Toelichting bij COM(2000)634 - Wijziging van Richtlijn 73/239/EEG op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2000)634 - Wijziging van Richtlijn 73/239/EEG op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen. |
---|---|
bron | COM(2000)634 |
datum | 25-10-2000 |
Er is een parallel voorstel voor een richtlijn tot wijziging van de solvabiliteitsmargevereisten voor levensverzekeringsondernemingen uitgewerkt. Beide voorstellen hebben tal van gemeenschappelijke kenmerken. Ter wille van de coherentie is het dan ook aangewezen deze voorstellen in onderlinge samenhang te lezen.
Inhoudsopgave
- 1. Deel A - Algemene toelichting
- 1.3. Enkele essentiële concepten
- 1.4. Samenvatting van het voorstel
- 1.4.1. Minimumharmonisatie
- 1.4.2. Indexering van de MGF's en van de drempelbedragen voor de premies/schaden
- 1.4.3. Verlenen van grotere bevoegdheden aan de toezichthouders om preventief te kunnen optreden
- 1.4.4. Wijzigingen in de vermindering van de solvabiliteitsmarge uit hoofde van herverzekering
- 1.4.5. Verhoging van het solvabiliteitsmargevereiste voor bepaalde verzekeringsbranches
- 1.4.6. Solvabiliteitsmargevereiste voor ondernemingen die hun verzekeringsactiviteiten afbouwen
- 1.4.7. Overige verbeteringen
- 1.5. Door de Commissie geplande toekomstige maatregelen
- 1.6. Slotopmerkingen
- 2. Deel B - Gedetailleerde toelichting per artikel
- 2.1. Artikel 1 - Punt 1 - Kleine onderlinge waarborg- en verzekerings- maatschappijen
- 2.2. Artikel 1 - Punt 2 - Beschikbare solvabiliteitsmarge
- 2.3. Artikel 1 - Punt 3 - Vereiste solvabiliteitsmarge
- 2.3.1. Artikel 16 bis, lid 3, eerste alinea, en artikel 16 bis, lid 4, eerste alinea
- 2.3.2. Artikel 16 bis, lid 3, vijfde alinea, en artikel 16 bis, lid 4, zesde alinea
- 2.3.3. Artikel 16 bis, lid 5
- 2.4. Artikel 1 - Punt 4 - Garantiefonds en MGF
- 2.5. Artikel 1 - Punt 5 - Actualiseringsprocedure
- 2.6. Artikel 1 - Punt 6 - Minieme technische aanpassing
- 2.7. Artikel 1 - Punt 7 - Bevoegdheid van de toezichthouders om preventieve maatregelen te treffen
- 2.8. Artikel 2 - Overgangsperiode
- 2.9. Artikel 3 - Omzetting in nationaal recht
- 2.10. Artikelen 4 en 5 - Inwerkingtreding en adressaten
Inleiding
In het Actieplan voor financiële diensten i, dat op de Europese Raden van Keulen en Lissabon door de staatshoofden en regeringsleiders werd onderschreven, wordt benadrukt welk een belangrijke rol voor de sector van de financiële dienstverlening is weggelegd als motor voor groei en werkgelegenheid. Zowel afnemers als aanbieders van financiële diensten moeten ongehinderd kunnen profiteren van de commerciële kansen die een eengemaakte financiële markt te bieden heeft en daarbij tegelijkertijd een hoog niveau van consumentenbescherming genieten.
Eén van de belangrijkste regelgevende instrumenten ter bescherming van de consument is het vereiste dat verzekeringsondernemingen over een toereikende solvabiliteitsmarge moeten beschikken. Deze marge vervult een waarschuwende functie en voorziet in meer bufferkapitaal dan strikt genomen noodzakelijk is om de verplichtingen jegens verzekeringnemers na te komen. Zodoende beschikken de ondernemingen over extra kapitaal om de belangen van de verzekeringnemers te beschermen in tijden waarin een ongunstig bedrijfs- en beleggingsklimaat heerst. Dit kapitaal verschaft de beheerders, toezichthouders en regelgevers voorts enige manoeuvreerruimte om eventuele moeilijkheden op te vangen.
De wijziging van de solvabiliteitsmarge is een van de punten van het Actieplan voor financiële diensten. Daarin wordt medio 2000 naar voren geschoven als streefdatum voor de aanneming van een voorstel voor een richtlijn terzake.
Achtergrond
De huidige solvabiliteitsmargevereisten dateren van ruim 20 jaar geleden: zij zijn neergelegd in de eerste schadeverzekeringsrichtlijn van 1973 i en de eerste levensverzekeringsrichtlijn van 1979 i. Sindsdien zijn deze vereisten zo goed als onveranderd gebleven. Met name de diverse minimumgarantiefondsen, die samen het wettelijk vereiste minimumkapitaal uitmaken waarover een verzekeringsonderneming moet beschikken, zijn al die jaren niet verhoogd, ondanks het feit dat de schaden en bedrijfslasten intussen aanzienlijk zijn toegenomen.
Reeds ten tijde van de aanneming van de derde levens- en schadeverzekeringsrichtlijnen was men er zich van bewust dat de solvabiliteitsmargevereisten aan herziening toe waren. Teneinde de vaststelling van beide genoemde richtlijnen evenwel geen vertraging te laten oplopen, werd in elke richtlijn een bepaling i opgenomen waarbij de Commissie ertoe werd verplicht het Comité voor het verzekeringswezen een verslag over te leggen betreffende de noodzaak van verdere harmonisatie van de solvabiliteitsmarge.
De voornaamste conclusies van het verslag van de Commissie i luidden als volgt:
- dankzij haar eenvoud en gedegenheid heeft de huidige regeling bevredigend gewerkt;
- de superioriteit van meer geavanceerde regelingen i is nog niet aangetoond;
- de huidige regeling is voor verbetering vatbaar;
- onnodige extra kosten voor de sector dienen te worden vermeden.
De Commissie heeft zich bij het opstellen van haar verslag vooral laten leiden door het verslag over de solvabiliteit van verzekeringsondernemingen dat is uitgebracht door de Conferentie van Verzekeringstoezichthouders van de lidstaten van de Europese Unie onder het voorzitterschap van doctor Müller, de huidige voorzitter van het Bundesaufsichtsamt für das Versicherungswesen (de Duitse federale toezichthoudende autoriteit voor het verzekeringswezen), het zogeheten 'verslag van de groep Müller'.
In het licht van deze beide verslagen heeft de Commissie gedurende de afgelopen drie jaar diepgaand onderzoek verricht in samenwerking met nationale deskundigen van de werkgroep solvabiliteitsmarge van het Comité voor het verzekeringswezen. Ook de sector zelf werd nauw bij dit onderzoek betrokken en geraadpleegd. Er hebben uitvoerige analyses en besprekingen plaatsgevonden en al deze werkzaamheden hebben uiteindelijk tot het onderhavige maatregelenpakket geleid.
Het voorliggende voorstel voor een richtlijn zorgt voor een aanzienlijke verduidelijking, vereenvoudiging, verbetering en actualisering van de bestaande voorschriften. Over het geheel genomen resulteert het in een ingrijpende versterking en verbetering van de huidige regeling.
Voor een goed begrip van deze richtlijn moet men duidelijk voor ogen hebben wat met de volgende essentiële concepten wordt bedoeld:
Vereiste solvabiliteitsmarge (VSM): het wettelijk verplichte kapitaal waarover een verzekeraar moet beschikken om de verzekeringsactiviteit uit te oefenen waarvoor hem vergunning is verleend.
Beschikbare solvabiliteitsmarge (BSM): de vermogensbestanddelen die ter dekking van de vereiste solvabiliteitsmarge mogen worden aangewend.
Garantiefonds: bestaat uit een derde deel van de vereiste solvabiliteitsmarge, met dien verstande dat het fonds steeds een minimumomvang moet hebben - het minimumgarantiefonds (MGF). De ter dekking van het garantiefonds aan te wenden vermogensbestanddelen moeten van hogere kwaliteit zijn.
Het voorstel omvat een maatregelenpakket (het zogeheten Solvabiliteit I-pakket) dat alles samen in een aanzienlijke versterking van de bestaande bescherming van de verzekeringnemers moet resulteren. Het kan ruwweg in de volgende thema's worden onderverdeeld:
De geharmoniseerde voorschriften inzake de solvabiliteitsmarge (SM) mogen niet als onveranderd over te nemen voorschriften worden beschouwd: het staat de lidstaten vrij strengere regels vast te stellen voor de ondernemingen waaraan zij vergunning verlenen. In het verleden was niet duidelijk of de bestaande voorschriften als onveranderd over te nemen of als minimumvoorschriften dienden te worden aangemerkt. Deze onduidelijkheid wordt thans op ondubbelzinnige wijze weggenomen door overweging 14. Een dergelijke benadering houdt rekening met de verschillen tussen de bestaande regelingen en biedt de nationale autoriteiten de gelegenheid de VSM verder te versterken met inachtneming van de specifieke kenmerken van hun nationale markten.
De MGF's zijn opgetrokken en aan het inflatieverloop aangepast. Hetzelfde geldt voor de drempelbedragen voor de splitsing in twee gedeelten van de premies en de schaden met het oog op de toepassing van de gedifferentieerde percentages voor de berekening van de SM. Het aantal MGF's is vereenvoudigd en teruggebracht tot 2 (was 4). Er is in genereuze overgangsregelingen voorzien (5 jaar plus nog eens 2 jaar na de inwerkingtreding).
Het toezicht is versterkt doordat de bevoegde autoriteiten er uitdrukkelijk toe worden gemachtigd preventief op te treden wanneer de belangen van de verzekeringnemers in het gedrang komen. Zo is het de toezichthoudende autoriteiten bijvoorbeeld toegestaan in te grijpen wanneer zich een snelle verslechtering van de financiële positie van een onderneming voordoet, ook al neemt de verzekeringsonderneming op dat moment de VSM in acht.
De bestaande formule voor de berekening van de vermindering van de VSM uit hoofde van herverzekering is enigszins bijgesteld. Zij is thans gebaseerd op een gemiddelde over drie jaar (in plaats van één jaar). Belangrijker is dat de toezichthouders er thans toe gemachtigd zijn het bedrag van de vermindering van de VSM te beperken wanneer er sprake is van een achteruitgang van de primaire herverzekeringsprogramma's of van de kwaliteit ervan, of wanneer er nauwelijks risico-overdracht plaatsvindt. Met dit laatste punt wordt ingespeeld op het toenemende belang van financiële herverzekering op de hedendaagse markt.
Voortaan geldt een hogere VSM voor schadeverzekeringsbranches met een bijzonder volatiel risicoprofiel. Het gaat om de branches 11, 12 en 13, namelijk wettelijke aansprakelijkheid luchtvaartuigen, wettelijke aansprakelijkheid zee- en binnenschepen en algemene wettelijke aansprakelijkheid. Voorgesteld wordt de huidige VSM met 50% op te trekken. Hiermee wordt beoogd het bedrag van het wettelijk verplichte kapitaal beter te laten aansluiten bij het risicoprofiel van de branche.
Voordien leverde de formule voor de berekening van de VSM onbevredigende resultaten op voor verzekeringsondernemingen die hun verzekeringsactiviteiten aan het afbouwen waren. Dit wordt thans verholpen door een evenredige vermindering van de VSM verplicht te stellen.
De verschillende bestanddelen die voor opneming in de BSM in aanmerking komen, zijn thans duidelijk omschreven en in drie groepen ingedeeld naargelang van de relatieve financiële kwaliteit. Globaal genomen zijn bestanddelen van de eerste groep onbeperkt aanvaardbaar en gelden voor de opneming van bestanddelen van de tweede groep enige beperkingen, terwijl bestanddelen van de derde groep alleen aanvaardbaar zijn met de instemming van de nationale toezichthouder. Daarnaast is de inaanmerkingneming van sommige bestanddelen aan verdere beperkingen onderhevig, hetgeen tot een verhoging van de financiële kwaliteit van de solvabiliteitsmarge leidt. Voorts worden de diverse boekhoudkundige en actuariële benaderingen (zoals bijvoorbeeld boekwaarde versus marktwaarde; discontering versus niet-discontering van de technische voorzieningen in het schadeverzekeringsbedrijf) thans op een samenhangender en consequentere wijze behandeld.
Tijdens de voorbereiding van deze ontwerp-richtlijn is duidelijk gebleken dat de VSM slechts een van de vele parameters is die op de totale financiële positie van een verzekeringsonderneming van invloed zijn. Om tot een betrouwbare evaluatie van de financiële positie van een verzekeringsonderneming te komen, dient derhalve niet alleen te worden gekeken naar de SM maar ook naar andere financiële aspecten, zoals:
- de toereikendheid van de technische voorzieningen;
- het aan activa en beleggingen verbonden risico;
- een afgestemd beheer van activa en passiva (asset-liability management - ALM);
- herverzekeringsregelingen; en
- boekhoudkundige en actuariële methoden.
Afgezien daarvan dient te worden gewezen op een aantal niet-financiële aspecten die even belangrijk zijn, zoals bijvoorbeeld de toepassing van de criteria op het gebied van de deskundigheid en betrouwbaarheid van het management, alsmede de mogelijkheid om inspecties ter plaatse te verrichten en toezicht op de bedrijfsvoering van de verzekeringsonderneming uit te oefenen.
Hoewel onderzoek heeft uitgewezen dat de bestaande SM-regeling in het verleden naar behoren heeft gefunctioneerd, zullen de verzekeringsondernemingen het in de toekomstige omgeving wellicht veel moeilijker krijgen, en dat om onder meer de volgende redenen:
- liberalisering van de tarieven als gevolg van de toepassing van de derde levensverzekeringsrichtlijn en de derde schadeverzekeringsrichtlijn;
- de komst van de euro;
- fusies en overnames doen de concurrentiedruk op kleinere ondernemingen toenemen;
- druk van de zijde van de aandeelhouders om het vrije vermogen waarover de verzekeringsonderneming beschikt tot een minimum te beperken;
- nieuwe distributiekanalen en -methoden, zoals internet en direct writing, die de distributiekosten en de barrières voor de markttoegang zullen verlagen;
- geringere beleggingsopbrengsten - het lijkt weinig waarschijnlijk dat de zeer hoge beleggingsopbrengsten die de afgelopen twintig jaar werden behaald, op het huidige niveau kunnen worden gehandhaafd.
Al deze factoren laten vermoeden dat verzekeringsondernemingen in de toekomst met meer concurrentie en minder vrije financiële middelen (d.w.z. een geringere BSM) zullen worden geconfronteerd. In het licht hiervan bestaan er plannen om over te gaan tot een fundamentele evaluatie (Solvabiliteit II) van de totale financiële positie van een verzekeringsonderneming, waarbij alle hierboven opgesomde factoren aan de orde zullen komen in het krachtens artikel 3, lid 4, over te leggen verslag over de toepassing van deze ontwerp-richtlijn.
Conform de politieke prioriteiten zoals vastgelegd in het Actieplan voor financiële diensten, is het echter belangrijk niet langer te wachten en de hierboven beschreven verbeteringen nu al door te voeren. In het kader van de Solvabiliteit II-oefening zal dan worden overgegaan tot een langere-termijnbeoordeling van de bredere context, waarbij rekening zal worden gehouden met alle factoren die op de financiële stabiliteit van invloed zijn.
Aan het verzekeringsbedrijf is per definitie een zeker risico verbonden. Hoewel geen absolute garanties kunnen worden verstrekt, moet alles in het werk worden gesteld om het hoogst mogelijke veiligheidsniveau te waarborgen. In dit verband is een toereikende en adequate solvabiliteitsmarge een essentieel instrument om verzekeringnemers altijd en overal een afdoende bescherming te bieden. De onderhavige richtlijn draagt bij tot de verwezenlijking van deze fundamentele doelstelling.
(Voorafgaande opmerking: de verwijzingen naar bestaande artikelen zijn cursief gedrukt.)
In dit artikel zijn de wijzigingen opgenomen die in Richtlijn 73/239/EEG worden aangebracht.
Punt 1: de huidige richtlijnen zijn niet van toepassing op onderlinge waarborg- en verzekeringsmaatschappijen waarvan het jaarlijkse bedrag van de ontvangen bijdragen lager is dan 1 000 000 euro. Krachtens onderhavige bepaling wordt dit bedrag opgetrokken tot 5 miljoen euro (hetzelfde geldt voor het levensverzekeringsbedrijf).
Veel kleine onderlinge waarborg- en verzekeringsmaatschappijen zijn louter op plaatselijk of regionaal niveau actief. Het is derhalve niet echt nodig dat deze maatschappijen onder de verzekeringsrichtlijnen vallen. Onder de richtlijnen vallende ondernemingen profiteren van het ene paspoort, hetgeen betekent dat zij gerechtigd zijn hun producten zonder enige belemmering overal in de EU aan te bieden en dat de toezichthouders van het land van ontvangst zich erbij moeten neerleggen dat het bedrijfseconomische toezicht door de autoriteiten van het land van herkomst wordt uitgeoefend.
Dit recht gaat evenwel vergezeld van een plicht: de ondernemingen met een paspoort moeten zich voegen naar alle bij de richtlijnen vastgestelde voorschriften, in het bijzonder die welke op de VSM betrekking hebben. Ter voorkoming van de uitsluiting van kleine onderlinge waarborg- en verzekeringsmaatschappijen die aan de VSM-voorschriften voldoen en die onder de richtlijnen wensen te vallen, wordt een nieuwe bepaling ingevoegd die deze maatschappijen na gewone kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten automatisch binnen het toepassingsgebied van de verzekeringsrichtlijnen brengt, ondanks het feit dat het jaarlijkse bedrag van de ontvangen bijdragen minder beloopt dan 5 miljoen euro.
Er zij op gewezen dat de voorgestelde verhoging geenszins inhoudt dat zulke ondernemingen in de toekomst geen verzekeringsovereenkomsten meer zullen kunnen sluiten, maar alleen dat zij niet direct onder de richtlijnen zullen vallen. Deze ondernemingen zullen uiteraard onderworpen zijn aan de nationale bedrijfseconomische voorschriften die door de betrokken lidstaten zijn vastgesteld. Zij zullen derhalve in staat zijn hun werkzaamheden voort te zetten onder het directe toezicht van hun binnenlandse autoriteiten, maar niet meer van het ene paspoort gebruik kunnen maken i. Aangezien de overgrote meerderheid van de maatschappijen louter op plaatselijk of regionaal niveau actief is, is dit in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. Bovendien voorziet artikel 2 van de ontwerp-richtlijn in genereuze overgangsregelingen.
Het betreft de invoeging van een herzien artikel 16 (BSM)
Het herziene artikel herstructureert, verduidelijkt en verstrengt de bestaande definitie van de bestanddelen die voor opneming in de BSM van schadeverzekeringsondernemingen in aanmerking komen. Artikel 16, lid 1, werkt de in de vroegere definitie voorkomende onvolkomenheid weg in verband met de inaanmerkingneming van bepaalde bestanddelen en stelt uitdrukkelijk dat voortaan te allen tijde aan de VSM moet worden voldaan (in plaats van louter op de laatste balansdatum).
De voor opneming in de BSM in aanmerking komende bestanddelen worden in drie verschillende groepen ingedeeld: de onder artikel 16, lid 2, vallende bestanddelen zijn van de hoogste kwaliteit en mogen onbeperkt worden aanvaard, de opneming van de onder lid 3 vallende bestanddelen (bv. preferent aandelenkapitaal en achtergestelde leningen) is aan enige beperkingen onderhevig, terwijl de onder lid 4 vallende bestanddelen enkel aanvaardbaar zijn met de instemming van de bevoegde autoriteiten.
De belangrijkste verbeteringen behelzen:
Artikel 16, lid 2, sub c): de geleden verliezen en de met betrekking tot het laatste boekjaar uit te keren dividenden worden thans van de BSM afgetrokken; eigen aandelen worden uitgesloten (bij een faillissement zal de waarde ervan vermoedelijk toch gelijk zijn aan nul). De ondernemingen verliezen tevens het voordeel van de discontering van technische voorzieningen in het schadeverzekeringsbedrijf (zie verder).
Artikel 16, lid 3: geen ingrijpende wijzigingen.
Artikel 16, lid 4, sub b): de inaanmerkingneming van de suppletiebijdragen welke onderlinge waarborg- en verzekeringsmaatschappijen van hun leden kunnen eisen, zal voortaan enkel aanvaardbaar zijn met de instemming van de bevoegde autoriteiten (zie verder). Het in aanmerking te nemen bedrag van het niet-gestorte gedeelte van het maatschappelijk kapitaal of van het waarborgkapitaal wordt beperkt tot 50% van de beschikbare of de vereiste solvabiliteitsmarge, waarbij het laagste bedrag in aanmerking moet worden genomen, met dien verstande evenwel dat de bevoegde autoriteiten voortaan daarmee moeten instemmen.
De lijst van bestanddelen die in het schadeverzekeringsbedrijf voor opneming in de BSM in aanmerking komen, sluit zeer nauw aan bij die welke in het levensverzekeringsbedrijf wordt gehanteerd. Beide lijsten zijn in feite identiek op 5 bestanddelen na, die hieronder worden opgesomd.
Om technische redenen zijn de volgende bestanddelen uitsluitend in het levensverzekeringsbedrijf toegestaan: winstreserves (artikel 18, lid 2, sub d)), toekomstige winsten (artikel 18, lid 4, sub a)) en de aanpassing voor het zillmeren (artikel 18, lid 4, sub b)). Deze bestanddelen zijn niet toegestaan in het schadeverzekeringsbedrijf en derhalve niet opgenomen in de lijst van bestanddelen die in het schadeverzekeringsbedrijf voor opneming in de BSM in aanmerking komen.
De volgende twee bestanddelen komen voor op de lijst voor het schadeverzekeringsbedrijf maar niet op die voor het levensverzekeringsbedrijf:
Artikel 16, lid 2: deze bepaling heeft betrekking op de discontering van technische voorzieningen in het schadeverzekeringsbedrijf. Deze techniek is enkel toegestaan onder de speciale omstandigheden die in de Richtlijn Jaarrekening van verzekeringsondernemingen i worden omschreven. Ondernemingen die tot discontering van hun technische voorzieningen overgaan, genieten momenteel een gunstiger behandeling wat de SM betreft dan ondernemingen die niet tot discontering overgaan. De voorgestelde alinea schaft het aan discontering verbonden voordeel af en brengt aldus gelijkheid tot stand tussen ondernemingen die wel en ondernemingen die niet disconteren.
In de praktijk leidt het voorstel tot een versterking van de VSM voor ondernemingen die tot discontering van hun technische voorzieningen overgaan.
Artikel 16, lid 4, sub b): deze bepaling heeft betrekking op de inaanmerkingneming van de suppletiebijdragen welke onderlinge waarborg- en verzekeringsmaatschappijen van hun leden kunnen eisen. Dergelijke bijdragen werden tot dusver steeds als een voor opneming in de SM in aanmerking komend bestanddeel aangemerkt. Overeenkomstig het voorstel blijven suppletiebijdragen weliswaar voor opneming in de SM in aanmerking komen, maar voortaan is daartoe de instemming van de bevoegde autoriteiten vereist. Dit betekent dat de bevoegde autoriteiten in staat worden gesteld te beoordelen in hoeverre het waarschijnlijk is dat deze suppletiebijdragen beschikbaar zullen zijn wanneer zich moeilijkheden voordoen. Deze maatregel leidt tot een versterking van de VSM.
De VSM wordt anders berekend in het schadeverzekeringsbedrijf dan in het levensverzekeringsbedrijf. In het levensverzekeringsbedrijf is de VSM gebaseerd op het bedrag van de technische voorzieningen, terwijl zij in het schadeverzekeringsbedrijf gelijk is aan de hoogste uitkomst van twee berekeningen, namelijk een berekening ten opzichte van de premies en een berekening ten opzichte van de schaden.
Er wordt een nieuw artikel 16 bis ingevoegd, waarin de VSM wordt omschreven. In de berekening van de VSM zijn drie verbeteringen aangebracht, die hieronder worden belicht.
Deze bepaling leidt tot een verhoging van het solvabiliteitsvereiste voor bepaalde verzekeringsbranches, één van de belangrijkste veranderingen waarin de ontwerp-richtlijn voorziet. Zodoende blijft de eenvoud van de bestaande methode bewaard, maar wordt het solvabiliteitsmargevereiste voor bepaalde, volatielere branches verhoogd met een factor van 50%. Het gaat om de branches 11, 12 en 13, namelijk respectievelijk wettelijke aansprakelijkheid luchtvaartuigen, wettelijke aansprakelijkheid zee- en binnenschepen en algemene wettelijke aansprakelijkheid. Het volatielere karakter van deze branches wordt algemeen erkend. De verhoging met 50% is gebaseerd op onderzoek van de lidstaten en andere technische input van het Europees Assurantie Comité en de Europese Vereniging van Actuarissen.
De verkregen uitkomst wordt in twee gedeelten gesplitst en elk gedeelte wordt met een verschillend percentage vermenigvuldigd. Bij de berekening ten opzichte van de premies wordt een percentage van 18% toegepast op de eerste 10 miljoen euro en een percentage van 16% op het resterende bedrag. Bij de berekening ten opzichte van de schaden wordt een percentage van 26% toegepast op de eerste 7 miljoen euro en een percentage van 23% op het resterende bedrag. In bovenbedoelde alinea's worden de drempelbedragen voor de splitsing in twee gedeelten aan het inflatieverloop aangepast en opgetrokken tot respectievelijk 50 en 35 miljoen euro.
Hoewel de bestaande VSM-regeling bevredigend heeft gefunctioneerd, vertoont zij toch een zwak punt doordat zij op de premies en schaden is gebaseerd. Deze zwakte komt aan het licht wanneer een onderneming haar verzekeringsactiviteiten sterk afbouwt. In het meest extreme geval, waarin een afbouwende onderneming geen nieuwe verzekeringsovereenkomsten meer sluit, kan de berekening een VSM van nul opleveren. Deze tekortkoming wordt ondervangen door een minimale VSM verplicht te stellen die gelijk is aan de VSM van het jaar voordien waarop een coëfficiënt is toegepast die de proportionele daling van het niveau van de technische voorzieningen weergeeft.
Deze methode biedt het voordeel dat bij afbouwende ondernemingen de VSM op basis van de bestaande methode wordt berekend, maar dat zij vervolgens toch op een niveau wordt gehandhaafd dat evenredig is met het bedrag van de resterende technische voorzieningen.
Het betreft de invoeging van een herzien artikel 17.
Artikel 17, lid 1: de regels die in het schadeverzekeringsbedrijf gelden voor de bestanddelen die voor opneming in het MGF in aanmerking komen, stemmen overeen met die welke in het levensverzekeringsbedrijf van toepassing zijn, hetgeen inhoudt dat 100% van het garantiefonds moet bestaan uit bestanddelen die behoren tot de lijst van bestanddelen van hogere kwaliteit. Evenals bij het levensverzekeringsbedrijf mogen echter ook de aan de actiefzijde geboekte stille reserves worden aanvaard. Deze maatregel is erop gericht gelijkheid tot stand te brengen tussen de verantwoording van stille reserves tegen boekwaarde en tegen marktwaarde.
Artikel 17, lid 2: het grootste verschil tussen het levensverzekerings- en het schadeverzekeringsbedrijf is dat er in het levensverzekeringsbedrijf maar één MGF bestaat, terwijl het MGF in het schadeverzekeringsbedrijf varieert naargelang van de verzekeringsbranche waarin de onderneming actief is. In het verleden bestonden er 4 verschillende bedragen voor het MGF in het schadeverzekeringsbedrijf. Deze regeling is thans vereenvoudigd, waarbij het aantal mogelijke bedragen is verminderd tot 2.
Voor de branches 10 tot en met 15 bedraagt het nieuwe MGF 3 miljoen euro. Voor alle overige branches is het MGF gelijk aan 2 miljoen euro. Deze verhoging van het MGF is zeer terecht aangezien het bedrag van de schaden en de beheerslasten de afgelopen 25 jaar fors is gestegen. Dit neemt echter niet weg dat er toch sprake is van een aanzienlijke verhoging, die zelfs verder gaat dan eigenlijk door het inflatieverloop alleen wordt gerechtvaardigd. De verhoging weerspiegelt immers ook de reële stijgingen van het risiconiveau en ligt daarmee in de lijn van de in het verslag van de groep Müller gedane voorstellen.
Teneinde de kapitaalvereisten draaglijker te maken voor kleine onderlinge waarborg- en verzekeringsmaatschappijen, blijven de lidstaten ten slotte over de mogelijkheid beschikken om het MGF voor deze maatschappijen met een vierde te verminderen.
Het betreft de invoeging van een volledig nieuw artikel 17 bis.
Artikel 17 bis, lid 1, voorziet in de automatische aanpassing aan het indexcijfer van de consumentenprijzen in de EU van de MGF's en van de drempelbedragen voor de splitsing in twee gedeelten van de premies en de schaden met het oog op de toepassing van de gedifferentieerde percentages voor de berekening van de SM. Hierdoor zal de VSM in de toekomst worden versterkt doordat deze bedragen op hun reële niveau gehandhaafd zullen blijven. Mocht deze bepaling in het verleden hebben bestaan, dan zou het thans niet nodig zijn geweest deze bedragen zo sterk te verhogen.
Teneinde nodeloze kleine aanpassingen te vermijden, vindt de indexering pas plaats wanneer het indexcijfer met ten minste 5% is gestegen.
Artikel 17 bis, lid 2: deze bepaling is van louter procedurele aard. Zij verplicht de Commissie ertoe het Europees Parlement en het Comité voor het verzekeringswezen jaarlijks in kennis te stellen van de geactualiseerde bedragen.
Deze bepaling brengt enkel een correctie aan in een verwijzing naar de VSM, zodat daarin met het nieuwe artikel 16 bis rekening wordt gehouden.
2.7. Artikel 1 - Punt 7 - Bevoegdheid van de toezichthouders om preventieve maatregelen te treffen
Het betreft de invoeging van een volledig nieuw artikel 20 bis.
Dit is een volledig nieuw artikel, waarin uitdrukkelijk wordt bevestigd dat de toezichthouders bevoegd zijn om preventief op te treden. Ook in het verslag van de groep Müller werd gewezen op de noodzaak van de toekenning van een dergelijke bevoegdheid.
Voordien was niet duidelijk of de toezichthouders bij een snelle verslechtering van de financiële positie van een verzekeringsonderneming dienden te wachten tot de BSM tot onder de VSM daalde voordat zij mochten ingrijpen om de belangen van de verzekeringnemers te beschermen. Deze onduidelijkheid wordt weggenomen door dit artikel.
Artikel 20 bis, lid 1: deze bepaling machtigt de bevoegde autoriteiten ertoe van een verzekeringsonderneming een financieel saneringsplan te verlangen wanneer de rechten van de verzekeringnemers in het gedrang komen. Tevens wordt aangegeven welke inlichtingen in het financiële saneringsplan moeten worden vermeld.
Artikel 20 bis, lid 2: deze bepaling verleent de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid in dergelijke gevallen een hogere VSM verplicht te stellen.
Artikel 20 bis, lid 3: de markten worden steeds volatieler, waardoor de marktwaarde van de activa die tegenover de solvabiliteitsmarge staan, ingrijpende veranderingen kan ondergaan. Teneinde erop toe te zien dat te allen tijde aan de VSM wordt voldaan, dienen de toezichthouders over de bevoegdheid te beschikken de waarde van alle voor opneming in de BSM in aanmerking komende bestanddelen neerwaarts te herzien. Dit is vooral van belang wanneer een onderneming rekent op de volledige marktwaarde van de activa en er na de laatste balansdatum een scherpe daling van deze waarde heeft plaatsgevonden. De onderhavige bepaling verleent deze bevoegdheid aan de toezichthouders.
Artikel 20 bis, lid 4: in het verslag van de groep Müller werd gesteld dat de toezichthouders de mogelijkheid tot een meer gedifferentieerde benadering van de herverzekering moest worden geboden naargelang van het herverzekeringsprogramma en de kwaliteit ervan. Dit gold met name voor financiële herverzekering - waarbij er nauwelijks of geen risico-overdracht plaatsvindt. Deze kwesties worden geregeld bij de onderhavige bepaling, die de toezichthouders er in dergelijke omstandigheden toe machtigt de vermindering van de VSM uit hoofde van herverzekering te beperken.
Dit artikel voorziet in een genereuze overgangsperiode voor de ondernemingen om zich aan de nieuwe VSM aan te passen. Er wordt een aanvankelijke overgangsperiode van 5 jaar toegestaan, die met nog eens 2 jaar kan worden verlengd. Aangezien het wellicht nog enige tijd zal duren voordat de voorliggende ontwerp-richtlijn door het Europees Parlement en de Raad wordt aangenomen, zullen de ondernemingen alles samen vermoedelijk over ongeveer 8 à 10 jaar beschikken om zich naar de nieuwe vereisten te voegen.
Dit artikel stelt de gebruikelijke omzettingsbepalingen vast. Vermeldenswaard is artikel 3, lid 4, waarin wordt bepaald dat de Commissie na 3 jaar "het Comité voor het verzekeringswezen een verslag [moet overleggen] betreffende de wijze waarop deze richtlijn ten uitvoer is gelegd en, zo nodig, betreffende de noodzaak van verdere harmonisatie". Het is de bedoeling dat in dit verslag de in het kader van de Solvabiliteit II-oefening gemaakte vorderingen worden toegelicht.
Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.