Toelichting bij COM(1999)348 - Rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(1999)348 - Rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. |
---|---|
bron | COM(1999)348 |
datum | 14-07-1999 |
1. ALGEMEEN
Achtergrond
1.2 Herziening van het Verdrag van Brussel en het Verdrag van Lugano
2. VOORSTEL VOOR EEN VERORDENING VAN DE RAAD
Doel
Rechtsgrondslag
Inhoudsopgave
IN HET LICHT VAN HET EVENREDIGHEIDS- EN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL
4. ONDERZOEK VAN DE BEPALINGEN VAN HET VOORSTEL
4.1 Algemene doelstelling
4.2 Continuïteit
4.3 Aanpassing
4.4 Vergelijkend overzicht
4.5 Artikelsgewijs commentaar
1. ALGEMEEN
Achtergrond
Krachtens artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie stelt de Unie zich ten doel een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is en rechtzoekenden hun rechten kunnen laten gelden met dezelfde waarborgen als voor de rechtbanken van hun eigen land.
Om een dergelijke ruimte geleidelijk tot stand te brengen neemt de Gemeenschap onder meer de maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken die nodig zijn voor de goede werking van de interne markt. De versterking van de justitiële samenwerking in civiele zaken, die zich volgens velen te langzaam heeft ontwikkeld, vertegenwoordigt een essentieel stadium in de totstandbrenging van een Europese justitiële ruimte die concrete voordelen biedt voor iedere burger van de Europese Unie i.
Met het oog op de goede werking van de interne markt is het nodig duidelijke regels inzake de rechterlijke bevoegdheid op te stellen en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken te versnellen en te verbeteren. Rechtszekerheid op het gebied van de rechterlijke bevoegdheid en snelle exequaturprocedures zijn van essentieel belang nu de contacten tussen personen en ondernemingen van verschillende lidstaten, en ook daaruit voortvloeiende geschillen, steeds meer toenemen.
1.2. Herziening van het Verdrag van Brussel en het Verdrag van Lugano
Op 27 september 1968 hebben de zes lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap op basis van artikel 290, lid 4, (ex 220) van het EEG-Verdrag een verdrag gesloten betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, het zogenoemde 'Verdrag van Brussel'. In 1971 werd een protocol ondertekend betreffende de uitlegging van dit verdrag door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Het verdrag en het protocol, die deel uitmaken van het communautair acquis, zijn steeds uitgebreid tot de nieuwe lidstaten i. Daarnaast heeft het Verdrag van Brussel model gestaan voor een vergelijkbaar verdrag tussen de lidstaten en de staten van de Europese Vrijhandelsassociatie, het Verdrag van Lugano, dat op 16 september 1988 i werd ondertekend.
Tijdens de bijeenkomst van 4 en 5 december 1997 heeft de Raad een ad hoc groep, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en van de EVA-staten die partij zijn bij het Verdrag van Lugano (IJsland, Noorwegen, Zwitserland), opdracht gegeven te beginnen met de gelijktijdige herziening van het Verdrag van Brussel en het Verdrag van Lugano. In dit verband heeft de Commissie op basis van artikel K.3, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, een voorstel geformuleerd voor een verdrag ter vervanging van het Verdrag van Brussel i. Dit voorstel is ingediend bij het Europees Parlement, dat nog geen advies heeft uitgebracht, en bij de Raad.
De werkzaamheden zijn echter in nauw overleg met de Commissie voortgezet, op basis van artikel 293 (ex-220), vierde streepje, van het EG-Verdrag, tot aan de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam op 1 mei 1999. Op 28 mei heeft de Raad een politiek akkoord bereikt over de resultaten van de werkzaamheden van de ad hoc groep.
2. VOORSTEL VOOR EEN VERORDENING VAN DE RAAD
Doel
Dit voorstel voor een verordening beoogt de internationaalprivaatrechtelijke regels van de lidstaten op het gebied van de rechterlijke bevoegdheid gelijk te trekken en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken te verbeteren en te versnellen. Door dit voorstel wordt de inhoud van het Verdrag van Brussel van 1968 en het daarbij behorende protocol vervangen en bijgewerkt, onder meer om rekening te houden met nieuwe verkoopmethoden die in 1968 nog niet bestonden. In het voorstel worden de resultaten van de onderhandelingen die tot de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam in het kader van de ad hoc groep van de Raad zijn gevoerd met het oog op de herziening van dit verdrag, grotendeels overgenomen. Hierin is derhalve de kern van het akkoord dat in de Raad was bereikt over het vereiste evenwicht tussen de belangen van partijen die bij een geschil zouden kunnen worden betrokken, overgenomen. Duidelijk is dat de oplossing die is gekozen om dit evenwicht te bereiken, gevolgen zou kunnen hebben voor diegenen die deze nieuwe verkoopmethoden actief beoefenen (zie speciaal de toelichting op artikel 15).
Het feit dat de resultaten van de herzieningswerkzaamheden worden opgenomen in een communautair instrument zal bovendien tot gevolg hebben dat de nieuwe regels overal vanaf dezelfde vaste datum en op korte termijn ten uitvoer zullen worden gelegd. Het Verdrag van Brussel van na de toetredingsonderhandelingen met Oostenrijk, Finland en Zweden, is nog niet in alle landen in werking getreden, omdat slechts een minderheid van de lidstaten het tot nu toe heeft geratificeerd. Het Verdrag van Lugano, waarbij niet-lidstaten van de Europese Gemeenschap partij zijn, kan echter niet worden omgezet in een communautair instrument.
Rechtsgrondslag
De problematiek waarop het Verdrag van Brussel betrekking heeft, valt sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam onder artikel 65 van het EG-Verdrag. Artikel 61, onder c), van dat verdrag vormt de rechtsgrondslag voor dit voorstel.
Er is om verschillende redenen voor deze vorm (een verordening) gekozen. Er kan geen bewegingsruimte voor de lidstaten worden overgelaten bij het vaststellen van de bevoegdheidsregels, die burgers en bedrijven rechtszekerheid moeten bieden, of ten aanzien van de erkennings- en tenuitvoerleggingsprocedure, die helder en in alle lidstaten gelijk moet zijn.
Anderzijds is doorzichtigheid op dit gebied van het allergrootste belang omdat daardoor onmiddellijk voor de gehele Europese Gemeenschap duidelijk is welke regels van toepassing zijn, zonder dat hoeft te worden uitgezocht op welke manier de inhoud van het communautair instrument is omgezet in het nationale recht van een lidstaat, dat voor de eiser in veel gevallen een vreemd recht zal zijn. Bovendien kan bij een verordening het Hof van Justitie toezien op een uniforme toepassing van de bepalingen in alle lidstaten.
De verordening moet worden goedgekeurd volgens de procedure van artikel 67 van het EG-Verdrag, waarin is bepaald dat de Raad gedurende een overgangsperiode van vijf jaar op voorstel van de Commissie of op initiatief van een lidstaat en na raadpleging van het Europees Parlement met eenparigheid van stemmen maatregelen op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken vaststelt.
De nieuwe Titel IV van het EG-Verdrag, waaronder de materie valt waarop dit voorstel voor een verordening betrekking heeft, is niet van toepassing op het Verenigd Koninkrijk en Ierland, behalve wanneer deze landen overeenkomstig het bepaalde in het aan het Verdrag gehechte protocol te kennen geven dat zij wensen deel te nemen. Deze landen hebben tijdens de 'Raad Justitie en binnenlandse zaken' van 12 maart 1999 hun wens kenbaar gemaakt om ten volle te worden betrokken bij de werkzaamheden van de Gemeenschap op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken. Zij moeten te zijner tijd de in artikel 3 van het Protocol bedoelde procedure inleiden.
Titel IV van het EG-Verdrag is overeenkomstig het protocol betreffende de positie van Denemarken evenmin op dit land van toepassing. Denemarken kan evenwel te allen tijde te kennen geven dat het niet langer een beroep wenst te doen op dit protocol. Denemarken heeft tot nu toe echter niet te kennen gegeven de in artikel 7 van het protocol bedoelde procedure te willen inleiden.
Bij het formuleren van dit voorstel is dan ook rekening gehouden met de huidige situatie. Indien de verordening in een of meer van deze lidstaten van kracht wordt, moeten de nodige wijzigingen worden aangebracht.
IN HET LICHT VAN HET EVENREDIGHEIDS- EN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL
Wat zijn de doelstellingen van de beoogde maatregel en hoe verhouden zij zich tot de op de Gemeenschap rustende verplichtingen?
Het voorstel heeft ten doel het vrije verkeer van beslissingen in burgerlijke en handelszaken binnen de interne markt te verbeteren en te versnellen. Dit voorstel past in het kader van de verwezenlijking van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is en rechtzoekenden hun rechten kunnen laten gelden met dezelfde waarborgen als in hun eigen land. Om een dergelijke ruimte geleidelijk tot stand te brengen neemt de Gemeenschap onder meer de maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken die nodig zijn voor de goede werking van de interne markt.
Voldoet de beoogde maatregel aan het subsidiariteitsbeginsel?
De doelstellingen ervan kunnen niet door de lidstaten afzonderlijk of gezamenlijk worden bereikt en moeten dus wegens de grensoverschrijdende gevolgen op communautair niveau worden verwezenlijkt.
Staat de wijze van optreden van de Gemeenschap in verhouding tot de beoogde doelstellingen?
De voorgestelde maatregel beperkt zich tot het minimum dat vereist is om de doelstellingen te bereiken en gaat niet verder dan hetgeen voor dit doel nodig is.
4. ONDERZOEK VAN DE BEPALINGEN VAN HET VOORSTEL
4.1. Algemene doelstelling
Evenals het verdrag waarvoor zij in de plaats zou moeten komen, en waarvan de structuur en de grondbeginselen zijn overgenomen, heeft de verordening ten doel:
- moderne en geharmoniseerde regels in te voeren inzake de rechterlijke bevoegdheid op het gebied van burgerlijke en handelszaken, en
- de formaliteiten te vereenvoudigen, zodat beslissingen door middel van een eenvoudige en uniforme procedure snel worden erkend en ten uitvoer gelegd.
4.2. Continuïteit
De voorgestelde verordening ligt in de lijn van het Verdrag van Brussel en van de onderhandelingsresultaten van de ad hoc groep 'Herziening van het Verdrag van Brussel en het Verdrag van Lugano', die grotendeels zijn overgenomen.
De belangrijkste vernieuwingen die voortvloeien uit de werkzaamheden van de groep liggen op de volgende terreinen:
1. Regels inzake de rechterlijke bevoegdheid:
- Voor natuurlijke personen is het begrip 'woonplaats' gehandhaafd, maar voor de zetel van rechtspersonen is nu een afzonderlijke definitie opgesteld en wordt niet langer verwezen naar de internationaal- privaatrechtelijke regels van de staat waar het betrokken gerecht is gevestigd. Dat blijft echter wel het geval voor de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van rechtspersonen en voor de beslissingen van hun organen;
- De in artikel 5, lid 1, bedoelde bijzondere bevoegdheid voor verbintenissen uit overeenkomst, is herschreven. De plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is of moet worden uitgevoerd, is voor twee gevallen afzonderlijk omschreven: voor de verkoop van goederen en voor de levering van diensten. Daardoor hoeft niet meer te worden verwezen naar de internationaal privaatrechtelijke regels van de staat van het gerecht waaraan de zaak is voorgelegd;
- De materiële werkingssfeer van de bepalingen inzake consumenten is uitgebreid, teneinde de bescherming van deze consumenten te verbeteren, met name in verband met de elektronische handel;
- Om het aanhangigheidsmechanisme doeltreffender te maken (artikel 27) is in de verordening een definitie opgenomen van de datum waarop een zaak 'aanhangig' is (artikel 30).
2. Procedure voor de erkenning en tenuitvoerlegging:
- De procedure is aangepast om de exequaturtermijn in het voordeel van de eiser te verkorten en dus de beslissingen sneller ten uitvoer te leggen. Met name de eerste fase van het exequatur in de aangezochte lidstaat zal praktisch automatisch verlopen, waarbij ambtshalve geen enkele grond voor niet-erkenning of niet-tenuitvoerlegging kan worden aangevoerd. Door middel van een uniform certificaat met een aantal essentiële gegevens kan deze procedure sneller en eenvoudiger verlopen. De bescherming van de verweerder wordt gehandhaafd: deze kan in beroep gaan tegen de gegeven beslissing.
4.3. Aanpassingen
Behalve de inhoudelijke wijzigingen die in punt 4.5. worden uiteengezet, zijn er evidente verschillen die verband houden met de vorm van de instrumenten, waardoor de verordening op bepaalde punten afwijkt van het verdrag:
- het protocol van 1971 betreffende de uitlegging van het verdrag door het Hof van Justitie wordt overbodig, omdat artikel 293 en volgende van het EG-Verdrag nu van toepassing zijn op deze problematiek, onder voorbehoud van de specifieke bepalingen van artikel 68. Opgemerkt zij, dat indien de zaak wordt voorgelegd aan een nationale rechter voordat de verordening in werking is getreden, dit gebeurt op grond van het Verdrag van Brussel, en het protocol dus van toepassing blijft;
- rekening houdend met de positie van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken, zijn de specifieke bepalingen van artikel 3, artikel 5 punt 6, artikel 17, derde alinea, artikel 30, tweede alinea, artikel 31, tweede alinea, artikel 32, artikel 37, artikel 38, tweede alinea, artikel 40, artikel 41, artikel 44, tweede alinea, artikel 53, tweede alinea, artikel 54 tweede alinea, artikel 54 bis en artikel 55 van het Verdrag van Brussel geschrapt;
- de bepalingen van de artikelen 60 tot 68 van het verdrag hebben betrekking op de vorm en passen niet in een communautair instrument. Wat de inwerkingtreding van de verordening betreft zijn de artikelen 249 en 254 van het Verdrag volledig van toepassing. Daarnaast neemt de Commissie overeenkomstig artikel 211 van het verdrag de verantwoordelijkheid op zich eventueel wijzigingen van de verordening voor te stellen;
- artikel 59 van het verdrag, dat ruimte bood voor het sluiten van bilaterale overeenkomsten om een tot een onderdaan van een derde land gerichte, op afwijkende bevoegdheidsregels gegronde beslissing niet te erkennen, past niet in een communautair instrument. Dergelijke overeenkomsten gaan tegen de regels inzake communautaire erkenning in, en de bevoegdheid om ze te sluiten berust na de goedkeuring van de verordening uitsluitend bij de Gemeenschap, zonder dat dit uitdrukkelijk hoeft te worden vermeld. Daarom zijn artikel 28, eerste alinea in fine en artikel 59 van het verdrag niet overgenomen in het voorstel voor een verordening. Het is daarentegen van belang dat de lidstaten reeds gesloten overeenkomsten met derde landen kunnen handhaven;
- rekening houdend met het feit dat deze verordening voor bepaalde lidstaten wel verbindend is maar voor andere niet, moet de toepassing van de bevoegdheidsregels van de verordening respectievelijk die van het Verdrag van Brussel worden geregeld, alsmede de erkenning en tenuitvoerlegging krachtens de verordening van beslissingen die zijn gegeven op grond van het Verdrag van Brussel;
- het aan het verdrag gehechte protocol is geschrapt. De bepalingen van sommige artikelen zijn elders in de verordening opgenomen, hetzij omdat ze op alle lidstaten van toepassing zijn, hetzij omdat ze bedoeld zijn om rekening te houden met procedurevoorschriften van bepaalde lidstaten. Daarentegen zijn bepaalde afwijkingen die krachtens het protocol waren toegekend aan bepaalde lidstaten, niet verwerkt in de verordening (artikel I en artikel V ter). Zo nodig zullen de betrokken lidstaten zelf moeten aantonen waarom deze bepalingen in de verordening zouden moeten worden opgenomen.
4.4. Vergelijkend overzicht
Verdrag van Brussel i // Voorstel voor een verordening
Preambule // Geschrapt
// Overweging 1 (doelstelling)
// Overweging 2 (harmonisatie)
// Overweging 3 (gebied)
// Overweging 4 (subsidiariteit en evenredigheid)
// Overweging 5 (continuïteit)
// Overweging 6 (werkingssfeer)
// Overweging 7 (materiële werkingssfeer)
// Overweging 8 (geografische werkingssfeer)
// Overweging 9 (coördinatie van de instrumenten voor justitiële samenwerking in de Unie)
// Overweging 10 (bevoegdheid: uitgangspunt)
// Overweging 11 (afwijkende bevoegdheid)
// Overweging 12 (bijzondere bescherming)
// Overweging 13 (nieuwe technologieën)
// Overweging 14 (vrije wilsbeschikking)
// Overweging 15 (wijzigingen in de verordening)
// Overweging 16 (parallelle procedures)
// Overweging 17 (erkenning)
// Overweging 18 (tenuitvoerlegging)
// Overweging 19 (beroep)
// Overweging 20 (overgangsbepalingen)
// Overweging 21 (situatie van Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken)
// Overweging 22 (coördinatie tussen verordening en verdrag)
// Overweging 23 (andere communautaire instrumenten)
// Overweging 24 (internationale verplichtingen)
Artikel 1 | Artikel |
Artikel 2 | Artikel |
Artikel 3 | Artikel |
Artikel 4 | Artikel |
Artikel 5 | Artikel |
Artikel 6 | Artikel |
Artikel 6 bis | Artikel |
Artikel 7 | Artikel |
Artikel 8 | Artikel |
Artikel 9 | Artikel |
Artikel 10 | Artikel |
Artikel 11 | Artikel |
Artikel 12 | Artikel |
Artikel 12 bis | Artikel |
Artikel 13 | Artikel |
Artikel 14 | Artikel |
Artikel 15 | Artikel |
// Artikelen 18 tot 21: nieuwe afdeling
Artikel 16 | Artikel |
Artikel 17 | Artikel |
Artikel 18 | Artikel |
Artikel 19 | Artikel |
Artikel 20 | Artikel |
Artikel 21 | Artikel |
Artikel 22 | Artikel |
Artikel 23 | Artikel |
// Artikel 30 toegevoegd
Artikel 24 | Artikel |
Artikel 25 | Artikel |
Artikel 26 | Artikel |
Artikel 27 | Artikel |
Artikel 28 | Artikel |
Artikel 29 | Artikel |
Artikel 30 | Artikel |
Artikel 31 | Artikel |
Artikel 32 | Artikel |
Artikel 33 | Artikel |
Artikel 34 | Artikel 37 |
Artikel 35 | Artikel |
Artikel 36 (geschrapt) //
Artikel 37 (geschrapt) //
// Artikel 39
// Artikel 40
Artikel 38 // Geschrapt
Artikel 39 | Artikel |
Artikel 40 (geschrapt) //
Artikel 41 (geschrapt) //
Artikel 42 | Artikel |
Artikel 43 | Artikel |
Artikel 44 | Artikel |
Artikel 45 | Artikel |
// Artikel 52 - nieuw
Artikel 46 | Artikel |
Artikel 47 (gewijzigd) | Artikel |
Artikel 48 | Artikel |
Artikel 49 | Artikel |
Artikel 50 | Artikel |
Artikel 51 | Artikel |
Artikel 52 | Artikel |
Artikel 53 | Artikel |
Artikel 54 | Artikel |
Artikel 54 bis // Geschrapt
Artikel 57, lid 3 | Artikel |
// Artikel 60
Artikel 55 | Artikel |
Artikel 56 | Artikel |
Artikel 57 | Artikel |
// Artikel 64
Artikel 58 // Geschrapt
Artikel 59 // Geschrapt
Artikel 60 // Geschrapt
Artikel 61 // Geschrapt
Artikel 62 | Artikel |
Artikel 63 // Geschrapt
Artikel 64 // Geschrapt
Artikel 65 // Geschrapt
Artikel 66 // Geschrapt
Artikel 67 (wijzigingen) | Artikel 65 |
// Artikel 66 (wijziging van de lijsten van de hogere voorzieningen)
Artikel 68 // Geschrapt
4.5. Artikelsgewijs commentaar
Omdat het Verdrag van Brussel dat momenteel van kracht is en het voorstel voor een verordening grote overeenkomsten vertonen, heeft de toelichting per artikel van de verordening alleen betrekking op de wijzigingen ten opzichte van het verdrag.
Daarnaast zijn in sommige taalversies van het voorstel voor een verordening kleine correcties aangebracht ten opzichte van de officiële taalversie van het verdrag van Brussel. Deze kleine correcties zijn bedoeld om de tekst in alle talen volkomen gelijkluidend te maken.
Een groot aantal artikelen van het Verdrag van Brussel is zonder wijziging overgenomen in de verordening. Voor deze artikelen wordt derhalve verwezen naar de rapporten met toelichting die zijn gepubliceerd bij de achtereenvolgende toetredingen. i
Hoofdstuk I - Werkingssfeer
Artikel 1
Dit hoofdstuk, dat slechts een artikel telt, is niet gewijzigd. De werkingssfeer blijft dezelfde als die van het Verdrag van Brussel, waarbij wordt opgemerkt dat de Commissie reeds een voorstel voor een verordening betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken heeft goedgekeurd i en dat door Duitsland en Finland bij de Raad een voorstel voor een verordening is ingediend betreffende faillissementsprocedures en soortgelijke procedures i.
Hoofdstuk II - Bevoegdheid
Afdeling 1 - Algemene bepalingen
Artikel 2
Dit artikel bepaalt dat de woonplaats van de verweerder als algemeen bevoegdheidscriterium geldt. In dit artikel zijn twee nieuwe alinea's opgenomen. De derde alinea heeft ten doel de tekst doorzichtiger te maken en bevat daarom een verwijzing naar artikel 57 voor de definitie van de woonplaats van rechtspersonen. In de vierde alinea wordt het begrip 'lidstaat' gedefinieerd als lidstaat waarvoor de verordening verbindend is. De verordening geldt immers niet voor Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Deze lidstaten kunnen echter niet worden gelijkgesteld met derde landen, noch wat de toepasselijke bevoegdheidsregels betreft, noch ten aanzien van de erkenning van in deze lidstaten gegeven beslissingen.
Artikel 3
De nationale bevoegdheidsregels die in de lidstaten kunnen worden ingeroepen ten aanzien van verweerders zonder woonplaats in een van de lidstaten worden vermeld in bijlage 1 van de verordening. Deze bijlage kan zo nodig worden gewijzigd en zal worden bekendgemaakt in het Publicatieblad. De lijst van bevoegdheidsregels is licht gewijzigd om rekening te houden met een wijziging in de nationale wetgeving van Italië.
Artikel 4
Bij de regel inzake de persoonlijke werkingssfeer worden twee verschillende situaties onderscheiden: het geval waarin de verweerder zijn woonplaats heeft in een derde land en het geval waarin de verweerder zijn woonplaats heeft in een lidstaat waarvoor de verordening niet bindend is.
Wanneer de verweerder zijn woonplaats heeft in een derde land, zijn de nationale regels van toepassing. Deze regel geldt echter niet indien een gerecht van een lidstaat over een exclusieve bevoegdheid beschikt (artikel 22). De regel geldt evenmin indien de verweerder, ondanks het feit dat hij zijn woonplaats heeft in een derde land, een clausule heeft ondertekend waarin een gerecht van een lidstaat bevoegd wordt verklaard. Krachtens artikel 23 is het voldoende dat een van de partijen bij het geschil (niet noodzakelijkerwijs de eiser) zijn woonplaats heeft in een lidstaat.
Wanneer de verweerder zijn woonplaats heeft in een lidstaat waarvoor deze verordening niet bindend is, zijn vanzelfsprekend de bevoegdheidsregels van het Verdrag van Brussel van toepassing.
Afdeling 2 - Bijzondere bevoegdheid
Artikel 5
De regel uit het Verdrag van Brussel ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst is gehandhaafd (a). Teneinde evenwel de bezwaren te ondervangen die rijzen wanneer het internationaal privaatrecht wordt gevolgd van de staat welks gerecht is ingeschakeld i, wordt in punt 2, 'de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is of wordt uitgevoerd' voor twee gevallen duidelijk omschreven.
[1976], Jurispr. blz. 1473.
Voor de verkoop van goederen, de plaats waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden. Voor het verrichten van diensten, de plaats waar de diensten volgens de overeenkomst verricht werden of verricht hadden moeten worden. Deze pragmatische omschrijving van de plaats van uitvoering op basis van een zuiver feitelijk criterium geldt voor alle verbintenissen waarover een geschil bestaat, ook wanneer het gaat om de betaling van de geldelijke tegenwaarde van een contract. Zij is ook van toepassing wanneer de eis verscheidene verbintenissen betreft. Van deze regel mag worden afgeweken via een uitdrukkelijk akkoord over de plaats van nakoming.
Wanneer op grond van deze omschrijving een gerecht wordt aangewezen in een staat die geen lidstaat van de Europese Gemeenschap is wordt van de regel onder b) afgeweken en wordt de regel onder a) gevolgd. Bevoegd is dan het gerecht dat krachtens het internationaal privaatrecht van de aangezochte staat is aangewezen, als het gerecht van de plaats van nakoming van de betrokken specifieke verbintenis.
Artikel 5, punt 3, heeft niet alleen betrekking op gevallen waarin het schadebrengende feit zich al heeft voorgedaan, maar ook op gevallen waarin zich een schadebrengend feit kan voordoen. Daarmee maakt de voorgestelde tekst een einde aan de bestaande onduidelijkheid over de uitlegging van artikel 5, punt 3, van het verdrag. Het is voor partijen nu duidelijk tot welke bevoegde rechter zij zich kunnen wenden in het kader van preventieve maatregelen. Omdat het aan het Verdrag van Brussel gehechte protocol is geschrapt, zijn de bepalingen van artikel II van dit protocol inzake vervolging wegens onopzettelijk gepleegde strafbare feiten voor de gerechten van een lidstaat waarvan de betrokkene geen onderdaan is, opgenomen in dit artikel.
Artikel 6
In punt 1 van dit artikel wordt het oproepen van verschillende verweerders tegelijk voor hetzelfde gerecht gekoppeld aan de voorwaarde dat de vorderingen zo nauw met elkaar verband houden dat het risico van onverenigbare beslissingen moet worden vermeden. Daarmee wordt uitdrukkelijk de door het Hof van Justitie vastgestelde regel voor de uitlegging van dit artikel overgenomen. i
[1988], Jurispr. blz. 5565.
Punt 2 bevat een nieuwe alinea, waarin de bepaling is opgenomen die eerder was neergelegd in artikel V van het aan het Verdrag van Brussel gehechte protocol, en die betrekking heeft op Oostenrijk en Duitsland, waar de vordering tot vrijwaring en de vordering tot voeging of tussenkomst onbekend zijn, en alleen de litis denuntiatio bekend is.
Afdeling 3 - Bevoegdheid in verzekeringszaken
De bevoegdheid waarover deze afdeling handelt komt in de plaats van die waarvan sprake is in de afdelingen 1 en 2.
Artikel 8
Dit artikel is niet gewijzigd. Het moet echter zo worden uitgelegd dat het bij herverzekering niet van toepassing is in de betrekkingen tussen verzekeraars of tussen verzekeraars en herverzekeraars. Er is geen bijzondere noodzaak om de zwakke partij te beschermen. Daarentegen heeft dit artikel wel de vorderingen op het oog die in voorkomend geval door verzekeringnemers tegen een herverzekeraar worden ingesteld.
Artikel 9
Oorspronkelijk kon de verzekeraar volgens dit artikel worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van de verzekeringsnemer die optreedt als eiser (eerste alinea, punt 2)), maar nu is het ook mogelijk de verzekeraar op te roepen voor het gerecht van de woonplaats van de verzekerde die optreedt als eiser of voor dat van de woonplaats van de begunstigde die optreedt als eiser. Het beschermen van de zwakke partij is de reden dat bij wijze van uitzondering kan worden afgeweken van het beginsel dat een geschil wordt voorgelegd aan het gerecht van de woonplaats van de verweerder, en dat in plaats daarvan de woonplaats van de eiser als criterium wordt gehanteerd. Deze bescherming geldt ook als de verzekerde of de begunstigde, die eveneens in een zwakke positie verkeren ten opzichte van de verzekeraar, als eiser optreedt.
Artikel 11
Evenals in artikel 6 is artikel V van het protocol dat geldt voor Oostenrijk en Duitsland, waar de vordering tot vrijwaring en de vordering tot voeging of tussenkomst onbekend zijn, in dit artikel verwerkt.
Artikelen 13 en 14
De in punt 5 van artikel 13 geboden mogelijkheid om af te wijken van de bepalingen inzake de bevoegde rechter op het gebied van verzekeringen, wordt uitgebreid tot alle grote risicos's die vallen of zullen vallen onder artikel 5, onder d) van Richtlijn 73/239/EEG van de Raad betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan, zoals gewijzigd bij Richtlijnen 88/357/EEG en 90/618/EEG van de Raad, en geldt tevens voor de bijkomende risico's. Elke latere wijziging van Richtlijn 73/239/EEG zal haar weerslag hebben op de grote risico's die onder artikel 14 vallen.
Afdeling 4 - Bevoegdheid inzake door consumenten gesloten overeenkomsten
De bevoegdheid waarover deze afdeling handelt komt in de plaats van die waarvan sprake is in de afdelingen 1 en 2.
Artikel 15
Artikel 15 bevestigt het standpunt van de Raad dat bescherming van de consument, de zwakke partij bij de overeenkomst, geboden is. De overeenkomsten die van oudsher onder dit artikel vallen, zoals de koop en verkoop op afbetaling van roerende lichamelijke zaken en leningen op afbetaling of andere krediettransacties ter financiering van dergelijke zaken, geven de consument onvoorwaardelijk het recht zich als eiser tot het gerecht van zijn woonplaats te wenden en de strekking van artikel 13 van het Verdrag van Brussel wordt op dit punt niet gewijzigd. In het voorstel wordt via een wijziging van artikel 15, eerste alinea, punt 3), dit recht uitgebreid tot alle andere door consumenten gesloten overeenkomsten mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Uit de gebruikte algemene formulering blijkt dat alle onder de punten 1), 2) en 3) bedoelde overeenkomsten, ongeacht of zij betrekking hebben op goederen of diensten, onder de werkingssfeer van artikel 15 vallen, voor zover het overeenkomsten met consumenten betreft. 'Time-share'-overeenkomsten i vallen daardoor onder artikel 15, en niet onder artikel 22, punt 1, onder a), zoals overeenkomsten betreffende de verkoop van gebouwen.
De criteria van artikel 13, punt 3, van het Verdrag van Brussel zijn opnieuw geformuleerd om rekening te houden met de ontwikkeling van de verkooptechnieken. De omstandigheid dat de in het oude artikel 13 genoemde voorwaarde, nl. dat de consument in zijn staat de voor de sluiting van de overeenkomst noodzakelijke handelingen heeft verricht, vervalt, houdt in dat artikel 15, eerste alinea, punt 3), eveneens van toepassing is op overeenkomsten die gesloten zijn in een andere lidstaat dan die waar de consument zijn woonplaats heeft. Hiervoor wordt een berucht manco in de oude tekst van artikel 13 ondervangen, nl. dat de consument zich niet op deze beschermende bepaling kan beroepen wanneer hij door de wederpartij ertoe was aangespoord om voor de sluiting van de overeenkomst de lidstaat van zijn woonplaats te verlaten. Anderzijds kan de consument de bevoegdheid volgens artikel 16 aanvoeren wanneer de overeenkomst gesloten wordt met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de staat waar de consument zijn woonplaats heeft of dergelijke activiteiten richt op die staat, voor zover de overeenkomst in geding binnen het kader van die activiteiten valt.
Dit begrip 'activiteiten in de staat waar de consument zijn woonplaats heeft of gericht op die staat' is bedoeld om duidelijk te stellen dat het in punt 3) bepaalde van toepassing is op de consumentenovereenkomst die is gesloten via een interactieve Internetsite die toegankelijk is in de staat waar de consument zijn woonplaats heeft. Het enkele feit dat de consument heeft kennis genomen van een dienst of van de mogelijkheid om goederen te kopen via een passieve Internetsite die toegankelijk is in de staat waar hij zijn woonplaats heeft, is niet voldoende voor een beroep op de beschermende bepaling. De via een elektronische weg gesloten overeenkomst wordt zo op één lijn gesteld met andere, op afstand gesloten overeenkomsten (via telefoon, fax, enz.), zodat de consument een geschil kan voorleggen aan de volgens artikel 16 bevoegde rechter.
Het vervallen van de voorwaarde in het oude artikel 13, punt 3, onder b), nl. dat de consument in de staat waar hij zijn woonplaats heeft de voor de sluiting van de overeenkomst noodzakelijke handelingen heeft verricht is eveneens van belang voor overeenkomsten die via een interactieve Internetsite zijn gesloten. Ten aanzien van dergelijke overeenkomsten bestaat de mogelijkheid dat de plaats waar de consument die handelingen verricht, niet of moeilijk kan worden vastgesteld, en dat deze handelingen in ieder geval niet van belang zijn om een band te leggen tussen de overeenkomst en de staat waar de consument zijn woonplaats heeft. Uitgangspunt van het nieuwe artikel 15 is dat de medecontractant de band legt door zijn activiteiten te richten op de staat van de consument.
Ten slotte bevat de derde alinea van artikel 15 eveneens een wijziging. De uitzondering voor vervoerovereenkomsten geldt niet voor overeenkomsten waarbij een combinatie van reis en verblijf tegen een vaste prijs wordt aangeboden ("pakketreizen"). i
De Commissie heeft er eveneens akte van genomen dat de tekst van artikel 15 een zekere opschudding heeft teweeggebracht bij de industrie die de elektronische handel wil uitbreiden. Deze bezorgdheid betreft voornamelijk het punt dat bedrijven die actief zijn in de elektronische verkoop, hetzij de mogelijkheid van geschillen in alle lidstaten moeten aanvaarden, hetzij moeten aangeven dat hun producten of hun diensten niet bestemd zijn voor in bepaalde lidstaten woonachtige consumenten. Deze bezorgdheid betreft de problemen die kunnen ontstaan door de uitdrukking in artikel 15, eerste alinea, punt 3): '...dergelijke activiteiten ... op ... richt ', welke uitdrukking in de Internet-wereld moeilijk te begrijpen is.
Om de juridische gevolgen en de behoeften van de elektronische handel beter te kunnen vaststellen, met name inzake vragen op het punt van de bevoegde rechter en de keuze van het toepasselijk recht die ontstaan door de economische en grensoverschrijdende ontwikkeling van de elektronische handel, zal de Commissie in het najaar van 1999 een hoorzitting beleggen over dit onderwerp, waaraan regelgevende en wetgevende instanties, consumenten, het bedrijfsleven en andere betrokken zullen deelnemen.
De Commissie is van plan overeenkomstig artikel 65 betreffende de toepassing van artikel 15 niet later dan twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening rapport uit te brengen.
Artikel 16
Om de consument beter te beschermen, wordt hem de mogelijkheid geboden in geval van een geschil te kiezen tussen de gerechten van de lidstaat waar de wederpartij zijn woonplaats heeft en het gerecht van zijn eigen woonplaats (en niet de gerechten van de lidstaat waarin zijn woonplaats is gelegen). Deze afwijking van de regel dat de verordening alleen betrekking heeft op de internationale bevoegdheid en niet op de interne bevoegdheid in de lidstaten, is gerechtvaardigd omdat het de consument de mogelijkheid biedt de wederpartij zo dicht mogelijk bij huis te vervolgen.
Afdeling 5 - Bevoegdheid inzake arbeidsovereenkomsten
De bevoegdheid waarover deze afdeling handelt komt in de plaats van die waarvan sprake is in de afdelingen 1 en 2.
De bepalingen betreffende de rechterlijke bevoegdheid inzake arbeidsovereenkomsten zijn niet zozeer inhoudelijk gewijzigd, maar samengebracht in een afzonderlijke afdeling, naar het voorbeeld van de bepalingen inzake verzekeringsovereenkomsten en overeenkomsten met consumenten. De bevoegdheidsregels van de artikelen 19 en 20 gelden onverminderd de bevoegdheidsregel van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten. i
Artikel 18
Artikel 18, tweede alinea, heeft betrekking op de gevallen waarin een werkgever zijn woonplaats niet in een lidstaat heeft, maar daar wel een filiaal, een agentschap of enige andere vestiging exploiteert. Deze werkgever wordt dan verondersteld zijn woonplaats in een lidstaat te hebben. Deze bepaling versterkt de bescherming van de werknemer, die als zwakke partij bij de overeenkomst wordt beschouwd. Dezelfde beschermende bepaling bestond al voor de verzekeringnemer - en is nu uitgebreid tot de verzekerde of de begunstigde (artikel 9, tweede alinea) - en voor de consument (artikel 15, tweede alinea), die ook worden beschouwd als zwakke partijen die extra moeten worden beschermd.
Afdeling 6 - Exclusieve bevoegdheid
Artikel 22
De voorwaarden waaronder kan worden afgeweken van de bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat waarin het onroerend goed gelegen is (punt 1), zijn versoepeld. Om de verweerder te kunnen oproepen voor een gerecht van zijn woonplaats, is het voortaan voldoende dat de huurder een natuurlijke persoon is, ongeacht of de eigenaar een natuurlijke of een rechtspersoon is, en dat de eigenaar en de huurder hun woonplaats in dezelfde lidstaat hebben. Deze oplossing is een middenweg tussen de oplossing die in het verdrag van Brussel is gekozen en die van het Verdrag van Lugano.
Anderzijds wordt, in tegenstelling tot de in artikel 57 bedoelde regel, de plaats waar de 'zetel' is gevestigd, het enige aanknopingscriterium op het gebied van de geldigheid, nietigheid of ontbinding van vennootschappen en rechtspersonen en de geldigheid van de besluiten van hun organen, vastgesteld volgens de regels van het internationaal privaatrecht van de lidstaat waar het gerecht dat kennis neemt van de vordering, is gevestigd.
De wijziging in punt 4 tenslotte is het gevolg van het feit dat er andere duidelijke instrumenten bestaan voor de deponering of registratie van octrooien, merken, tekeningen en modellen en andere soortgelijke rechten. De in punt 4 bedoelde exclusieve bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat van registratie of deponering is uitgebreid tot Europese octrooien. Door deze wijziging wordt in de Verordening artikel V quinquies van het protocol weer opgenomen, rekening houdend met het feit dat het Verdrag van Luxemburg van 15 december 1975 niet in werking is getreden.
Afdeling 7 - Door partijen aangewezen bevoegde rechter
Artikel 23
Dit artikel is op twee punten gewijzigd. In de eerste plaats (eerste alinea) wordt bevestigd dat de bevoegdheid die krachtens een clausule tot aanwijzing van een bevoegde rechter wordt toegekend, een exclusieve bevoegdheid is i, tenzij partijen overeenkomen dat het niet om een exclusieve bevoegdheid gaat. Met deze versoepeling wordt de vrije wilsbeschikking van partijen gerespecteerd.
Anderzijds wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van nieuwe communicatietechnieken (zie de derde alinea). De voorwaarde dat er een 'schriftelijke' overeenkomst moet zijn of een mondelinge overeenkomst die 'schriftelijk' wordt bevestigd, mag geen afbreuk doen aan de geldigheid van een clausule tot aanwijzing van een bevoegde rechter die anders dan schriftelijk is gesloten maar waarvan de inhoud toegankelijk is via een beeldscherm. Daarmee worden uiteraard voornamelijk bepalingen tot aanwijzing van een bevoegde rechter in langs elektronische weg gesloten overeenkomsten bedoeld. Deze wijziging sluit ook aan bij de doelstellingen die de Commissie heeft geformuleerd in haar voorstel voor een richtlijn over de juridische aspecten van elektronische handel. i
Artikel 24
In sommige taalversies is dit artikel gewijzigd om duidelijk te maken dat de verweerder die voor de rechter verschijnt de bevoegdheid van die rechter ten laatste kan betwisten wanneer hij wat in het nationale recht wordt beschouwd als een eerste verweer ten gronde aanvoert. Anders gezegd: het aanvoeren van een verweer ten gronde doet geen afbreuk aan de betwisting van de bevoegdheid als deze betwisting ten laatste gelijktijdig met dit verweer ten gronde plaatsvindt. i
Afdeling 8 - Toetsing van de bevoegdheid en de ontvankelijkheid
Artikel 26
Bij dit artikel gaat het om een technische wijziging. Deze is bedoeld om rekening te houden met het voorstel voor een richtlijn over de toezending van stukken, dat bij de Raad is ingediend. i Nadat het voorstel is goedgekeurd en de richtlijn in alle lidstaten is omgezet, komen de nationale maatregelen tot omzetting van de richtlijn in de plaats van de bepalingen van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken, dat momenteel in bijna alle lidstaten van de Europese Gemeenschap van kracht is.
Afdeling 9 - Aanhangigheid en samenhang
Er zijn geen wijzigingen aangebracht in de mechanismen betreffende de aanhangigheid en de samenhang als zodanig, die uitgaan van de prioriteit van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht. Er wordt wel een vaste omschrijving gegeven van de datum waarop een zaak 'aanhangig' is in de zin van deze afdeling, en daarnaast is een fout in het Verdrag van Brussel in de regel betreffende de samenhang hersteld.
Artikel 28
Met de wijzigingen in de tweede alinea wordt een afwijking hersteld die is voortgekomen uit de onderhandelingen over het Verdrag van Brussel van 1968. Het gerecht waaraan een samenhangende vordering is voorgelegd kan immers ook zijn uitspraak aanhouden zonder dat de zaken in eerste aanleg aanhangig zijn.
Indien het gerecht waaraan de zaak het laatst is voorgelegd overweegt zich onbevoegd te verklaren ten gunste van de instantie waaraan de zaak het eerst is voorgelegd, moeten de zaken echter wel in eerste aanleg aanhangig zijn, om te voorkomen dat partijen de mogelijkheid van rechtspraak in twee instanties wordt ontnomen. Tevens moet de instantie waarbij de zaak het eerst is aangebracht bevoegd zijn om kennis te nemen van beide vorderingen en moet de voeging van samenhangende zaken wettelijk toegestaan zijn.
Artikel 30
Dit artikel voorziet in een leemte i in het Verdrag van Brussel en geeft een definitie van de datum waarop een zaak 'aanhangig' is in de zin van de artikelen 27 en 28. Een zaak als 'aanhangig' beschouwen vanaf het moment dat de vordering bij het gerecht is ingediend, heeft als voordeel dat het een eenvoudig criterium is. Maar dit criterium is bijzonder onrechtvaardig voor de partij die een procedure begint in een lidstaat waar dit indienen pas gebeurt nadat het stuk dat het geding inleidt, aan de verweerder is betekend. Een zaak als 'aanhangig' beschouwen vanaf het moment dat de vordering is betekend of medegedeeld aan de verweerder heeft eveneens het voordeel dat het een eenvoudig criterium is. Maar deze oplossing is nadelig voor de partij die een procedure begint in een lidstaat waar een zaak wordt aangebracht na de betekening of de kennisgeving. Een andere oplossing die rechtszekerheid biedt is een zaak pas als aanhangig te beschouwen nadat de twee fasen van de procedure die bestaan uit enerzijds de betekening of de kennisgeving en anderzijds de inschrijving van de zaak bij het bevoegde gerecht, zijn doorlopen. Het nadeel van deze oplossing is echter dat pas laat kan worden vastgesteld dat een zaak aanhangig is.
In artikel 30 wordt een middenweg voorgesteld, waarin rekening wordt gehouden met de verschillende procedures en die enerzijds waarborgt dat de eisende partijen met gelijke wapens strijden en anderzijds bescherming biedt tegen proceduremisbruik. De datum waarop een zaak als aanhangig wordt beschouwd is afhankelijk van de procedurevoorschriften:
- in de lidstaten waar de vordering moet worden ingediend vóór de betekening of kennisgeving van het stuk dat het geding inleidt aan de verweerder, is een zaak aanhangig vanaf de datum waarop deze vordering wordt ingediend, mits de eiser alles doet wat nodig is met het oog op de betekening of de kennisgeving van de vordering aan de verweerder. Wat er moet worden gedaan hangt af van het rechtsstelsel: het is mogelijk dat alle materiële gegevens die het gerecht nodig heeft om te kunnen overgaan tot betekening of kennisgeving bij dat gerecht moeten worden ingediend, of dat het stuk dat al is geregistreerd bij het gerecht moet worden ingediend bij de voor betekening en kennisgeving bevoegde autoriteit;
- in de lidstaten waar de betekening of de kennisgeving voorafgaat aan de indiening van de vordering bij het gerecht, is een zaak aanhangig vanaf de datum waarop het stuk wordt ingediend bij de tot betekening of kennisgeving bevoegde autoriteit (en niet vanaf de datum van de betekening of de kennisgeving zelf), mits de eiser het stuk bij het gerecht indient zodra dat volgens het toepasselijke recht dient te gebeuren.
Afdeling 10 - Voorlopige maatregelen en maatregelen tot bewaring van recht
Artikel 31
Artikel 31, het enige artikel van deze afdeling, is niet gewijzigd. Evenals de overige bepalingen van de verordening, moet dit artikel worden gelezen in het licht van de prejudiciële uitspraken van het Hof van Justitie op grond van het protocol bij het Verdrag van Brussel. i
[1998], Jurispr. blz. I-7091, 17.11.1998, zaak C391/95 en H.H. MIETZ v/Interhip Yachting Sneek BV, 27.4.1999, zaak C99/96.
Hoofdstuk 3 - Erkenning en tenuitvoerlegging
In dit hoofdstuk worden achtereenvolgens de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen geregeld. In het enige artikel van de eerste afdeling wordt de erkenning van rechtswege als uitgangspunt gesteld en wordt voor de formele erkenning verwezen naar de te volgen exequaturprocedure. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden de in de artikelen 41 en 42 bedoelde gronden voor niet-erkenning aan te voeren in het geval van een erkenning bij wege van tussenvordering. In afdeling 2 wordt de procedure beschreven voor het uitvoerbaar verklaren van een beslissing.
Artikel 32
In dit artikel word een definitie gegeven van de beslissingen die kunnen worden erkend of ten uitvoer gelegd. Daarbij wordt rekening gehouden met de specifieke procedurevoorschriften in Zweden en zijn de bepalingen van artikel II van het aan het Verdrag van Brussel gehechte protocol in dit artikel verwerkt.
Afdeling 1 - Erkenning
Artikel 33
In dit artikel wordt de erkenning van rechtswege van beslissingen in de Europese Gemeenschap als uitgangspunt gesteld. Deze erkenning van rechtswege is gebaseerd op het wederzijds vertrouwen tussen de gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten en heeft tot gevolg dat dezelfde procedure niet in een andere lidstaat opnieuw kan worden begonnen.
Het is echter mogelijk dat de partij waartegen de beslissing is gericht, betwist dat deze beslissing kan worden erkend. De verordening bepaalt dat in die gevallen de in de afdeling over de tenuitvoerlegging bedoelde procedure (afdeling 2) moet worden gevolgd.
Daarnaast is het mogelijk dat de kwestie van de erkenning van een beslissing bij wege van tussenvordering in een andere procedure wordt aangekaart. In deze gevallen kan de erkenning van de beslissing worden aangevochten op grond van één van de in de artikelen 41 en 42 bedoelde redenen voor niet-erkenning.
Afdeling 2 - Tenuitvoerlegging
In deze afdeling wordt de procedure beschreven die moet worden gevolgd voor formele erkenning uit hoofde van artikel 33, tweede alinea, of voor de uitvoerbaarverklaring met het oog op de tenuitvoerlegging in een andere lidstaat dan de lidstaat van oorsprong van de beslissing. Deze procedure heeft vanzelfsprekend ten doel een executoriale beslissing uitvoerbaar te maken in de lidstaat van oorsprong en heeft geen invloed op de procedures met het oog op de tenuitvoerlegging zelf van deze beslissing in de aangezochte lidstaat. Deze procedure moet een snelle beslissing mogelijk maken. Daarom is de in het Verdrag van Brussel vastgelegde procedure aanzienlijk gewijzigd. In de eerste plaats kan het gerecht dat of de autoriteit die bevoegd is om een beslissing in de aangezochte lidstaat uitvoerbaar te verklaren onder geen enkele voorwaarde op eigen initiatief nagaan of er sprake is van een van de in de artikelen 41 en 42 bedoelde gronden om een beslissing niet ten uitvoer te leggen. Deze gronden kunnen alleen worden onderzocht in het kader van een verzoek daartoe van de partij waartegen de tenuitvoerlegging is gericht. Het betrokken gerecht of de bevoegde autoriteit moet alleen een formele controle verrichten van de documenten die bij en krachtens de verordening worden ingediend ter ondersteuning van het verzoekschrift. Daarnaast is het aantal gronden voor niet-erkenning of niet-tenuitvoerlegging sterk verminderd.
Artikel 35
Dit artikel regelt de bevoegdheid voor het in ontvangst nemen van het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid van de beslissing. De lijst van autoriteiten of gerechten die in de lidstaten bevoegd zijn dit verzoekschrift te behandelen is opgenomen in bijlage 2. Het gaat daarbij om administratieve of gerechtelijke autoriteiten.
De tweede alinea, waarin de territoriale bevoegdheid met het oog op de exequaturprocedure wordt geregeld, is versoepeld. De territoriale bevoegdheid wordt voortaan bepaald door de woonplaats van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt verzocht of door de plaats van tenuitvoerlegging.
Artikel 36
De derde alinea van lid 3 stelt de verzoeker vrij van de verplichting zijn woonplaats te kiezen binnen het rechtsgebied van de autoriteit die kennis neemt van het verzoek indien deze autoriteit een administratieve autoriteit is. Dat geldt ook wanneer een procesgemachtigde wordt aangewezen.
Artikel 37
Om de exequaturprocedure aanzienlijk te verkorten, zijn in dit artikel dwingende bepalingen opgenomen ten aanzien van de gerechten of autoriteiten die uit hoofde van artikel 35 zijn aangewezen om het verzoek in ontvangst te nemen. Deze gerechten of autoriteiten moeten de beslissing onmiddellijk nadat de in artikel 50 bedoelde formaliteiten zijn afgerond, uitvoerbaar verklaren. Daarbij kan de rechter niet ambtshalve op eigen initiatief nagaan of er sprake is van een van de in de artikelen 41 en 42 bedoelde gronden voor niet-erkenning of niet-uitvoering. Het bestaan van deze gronden kan zo nodig later worden onderzocht, indien de partij waartegen de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, daartoe krachtens de artikelen 39 en 40 een verzoek indient. Met andere woorden: een exequaturverzoek kan niet worden beschouwd als een gewone zaak. De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat deze verzoeken met voorrang worden behandeld, zodat de procedure niet nog meer belastend wordt voor de eiser. Het is eveneens van groot belang dat de procedure eenzijdig blijft; de verweerder mag niet worden ingelicht over het verzoek en niet worden opgeroepen voor discussies die helemaal niet nodig zijn.
Artikelen 39 en 40
De beroepsmogelijkheden voor beide partijen zijn samengebracht in deze twee artikelen, maar niet wezenlijk gewijzigd. In tegenstelling tot de eerste fase van de procedure, die geheel eenzijdig is en waarbij in geen geval de partijen kunnen worden gehoord, worden deze beroepen op tegenspraak behandeld.
Artikel 41
In dit artikel worden de gronden vastgesteld waarop het bevoegde gerecht een verklaring van uitvoerbaarheid van een beslissing kan weigeren of intrekken. Teneinde het vrije verkeer van beslissingen te verbeteren zijn deze gronden in beperkende zin herzien.
In de eerste plaats wordt door de toevoeging van het adjectief 'klaarblijkelijk' bij punt 1 benadrukt dat de openbare orde slechts bij wijze van uitzondering kan worden aangevoerd. In de tweede plaats is de grond die door de schuldenaar het vaakst wordt aangevoerd om tenuitvoerlegging te voorkomen, herzien om proceduremisbruik te voorkomen. De tenuitvoerlegging kan niet worden voorkomen als de verweerder die niet verschijnt, in de lidstaat van oorsprong tijdig is opgeroepen, en wel zo dat hij zijn verdediging heeft kunnen organiseren. Een simpele formele fout bij de betekening of de kennisgeving kan dus niet tot gevolg hebben dat de erkenning of de tenuitvoerlegging wordt verworpen indien deze fout de verweerder niet heeft belet zijn verdediging te organiseren. Bovendien kan het de schuldenaar die de mogelijkheid heeft gehad beroep in te dienen in de lidstaat van oorsprong op grond van een procedurefout, maar die dit niet heeft gedaan, niet worden toegestaan deze procedurefout aan te voeren als grond voor weigering of herroeping van de verklaring van uitvoerbaarheid in de aangezochte lidstaat. In de derde plaats is het niet-naleven van een regel van het internationaal privaatrecht van de aangezochte lidstaat op het gebied van de staat en de bevoegdheid van natuurlijke personen geschrapt als grond, omdat deze regels in de verschillende lidstaten steeds meer op elkaar worden afgestemd. Ten slotte is een leemte in het verdrag van Brussel opgevuld, doordat het bestaan van onverenigbare beslissingen als grond is uitgebreid tot beslissingen die in een andere lidstaat zijn gegeven. Vanzelfsprekend kan de bevoegde rechter in geen geval de juistheid van de beslissing onderzoeken.
Artikel 42
In dit artikel wordt beschreven welke bevoegdheidsregels kunnen worden gecontroleerd door het gerecht waarbij op basis van de artikelen 39 en 40 een beroep is ingediend. Daarbij gaat het om bevoegdheidsregels op het gebied van verzekeringen en consumentenzaken, alsmede om exclusieve bevoegdheden. Arbeidsovereenkomsten vallen daar dus niet onder, omdat controle van de bevoegdheid op dit gebied slechts ten nadele kan zijn van de eiser, dat wil zeggen, in bijna alle gevallen, de werknemer.
Artikel 43
Om de nodige flexibiliteit te bewerkstelligen en om mogelijk onomkeerbare gevolgen voor de tenuitvoerlegging te voorkomen, kan het gerecht waarbij een beroep wordt ingediend zijn uitspraak aanhouden indien tegen de oorspronkelijke beslissing, ook al is die uitvoerbaar, in de lidstaat van oorsprong een rechtsmiddel is aangewend. Het kan ook een beslissing uitvoerbaar verklaren en de tenuitvoerlegging koppelen aan de voorwaarde dat een zekerheid wordt gesteld. Deze regel moet overigens kunnen worden toegepast ongeacht het niveau van het beroep.
Artikel 44
In dit artikel worden de regels bepaald inzake de voorlopige maatregelen, met inbegrip van bewarende maatregelen, die in de aangezochte lidstaat moeten worden getroffen wanneer een buitenlandse beslissing krachtens de verordening moet worden erkend. In de eerste plaats houdt de verklaring van uitvoerbaarheid in dat het is toegestaan bewarende maatregelen te nemen ten aanzien van de goederen van de verweerder tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd. Daarnaast kan, indien er een beslissing ten gronde is, om in het recht van de aangezochte lidstaat voorziene voorlopige maatregelen worden gevraagd, met inbegrip van bewarende maatregelen, voordat deze beslissing ten gronde door het bevoegde gerecht of de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat uitvoerbaar is verklaard. In zekere zin vormt de eerste alinea van artikel 44 de voortzetting van artikel 31. In de meeste lidstaten houdt het bestaan van een buitenlandse beslissing in dat er een vordering bestaat die het nemen van dergelijke bewarende maatregelen rechtvaardigt.
In alle gevallen houdt de verklaring van uitvoerbaarheid in dat het nemen van bewarende maatregelen is toegestaan en dat geen andere procedure voor het toestaan van deze maatregelen hoeft te worden gevoerd.
Artikel 49
Deze regel heeft ten doel de kosten van de procedure voor het uitvoerbaar laten verklaren van een beslissing te beperken. Zij was ook opgenomen in het aan het Verdrag van Brussel gehechte protocol.
Afdeling 3 - Gemeenschappelijke bepalingen
Artikelen 50 en 51
Om de procedurele formaliteiten voor de verzoeker minder zwaar te maken, hoeven bij het bevoegde gerecht dat of de bevoegde autoriteit die het verzoek behandelt alleen een expeditie van de betrokken beslissing en een door een bevoegd gerecht of een bevoegde autoriteit van de lidstaat van origine afgegeven certificaat te worden ingediend. Dit certificaat, waarvan een model is opgenomen in bijlage 4 bij de verordening, verschaft het bevoegde gerecht of de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat voldoende gegevens om de beslissing uitvoerbaar te kunnen verklaren.
Hoofdstuk IV - Authentieke akten en gerechtelijke schikkingen
Artikelen 54 en 55
De nieuwe procedure voor erkenning of tenuitvoerlegging die in hoofdstuk III wordt beschreven is mutatis mutandis ook van toepassing op authentieke akten, verleden en uitvoerbaar in een lidstaat. De enige grond voor niet-erkenning en niet-uitvoering, die ook in dit geval pas bij een eventueel beroep kan worden onderzocht, is het klaarblijkelijk strijdig zijn met de openbare orde van de aangezochte lidstaat.
Voortaan worden schikkingen die in de loop van een procedure zijn getroffen voor een gerecht, gelijkgesteld met authentieke akten. Dit geldt ook voor overeenkomsten in zake onderhoudsverplichtingen die zijn gesloten voor administratieve autoriteiten of in sommige, vooral Scandinavische lidstaten, door deze autoriteiten zijn erkend. Deze regel was al opgenomen in artikel V bis van het aan het Verdrag van Brussel gehechte protocol.
Overigens moeten authentieke akten, gerechtelijke schikkingen en overeenkomsten inzake onderhoudsverplichtingen vergezeld gaan van het certificaat dat is opgenomen in bijlage 5 van de verordening. Op dit certificaat staan de benodigde gegevens vermeld die van essentieel belang zijn voor het bevoegde gerecht dat of de bevoegde autoriteit die het exequaturverzoek behandelt.
Hoofdstuk V - Algemene bepalingen
Artikel 57
De wijze waarop de woonplaats van vennootschappen en rechtspersonen wordt vastgesteld, is veranderd. Het definiëren van autonome begrippen verdient de voorkeur. Een lidstaat hoeft dus niet meer zijn internationaalprivaatrechtelijke regels te hanteren om te bepalen in welke plaats de zetel van een vennootschap of een rechtspersoon is gevestigd. Daardoor kunnen negatieve of positieve bevoegdheidsconflicten worden voorkomen. Voor het bepalen van de woonplaats van vennootschappen en rechtspersonen kunnen dus drie criteria worden gehanteerd: de statutaire zetel, de hoofdvestiging (of werkelijke zetel) en het hoofdbestuur. Dit zijn de drie criteria die worden genoemd in artikel 58 van het EG-Verdrag, dat betrekking heeft op het recht van vestiging van vennootschappen binnen de Gemeenschap.
Hoofdstuk VI - Overgangsbepalingen
Artikel 58
In het enige artikel van dit hoofdstuk, waarin de erkenning of tenuitvoerlegging van beslissingen die zijn gegeven tijdens de overgangsperiode wordt geregeld, is een regel opgenomen die ook al in het Verdrag van Brussel was opgenomen. De regel is echter aangepast om een soepele overgang tussen de twee verschillende instrumenten, het verdrag van Brussel en de verordening, mogelijk te maken. Zo worden de beslissingen die in een lidstaat weliswaar na de inwerkingtreding van deze verordening zijn gegeven maar die voortvloeien uit een procedure die is ingeleid vóór deze inwerkingtreding, overeenkomstig de verordening erkend en ten uitvoer gelegd indien zij zijn gegeven door een uit hoofde van het verdrag van Brussel bevoegd gerecht.
Hoofdstuk VII - Verhouding tot andere instrumenten
Dit hoofdstuk is anders ingedeeld. Daarin wordt een beschrijving en een definitie gegeven van de regels die gelden voor de verhouding tussen de verordening en respectievelijk het afgeleide gemeenschapsrecht, het Verdrag van Brussel, dat van kracht blijft omdat deze verordening voor een aantal lidstaten niet verbindend is, en andere algemene en specifieke verdragen.
Artikel 59
Dit artikel behelst een regel die ook al in het Verdrag van Brussel was opgenomen. De huidige en toekomstige regels inzake jurisdictiegeschillen die in sectorale communautaire instrumenten zijn vervat, blijven gelden.
Artikel 60
De basisregel is dat de verordening in de plaats treedt van het Verdrag van Brussel in de betrekkingen tussen de lidstaten, behalve in het geval van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken. Dit betekent dat, omdat ook in de verordening de woonplaats van de verweerder in een van de lidstaten waarvoor de verordening bindend is, als criterium wordt gehanteerd, een verweerder die zijn woonplaats heeft in een van deze lidstaten voor een krachtens deze verordening bevoegd gerecht moet worden gedaagd.
Indien de verweerder zijn woonplaats heeft in een van de lidstaten die niet zijn gebonden door deze verordening of indien krachtens de artikelen 16 en 17 van het Verdrag van Brussel het gerecht van die lidstaat bevoegd is, blijven de bevoegdheidsregels van het Verdrag van Brussel van kracht. Deze regel is de tegenhanger van de regel van artikel 4, eerste alinea, volgens welke voor verweerders die hun woonplaats hebben in een derde land de nationale bevoegdheidsregels kunnen worden toegepast. In de verordening geldt derhalve voor verweerders die hun woonplaats hebben in een derde land een andere regel dan voor verweerders die hun woonplaats hebben in een lidstaat die niet is gebonden door deze verordening. Zo zijn ook de aanhangigheidsregels van het Verdrag van Brussel toepasselijk wanneer de beroepen worden ingesteld in een lidstaat die niet gebonden is door deze verordening en in een lidstaat die dat wel is.
In elk geval worden beslissingen die worden gegeven in een van de lidstaten, ongeacht of die lidstaat wel of niet door de verordening is gebonden, in de lidstaten die wel door de verordening zijn gebonden overeenkomstig deze verordening erkend en ten uitvoer gelegd. Deze regel is een aanvulling op die van artikel 4, derde alinea, van hoofdstuk 1 over de bevoegdheid. Vanzelfsprekend worden ook de in een lidstaat gegeven beslissingen tegen een verweerder die zijn woonplaats heeft in een derde land overeenkomstig de verordening erkend en ten uitvoer gelegd.
Artikelen 62 en 63
Met het oog op de doorzichtigheid wordt in de verordening een opsomming gegeven van de specifieke verdragen waarbij de lidstaten partij zijn en die van toepassing blijven. Deze lijst zal worden aangevuld op basis van de gegevens van de betrokken lidstaten. Opgemerkt zij dat, in tegenstelling tot het Verdrag van Brussel (artikel 57), de lidstaten na de inwerkingtreding van deze verordening niet langer de vrijheid hebben toe te treden tot bestaande of toekomstige verdragen waarbij de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen voor specifieke onderwerpen wordt geregeld.
Overeenkomstig de praktijk van het Verdrag van Brussel worden de beslissingen die in een lidstaat worden gegeven uit hoofde van een van deze specifieke verdragen, in een andere lidstaat erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig de erkennings- en tenuitvoerleggingsregels van het betrokken verdrag of overeenkomstig deze verordening.
Artikel 64
Dit artikel is nieuw. Het is bedoeld om rekening te houden met de afschaffing van artikel 59 van het Verdrag van Brussel, dat de lidstaten de mogelijkheid bood om met een derde land een overeenkomst te sluiten waarin werd afgeweken van de regels van het verdrag inzake de erkenning en tenuitvoerlegging. Dergelijke overeenkomsten zijn voortaan niet meer mogelijk en artikel 59 van het Verdrag van Brussel is dan ook niet overgenomen in de verordening. Er moet echter wel rekening worden gehouden met eventueel reeds krachtens artikel 59 tussen een lidstaat en een derde land gesloten overeenkomsten. Reeds ondertekende overeenkomsten kunnen daarom ook in het kader van deze verordening worden toegepast.
Hoofdstuk VIII - Slotbepalingen
Artikel 65
Dit is een nieuw artikel. De Commissie heeft krachtens artikel 211 van het EG-verdrag tot taak toe te zien op de toepassing van de verordening. Na verloop van vijf jaar zal de Commissie op basis van een verslag over de toepassing van de verordening eventueel wijzigingen voorstellen.
Artikel 66
Dit artikel, dat ook nieuw is, bepaalt dat de lidstaten eventuele wijzigingen in de lijst van bevoegde gerechten en hogere voorzieningen moeten mededelen aan de Commissie, die ervoor zal zorgen dat deze wijzigingen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 67
Deze bepaling is ook nieuw en bepaalt de datum van inwerkingtreding van de verordening, overeenkomstig artikel 254 van het EG-Verdrag.