Toelichting bij COM(2001)216 - Wijziging van Beschikking 2000/532/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Deze beschikking betreffende de lijst van afvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen heeft tot doel Beschikking 2000/532/EG van de Commissie te wijzigen, die zelf reeds is gewijzigd bij Beschikking 2001/118/EG van de Commissie houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen. De wijziging wordt voorgesteld in het licht van de kennisgevingen van de lidstaten overeenkomstig artikel 1, lid 4, van de richtlijn betreffende gevaarlijke afvalstoffen. Dit artikel stelt dat alle afvalstoffen die niet op de lijst van Beschikking 94/904/EG zijn geplaatst en naar het oordeel van een lidstaat een of meer van de in bijlage III van Richtlijn 91/689/EEG vermelde eigenschappen bezitten, uit hoofde van die richtlijn als gevaarlijke afvalstoffen worden beschouwd. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van deze gevallen. De Commissie onderzoekt deze gevallen overeenkomstig de procedure van artikel 18 van Richtlijn 75/442/EEG met het oog op aanpassing van de bestaande lijst.

2. De Commissie had een ontwerp van de te nemen maatregelen voorgelegd aan het uit hoofde van artikel 18 van Richtlijn 75/442/EEG opgerichte comité. Dit ontwerp had de wijziging ten doel van Beschikking 2000/532/EG van de Commissie tot vervanging door een nieuwe lijst van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen. Deze nieuwe lijst omvatte de nodige wijzigingen om 300 kennisgevingen van de lidstaten te incorporeren.

3. Op 7 december 2000 heeft het comité het ontwerp-voorstel goedgekeurd voor alle wijzigingen met uitzondering van vier types afvalstoffen.

2.

Er was geen gekwalificeerde meerderheid voor het voorstel van de Commissie om de volgende afvalstoffen als gevaarlijk in te delen:


06 08 02 afval dat chloorsilanen bevat;

07 02 16 afval dat siliconen bevat;

17 06 05 asbesthoudende bouwmaterialen.

3.

Er was geen gekwalificeerde meerderheid voor het voorstel van de Commissie om het volgende type afval met de huidige formulering in te delen als ongevaarlijk afval:


1.

19 08 09 vet- en oliemengsels uit olie/waterscheiders die spijsolie en -vetten bevatten


4. Zoals vereist krachtens de procedure van artikel 18 van Richtlijn 75/442/EEG is de wijziging van de lijst, met uitzondering van de indeling van deze vier soorten afvalstoffen, goedgekeurd als Beschikking 2001/118/EG van de Commissie. Volgens dezelfde procedure werd een voorstel voor de indeling van deze vier soorten afvalstoffen bij de Raad ingediend. Indien de Raad binnen drie maanden na de indiening van het voorstel nog geen besluit heeft genomen, zullen de maatregelen door de Commissie worden vastgesteld.

5. Het bij artikel 18 van Richtlijn 75/442/EEG opgerichte comité betwist het gevaarlijk karakter in alle gevallen van item 06 08 02 afval dat chloorsilanen bevat, wat een kennisgeving van Duitsland was.

Chloorsilanen zijn een familie polymeren die naast andere elementen silicium, waterstof en chloor bevatten. Deze familie is qua structuur analoog aan gehalogeneerde koolwaterstoffen. Hoewel de mogelijkheden om alle elementen van deze familie te combineren eindeloos zijn, zijn verschillende van deze verbindingen, zoals trichloorsilaan, dimethyldichloorsilaan, trichloormethylsilaan en trimethyl chloor silaan, overeenkomstig de wetgeving op scheikundige producten ingedeeld als licht tot zeer licht ontvlambaar, schadelijk bij inademing of opname door de mond, of irriterend voor de ogen, de huid en de longen. Andere chloorsilanen zullen moeten worden ingedeeld en niet alle chloorsilanen kunnen worden ingedeeld. Daarom worden chloorsilanen bevattende afvalstoffen in het Commissievoorstel algemeen ingedeeld als gevaarlijk afval.

6. Het bij artikel 18 van Richtlijn 75/442/EEG opgerichte comité betwist het gevaarlijk karakter in alle gevallen van item 07 02 16 afval dat siliconen bevat, wat een kennisgeving van Nederland en Duitsland was.

Siliconen zijn een grote groep siloxaanpolymeren gebaseerd op een structuur die bestaat uit afwisselend silicium en zuurstof met verschillende organische moleculen gebonden aan het silicium. Ook hier weer is het aantal mogelijke combinaties eindeloos. Het is echter bekend dat een groot aantal van deze verbindingen schadelijk zijn bij contact met de huid of opname door de mond, zij veroorzaken brandwonden en zijn toxisch voor het aquatisch milieu en ecotoxisch in het algemeen. Daarom worden siliconen bevattende afvalstoffen in het Commissievoorstel algemeen ingedeeld als gevaarlijk afval.

7. Het bij artikel 18 van Richtlijn 75/442/EEG opgerichte comité betwist het gevaarlijk karakter in alle gevallen van item 17 06 05 asbesthoudende bouwmaterialen, wat een kennisgeving van het Verenigd Koninkrijk en Denemarken was.

Het voorstel van de Commissie is gebaseerd op de uitgebreide communautaire wetgeving inzake asbest en asbesthoudende materialen. Overeenkomstig Richtlijn 99/45/EG betreffende de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten, is asbest ingedeeld als kankerverwekkend, categorie 1. In 1999 heeft het comité voor de aanpassing van Richtlijn 76/769/EEG aan de vooruitgang van de techniek met betrekking tot beperkingen op het in de handel brengen en het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten gestemd over een voorstel voor een richtlijn die tot doel had de meeste nog overblijvende toepassingen van asbest, zoals het gebruik van asbest in cement, te verbieden. Deze maatregel was gebaseerd op wetenschappelijke gegevens (advies van het Wetenschappelijk Comité voor de toxiciteit, de ecotoxiciteit en het milieu van september 1998) die aantonen dat het onmogelijk is het niveau van blootstelling aan te geven waaronder chrysoliet, dat doorgaans wordt aangetroffen in asbestcement, geen kankerverwekkende risico's inhoudt. Krachtens Richtlijn 83/477/EEG betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan asbest op het werk moet asbesthoudend afval zo spoedig mogelijk worden verzameld en buiten de arbeidsplaats worden vervoerd in daartoe geschikte gesloten en geëtiketteerde verpakkingen (met uitzondering van winningswerkzaamheden). Bovendien moet asbesthoudend afval overeenkomstig de richtlijn worden behandeld in overeenstemming met Richtlijn 78/319/EEG betreffende toxische en gevaarlijke afvalstoffen (artikel 6), later gewijzigd bij Richtlijn 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen. Overeenkomstig Richtlijn 87/217/EEG inzake voorkoming en vermindering van verontreiniging van het milieu door asbest (als gedefinieerd in Richtlijn 75/442/EEG) moeten afvalstoffen van asbest zo worden behandeld dat emissies in de lucht en lozingen in het aquatisch milieu worden geminimaliseerd. In het licht van het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat asbesthoudende bouwmaterialen als gevaarlijk afval moeten worden ingedeeld.

Bepaalde lidstaten hebben aangevoerd dat de asbestvezels in asbestcement sterk zijn gebonden in de cementmatrix en bijgevolg niet gemakkelijk vrijkomen. Hun tegenstand tegen het voorstel hield nauw verband met de consequenties van indeling van asbestcement als gevaarlijke afvalstof voor het storten van dergelijke materialen overeenkomstig Richtlijn 99/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen. In talrijke lidstaten worden asbesthoudende bouwmaterialen momenteel gestort op stortplaatsen voor inert of niet-gevaarlijk afval.

De conclusie van de Commissie, na het aanhoren van de bij de bespreking van het Commissievoorstel door de lidstaten naar voren gebrachte argumenten, is dat asbestcement niet kan worden gestort op stortplaatsen voor inert of ongevaarlijk afval in de zin van de definitie van artikel 2, sub e), van de richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen. Asbestcement voldoet niet aan deze definitie omdat na het storten asbestvezels kunnen vrijkomen uit de cement wanneer die onder druk komt te staan of breekt. Bovendien is het gehalte aan verontreinigende componenten (asbestvezels) niet insignificant en kan het oplopen tot 40%. Ongeacht de indeling van asbestcement als gevaarlijk dan wel niet-gevaarlijk, mag dit materiaal daarom na de datum van tenuitvoerlegging van de richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen niet langer op stortplaatsen voor inerte afvalstoffen worden gestort.

Zelfs wanneer asbestcement wordt ingedeeld als een gevaarlijke afvalstof mag dit materiaal nog worden gestort op een stortplaats voor ongevaarlijk afval, meer bepaald overeenkomstig artikel 6, onder c) iii), van de richtlijn dat zegt dat stabiele, niet-reactieve gevaarlijke afvalstoffen (bijv. verharde of verglaasde afvalstoffen) met een uitlooggedrag dat gelijkwaardig is aan dat van ongevaarlijke afvalstoffen, mogen worden gestort op stortplaatsen voor ongevaarlijke afvalstoffen. Deze gevaarlijke afvalstoffen mogen niet worden gestort in cellen die bestemd zijn voor biologisch afbreekbare ongevaarlijke afvalstoffen. Verscheidene lidstaten zijn het ermee eens dat het storten van asbestcement samen met ongevaarlijke afvalstoffen, en met name met biologisch afbreekbare afvalstoffen, moet worden voorkomen gezien de mogelijke aantasting van de cementmatrix door zuur loogwater en het risico dat asbestvezels vrijkomen via de gasopvanginrichting van de stortplaats. Asbestcement moet daarom worden gestort in afzonderlijke cellen van de stortplaats. Dit houdt in dat het wat de stortpraktijken betreft geen verschil maakt of asbestcement al dan niet als gevaarlijk afval wordt ingedeeld. Soortgelijke maatregelen zouden van toepassing zijn wanneer asbestcement als niet-gevaarlijk zou zijn ingedeeld.

8. Het bij artikel 18 van Richtlijn 75/442/EEG opgerichte comité betwist het niet-gevaarlijk karakter in alle gevallen van item 19 08 09 vet- en oliemengsels uit olie/waterscheiders die spijsolie en -vetten bevatten. Naar het oordeel van het comité, en meer bepaald van Spanje, blijkt uit de formulering van dit punt niet duidelijk dat alleen mengsels die UITSLUITEND spijsolie en -vetten bevatten, als ongevaarlijk kunnen worden beschouwd.

Om redenen van duidelijkheid stelt de Commissie daarom voor om in plaats van een impliciete aanpak te kiezen, uitdrukkelijk te specificeren dat alleen mengsels die UITSLUITEND spijsolie en -vetten (die zelf niet gevaarlijk zijn) bevatten, als ongevaarlijk kunnen worden ingedeeld.

9. De voorgestelde datum voor toepassing is 1 januari 2002. Dit is dezelfde datum als voor de inwerkingtreding van Beschikking 2000/532/EG en Beschikking 2001/118/EG. Dit maakt het voor de lidstaten mogelijk om nationale maatregelen voor de tenuitvoerlegging van beide beschikkingen goed te keuren met één enkel instrument. Dat zal de toepassing van de maatregelen door de bevoegde autoriteiten en de bedrijven vergemakkelijken aangezien zij in de praktijk slechts met één verandering van de wetgeving zullen worden geconfronteerd.