Toelichting bij COM(2000)511 - Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2000)511 - Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling. |
---|---|
bron | COM(2000)511 |
datum | 20-09-2000 |
Het actiekader voor financiële diensten i, dat door de Europese Raad van Keulen in juni 1999 gunstig werd ontvangen, benadrukt de dringende noodzaak om een werkelijk geïntegreerde retailmarkt tot stand te brengen waar de belangen van de verbruikers en de dienstverleners goed worden beschermd. De verzekeringsbemiddelaars worden er aangemerkt als een gebied waar een prioritaire actie noodzakelijk is. Een duidelijke en gemeenschappelijke aanpak van de regeling voor de tussenpersonen is absoluut noodzakelijk om de vrije grensoverschrijdende verrichting van verzekeringsdiensten te garanderen en de bescherming van de verzekeringnemers op een hoog niveau te handhaven.
Het actiekader voorziet aldus in de modernisering van de bindende EU-regeling inzake verzekeringsbemiddeling, die sinds de goedkeuring in 1976 niet meer is bijgewerkt. Er staat in dat de Commissie tegen medio 2000 een voorstel voor een richtlijn zal goedkeuren. De goedkeuring door het Europees Parlement en de Raad wordt tegen 2002 tegemoet gezien.
De Europese Raad van Lissabon op 23 en 24 maart 2000 heeft nadrukkelijk herinnerd aan de noodzaak de financiële diensten en markten in de Unie te integreren. Een geïntegreerde financiële markt zal een troef van doorslaggevend belang zijn voor de concurrentiekracht van de Europese economie, de ontwikkeling van de nieuwe economie en de sociale samenhang. Daarom hebben de staatshoofden en regeringsleiders gevraagd het actiekader voor financiële diensten in de periode tot 2005 ten uitvoer te leggen.
In haar mededeling van 3 mei 2000 i heeft de Commissie zich ertoe verbonden de nodige maatregelen te nemen om gevolg te geven aan de conclusies van de Europese Raad van Lissabon. De volledige tenuitvoerlegging van het actiekader in de periode tot 2005 is een belangrijke prioriteit om te komen tot beter functionerende markten en beter concurrerende ondernemingen in de financiële sector.
Inhoudsopgave
- 1.1. Noodzaak van een communautair rechtskader voor verzekeringstussenpersonen
- 1.2. Doelstellingen van het voorstel voor een richtlijn
- 1.3. Inhoud van het voorstel voor een richtlijn
- 1.4. Overleg met kringen van belanghebbenden
- 2. Toelichting op de artikelen
- Artikel 2 - Definities
- Artikel 3 - Inschrijving
- Artikel 4 - Vereisten inzake beroepsbekwaamheid
- 2. Betrouwbaarheid
- 3. Beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een vergelijkbare waarborg
- 4. Financiële draagkracht
- Artikel 5 - Opening van bijkantoren en vrij verrichten van diensten door verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen
- Artikel 6 - Bevoegde autoriteiten
- Artikel 7 - Sancties
- Artikel 8 - Klachten
- Artikel 9 - Buitengerechtelijk beroep
- Artikelen 10 en 11 - Door de verzekeringstussenpersoon te verstrekken inlichtingen
- Artikelen 12-15
De verzekeringstussenpersonen vormen een essentiële schakel bij de verkoop van verzekeringsproducten in de Gemeenschap. Zoals uit onderstaande tabel blijkt, bedraagt het marktaandeel van de tussenpersonen voor de verzekeringsdistributie in vele lidstaten meer dan 50%.
Marktaandelen van de verschillende distributiecircuits in de verzekeringssector in een aantal landen van de Europese Unie (in%)
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Bron: BIPAR
De verzekeringstussenpersonen vervullen ook een belangrijke rol bij de bescherming van de belangen van de verzekeringnemers, niet alleen door de distributie van door verschillende verzekeringsondernemingen in de Gemeenschap aangeboden verzekeringsproducten, maar vooral door de verzekeringnemers te adviseren en bij te staan door hun specifieke behoeften te analyseren. Dit belang zal waarschijnlijk nog groter worden door enerzijds de toename van de concurrentie ten gevolge van de totstandbrenging van de interne markt en anderzijds de grotere complexiteit van de in de interne markt aangeboden verzekeringspolissen. Gezien de centrale rol van de tussenpersonen bij de distributie van dikwijls complexe financiële producten, is het absoluut noodzakelijk nalatigheden of beroepsfouten die de verbruikers zouden kunnen benadelen, zoveel mogelijk tegen te gaan.De interne markt voor verzekeringen is grotendeels voltooid voor de verzekeringsondernemingen. Sinds juli 1994 geldt krachtens de derde richtlijnen i een stelsel waarbij uitsluitend door de lidstaat van de statutaire zetel één enkele administratieve vergunning wordt verleend en bedrijfseconomisch toezicht wordt uitgeoefend. Dank zij dit 'Europees paspoort' kunnen verzekeringsondernemingen hun werkzaamheden overal in de Gemeenschap uitoefenen in het kader van de vrije vestiging of van de vrije dienstverrichting. Dit stelsel heeft tot een stijging van de omzet geleid, vooral voor de transacties betreffende grote industriële en commerciële risico's. Deze openstelling heeft echter minder effect gesorteerd met betrekking tot de risico's van particulieren. Dit wordt deels verklaard door het ontbreken van een Europees rechtskader voor verzekeringstussenpersonen dat hen in staat stelt volledig te profiteren van de fundamentele vrijheden die worden gevormd door het recht van vestiging en de vrije dienstverrichting in de interne markt. De tussenpersonen zijn aldus zeer dikwijls niet in staat te voldoen aan verzoeken van klanten die een risico in een andere lidstaat willen verzekeren.
De voor de tussenpersonen vastgestelde communautaire bepalingen (Richtlijn 77/92/EEG i en Aanbeveling 92/48/EEG i) hebben er zeker toe bijgedragen de nationale regelingen nader tot elkaar te brengen. Niettemin blijven de verzekeringstussenpersonen onderworpen aan uiteenlopende nationale rechtsvoorschriften, waardoor de nationale markten gescheiden blijven en de grensoverschrijdende uitoefening van hun werkzaamheden wordt belemmerd.
Volgens de beroepsvereniging van verzekeringstussenpersonen (BIPAR) verhinderen verscheidene belemmeringen de tussenpersonen te voldoen aan verzoeken van in een andere lidstaat woonachtige klanten, vooral wanneer het gaat om particulieren. BIPAR noemt in dit verband met name:
- de onzekerheden in verband met de Europese wetgeving die van toepassing is op verzekeringstussenpersonen;
- de noodzaak tegelijkertijd aan de vereisten van verscheidene nationale wetgevingen te voldoen wanneer de transacties een grensoverschrijdende dimensie hebben (in dit verband wordt met name gedacht aan de noodzaak zich in het land van ontvangst te laten inschrijven, waartoe moet worden voldaan aan een aantal nationale voorschriften i betreffende dekking door een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, de financiële draagkracht, enz.);
- het ontbreken van een duidelijke omschrijving van de verplichtingen van tussenpersonen wanneer zij in een andere lidstaat werkzaam zijn (er dreigen vooral problemen te rijzen in gevallen waarin de tussenpersonen moeten voldoen aan een reeks voorschriften van algemeen belang die niet duidelijk zijn toegelicht, of wanneer het erom gaat te bepalen vanaf welk punt precies een tussenpersoon is onderworpen aan de wetgeving van het land van ontvangst).
Het aantal grensoverschrijdende werkzaamheden van verzekeringstussenpersonen blijft derhalve zeer beperkt, vooral voor transacties met particuliere verzekeringnemers. Deze verschillen hebben ook een nadelige invloed op de verzekeringsondernemingen, die moeilijkheden ondervinden om via de vrije dienstverrichting toegang te krijgen tot de verschillende nationale markten en om de beschikking te krijgen over geschikte distributiekanalen in de verschillende lidstaten. Door de opsplitsing van de markten hebben de verzekeringnemers - ondernemingen en verbruikers - geen toegang tot een ruimer assortiment verzekeringsproducten dankzij hetwelk zij de dekking zouden kunnen verkrijgen die het best is aangepast aan hun behoeften. Tenslotte genieten de verbruikers niet de voordelen die voortvloeien uit een grotere concurrentie tussen de tussenpersonen.
De doelstelling een echte interne markt in deze sector tot stand te brengen, komt derhalve ernstig in gevaar.
Het voorstel voor een richtlijn bevat een regelgevend kader om een hoog niveau van beroepsbekwaamheid en competentie van verzekeringstussenpersonen te garanderen. Een stelsel waarbij de tussenpersonen eenmalig zijn geregistreerd, zal de grensoverschrijdende uitoefening van hun werkzaamheden via de vrijheid van vestiging en dienstverrichting vergemakkelijken. Het voorstel garandeert eveneens een hoog niveau van bescherming van de belangen van de verzekeringnemers.
In het voorstel gaat het om de doelstellingen die moeten worden bereikt als men verzekeringsbemiddeling en interne markt wil verenigen en tegelijkertijd de verzekeringnemers goed wil beschermen. Men heeft evenwel de voorkeur gegeven aan een niet al te verregaande harmonisatie van de middelen die de bevoegde autoriteiten moeten inzetten om zich ervan te vergewissen dat de doelstellingen zijn bereikt. De tussenpersonen bieden producten aan van maatschappijen die reeds in de gehele Unie onder streng toezicht staan. Bovendien mogen deze maatschappijen slechts gebruik maken van de diensten van de tussenpersonen die de bepalingen van de richtlijn naleven. Onder deze omstandigheden acht de Commissie het wenselijk zoveel mogelijk te steunen op de wederzijdse erkenning tussen de lidstaten en niet te trachten de effectief gebruikte controlemiddelen tot in details te harmoniseren.
Om de opstelling van een Europese wettelijke regeling voor verzekeringstussenpersonen wordt sinds verscheidene jaren dringend gevraagd door de verzekeringsondernemingen, de tussenpersonen zelf, de verbruikers en verscheidene lidstaten i. In zijn resolutie over het actieplan voor de financiële diensten is het Europees Parlement van mening dat de hoogste prioriteit moet worden verleend aan de herziening van de communautaire regeling i.
Momenteel bevat uitsluitend Richtlijn 77/92/EEG i dwingende bepalingen betreffende verzekeringstussenpersonen. De draagwijdte van deze richtlijn is echter beperkt: zij harmoniseert niet de voorwaarden op het gebied van beroepsbekwaamheid die vereist zijn om toegang te hebben tot de werkzaamheden van agent, makelaar en sub-agent waarop zij van toepassing is. Zij bevat slechts een reeks overgangsmaatregelen om het vrije verkeer van deze beroepsbeoefenaars in de Gemeenschap te vergemakkelijken. Deze maatregelen zullen overbodig worden zodra er meer gedetailleerde communautaire voorschriften zijn vastgesteld.
De mogelijkheid voor de lidstaten om al dan niet specifieke bepalingen vast te stellen betreffende de toegang tot en de uitoefening van deze werkzaamheden, wordt door de richtlijn niet uitgesloten. Dit is gebeurd: de lidstaten hebben sterk uiteenlopende bepalingen vastgesteld. Deze verschillen leiden tot afscheidingen tussen de nationale markten doordat zij de uitoefening van deze werkzaamheden via vrije vestiging en vrije dienstverrichting verhinderen. Zij veroorzaken bovendien transparantieproblemen waar het gaat om het statuut en de beroepskwalificaties van de verzekeringstussenpersonen, hetgeen niet bijdraagt tot een hoog niveau van bescherming van de verzekeringnemers.
Een eerste stap om te trachten deze problemen te regelen en de nationale regelingen nader tot elkaar te brengen, is gezet met de Aanbeveling 92/48/EEG van de Commissie van 18 december 1991 i. Destijds dacht men dat een aanbeveling zou kunnen bijdragen tot het garanderen van de gelijkwaardigheid van de nationale bepalingen betreffende de verzekeringsbemiddeling, zonder dat er dwingende coördinatiemaatregelen behoefden te worden vastgesteld. In de aanbeveling verzoekt de Commissie de lidstaten er zorg voor te dragen dat op hun grondgebied gevestigde verzekeringstussenpersonen aan bepaalde vereisten inzake beroepsbekwaamheid voldoen en geregistreerd zijn. In de aanbeveling worden de lidstaten hoofdzakelijk verzocht nationale regelingen vast te stellen volgens welke verzekeringstussenpersonen moeten beschikken over algemene, handels- en vakkennis en beroepsbekwaamheid; over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een andere vergelijkbare garantie moeten beschikken; betrouwbaar moeten zijn en niet voorheen failliet mogen zijn verklaard; van assurantiemakelaars kan worden verlangd dat zij over voldoende financiële draagkracht beschikken. Tenslotte voorziet de aanbeveling in registratie van verzekeringstussenpersonen in hun lidstaat en in de vaststelling van adequate sancties en maatregelen ten overstaan van eenieder die de werkzaamheid van verzekeringstussenpersoon uitoefent zonder te zijn geregistreerd. Alleen aan geregistreerde personen mag het recht worden verleend de werkzaamheid van verzekeringstussenpersoon uit te oefenen en er dienen adequate sancties en maatregelen te bestaan om ervoor te zorgen dat deze registratieplicht goed wordt nageleefd.
De in de aanbeveling bepleite maatregelen beogen de bescherming van de verzekeringnemers te verbeteren wanneer zij verzekeringsproducten en -diensten aankopen bij een tussenpersoon. Het bestaan van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering betekent dat verbruikers die het slachtoffer zijn van de nalatigheid van een tussenpersoon, schadeloosstelling kunnen verkrijgen. Indien assurantiemakelaars over voldoende financiële draagkracht moeten beschikken, geniet de verbruiker tevens een aanvullende bescherming tegen een eventueel faillissement van de makelaar. Anders zouden de aan de makelaar betaalde, maar nog niet aan de verzekeraar doorgestorte premies verloren kunnen zijn. Het is ook duidelijk dat het bestaan van een stelsel van registratie, doeltreffende sancties en een adequaat beroepsopleidingsprogramma slechts kan bijdragen tot het vertrouwen van de verbruikers in de bekwaamheid en de integriteit van de tussenpersoon.
De lidstaten hebben in overgrote meerderheid maatregelen vastgesteld die op de aanbeveling gebaseerd zijn. Daar waar nationale regelingen bestaan i, lopen deze echter nog steeds uiteen. Deze ongelijkheden leiden tot ongerechtvaardigde belemmeringen voor de toegang tot de markt, vooral voor de verkoop in het kader van de vrije dienstverrichting, en hebben een versnippering van de interne markt tot gevolg. Indien men bovendien wenst dat de interne verzekeringsmarkt de verbruikers betere garanties voor bescherming biedt, moeten deze verbruikers voor elke aankoop een minimumbeschermingsniveau genieten, ongeacht wie de tussenpersoon is en in welke lidstaat hij is gevestigd. De Commissie is van mening dat uitsluitend op communautair niveau vastgestelde maatregelen het mogelijk zullen maken de bestaande verschillen op te heffen en een interne markt voor verzekeringstussenpersonen tot stand te brengen.
Toen zij haar aanbeveling deed, heeft de Commissie zich trouwens het recht voorbehouden in de toekomst een dwingende richtlijn voor te stellen indien dergelijke coördinatiemaatregelen noodzakelijk zouden zijn om de eventueel nog bestaande belemmeringen voor de toegang tot de markt op te heffen of om nieuwe garanties voor de bescherming van de verbruikers in te voeren.
Kort samengevat zijn de doelstellingen van dit voorstel voor een richtlijn als volgt: waarborgen dat alle personen (natuurlijke of rechtspersonen) die toegang hebben tot de werkzaamheden van verzekerings- of herverzekeringsbemiddeling of die deze werkzaamheden uitoefenen, ingeschreven zijn op basis van een aantal minimale vereisten inzake beroepsbekwaamheid. Ingeschreven tussenpersonen zullen in andere lidstaten werkzaam kunnen zijn door middel van vrije dienstverrichting of de oprichting van een bijkantoor. De lidstaten kunnen, uitsluitend voor de tussenpersonen die zij inschrijven, de professionele vereisten van deze richtlijn aanscherpen. Bovendien bevat het ontwerp-voorstel basisvereisten wat de wijze van verstrekking en de inhoud betreft van de inlichtingen die de verzekeringstussenpersonen aan hun potentiële klanten moeten verstrekken (dit heeft geen betrekking op herverzekeringstussenpersonen en verzekeringstussenpersonen die uitsluitend op het gebied van industriële en commerciële risico's werkzaam zijn).
Het voorstel voor een richtlijn is gebaseerd op de aanpak die de Commissie reeds had voorgesteld in haar Aanbeveling 92/48/EEG. Het neemt de daarin ontwikkelde beginselen over. De Commissie is van mening dat dankzij deze aanpak de nagestreefde doelstellingen kunnen worden bereikt met aan deze doelstellingen aangepaste maatregelen.
Dit voorstel voor een richtlijn is gebaseerd op de volgende beginselen:
(i) Elke in de Gemeenschap werkzame verzekeringstussenpersoon moet geregistreerd zijn bij een bevoegde instantie (artikel 3). Verzekeringstussenpersonen mogen slechts worden geregistreerd indien zij voldoen aan de volgende vereisten inzake beroepsbekwaamheid:
(a) zij moeten beschikken over algemene, handels- en vakkennis en beroepsbekwaamheid;
(b) zij moeten beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een andere gelijkwaardige garantie welke dekking biedt tegen de aansprakelijkheid die voortvloeit uit een fout bij de beroepsuitoefening;
(c) tussenpersonen die omgaan met aan klanten toebehorende middelen, moeten over voldoende financiële draagkracht beschikken;
(d) zij moeten voldoen aan de voorwaarden inzake betrouwbaarheid en zij mogen niet failliet zijn verklaard.
(ii) Ingeschreven tussenpersonen kunnen hun werkzaamheden in het kader van de vrije vestiging of de vrije dienstverrichting overal in de Gemeenschap uitoefenen onder toezicht van de autoriteiten van hun lidstaat van herkomst.
(iii) Verzekeringstussenpersonen moeten de in het voorstel opgenomen vereisten inzake verstrekking van inlichtingen aan hun klanten naleven.
Over dit voorstel is herhaaldelijk grondig overleg gepleegd met deskundigen uit de lidstaten en organisaties die de betrokken kringen vertegenwoordigen. Het betreft met name de verzekeraars (Europees Assurantie Comité - EAC - en Association des Assureurs Coopératifs et Mutualistes Européens - ACME), de tussenpersonen (Bureau International des Producteurs d'Assurance et de Réassurance - BIPAR), en de Europese organisatie die de consumenten vertegenwoordigt (BEUC). Deze organisaties staan gunstig tegenover het idee van een voorstel voor een richtlijn met een Europese regeling voor verzekeringstussenpersonen en tegenover de hoofdlijnen van dit voorstel.
Artikel 1 - Toepassingsgebied
Het voorstel heeft betrekking op alle in de Gemeenschap gevestigde verzekeringstussenpersonen, natuurlijke personen zowel als rechtspersonen.
Alle verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen in de Gemeenschap zijn onderworpen aan de bepalingen van het voorstel voor een richtlijn voor zover deze betrekking hebben op de registratievereisten en de vereisten inzake beroepsbekwaamheid (artikelen 3 en 4). Deze personen kunnen aldus profiteren van de vrijheid van vestiging en dienstverrichting.
Aan de bepalingen betreffende de informatievereisten voor tussenpersonen (Hoofdstuk III) zijn slechts verzekeringstussenpersonen onderworpen die te maken hebben met verzekeringnemers die niet vragen om de dekking van grote industriële en commerciële risico's i. Deze vereisten gelden evenmin voor herverzekeringstussenpersonen die slechts bemiddelen tussen herverzekeringsondernemingen en verzekeringsondernemingen. Er lijkt immers minder bescherming nodig wanneer het gaat om operaties tussen ondernemingen.
Op grond van het voorstel behoeven de lidstaten de bepalingen betreffende de vereisten inzake beroepsbekwaamheid (Hoofdstuk II) alsmede de vereisten inzake inlichtingen (Hoofdstuk III) niet toe te passen op personen die verzekeringen aanbieden waarvoor geen algemene of specifieke kennis van verzekeringen is vereist en die risico's dekken welke verband houden met de producten of diensten die zij verkopen of verlenen in het kader van hun commerciële hoofdwerkzaamheid, mits het niet gaat om levensverzekeringsovereenkomsten of wettelijke-aansprakelijkheidsverzekerings- overeenkomsten, het bedrag van de premie niet hoger is dan 1 000 EUR en deze personen een andere hoofdwerkzaamheid dan verzekeringsbemiddeling hebben. Het betreft hier met name verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de risico's van verlies van of schade aan bepaalde goederen zoals brillen, bepaalde elektrische huishoudelijke apparaten alsmede overeenkomsten betreffende door reisbureaus geboden garanties inzake toeristische bijstand.
Tijdens de voorbereidende werkzaamheden is er sprake van geweest de werkingssfeer van deze richtlijn te beperken tot verzekeringstussenpersonen wier werkzaamheden een bepaald niveau overschrijden (bijvoorbeeld afhankelijk van het jaarlijks geïnde premiebedrag). Over deze mogelijkheid is geen overeenstemming tussen de partijen bereikt. Voor een doeltreffende bescherming van de belangen van de verzekeringnemers lijkt het namelijk beter dat de bepalingen van deze richtlijn betrekking hebben op alle verzekeringstussenpersonen. BIPAR en BEUC zijn fel gekant tegen een uitsluiting van de werkingssfeer van tussenpersonen wier werkzaamheden een bepaald niveau niet overschrijden en wijzen erop dat zeer dikwijls juist 'kleine' tussenpersonen moeilijkheden kunnen opleveren voor de bescherming van de verzekeringnemers.
Tevens is de mogelijkheid verkend om de werkingssfeer te beperken tot uitsluitend tussenpersonen die hun werkzaamheden in de interne markt willen verrichten. Dit werd ook aangevochten door een meerderheid van de lidstaten alsmede door de beroepsorganisaties die van mening zijn dat de aan de verzekeringnemers geboden bescherming, met name wat betreft de vereisten inzake beroepsbekwaamheid, financiële draagkracht en dekking van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering, verschillend zou zijn al naargelang de tussenpersoon met wie zij te maken hebben, zijn hoofdvestiging in hun lidstaat heeft dan wel werkzaam is in het kader van de vrije vestiging of de vrije dienstverrichting. Een dergelijke bepaling zou eveneens moeilijk verenigbaar zijn met de idee van een echte interne markt, want aldus zouden de nationale grenzen in economisch opzicht en wat de wetgeving betreft kunnen worden gehandhaafd.
De definities van 'verzekeringsonderneming', 'herverzekeringsonderneming', "grote risico's", 'bevoegde autoriteiten' en 'moederonderneming' verwijzen naar definities die eerder zijn gebruikt in andere verzekeringsrichtlijnen, met name de Derde Richtlijnen 92/49/EEG en 92/96/EEG alsmede Richtlijn 98/78/EG.
"Verzekeringsbemiddeling", 'herverzekeringsbemiddeling', 'verzekeringstussenpersoon', 'herverzekeringstussenpersoon': een functionele definitie van deze begrippen wordt voorgesteld. Aldus dekken de definities de verschillende categorieën tussenpersonen (makelaar, agent, sub-agent), en tegelijkertijd ook andere distributiekanalen zoals bankverzekering en grote distributiebedrijven.
Een duidelijk onderscheid tussen agenten en makelaars lijkt niet in alle lidstaten te kunnen worden gemaakt. Het gebeurt namelijk dikwijls dat tussenpersonen voor bepaalde soorten risico's als agenten en voor andere risico's als makelaars optreden. Daarom wordt dit onderscheid in dit voorstel niet overgenomen. Voor de verzekeringnemer gaat het er vooral om voor elk risico te weten of hij te maken heeft met een tussenpersoon die voor een beperkt aantal ondernemingen werkt, dan wel met iemand die hem kan adviseren op grond van een brede en onpartijdige analyse van de markt. Artikel 10 beoogt te bewerkstelligen dat de klant zich hieromtrent een duidelijk idee kan vormen.
De binnen de werkingssfeer van de richtlijn vallende werkzaamheden zijn werkzaamheden die worden verricht tegen vergoeding, dat wil zeggen beroepshalve.
De in dit voorstel bedoelde werkzaamheden met betrekking tot het adviseren op verzekeringsgebied zijn werkzaamheden die worden verricht in het kader van verzekeringsbemiddeling en niet werkzaamheden die worden verricht in het kader van een andere beroepswerkzaamheid, naast een andere hoofdwerkzaamheid dan verzekeringsbemiddeling (bijvoorbeeld accountant of belastingconsulent). Het moet namelijk gaan om advisering teneinde de klant te helpen bij de sluiting van een verzekeringsovereenkomst of met het oog op het beheer of de uitvoering van de verzekeringsovereenkomst.
Deze bepaling voorziet in een inschrijvingsplicht voor verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen die binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen.
Het inschrijvingsstelsel verdient de voorkeur boven het stelsel waarbij aan elke tussenpersoon een administratieve vergunning wordt verleend wegens de moeilijkheden van praktische aard die aan laatstgenoemd stelsel zijn verbonden. In sommige lidstaten zijn er immers wel tienduizenden verzekeringstussenpersonen. Voor het opzetten van een vergunningenstelsel zouden in deze lidstaten derhalve belangrijke financiële middelen vereist zijn - die waarschijnlijk niet evenredig zouden zijn aan de nagestreefde doelstellingen. Bovendien dragen diverse vormen van zelfregulering, met name in de betrekkingen tussen verzekeringsondernemingen en tussenpersonen, eveneens bij tot de handhaving van een hoog niveau van veiligheid, bekwaamheid en betrouwbaarheid binnen het beroep.
De tussenpersoon moet zijn opgenomen in het door de bevoegde autoriteiten van zijn lidstaat van herkomst aangewezen register. Rechtspersonen moeten zijn ingeschreven in de lidstaat van hun statutaire zetel, natuurlijke personen in de lidstaat van hun hoofdkantoor. Voorts moet voor rechtspersonen de statutaire zetel in dezelfde lidstaat zijn gelegen als het hoofdkantoor. Deze eis, die men in alle communautaire wetgeving inzake financiële diensten terugvindt, dient om te voorkomen dat verzekeringstussenpersonen voor het rechtsstelsel van een lidstaat kiezen om zich te onttrekken aan de strengere regels van de lidstaat waar zij werkelijk zijn gevestigd. Bovendien komen de bevoegde autoriteiten hierdoor dichter bij de verzekeringstussenpersonen en kunnen zij aldus goed toezien op de naleving van de beroepsvoorschriften.
De inschrijving wordt afhankelijk gesteld van de naleving van de in artikel 4 vastgestelde vereisten inzake beroepsbekwaamheid. Ingeval een tussenpersoon niet meer aan deze voorwaarden zou voldoen, zou hij uit het register moeten worden geschrapt en zijn werkzaamheid derhalve niet meer kunnen uitoefenen.
Uitsluitend ingeschreven tussenpersonen mogen deze werkzaamheid uitoefenen en verzekeringsondernemingen mogen slechts gebruik maken van de diensten van ingeschreven tussenpersonen of van in artikel 1, lid 2, bedoelde personen (artikel 3, lid 5). Op grond van artikel 7 moeten de lidstaten passende sancties vaststellen voor het geval een persoon de werkzaamheid van verzekerings- of herverzekeringsbemiddeling uitoefent zonder in een van de lidstaten te zijn ingeschreven. Deze sancties gelden ook voor verzekeringsondernemingen die gebruik maken van de diensten op het gebied van verzekerings- of herverzekeringsbemiddeling van personen die niet in een van de lidstaten zijn ingeschreven.
Volgens dit voorstel zijn de lidstaten niet verplicht één enkel register in te stellen. Er wordt uitsluitend in bepaald dat de registers onder toezicht staan van een bevoegde instantie, waarbij het kan gaan om ofwel openbare autoriteiten, ofwel lichamen die zijn erkend bij wet of door overheidsinstanties die in de nationale wetgeving daartoe uitdrukkelijk zijn gemachtigd (zie artikel 6). Het voorstel volgt Aanbeveling 92/48/EEG (artikel 5), waarin ook niet staat dat de lidstaten één centraal register moeten instellen, maar de mogelijkheid wordt opengelaten dat verschillende registers worden ingesteld voor onafhankelijke en niet-onafhankelijke verzekeringstussenpersonen, of dat dergelijke registers worden beheerd door openbare autoriteiten of door andere bevoegde instanties (bijvoorbeeld beroepsorganisaties) die door een lidstaat zijn erkend.
De opname van een tussenpersoon in een register verleent hem toegang tot de werkzaamheid van verzekeringstussenpersoon en stelt hem in staat die werkzaamheid in de gehele Gemeenschap uit te oefenen in het kader van de vrije vestiging en de vrije dienstverrichting. Deze vereisten van de lidstaat van herkomst worden door alle andere lidstaten van de Gemeenschap erkend. Aldus behoeft de tussenpersoon niet meer te voldoen aan de in de lidstaten van ontvangst geldende vereisten inzake beroepsbekwaamheid. Artikel 5 bevat de procedure voor de opening van bijkantoren of de uitoefening van werkzaamheden in het kader van het vrij verrichten van diensten.
Bij dit artikel worden de voorwaarden vastgesteld waaraan elke verzekerings- of herverzekeringstussenpersoon moet voldoen om te kunnen worden geregistreerd:
1. Voldoende algemene, handels- en vakkennis en beroepsbekwaamheid.
Evenals Aanbeveling 92/48/EEG schrijft het voorstel voor een richtlijn voor dat verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen over voldoende algemene, handels- en vakkennis en beroepsbekwaamheid moeten beschikken. Deze kennis moet zijn aangepast aan de taken en werkzaamheden van de tussenpersoon en aan de markten waarop hij werkzaam is. Tevens moet deze vakkennis geregeld up to date worden gebracht. De lidstaten moeten het peil en de inhoud van deze kennis omschrijven en toelichten en het kennisniveau moet in ieder geval voldoende zijn om een adequate mate van beroepsbekwaamheid te garanderen.
Wanneer de tussenpersoon een rechtspersoon is, moet een voldoende aantal personen die aan dit vereiste voldoen, deel uitmaken van de bestuursorganen van de onderneming.
Dit vereiste geldt niet voor alle personen of werknemers van een onderneming die werkzaam is op het gebied van verzekerings- of herverzekeringsbemiddeling. Alleen degenen die zich rechtstreeks bezighouden met bemiddelingswerkzaamheden, moeten over deze kennis beschikken.
De lidstaten behoeven van natuurlijke personen die occasioneel als verzekeringstussenpersoon optreden, niet te eisen dat zij over voldoende algemene, handels- en vakkennis en beroepsbekwaamheid beschikken (eerste alinea), mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- de verzekeringsbemiddeling mag niet hun hoofdberoepwerkzaamheid zijn en evenmin hun voornaamste bron van inkomsten;
- een verzekeringstussenpersoon die voldoet aan de vereisten van deze richtlijn, ofwel een verzekeringsonderneming moet borg staan voor de werkzaamheden van deze tussenpersonen door de volledige verantwoordelijkheid voor hun werkzaamheden op zich te nemen. Deze moet tevens zorg dragen voor een adequate basisopleiding van deze tussenpersonen.
Het betreft hier de bemiddelingswerkzaamheden die in enkele lidstaten geheel en al occasioneel en als nevenwerkzaamheid door bepaalde personen worden uitgeoefend. Indien alle bepalingen van de richtlijn op deze personen zouden worden toegepast, zou dit het einde van hun werkzaamheden betekenen. Dit zou niet meer in verhouding staan tot de doelstellingen van het voorstel. In het voorstel staat echter wel dat deze personen een adequate basisopleiding krijgen van de onderneming die van hun diensten gebruik maakt. Bovendien is hun werkzaamheid strikt onderworpen aan het toezicht van de verzekeringsonderneming of de tussenpersoon voor wiens rekening zij geheel en al onder diens verantwoordelijkheid werkzaam zijn.
De tussenpersonen krijgen de beschikking over persoonlijke en vertrouwelijke gegevens over het privéleven van hun klanten. Op wederzijds vertrouwen gebaseerde betrekkingen tussen de tussenpersonen en de verbruikers zijn aldus absoluut noodzakelijk. Met name bij levensverzekeringen helpen zij de verzekeringnemers bij het nemen van belangrijke financiële beslissingen. Om deze redenen moeten verzekeringstussenpersonen betrouwbaar zijn en mogen zij voorheen niet failliet zijn verklaard.
Dit vereiste heeft ten doel te garanderen dat eenieder die is benadeeld door een fout of een nalatigheid van een verzekeringstussenpersoon bij de uitoefening van diens beroep, schadevergoeding kan verkrijgen. Met betrekking tot deze verzekering of waarborg voorziet het voorstel in een minimum dekkingsniveau van 1 miljoen EUR per schadevordering om vergelijkbare voorwaarden voor alle tussenpersonen in de Gemeenschap te garanderen.
De tussenpersoon behoeft deze beroepsaansprakelijkheidsverzekering niet af te sluiten wanneer deze waarborg reeds wordt verschaft door een verzekerings- of herverzekeringsonderneming namens welke deze tussenpersoon optreedt of bevoegd is om op te treden.
Tussenpersonen moeten in vele gevallen geld beheren voor rekening van de verzekeringnemer of van de verzekeringsonderneming. Om de bescherming van de financiële belangen van de verzekeringnemers te garanderen, moet elke tussenpersoon die geld van zijn klanten beheert, over voldoende financiële draagkracht beschikken. Het voorstel voor een richtlijn voorziet in vier methoden waarbij de in de lidstaten bestaande stelsels in aanmerking worden genomen:
(i) wettelijke bepalingen volgens welke het door de klant aan de tussenpersoon betaalde geld wordt geacht aan de verzekeringsonderneming te zijn betaald en het door de onderneming aan de tussenpersoon betaalde geld pas wordt geacht aan de klant te zijn betaald wanneer deze het effectief heeft ontvangen;
(ii) de verzekerings- of herverzekeringstussenpersoon beschikt over een financiële draagkracht die permanent 8% van zijn netto jaarlijks inkomen moet belopen met een minimum van 15 000 EUR;
(iii) het geld van klanten wordt via strikt gescheiden klantenrekeningen overgemaakt en in geval van faillissement kunnen van deze rekeningen geen andere crediteuren worden uitbetaald;
(iv) oprichting van een garantiefonds.
In navolging van andere regelingen op verzekeringsgebied, met name de Derde Richtlijnen schadeverzekering (Richtlijn 92/49/EEG) en levensverzekering (Richtlijn 92/96/EEG), kunnen de lidstaten strengere bepalingen voor hun eigen verzekeringstussenpersonen vaststellen.
Artikel 5 - Opening van bijkantoren en vrij verrichten van diensten door verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen
Deze bepaling bevat de procedure die een ingeschreven tussenpersoon moet volgen wanneer hij op het grondgebied van een andere lidstaat dan zijn lidstaat van herkomst een bijkantoor wil openen of werkzaamheden wil uitoefenen in het kader van het vrij verrichten van diensten. Het betreft hier een procedure van aan het begin van de werkzaamheden voorafgaande kennisgeving aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst. Soortgelijke procedures zijn bij de Derde Richtlijnen 92/49/EEG en 92/96/EEG vastgesteld voor verzekeringsondernemingen.
Een modernisering van deze procedure zou kunnen worden overwogen. De inhoud van de registers en van de regels ter bescherming van het algemeen belang zou kunnen worden bekendgemaakt op de website van elke bevoegde autoriteit. Elke tussenpersoon die in een andere lidstaat dan de zijne werkzaam wil zijn, zou zich schriftelijk wenden tot de bevoegde autoriteit van die staat. Hij zou kennis nemen van de regels ter bescherming van het algemeen belang op de website van die autoriteit. De autoriteit van het land van ontvangst zou op de site van de autoriteit van het land van herkomst nagaan of deze tussenpersoon effectief is ingeschreven. Indien het land van ontvangst niet schriftelijk bezwaar aantekent, zou de tussenpersoon een maand na verzending van zijn schriftelijke kennisgeving zijn werkzaamheden kunnen aanvangen.
Over een dergelijke procedure moeten uitvoerige besprekingen tussen de Commissie en de lidstaten worden gevoerd.
De lidstaten moeten de bevoegde autoriteiten aanwijzen die gemachtigd zijn om op de toepassing van deze richtlijn toe te zien. De lidstaten kunnen ofwel openbare autoriteiten, ofwel lichamen die zijn erkend bij wet of door overheidsinstanties die in de nationale wetgeving daartoe uitdrukkelijk zijn gemachtigd, aanwijzen.
Deze bepaling is grotendeels overgenomen uit Richtlijn 93/22/EEG betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten i (artikel 22). In elk geval moeten de bevoegde autoriteiten die worden aangewezen, over alle nodige bevoegdheden beschikken om hun taken te verrichten.
De lidstaten moeten passende maatregelen of sancties vaststellen voor het geval verzekerings- of herverzekeringstussenpersonen en verzekerings- of herverzekeringsondernemingen de voorschriften van dit voorstel niet naleven. Dit stelsel van sancties is van essentieel belang om de toepassing van de bij dit voorstel vastgestelde regeling te garanderen.
De bevoegde autoriteiten moeten samenwerken en informatie uitwisselen. Deze autoriteiten zijn gebonden aan het beroepsgeheim overeenkomstig de voorwaarden die reeds zijn vastgesteld bij de Derde Richtlijnen 92/49/EEG (artikel 16) en 92/96/EEG (artikel 15) betreffende het verzekeringsbedrijf.
In dit artikel is bepaald dat de lidstaten een faciliteit instellen voor klachten van de verbruikers op het gebied van verzekeringsbemiddeling.
Het actiekader voor financiële diensten voorziet in de invoering van doeltreffende gerechtelijke en buitengerechtelijke procedures voor de beslechting van geschillen tussen verbruikers en financiële instellingen. De invoering van deze procedures is van essentieel belang om het vertrouwen in grensoverschrijdende werkzaamheden te versterken en om de ontwikkeling en de verdieping van de interne markt te vergemakkelijken.
Deze bepaling heeft ten doel ervoor te zorgen dat de verbruikers gebruik kunnen maken van buitengerechtelijke procedures om hun geschillen met verzekeringstussenpersonen te beslechten. Overeenkomstig het actiekader staat in het voorstel dat de lidstaten het gebruik van deze procedures voor de beslechting van grensoverschrijdende geschillen aanmoedigen, hetgeen een grotere samenwerking tussen de betrokken instanties impliceert.
De bepalingen van deze hoofdstuk beogen vereisten inzake verstrekking van inlichtingen vast te stellen waarmee een hoog niveau van bescherming van de verbruikers die gebruik maken van verzekeringsdiensten, kan worden bereikt.
In artikel 10 wordt geregeld welk soort inlichtingen elke verzekeringstussenpersoon vóór de sluiting van een overeenkomst moet verstrekken aan verbruikers met wie hij in contact komt. Het betreft de identiteit en het adres van de tussenpersoon, zijn rechtstreekse of niet-rechtstreekse banden met verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, elke contractuele verplichting om slechts met één of meer verzekeringsondernemingen te werken, alsmede de namen van deze ondernemingen. De tussenpersoon moet eveneens vermelden wie verantwoordelijk is in geval van nalatigheid, wangedrag of gebrekkig advies van de tussenpersoon, of hij advies verstrekt over door een groot aantal verzekeringsondernemingen geboden verzekeringsdekking, dan wel of hij daarentegen slechts zaken doet met een bepaald aantal verzekeringsondernemingen.
Indien de verzekeringstussenpersoon verklaart dat hij advies verstrekt over door een groot aantal verzekeringsondernemingen geboden dekking, dient hij voorts advies te verlenen op basis van een onpartijdige en voldoende brede analyse van de op de markt verkrijgbare overeenkomsten, waardoor hij in staat is om een verzekeringsproduct aan te bevelen dat aan de behoeften van de klant voldoet. Indien achteraf zou blijken dat de analyse niet aan deze voorwaarden voldoet, kan de tussenpersoon door de klant worden vervolgd. Een dergelijke bepaling kan een relatief hoog niveau van bescherming tegen beroepsaansprakelijkheid rechtvaardigen (zie artikel 4).
Tenslotte moet de tussenpersoon schriftelijk - ten minste - de verlangens en behoeften van de klant vastleggen en een toelichting geven met betrekking tot de elementen waarop zijn advies is gebaseerd.
Artikel 11 regelt de wijze waarop deze inlichtingen dienen te worden verstrekt. In het algemeen moeten deze inlichtingen worden verstrekt op papier of op een andere duurzame drager die voor de verbruiker toegankelijk is. De inlichtingen moeten duidelijk en nauwkeurig zijn en worden verstrekt in een officiële taal van de lidstaat van de verbintenis of in een andere taal die door de partijen is afgesproken. De meeste inlichtingen kunnen op een standaardformulier worden verstrekt waardoor de kosten van deze vereisten worden beperkt. Tenslotte kunnen de inlichtingen mondeling worden meegedeeld in geval de verzekeringnemer onmiddellijke dekking verlangt.
Bij artikel 12 wordt Richtlijn 77/92/EEG ingetrokken. Wanneer deze richtlijn eenmaal is goedgekeurd, zal er derhalve slechts één enkel communautair instrument van toepassing zijn op verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen. De communautaire regeling zal duidelijker en samenhangender worden, hetgeen alle partijen ten goede zal komen.
De artikelen 13, 14 en 15 bevatten de bepalingen betreffende de adressaten, de datum van omzetting en toepassing door de lidstaten alsmede de datum van inwerkingtreding.