Toelichting bij COM(2000)766 - Wijziging van Verordening (EG) nr. 1334/2000 wat de uitvoer en de overbrenging binnen de EG betreft van goederen en technologie voor tweeërlei gebruik - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2000)766 - Wijziging van Verordening (EG) nr. 1334/2000 wat de uitvoer en de overbrenging binnen de EG betreft van goederen en ... |
---|---|
bron | COM(2000)766 ![]() ![]() |
datum | 28-11-2000 |
Om deze controle zo doeltreffend mogelijk te maken werd de in Bijlage I bij deze verordening genoemde categorie 0 (nuclaire goederen) in haar geheel opgenomen in Bijlage IV (goederen voor tweeërlei gebruik waarvoor, bij overbrenging binnen de Gemeenschap, een vergunning moet worden aangevraagd), gezien de internationale verplichtingen van de lidstaten en de Europese Unie, met name in het kader van de NSG.
Op 22 september 1998 hebben de vertegenwoordigers van de lidstaten en de Europese Commissie aanvullende protocollen ondertekend bij de veiligheidscontrole-overeenkomsten die gesloten zijn tussen de lidstaten, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA), volgens welke de lidstaten onder meer verplicht zijn informatie te verstrekken over specifieke uitrusting en niet-nucleair materiaal en met name over de overbrenging van dergelijke goederen.
De lidstaten zijn bevoegd voor het doorgeven van inlichtingen over de overbrenging van specifieke uitrusting en niet-nucleair materiaal aan de IAEA, terwijl het doorgeven van inlichtingen over kernmateriaal op grond van het Euratom-Verdrag onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap valt.
Het is derhalve de taak van de Gemeenschap, overeenkomstig Bijlage III bij de Aanvullende Protocollen, inlichtingen over de overbrenging van kernmateriaal binnen de Gemeenschap aan de IAEA door te geven.
In Verordening (EG) nr. 1334/2000 is geen onderscheid gemaakt tussen verplichtingen op het gebied van specifieke uitrusting en niet-nuclaire materialen enerzijds en op het gebied van kernmateriaal anderzijds. Gebleken is echter dat de op grond van Verordening (EG) nr. 1334/2000 te verrichten controles bij de overbrenging binnen de Gemeenschap van niet-gevoelig kernmateriaal een belemmering vormt voor het handelsverkeer, zonder dat de op grond van het Euratom-Verdrag reeds gewaarborgde bescherming wordt verbeterd.
Bovendien is de procedure voor een intracommunautaire vergunning voor de overbrenging van deze materialen niet alleen overbodig - omdat de inlichtingen over de overbrenging van deze materialen reeds rechtstreeks door de betrokken ondernemingen aan het Bureau Veiligheidscontrole van Euratom worden medegedeeld, die deze weer aan de IAEA doorgeeft - maar is ook in strijd met het in het Euratom-Verdrag neergelegde beginsel van het vrije verkeer van kernmateriaal.
De lidstaten hebben in de Verklaring van Dublin over het gemeenschappelijk beleid van 1984 evenwel erkend dat ook binnen de Gemeenschap toezicht moet worden uitgeoefend op de overbrenging van goederen die als bijzonder gevoelig worden beschouwd, gezien hun streven de verspreiding van kernwapens tegen te gaan. Dit geldt voor de volgende speciale splijtstoffen (die zijn opgenomen in rubriek 0C002): gescheiden plutonium en uraan dat met meer dan 20% met de isotopen 233 of 235 is verrijkt. Voor deze stoffen moeten de controles worden gehandhaafd.
Rubriek 0C001 (in zijn geheel) en rubriek 0C002 (gedeeltelijk, gezien het bijzonder gevoelige karakter van de speciale splijtstoffen die aan controle onderworpen moeten blijven), alsmede de rubrieken 0D001 en 0E001 (wanneer zij betrekking hebben op de rubriek 0C001 waarop in het geheel geen controle meer van toepassing is en op rubriek 0C002 waarop voor een gedeelte geen controle meer van toepassing is) behoeven daarom niet voor te komen in Bijlage IV van de verordening.
Door deze wijziging van Bijlage IV moet deel 2 van Bijlage II ook worden gewijzigd. Indien dit niet zou worden gedaan, zouden de rubrieken 0C001 en 0C002 (gedeeltelijk), alsmede de rubrieken 0D001 en 0E001 wanneer deze betrekking hebben op de rubrieken 0C001 en 0C002 (gedeeltelijk), die niet meer in Bijlage IV zouden zijn opgenomen, in aanmerking komen voor de procedure van de algemene uitvoervergunning. Indien deze vergunning eenmaal zou zijn verkregen, zou bij de overbrenging naar de in deel 3 van Bijlage II genoemde landen geen controle meer plaatsvinden. Dit zou in strijd zijn met de afspraken die de afzonderlijke lidstaten in het kader van de NSG hebben gemaakt. Om dit te voorkomen, moeten de rubrieken 0C001 en 0C002 (gedeeltelijk), alsmede de rubrieken 0D001 en 0E001, wanneer deze betrekking hebben op de rubrieken 0C001 en 0C002 (gedeeltelijk), die niet meer in Bijlage IV zijn opgenomen, worden toegevoegd aan deel 2 van Bijlage II.
Voorstel van de Commissie
Uit het voorgaande volgt dat het volgende moet worden gedaan :
a) schrapping, in Bijlage IV, van rubriek 0C001 ("Natuurlijk uraan" of 'verarmd uraan' of thorium in de vorm van metaal, legering, chemische verbinding of concentraat en elk materiaal dat het voorgaande bevat) ;
b) gedeeltelijke schrapping, in Bijlage IV, van rubriek 0C002 (speciale splijtstoffen), in overeenstemming met de Verklaring van Dublin [1] van 1984. Bij deze verklaring worden, met name in het verkeer binnen de Gemeenschap, beperkingen ingevoerd voor twee soorten speciale splijtstoffen: gescheiden plutonium en uraan dat met meer dan 20% met de isotopen 233 of 235 is verrijkt. Voor deze twee stoffen blijft de verplichting bestaan dat een vergunning moet worden aangevraagd wanneer zij binnen de Gemeenschap worden overgebracht;
[1] ' De ministers van Buitenlandse Zaken van de Gemeenschap hebben op 20 november 1984 de Verklaring inzake een gemeenschappelijk beleid goedgekeurd, welke verklaring vervolgens ook door Finland, Oostenrijk, Portugal, Spanje en Zweden is goedgekeurd, die in het bijzonder betrekking heeft op de regelingen betreffende de overbrenging binnen de Gemeenschap van gescheiden plutonium en uraan dat met meer dan 20% met de isotopen 233 of 235 is verrijkt, alsmede de overbrenging van installaties, van de meest wezenlijke delen en van de technologie betreffende de opwerking, de verrijking en de productie van zwaar water '.
c) gedeeltelijke schrapping, in Bijlage IV, van de rubrieken 0D001 et 0E001, wanneer deze betrekking hebben op de materialen 0C001 en 0C002 (gedeeltelijk) die niet meer in Bijlage IV voorkomen;
d) toevoeging van de rubrieken 0C001 en 0C002 (gedeeltelijk), alsmede van de rubrieken 0D001 en 0E001, wanneer deze betrekking hebben op de rubrieken 0C001 en 0C002 (gedeeltelijk), aan deel 2 van Bijlage II.