersoneel (zo'n twee derde van het totale mobiele personeel) vertegenwoordigt, en de European Cockpit Association, die de piloten en de boordwerktuigkundigen vertegenwoordigt.

8. De onderstaande tabel bevat een overzicht van de werkgelegenheidssituatie in de burgerluchtvaart, met schattingen van gegevens betreffende mobiel personeel. Op basis van de bestaande cijfers kan worden geschat dat het mobiele personeel in de burgerluchtvaart uit ongeveer 95.000 mensen bestaat. Wat de werkgevers betreft, is bijna 95% van al het mobiele personeel in dienst bij de drie partijen die de overeenkomst hebben gesloten; drie kwart hiervan werkt voor de leden van de AEA. De ECA vertegenwoordigt meer dan 80% van de Europese piloten en boordwerktuigkundigen, terwijl de ETF ongeveer 70% van het cabinepersoneel vertegenwoordigt i.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

9. De organisaties voldoen op basis van de gegevens in de tabel hierboven aan de criteria voor sociale partners op Europees niveau, zoals vastgelegd in de mededeling van de Commissie uit 1993 i, en zijn dientengevolge opgenomen in de lijst van erkende organisaties van sociale partners in bijlage I bij de Mededeling 'De aanpassing en de bevordering van de sociale dialoog op communautair niveau' i: de AEA, IACA en ERA als sectoriële werkgeversorganisaties; de ETF als bij de EVV aangesloten vakbond.

3.

Bepalingen met betrekking tot kleine en middelgrote ondernemingen


10. Artikel 137, lid 2, van het Verdrag bepaalt dat bij wetgeving inzake sociaal beleid zal worden vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd.

11. De overeenkomst maakt geen onderscheid tussen werknemers van kleine en middelgrote ondernemingen enerzijds en andere werknemers anderzijds. De minimumnormen inzake de gezondheid en de veiligheid van werknemers mogen echter niet afhankelijk zijn van de grootte van de onderneming. Desalniettemin vertegenwoordigt de European Regions Airline Association (ERA) 59, hoofdzakelijk kleine en middelgrote luchtvaartmaatschappijen; overeenkomstig de meest recente statistieken (januari 2000) varieert hun grootte, gebaseerd op het aantal werknemers, van 28 tot 2.200 werknemers.

12. Het feit dat de ERA één van de partijen is die de overeenkomst hebben gesloten, toont aan dat mede rekening is gehouden met de belangen van kleine en middelgrote luchtvaartmaatschappijen. Daarnaast kan geen enkele bepaling van de overeenkomst worden beschouwd als een belemmering voor de toegang tot de markt van nieuwe, kleine en middelgrote luchtvaartmaatschappijen.

13. De Commissie concludeert derhalve dat de overeenkomst in overeenstemming is met de bepalingen betreffende kleine en middelgrote ondernemingen.

"Rechtsgeldigheid" van de clausules van de overeenkomst

14. De Commissie heeft elk van de clausules van de overeenkomst zorgvuldig bestudeerd en is van mening dat geen enkele clausule in strijd is met de Gemeenschapswetgeving. De verplichtingen die de lidstaten worden opgelegd, zijn niet rechtstreeks afgeleid van de overeenkomst tussen de sociale partners zelf, maar van de regeling betreffende de uitvoering van de overeenkomst uit hoofde van de richtlijn. De partijen stellen dat, wat het mobiele personeel in de burgerluchtvaartsector betreft, de bepalingen van deze richtlijn en de overeenkomst (zie bijlage) de meer algemene bepalingen van Richtlijn 93/104/EG van de Raad, gewijzigd bij Richtlijn 2000/xxx/EG van de Raad i, vervangen. Het volgende deel bevat de beoordeling van de inhoud van de overeenkomst door de Commissie.

4.

Beoordeling van de overeenkomst


15. Met het vastleggen van minimumvoorschriften inzake arbeidstijd geeft de Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart uitvoering aan de punten 7, 8 en 19 van het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden, waarnaar in artikel 136 van het Verdrag wordt verwezen.

16. De Commissie is van mening dat de aanpassing, flexibiliteit en organisatie van de arbeidstijd wezenlijke aspecten van de arbeidsomstandigheden en de dynamiek van ondernemingen zijn en in belangrijke mate de situatie op de arbeidsmarktsituatie en het scheppen van werkgelegenheid beïnvloeden.

17. In deze context onderschrijft de Commissie ten volle het doel van de door de AEA, ETF, ECA, ERA en IACA gesloten Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd en beschouwt ze de overeenkomst in drieërlei opzicht als een belangrijke stap.

18. Ten eerste is de invoering van communautaire minimumvoorschriften betreffende de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart een belangrijke stap in de richting van een minimumpakket van fundamentele rechten van werknemers.

19. Ten tweede vindt de overeenkomst het juiste evenwicht tussen enerzijds de noodzaak van een adequate bescherming van de gezondheid en de veiligheid van mobiel personeel in de burgerluchtvaart inzake de arbeidstijd en anderzijds de vereisten inzake voldoende operationele flexibiliteit voor commerciële luchtvaartmaatschappijen en de handhaving van toereikende normen op het vlak van de openbare veiligheid. In dit verband is de overeenkomst in overeenstemming met het Sociaal actieprogramma 1998-2000 van de Commissie, het 'Witboek over de van de richtlijn betreffende de arbeidstijd uitgesloten sectoren en activiteiten' i, het Actieprogramma van de Commissie betreffende het gemeenschappelijk vervoerbeleid i en de Mededeling van de Commissie 'Modernisering van de werkorganisatie' i.

20. Ten derde vormt de overeenkomst een opmerkelijk succes voor de sectoriële sociale dialoog op communautair niveau, bevestigt ze de essentiële rol van de Europese sociale partners bij het aanvullen, vervolledigen en aanpassen op communautair niveau van nationale normen inzake arbeidsomstandigheden en illustreert ze de functie die de sociale partners kunnen vervullen in de Europese werkgelegenheidsstrategie, zoals overeengekomen tijdens de buitengewone Top van Luxemburg in 1997 en de daaropvolgende resoluties van de Raad, in het bijzonder de resolutie van de Raad over de werkgelegenheidsrichtsnoeren 2000 i.

21. De Commissie is van mening dat aan alle voorwaarden is voldaan om een voorstel in te dienen voor de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst door middel van een besluit van de Raad.

5.

III. Het voorstel van de Commissie


22. In haar mededeling van 14 december 1993 gaf de Commissie te kennen 'dat de tenuitvoerlegging van een op communautair niveau gesloten overeenkomst door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie, op gezamenlijk verzoek van de sociale partners, de Raad niet de mogelijkheid geeft de overeenkomst te wijzigen. Daarom stelt de Commissie, na bestudering van de overeenkomst tussen de sociale partners, alleen de goedkeuring voor van een besluit over de overeenkomst zoals gesloten'. In dit geval is het voorgestelde instrument een richtlijn. Het instrument bevat derhalve de standaardclausules in verband met de tenuitvoerlegging van de richtlijn op nationaal niveau.

23. Daarnaast was de Commissie tevens van mening 'dat het besluit van de Raad beperkt dient te zijn tot het bindend maken van de bepalingen van de tussen de betrokken sociale partners gesloten overeenkomst, zodat de tekst van de overeenkomst geen deel uitmaakt van het besluit, maar als bijlage daaraan wordt gehecht'.

24. Ten slotte kondigde de Commissie aan 'dat indien de Raad, overeenkomstig de in de laatste alinea van artikel 139, lid 2, beschreven procedures, besluit de overeenkomst zoals gesloten tussen de sociale partners niet ten uitvoer te leggen, zij haar voorstel voor een besluit terugtrekt en in het licht van de uitgevoerde werkzaamheden onderzoekt of het wenselijk is een wetgevend instrument voor het gebied in kwestie voor te leggen'.

25. De Commissie heeft de tekst van de overeenkomst dus niet in haar voorstel opgenomen, maar daaraan gehecht. Overigens herhaalt zij dat indien de Raad de tussen de sociale partners gesloten overeenkomst mocht wijzigen, zij haar voorstel intrekt.

Rechtsgrond



26. Artikel 139, lid 2, van het Verdrag bepaalt dat 'de tenuitvoerlegging van de op communautair niveau gesloten overeenkomsten voor zaken die onder artikel 137 vallen, geschiedt op gezamenlijk verzoek van de ondertekenende partijen door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie'. De overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart betreft de gezondheid en veiligheid van werknemers, die onder artikel 137, lid 1, van het Verdrag vallen. Deze materie valt onder de gebieden waarop de Raad met gekwalificeerde meerderheid besluiten kan nemen. Bijgevolg vormt artikel 139, lid 2, de passende rechtsgrond voor het voorstel van de Commissie.

27. Dit artikel voorziet niet in raadpleging van het Europees Parlement over door de sociale partners aan de Commissie gerichte verzoeken. Niettemin heeft de Commissie, overeenkomstig de in haar mededeling gedane toezegging, het Parlement op de hoogte gehouden van de verschillende fasen van overleg met de sociale partners. Zij doet het Parlement dit voorstel ook toekomen zodat het, indien het zulks wenselijk acht, zijn advies aan de Commissie en de Raad kan mededelen. Hetzelfde geldt voor het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

6.

Vorm van het besluit


28. De term 'besluit' in artikel 139, lid 2, is van algemene aard, teneinde de keuze van het wetgevende instrument uit hoofde van artikel 249 van het Verdrag mogelijk te maken. Het is aan de Commissie de Raad het meest geschikte van de drie bindende instrumenten uit genoemd artikel (verordening, richtlijn of beschikking) voor te stellen. In het onderhavige geval is het gezien de aard en inhoud van de tekst van de sociale partners duidelijk dat deze overeenkomst in aanmerking komt om indirect door middel van door de lidstaten of de sociale partners in het nationaal recht van de lidstaten om te zetten bepalingen te worden toegepast. Het meest geschikte instrument voor de tenuitvoerlegging ervan is in dat geval dan ook een richtlijn van de Raad. Voorts is de Commissie, overeenkomstig de gedane toezeggingen, van mening dat de tekst van de overeenkomst geen deel moet uitmaken van de richtlijn, maar daaraan moet worden gehecht.

29. Ten aanzien van de afzonderlijke artikelen van haar voorstel merkt de Commissie het volgende op:

7.

Artikel 1


30. Dit artikel beperkt zich tot het bindend maken van de tussen de sociale partners gesloten overeenkomst, hetgeen het doel is van een besluit van de Raad krachtens artikel 139, lid 2, van het Verdrag.

8.

Artikelen 2-6


31. Artikel 2, lid 1, stelt dat de richtlijn alleen minimumvoorschriften vaststelt en dat de lidstaten op het betrokken gebied strengere regels kunnen aannemen.

32. Artikel 2, lid 2, is een standaard 'non-regressieclausule' voor lidstaten die op het tijdstip van goedkeuring van de richtlijn een hoger beschermingsniveau hebben dan door de overeenkomst wordt verzekerd. Deze clausule zorgt ervoor dat het algemene beschermingsniveau voor de werknemers bij de goedkeuring van de communautaire richtlijn niet daalt. Zij biedt de lidstaten evenwel de mogelijkheid om afwijkende maatregelen te treffen indien hun economisch en sociaal beleid dat vereist, zulks met inachtneming van de door de overeenkomst vastgestelde minimumvoorschriften. In ieder geval is het duidelijk dat de manoeuvreerruimte van de lidstaten alleen betrekking heeft op een beschermingsniveau dat het door de richtlijn voorgeschreven niveau overstijgt.

33. Artikel 3 verplicht de lidstaten sancties vast te stellen die doeltreffend, evenredig met de inbreuk en afschrikkend zijn. Bij de toepassing van het Gemeenschapsrecht is het, zoals in elk rechtsstelsel, enerzijds nodig inbreuken op de wettelijke verplichtingen te ontraden en anderzijds overtreders te straffen.

34. De artikelen 4-6 bevatten de gebruikelijke bepalingen voor de omzetting in het nationaal recht van de lidstaten.

9.

IV. Rechtvaardiging van de richtlijn in verband met subsidiariteit


35. Het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA) gesloten overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart voldoet aan de twee componenten van het subsidiariteitsbeginsel, te weten noodzakelijkheid en evenredigheid, zoals bepaald in artikel 5 van het Verdrag.

36. De noodzaak voor de Gemeenschap om op te treden, blijkt niet alleen uit het feit dat de sociale partners, volgens de in artikel 138 van het Verdrag vastgestelde procedure, overeen zijn gekomen dat optreden van de Gemeenschap nodig is en verzocht hebben hun overeenkomst op communautair niveau ten uitvoer te leggen door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie, overeenkomstig artikel 139, lid 2 van het Verdrag, maar ook uit het feit dat het luchtvervoer een sterk geïntegreerde sector met een hoge mate van concurrentie is.

37. De richtlijn van de Raad voldoet aan het evenredigheidsvereiste doordat zij uitsluitend de belangrijkste doelstellingen vaststelt die dienen te worden bereikt.

10.

V. Conclusie


38. De Raad wordt verzocht het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA) gesloten overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart goed te keuren.