Toelichting bij COM(2001)149 - Aanpassing van de financiële vooruitzichten in verband met de uitvoering van de begroting Door de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad voorgelegd overeenkomstig punten 16-18 van het Interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

In punten 16 tot 18 van het Interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999 is bepaald dat de Commissie de aanpassingen van de financiële vooruitzichten die zij, rekening houdend met de uitvoering van de begroting, nodig acht, voorlegt aan de twee takken van de begrotingsautoriteit.

Deze procedure heeft betrekking op:

-de aanpassing van het totale bedrag van de kredieten voor betalingen, om een geordende ontwikkeling ten opzichte van de kredieten voor vastleggingen te verzekeren;

-naar aanleiding van de in 2001 uitgevoerde aanpassing en in geval van vertraging bij de goedkeuring van de programma's met betrekking tot de structurele maatregelen, de overdracht van de in de loop van het begrotingsjaar 2000 niet gebruikte kredieten naar volgende jaren ter verhoging van de overeenkomstige uitgavenmaxima. De twee takken van de begrotingsautoriteit verbinden zich ertoe machtiging te verlenen tot de overdracht.

Op grond van het onderzoek van de uitvoering van de begroting in 2000 dat de Commissie onder deze twee aspecten heeft verricht, wordt de begrotingsautoriteit het volgende voorstel tot aanpassing van de financiële vooruitzichten voorgelegd.

1.

1. De overdracht naar volgende jaren van de toewijzingen ten behoeve van structurele maatregelen, die in 2000 niet zijn gebruikt vanwege vertraging bij de goedkeuring van de programma's


2.

1.1. Toepassingsgebied van punt 17 van het Interinstitutioneel akkoord


In het nieuwe akkoord geldt het beginsel van de overdracht van niet gebruikte toewijzingen niet meer, zoals in het vroegere akkoord, voor de hele rubriek 2 en voor de hele periode die door de financiële vooruitzichten wordt bestreken. Voortaan is een dergelijke overdracht slechts mogelijk bij een onderbesteding van de toewijzingen in het eerste jaar van de financiële vooruitzichten en indien er vertraging is bij de goedkeuring van de programma's.

De overdracht is mogelijk voor acties die deel uitmaken van een meerjarenprogramma dat in het begin van deze periode is opgesteld voor de hele duur van de financiële vooruitzichten. Dat is het geval voor de maatregelen uit hoofde van de doelstellingen 1, 2 en 3 van de Structuurfondsen en van de communautaire initiatieven.

Deze programma's worden, eveneens gedurende de hele periode, verdeeld over de begunstigde lidstaten. Gelet op de nieuwe vastleggingsregels hiervoor (automatische vastlegging per jaarlijkse tranche), kan een onderbesteding van de geplande toewijzingen bovendien slechts in het begin van de periode voorkomen vanwege vertraging bij de goedkeuring van de programma's.

Wat de innovatieve acties en de maatregelen voor technische bijstand betreft, is tijdens het begrotingsjaar 104 miljoen van de desbetreffende begrotingsplaatsen overgeschreven om de financiering van de programma's van de periode 1994-1999 aan te vullen. Gelet op deze overschrijving, beloopt de onderbesteding van deze begrotingsplaatsen 31 miljoen, waarvan 23 miljoen uit hoofde van de innoverende maatregelen van het EFRO. Traditioneel werd geen meerjarenprogrammering opgesteld voor de innovatieve acties, wat verklaart dat dit bedrag niet werd opgenomen in de voorgestelde overdrachten naar latere begrotingsjaren. Niettemin dient erop te worden gewezen dat in de richtsnoeren voor de innovatieve acties i, die de Commissie onlangs heeft goedgekeurd na het advies van het Europees Parlement te hebben ingewonnen, deze praktijk wordt veranderd voor het EFRO: de innovatieve acties zullen voortaan worden uitgevoerd in het kader van meerjarenprogramma's onder dezelfde voorwaarden als de programma's van doelstelling 1, doelstelling 2 en de communautaire initiatieven. De Commissie vestigt de aandacht van de begrotingsautoriteit op deze bijzondere situatie.
[COM(2001) 60 van 31 januari 2001].

Acties uit hoofde van het Cohesiefonds of maatregelen voor technische bijstand stemmen evenwel niet overeen met dit begrip van meerjarenprogramma, ook al kunnen sommige maatregelen over meer dan één jaar lopen. Een onderbesteding van de toewijzingen tijdens het eerste jaar zou niet rechtstreeks kunnen worden toegeschreven aan een vertraging bij de goedkeuring van programma's die over de hele periode lopen. Een onderbesteding kan overigens gedurende de volgende jaren worden herhaald.

1.2. De onderbesteding van de toewijzingen van de kredieten voor vastleggingen uit hoofde van de structuurfondsen in 2000 en hun overdracht naar volgende begrotingsjaren (zie tabel 1).

De in 2000 geannuleerde kredieten voor vastleggingen, die dus niet besteed zijn in 2000 en niet worden overgedragen naar het begrotingsjaar 2001, belopen 6 152,3 miljoen euro.

De voorgestelde spreiding van de over te dragen bedragen over de jaren 2002 tot 2006 is vastgelegd per categorie van de betrokken programma's. In beginsel wordt uitgegaan van een verdeling volgens gelijke jaarlijkse tranches. Voor doelstelling 2 wordt er evenwel rekening mee gehouden dat bepaalde zones in 2006 niet meer in aanmerking zullen komen voor deze maatregelen. Voor de communautaire initiatieven wordt een geleidelijke ontwikkeling van de oorspronkelijke programmering beoogd.

3.

1.3. Weerslag van de voorgestelde overdrachten op de ontwikkeling van de overeenkomstige kredieten voor betalingen


Overeenkomstig de nieuwe regelgeving voor de Structuurfondsen zullen de betalingen van de Commissie naar aanleiding van door de lidstaten ingediende verzoeken tot terugbetaling afhankelijk zijn van de verwezenlijking van de programma's ter plaatse. De betalingen, die in de financiële vooruitzichten relatief laag worden ingeschat voor de eerste twee jaar, zijn niet meer automatisch verbonden met de ontwikkeling van de vastleggingen, die in jaarlijkse tranches plaatsvinden. In de praktijk dienen de jaarlijkse vastleggingen vooral als referentie voor de toepassing van de regel dat het deel van de vastleggingen van een jaar n dat voor het einde van het jaar n+2 niet is afgewikkeld (rekening houdend met de voorschotten), in beginsel wordt geannuleerd.

Het gaat er dus om te weten te komen of de vertraging bij de goedkeuring van bepaalde programma's, die de oorzaak is van de overdracht van de kredieten voor vastleggingen, een weerslag zal hebben op het tijdstip waarop de verzoeken tot betaling aan de Commissie zullen worden gericht.

De vertraging bij de goedkeuring van de programma's hoeft niet tot een identieke vertraging bij de betalingen te leiden, aangezien de begindatum van wanneer uitgaven in aanmerking worden genomen, die is wanneer een ontvankelijk geacht plan werd ingediend bij de Commissie en niet die van de goedkeuring van het programma. Indien een vertraging bij de verzoeken tot betaling zou worden vastgesteld, zou dit echter hoogst waarschijnlijk leiden tot een uitstel van de geplande jaarlijkse bedragen, niet tot een wijziging van hun ontwikkelingsprofiel. Dat zou betekenen dat de na 2006 nog te betalen saldi hoger zouden zijn.

Het lijkt derhalve momenteel niet nodig de betalingskredieten voor de periode 2002-2006 op te trekken in verband met de overdrachten van vastleggingen. De toestand zal evenwel bij latere jaarlijkse aanpassingen van de financiële vooruitzichten opnieuw worden onderzocht, vooral in het licht van de reële ontwikkeling van de verzoeken tot terugbetaling die de lidstaten zullen indienen.

4.

2. Het handhaven van een geordende ontwikkeling van de kredieten voor betalingen en vastleggingen


Een van de functies van de financiële vooruitzichten is te zorgen voor een geordende ontwikkeling van de kredieten voor vastleggingen en betalingen.

De aanpassing van de financiële vooruitzichten is een goede gelegenheid om in het licht van de uitvoering van de begroting na te gaan of de verhouding die bij de opstelling van het financieel kader is uitgewerkt, geldig blijft en om het algemene maximum van de betalingskredieten zo nodig te verhogen.

In de praktijk wordt daarvoor de ontwikkeling van de last van het verleden die overeenstemt met de in de financiële vooruitzichten vastgestelde maxima voor vastleggingen en betalingen, vergeleken met de werkelijke ontwikkeling van de last van het verleden die het resultaat is van de uitvoering van de begroting. Indien zou blijken dat de reële last van het verleden groter is dan geraamd in de financiële vooruitzichten, zou dit kunnen wijzen op een groter bedrag aan betalingen in de rest van de periode dan oorspronkelijk voorzien in het financieel kader, en dus op een risico dat het algemene maximum van de betalingen niet zou volstaan, wanneer de maxima voor de vastleggingen ten volle worden benut.

5.

2.1. De verhouding tussen vastleggingen en betalingen in de financiële vooruitzichten 2000-2006


Bij de opstelling van de financiële vooruitzichten 2000-2006 is gekozen voor een verhouding tussen de ontwikkeling van de vastleggingskredieten en die van de betalingskredieten die op de volgende wijze is opgebouwd:

a) De omvang van de last uit het verleden werd einde 1999 geraamd in afwachting van de resultaten van de uitvoering van de begroting 1999.

b) Er wordt verondersteld dat de jaarmaxima van de vastleggingen volledig in de begroting worden opgenomen en volledig worden besteed.

c) De methode voor de raming van de noodzakelijke betalingen hangt af van de categorie van uitgaven.

-De vastleggingen voor niet-gesplitste kredieten worden tijdens het lopende begrotingsjaar afgewikkeld en er wordt dus geen last van het verleden gevormd. De rubrieken 1, 5 en 6 (monetaire reserve en reserve voor garanties op leningen) omvatten niet-gesplitste kredieten.

-Wat rubriek 2 betreft, vereiste de wijziging van de beheersregels voor de structuurfondsen vanaf 2000 een bijzondere berekeningswijze van de benodigde jaarlijkse betalingen. Er is onderscheid gemaakt tussen drie elementen: de vereffening van de last van het verleden van de voorgaande perioden, de voorschotten voor de eerste twee jaren van de nieuwe programmeringsperiode, de jaarlijkse betalingen naar aanleiding van de ingediende verzoeken tot terugbetaling.

-Voor de andere categorieën uitgaven is de omvang van de noodzakelijke betalingen geraamd op grond van een gemiddeld te verwachten tijdschema voor de afwikkelingen van de aangegane betalingsverplichtingen (reële vastleggingen vóór 2000, maxima voor vastleggingen vanaf 2000).

Tabel 2 bevat de in de financiële vooruitzichten opgenomen resultaten van deze berekeningen voor 2000 voor de uitgavencategorieën met gesplitste kredieten.

6.

2.2. Vergelijking met de resultaten van de uitvoering van de begroting


De resultaten van de uitvoering van de begroting zijn eveneens opgenomen in tabel 2. Hieruit kunnen de volgende conclusies worden getrokken. (afdeling D van de tabel)

a) De last van het verleden was einde 1999 1 915 miljoen groter dan geraamd bij de goedkeuring van het financieel kader 2000-2006. De overschrijding is vooral het gevolg van de uitvoering van het Cohesiefonds en in mindere mate van het intern beleid van rubriek 3 in 1999.

b) De reële vermindering van de last van het verleden uit de vorige periode door betalingen of vrijmakingen in 2000 beloopt nagenoeg hetzelfde bedrag als dat wat voor dat jaar is opgenomen in de financiële vooruitzichten (het verschil bedraagt slechts 179 miljoen). De bij het Cohesiefonds vastgestelde vertraging is gecompenseerd door een snellere vermindering dan verwacht van de last van het verleden bij de Structuurfondsen en rubriek 3.

c) De betalingen voor nieuwe vastleggingen van het begrotingsjaar leiden, mede gelet op de overdracht van vastleggings- en betalingskredieten naar 2001, ertoe dat de last van het verleden in totaal 660 miljoen minder toeneemt dan werd geraamd in de financiële vooruitzichten.

-Wat de Structuurfondsen betreft, is de toename van de last van het verleden in verband met de uitvoering van nieuwe acties in 2000 aanzienlijk beperkter dan oorspronkelijk geschat. Dit is een gevolg van de vertraging bij de vastlegging van de programma's, terwijl een vrij groot deel van de voorschotten is betaald. De mogelijke gevolgen hiervan voor de toekomstige ontwikkeling van de betalingen zijn onderzocht in punt 1.3 hierboven.

-Er blijkt daarentegen meer vertraging dan voorzien op te treden bij de afwikkeling van nieuwe vastleggingen voor het Cohesiefonds in 2000, en uit hoofde van de pretoetredingsinstrumenten ISPA en SAPARD zijn nagenoeg geen betalingen uitgevoerd.

Uit de ontwikkeling van de nog betaalbaar te stellen bedragen na de uitvoering van de begroting 2000 blijkt momenteel niet dat er gevaar zou zijn dat het in de financiële vooruitzichten vastgestelde maximum voor betalingskredieten tijdens de volgende jaren niet zou volstaan. Indien evenwel op dit moment niet voorspelbare extra behoeften aan betalingen zouden blijken vanaf 2002, zouden zij beslist kunnen worden gedekt met de manoeuvreerruimte die de begroting en de uitvoering ervan beschikbaar zullen laten onder het bestaande maximum.

Het afstemmen van het maximum voor betalingen op de reële ontwikkeling van de behoeften zal in ieder geval regelmatig opnieuw worden onderzocht bij de jaarlijkse aanpassingen, waarin is voorzien in het Interinstitutioneel akkoord. Dan zal op grond van de ervaring uit het eerste jaar van de toepassing van het financieel kader in het bijzonder aandacht worden geschonken aan:

-de ontwikkeling van de verzoeken tot terugbetaling die de lidstaten zullen indienen uit hoofde van de tenuitvoerlegging van de structuurfondsen;

-de snelheid waarmee de voor het Cohesiefonds aangegane betalingsverplichtingen worden afgewikkeld, vooral om na te gaan of de vertraging in vergelijking met de ramingen in de financiële voorspellingen wordt opgehaald;

-de vordering van de betalingen in verband met de twee nieuwe pretoetredingsinstrumenten ISPA en SAPARD.


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>