Toelichting bij COM(1998)662-3 - Organisatie van de arbeidstijd van rijdend personeel in het wegvervoer en eigen rijders - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(1998)662-3 - Organisatie van de arbeidstijd van rijdend personeel in het wegvervoer en eigen rijders. |
---|---|
bron | COM(1998)662 |
datum | 18-11-1998 |
1. Dit voorstel beoogt de wijziging van de richtlijn van de Raad betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (93/104/EG) om ervoor te zorgen dat de thans niet onder de richtlijn betreffende de arbeidstijd (93/104/EG) vallende werknemers worden beschermd tegen de schadelijke effecten voor hun gezondheid en veiligheid als gevolg van excessief lange werktijden, ongeeigende rusttijden of onregelmatige werkroosters.
2. Er wordt met name voorgesteld om de richtlijn betreffende de arbeidstijd te wijzigen om ervoor te zorgen dat de niet-mobiele werknemers, onder wie artsen in opleiding, onder de richtlijn vallen. De gewijzigde richtlijn zal ook van toepassing zijn op alle werknemers in het spoorvervoer en in de offshore-sector. Er zullen geeigende aanpassingen worden aangebracht in de afwijkingen en de referentieperiode voor de werknemers in de offshore-sector.
3. Bovendien zullen de mobiele werknemers in het weg- en luchtvervoer, de binnenvaart en de zeevisserij de garantie krijgeri van een passende rusttijd en een begrenzing van het maximumaantal jaarlijks te werken uren. Zij zullen ook onder de bepalingen van de richtlijn betreffende de jaarlijkse vakantie van vier weken vallen, alsmede onder sommige basisbepalingen voor nachtarbeiders en arbeiders in ploegendienst, waaronder medische keuringen.
Inhoudsopgave
4. De volgende wijzigingen worden in Richtlijn 93/104/EG voorgesteld (een vergelijkende tabel met een overzicht van de voorgestelde wijzigingen is bijgevoegd).
5. Artikel 1.3 (werkinsssfeer): Om mogelijke lacunes in het toepassingsgebied te vermijden worden alle bestaande uitzonderingen afgeschaft. Dit zal er met name voor zorgen dat de richtlijn van toepassing is op alle niet-mobiele werknemers en alle andere werknemers die niet onder de specifieke communautaire wetgeving betreffende de arbeidstijd vallen. Alleen de werknemers op wie het voorstel voor . de tenuitvoerlegging van de Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden van toepassing is, zullen buiten de werkingssfeer van de gewijzigde richtlijn betreffende de arbeidstijd vallen. De definities van deze werknemers zijn dezelfde als die welke in de betreffende voorstellen worden gebruikt. Er zij op gewezen dat artikel 14 van de richtlijn (meer specifieke Gemeenschapsvoorschriften) niet wordt gewijzigd. Als verdere waarborg tegen onzekerheid wordt voorgenomen dat verdere voorstellen voor richtlijnen hun relatie met de richtlijn betreffende de arbeidstijd zelf duidelijk maken.
6. Artikel 2 (Definities) De algemene definities van Richtlijn 93/104/EG blijven behouden. Met name de definitie van 'arbeidstijd' die drie elementen bevat waaraan tegelijkertijd moet worden voldaan (d.w.z. dat de werknemer (1) werkzaam is, (2) ter beschikking van de werkgever staat en (3) zijn werkzaamheden of fimctie uitoefent) zal de lidstaten in staat blijven stellen om de arbeidstijd restrictief te definieren, waarbij een ruimere definitie mogelijk wordt gemaakt. Bovendien worden drie nieuwe concepten ingevoerd: “mobiele werknemers”, “offshorewerkzaamheden” en “passende rusttijd”.
7. Mobiele werknemer. De definities van Verordening 1408/71 (betreffende de sociale zekerheid van migrerende werknemers) worden als model gebruikt. Het concept is echter beperkt omdat enerzijds is overeengekomen dat alle bepalingen van de richtlijn met enige aanpassingen op de spoorwegarbeiders van toepassing zijn en anderzijds de zeevarenden niet onder dit voorstel vallen. De enige werknemers die onder deze definitie vallen zijn bijgevolg zeevissers, mobiele werknemers in het wegvervoer, vliegend personeel en werknemers in de binnenvaart. De positie van de werknemers in het wegvervoer voor "eigen rekening"2 zal worden verduidelijkt in het afzonderlijke voorstel voor het wegvervoer.
8. Offshorewerkzaamheden: de definitie houdt rekening met het advies van de vertegenwoordigers van de industrie.
9. Passende rusttijd: De Commissie heeft in haar Witboek de moeilijkheid erkend om zelfs de flexibele bepalingen van de richtlijn betreffende de arbeidstijd op sommige categorieen van werknemers toe te passen. De voorgestelde definitie van passende rusttijd beoogt de vaststelling van de criteria die moeten worden gehanteerd, zonder daarbij numerieke grenzen voor te schrijven. De betrokken werknemers moeten beschikken over regelmatige rustperioden die voldoende lang zijn om ervoor te zorgen dat zij, als gevolg van vermoeidheid wegens lange werktijden of andere onregelmatige werkroosters, geen letsel toebrengen aan zichzelf, hun collega-werknemers of anderen en hun gezondheid niet schaden, hetzij op korte, hetzij op langere termijn. De Commissie is van mening dat rusttijdbepalingen die in overeenstemming zijn met de artikelen 3, 4 en 5 van de richtlijn betreffende de arbeidstijd aan deze criteria voldoen.
10. Artikel 5 (wekeliikse rusttijd): De tweede alinea van artikel 5, die betrekking heeft op de zondagsrust, wordt geschrapt. Hiermee wordt formeel gevolg gegeven aan het arrest van het Eu'ropese Hof van Justitie, waarnaar hierboven wordt verwezen.
11■ Artikel 17 (afwiikimen): Er wordt een aantal wijzigingen in artikel 17, lid 2, voorgesteld om duidelijk te maken dat de afwijkingen gelden voor sommige activiteiten die vroeger van de richtlijn betreffende de arbeidstijd waren uitgesloten. De gegeven voorbeelden zijn "spoorwegpersoneel aan boord van treinen" (17.2.1(a)), “de activiteiten van arisen in opleiding” (17.2.1 (c)(i)), "andere werknemers die direct betrokken zijn bij de verlening van vervoerdiensten" (17.2. l(c)(ii)) en 'olie'-productie (17.2.1 (c)(iv)).
12. Er wordt een nieuwe afwijking (artikel 17.2.4) voorgesteld ten aanzien van de maximale werkweek voor arisen in opleiding, gedurende een overgangsperiode. Wanneer tussen de werkgever en de vertegenwoordigers van de werknemers een overeenkomst bestaat, kan de begrenzing van het gemiddelde aantal wekelijks gewerkte uren tot 54 worden verhoogd (d.w.z. een uur per dag) over een referentieperiode van vier maanden. De Commissie is vastbesloten om ervoor te zorgen dat de werkuren van arts-assistenten tot redelijke niveaus worden teruggebracht. De voorgestelde verdere flexibiliteit is echter noodzakelijk, omdat het duidelijk is dat in sommige lidstaten, tenminste, de onmiddellijke overgang naar een maximale werkweek van gemiddeld 48 uur ernstige gevolgen zou hebben voor de gezondheidszorg, niet alleen wegens de toegenomen kosten, maar ook wegens het tekort aan opgeleide arisen. De Commissie is van mening dat deze bijkomende flexibiliteit, gedurende een overgangsperiode, de ziekenhuisbesturen voldoende tijd zal bieden om de noodzakelijke veranderingen te plannen, waaronder een modernisering van de werkorganisatie, in overleg met de vertegenwoordigers van de betrokken arisen. Voor deze overgangsperiode wordt een periode van zeven jaar voorgesteld. Dit weerspiegelt de lengte van de medische opleiding aan de universiteiten in een aantal lidstaten.
13. Artikel 17A (nieuw) (Mobiele werknemers en offshorewerkzaamheden): De
Commissie is voornemens om alle bepalingen van de richtlijn toe te passen op zoveel mogelijk werknemers, onder wie niet-mobiele werknemers, alle mobiele en niet-mobiele spoorwegarbeiders en offshorearbeiders; om de bepalingen van de richtlijn betreffende de jaarlijkse vakantie van 4 weken en sommige bepalingen in verband met nachtarbeid en arbeid in ploegendienst (waaronder medische keuringen) tot bepaalde mobiele werknemers uit te breiden; en om deze werknemers de garantie van een passende rusttijd te geven en het aantal jaarlijks door hen gewerkte uren te begrenzen. De laatste bepaling zal ook van toepassing zijn op de offshorearbeiders.
14. De schrapping van de uitzonderingen zal tot gevolg hebben dat alle bepalingen van de richtlijn tot alle werknemers worden uitgebreid. De doelstellingen van dit artikel zijn daarom: 1
• niet toepassen van de bepalingen van de artikelen 3 (dagelijkse rusttijd), 4 (pauzes), 5 (wekelijkse rusttijd) en 8 (duur van de nachtarbeid) op de betrokken mobiele werknemers;
• ervoor zorgen dat deze werknemers recht krijgen op een passende rusttijd;
• toestaan dat de begrenzing van de arbeidstijd (artikel 6) voor deze werknemers en de offshorearbeiders over een referentieperiode van 12 maanden wordt berekend; en
• de bepalingen betreffende de jaarlijkse vakantie niet toepassen op deelvissers. (Deelvissers zijn leden van de bemanning van een vissersvaartuig die als beloning een deel van de opbrengst van het vaartuig krijgen).
Motivering van het voorstel i
15. De Commissie is van mening dat actie nodig is om op het niveau van de EG te zorgen voor de bescherming van de gezondheid en veiligheid, wat de arbeidstijd betreft, van de werknemers in de van de richtlijn betreffende de arbeidstijd uitgesloten sectoren en activiteiten. Dit voorstel betreft de maatregelen die kunnen worden genomen door het wijzigen van de richtlijn betreffende de arbeidstijd. Aangezien de oorspronkelijke uitsluiting plaatsvond wegens de aard van het werk en niet omdat de betrokken werknemers geen bescherming behoefden, kan de communautaire actie worden gerechtvaardigd op soortgelijke gronden als die welke voor de oorspronkelijke richtlijn zijn gebruikt. .
16. Aldus heeft het Europese Hof3 in verband met de naleving van het subsidiariteitsbeginsel besloten dat "zodra de Raad heeft vastgesteld dat het nodig is om het bestaande beschermingsniveau, wat de gezondheid en veiligheid van de werknemers betreft, te verbeteren en de voorwaarden op dit gebied te harmoniseren onder handhaving van de gemaakte verbeteringen, de verwezenlijking van dit doel via het opleggen van minimumeisen noodzakelijkerwijs actie in de gehele Gemeenschap veronderstelt". Er bestaat immers in termen van subsidiariteit geen objectief verschil tussen de van de richtlijn betreffende de arbeidstijd uitgesloten sectoren en de sectoren die onder de werkingssfeer daarvan vallen. Daarom moet worden geconcludeerd dat geen bezwaar kan worden gemaakt tegen wetgevende actie uit het oogpunt van de subsidiariteit.
17. Wat het evenredigheidsbeginsel betreft, heeft het Hof op consistente wijze gesteld dat, om vast te stellen of een bepaling van het gemeenschapsrecht aan het evenredigheidsbeginsel beantwoordt, nagegaan moet worden of de middelen die aangewend worden geschikt zijn voor het nagestreefde doel en of zij niet verder gaan dan wat voor de verwezenlijking van dit doel noodzakelijk is. Daarom moet worden vastgesteld of de intensiteit van de door middel van de richtlijn ondernomen communautaire actie verder gaat dan wat nodig is om de doelstelling van de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers te bereiken. Ook hier besluit het Europese Hof van Justitie dat dit in het geval van de richtlijn betreffende de arbeidstijd niet het geval is. Aangezien het huidige voorstel niet verder gaat dan de bepalingen van de richtlijn betreffende de arbeidstijd, is de Commissie van mening dat ook aan het evenredigheidsbeginsel is voldaan.
Rechtsgrondslag
18. Aangezien het voorstel een wijziging van Richtlijn 93/104/EG betreft, is artikel 118A de geeigende rechtsgrondslag.
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 93/104/EG van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd om de van deze richtlijn uitgesloten sectoren en
activiteiten te bestrijken ---------------
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 118 A,
Gezien het voorstel van de Commissie1,
In samenwerking met het Europees Parlement4 5,
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comite6,
Overwegende dat in artikel 118 A van het Verdrag wordt bepaald dat de Raad door middel van richtlijnen minimumvoorschriften vaststelt om de verbetering van met name het arbeidsmilieu te bevorderen ten einde een hogere graad van bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te waarborgen;
Overwegende dat volgens dit artikel in deze richtlijnen wordt vermeden administrative, financiele en juridische verplichtingen op te leggen die de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen zouden kunnen hinderen;
Overwegende dat Richtlijn 93/ 104/EG7 van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd minimumvoorschriften betreffende veiligheid en gezondheid voor de organisatie van de arbeidstijd vaststelt in verband met de minimale dagelijkse rusttijd, wekelijkse rusttijd en jaarlijkse vakantie, pauzes en maximale wekelijkse arbeidstijd; en bepaalde aspecten van nachtarbeid, ploegenarbeid en werkrooster.
Overwegende dat sommige activiteitssectoren zijn uitgesloten van de werkingssfeer van Richtlijn 93/104/EG, namelijk het weg-, lucht-, zee- en spoorwegvervoer, de binnenvaart, de zeevisserij, andere activiteiten op zee, alsmede de activiteiten van arisen in opleiding;
Overwegende dat het, gezien de specifieke aard van het betreffende werk, nodig is om passende maatregelen in verband met de organisatie van de arbeidstijd te nemen ter bescherming van de gezondheid en veiligheid van de werknemers in de sectoren en activiteiten die van de werkingssfeer van deze richtlijn zijn uitgesloten;
Overwegende dat Richtlijn 93/104/EG moet worden toegepast op de niet-mobiele werknemers in de thans uitgesloten sectoren en activiteiten;
Overwegende dat enige verdere flexibiliteit nodig is wat de arisen in opleiding betrefit;
Overwegende dat ten minste enige basisbescherming ten aanzien van de arbeidstijd moet worden geboden aan de mobiele werknemers en de in "andere activiteiten op zee" werkzame werknemers die thans van de richtlijn zijn uitgesloten; overwegende dat deze basisbescherming de bestaande regels inzake de jaarlijkse vakantie en sommige basisbepalingen voor nachtarbeiders en arbeiders in ploegendienst, waaronder medische keuringen, moet omvatten; overwegende dat de bestaande bepalingen betreffende de arbeidstijd en de rusttijden moeten worden aangepast;
Overwegende dat wegens de specifieke aard van de arbeidsverhouding van deelvissers, deze van de bepaling betreffende de jaarlijkse vakantie moeten worden uitgesloten;
Overwegende dat een Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden thans in werking wordt gesteld door middel van een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie, overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de Overeenkomst betreffende de sociale politiek; overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn dienovereenkomstig niet op de zeevarenden van toepassing zijn;
Overwegende dat, ondanks intensieve onderhandelingen, geen overeenkomst mogelijk is geweest voor de mobiele werknemers in bedrijven die betrokken zijn bij het wegvervoer voor derden; overwegende dat de sociale partners in het wegvervoer zijn overeengekomen dat de bepalingen van de richtlijn betreffende de arbeidstijd met enige aanpassingen van toepassing zijn op alle werknemers van de bedrijfstak;
Overwegende dat in het licht van de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie de bepaling betreffende de zondagsrust moet worden geschrapt;
Overwegende dat, overeenkomstig de in artikel 3, onder b), van het Verdrag bedoelde subsidiariteits- en evenredigheidsbeginselen, de doelstellingen van de voorgestelde actie, als hierboven aangegeven, niet naar behoren door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, aangezien de actie tot doel heeft ervoor te zorgen dat alle werknemers in de Gemeenschap een passende bescherming van hun gezondheid en veiligheid genieten; overwegende dat, gezien de omvang en het effect van de voorgestelde actie, deze doelstellingen op communautair niveau het best kunnen worden verwezenlijkt door de invoering van minimumvoorschriften die voor de gehele Europese Gemeenschap geleden; overwegende dat deze richtlijn niet meer is dan het minimum dat voor de verwezenlijking van deze doelstellingen noodzakelijk is;
Overwegende dat, in het licht van het voorgaande, Richtlijn 93/104/EG van de Raad dienovereenkomstig moet worden gewijzigd; .
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 93/104/EG wordt hierbij als volgt gewijzigd:
1. Artikel 1, lid 3, wordt vervangen door het volgende:
"3.1. Onverminderd artikel 17 is deze richtlijn van toepassing op alle particuliere en openbare sectoren in de zin van artikel 2 van Richtlijn 89/391/EEG.
3.2. Deze richtlijn is niet van toepassing op zeevarenden, als omschreven in Richtlijn ../../EG inzake de Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden
2. De volgende punten worden ingevoegd aan het einde van artikel 2:
. "7. Mobiele werknemer: iedere werknemer aan boord van een zeevissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat voert of als lid van het rijdend of vliegend personeel in dienst van een bedrijf dat voor rekening van derden vervoerdiensten voor passagiers of goederen over de weg, in de lucht of in de binnenvaart verricht.
8. Offshorewerkzaamheden: werkzaamheden die hoofdzakelijk op of vanaf offshore-installaties (waaronder boortorens) worden verricht en die direct of indirect verbonden zijn met de winning of de exploitatie van minerale hulpbronnen en duikwerkzaamheden in verband met dergelijke activiteiten, uitgevoerd vanaf een offshore-installatie of een vaartuig.
9. Passende rusttijd: regelmatige rustperioden waarover de werknemers beschikken en die voldoende lang moeten zijn om ervoor te zorgen dat zij, als gevolg van vermoeidheid wegens lange werktijden of andere onregelmatige werkroosters, geen letsel toebrengen aan zichzelf, hun collega-werknemers of anderen en hun gezondheid niet schaden, hetzij op korte, hetzij op langere termijn."
3. De volgende alinea wordt in artikel 5 geschrapt.
"De in de eerste alinea bedoelde minimumrusttijd omvat in beginsel de zondag."
4. Het volgende wordt aan het einde van artikel 17.2.1(a) ingevoegd:
"met name spoorwegpersoneel aan boord van treinen"
5. Het volgende wordt na 'instellingen' in artikel 17.2. l(c)(i) ingevoegd:
“waaronder de activiteiten van artsen in opleiding,”
6. Artikel 17.2. l(c)(ii) wordt vervangen door het volgende:
. 'werknemers die direct bij de verlening van vervoerdiensten zijn betrokken en ander haven- of luchthavenpersoneel'
7. Artikel 17.2. l(c)(iv) wordt vervangen door het volgende:
"gas-, olie-. water- en elektriciteitsproductie en -voorziening, huisvuilophaaldiensten of verbrandingsinstallaties"
8. Het volgende wordt aan het einde van artikel 17.2 ingevoegd:
“2.4. van artikel 6, voor een overgangsperiode van zeven jaar, gerekend vanaf de datum van goedkeuring van deze richtlijn, in het geval van artsen in opleiding, wanneer een overeenkomst tussen de werkgever en de vertegenwoordigers van de werknemers bestaat. In geen geval mag het aantal wekelijks gewerkte uren meer bedragen dan gemiddeld 54 over een referentieperiode van vier maanden.”
9. Het volgende artikel wordt ingevoegd:
"Artikel 17A:
1. De bepalingen van de artikelen 3, 4, 5 en 8 zijn niet van toepassing op mobiele werknemers.
2. De lidstaten nemen echter de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat dergelijke mobiele werknemers recht op passende rusttijd hebben.
3. Met inachtneming van de algemene beginselen inzake de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers kunnen de lidstaten, om objectieve of technische redenen of om redenen in verband met de werkorganisatie, de in artikel 16, punt 2, bedoelde referentieperiode tot 12 maanden verlengen voor mobiele werknemers en werknemers die hoofdzakelijk offshorewerkzaamheden verrichten.
4. Artikel 7 is niet van toepassing op deelvissers.
91
rv/ JL
Artikel 2
1. (a) De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [2 jaar na de datum van goedkeuring] aan deze richtlijn te voldoen of vergewissen zich er uiterlijk op die datum van dat de sociale partners via overeenkomsten de nodige maatregelen nemen; de lidstaten nemen in dit laatste geval alle noodzakelijke maatregelen om te alien tijde de door deze richtlijn geeiste resultaten te kunnen waarborgen.
(b) De lidstaten stellen de Commissie onverwijld daarvan in kennis.
2. Wanneer de lidstaten de in lid 1 bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiele bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden door de lidstaten vastgesteld.
3. Onverminderd het recht van de lidstaten om, in het licht van de ontwikkeling van de situatie, andersluidende wettelijke, bestuursrechtelijke en contractuele bepalingen aan te nemen op het gebied van de arbeidstijd en mits de hand wordt gehouden aan de minimumeisen van deze richtlijn, vormt de tenuitvoerlegging van deze richtlijn geen rechtvaardiging voor een verlaging van het algemene beschermingsniveau van de werknemers.
4. De lidstaten delen de Commissie de tekst mede van de bepalingen van intern recht die op het onder deze richtlijn vallende gebied reeds zijn vastgesteld of die zij op dat gebied vaststellen.
Artikel 3
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
De Voorzitter
EVALUATEE VAN DE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL VOOR HET BEDRIJFSLEVEN, MET NAME HET MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF (MKB)
Titel van het voorstel: