Toelichting bij COM(2000)716 - Algemene beginselen en vereisten van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Voedselautoriteit en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2000)716 - Algemene beginselen en vereisten van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Voedselautoriteit en tot ... |
---|---|
bron | COM(2000)716 |
datum | 08-11-2000 |
Artikel 1 - Doel en toepassingsgebied.
Artikel 2 - Definitie van 'levensmiddel'
HOOFDSTUK II - Algemene levensmiddelenwetgeving
Artikel 4 - Werkingssfeer
Afdeling 1 - Beginselen en vereisten van de levensmiddelenwetgeving
Artikel 5 - Algemene doelstellingen
Artikel 6 - Gezondheidsbescherming
Artikel 7 - Voorzorgsbeginsel
Artikel 8 - Bescherming van consumentbelangen
Artikel 9 - Traceerbaarheid
Artikel 10 - Verantwoordelijkheden
Artikel 11 - Aansprakelijkheid
Afdeling 2 - Vereisten inzake voedselveiligheid.
Artikel 12 - Veiligheidsvereisten voor levensmiddelen.
Artikel 14 - Verantwoordelijkheden voor de voedselveiligheid: levensmiddelenbedrijven
Artikel 15 - Verantwoordelijkheden voor de voedselveiligheid: diervoederbedrijven
Afdeling 3 - Beginselen van de handel in levensmiddelen
Artikel 16 - In de Gemeenschap ingevoerde levensmiddelen
Artikel 17 - Uit de Gemeenschap uitgevoerde levensmiddelen
Artikel 18 - Internationale normen voor levensmiddelen
Afdeling 4 - Beginselen van doorzichtigheid
Artikel 19 - Raadpleging van het publiek
Artikel 20 - Informatie van het publiek
HOOFDSTUK III - Europese Voedselautoriteit
Afdeling 1 - Taakstelling en werkzaamheden
Artikel 21- Taakstelling van de Autoriteit
Artikel 22 - Werkzaamheden van de Autoriteit
Afdeling 2 - Organisatie
Artikel 23 - Organen van de Autoriteit
Artikel 24 - Raad van bestuur
Artikel 25 - Uitvoerend directeur
Artikel 26 - Adviesforum
Artikel 27- Wetenschappelijk comité en wetenschappelijke panels
Afdeling 3 - Functioneren
Artikel 28 - Wetenschappelijke adviezen.
Artikel 30 - Wetenschappelijke en technische bijstand.
Artikel 32 - Gegevensverzameling
Artikel 33 - Opsporen van opduikende risico's
Artikel 34 - Systeem voor snelle waarschuwingen.
Artikel 35 - Netwerken van organisaties, werkzaam op de tot de taakstelling van de Autoriteit behorende gebieden
Afdeling 4 - Onafhankelijkheid, doorzichtigheid en communicatie.
Artikel 37 - Doorzichtigheid
Artikel 38 - Geheimhoudin
Artikel 39 - Communicatie
Artikel 40 - Toegang tot documenten
Artikel 41 - Consumenten en andere belanghebbende partijen
Afdeling 5 - Financiële bepalingen
Artikel 42 - Vaststelling van de begroting van de Autoriteit
Artikel 43 - Uitvoering van de begroting van de Autoriteit.
Afdeling 6 - Algemene bepalingen
Artikel 45 - Rechtspersoonlijkheid en voorrechten.
Artikel 47 - Personeel
Artikel 48 - Deelname van derde landen
HOOFDSTUK IV - Systeem voor snelle waarschuwingen, crisismanagement en noodsituaties
Afdeling 1 - Systeem voor snelle waarschuwingen
Artikel 49 - Systeem voor snelle waarschuwingen
Artikel 50 - Uitvoeringsmaatregelen
Artikel 51 - Geheimhoudingsregels voor het systeem voor snelle waarschuwingen .
Artikel 52 - Algemeen plan voor crisismanagement
Artikel 53 - Crisiseenheid
Artikel 54 - Taken van de crisiseenheid
Afdeling 3 - Noodsituaties
Artikel 55 - Noodmaatregelen betreffende uit de Gemeenschap afkomstige of uit een derde
land ingevoerde levensmiddelen
Artikel 56 - Andere maatregelen
HOOFDSTUK V - Procedures en slotbepalingen
Afdeling 1 - Comité- en bemiddelingsprocedure
Artikel 57 - Comité
Artikel 58 - Taken van het Comité
Artikel 59 - Bemiddelingsprocedure
Afdeling 2 - Slotbepalingen
Artikel 60 - Evaluatie
Artikel 61 - Verwijzingen naar de Europese Voedselautoriteit en het Comité voor voedselveiligheid en diergezondheid
Artikel 62 - Bevoegdheden van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling
Artikel 63 - Vestigingsplaats
Artikel 64 - Verhouding van deze verordening tot bestaande levensmiddelenwetgeving
Artikel 65 - Aanvang van de werkzaamheden van de Autoriteit
Artikel 66 - Inwerkingtreding
FINANCIEEL MEMORANDUM
Inhoudsopgave
- Effectbeoordeling
- HOOFDSTUK I - Toepassingsgebied en definities
- Artikel 3 - Overige definities
- Artikel 13 - Veiligheidsvereisten voor diervoeders
- Artikel 29 - Tegenstrijdige wetenschappelijke adviezen
- Artikel 31 - Wetenschappelijke studies
- Artikel 35 - Netwerken van organisaties, werkzaam op de tot de taakstelling van de Autoriteit behorende gebieden
- Artikel 36 - Onafhankelijkheid
- Artikel 44 - Door de Autoriteit ontvangen vergoedingen
- Artikel 46 - Aansprakelijkheid
- Afdeling 2 - Crisismanagement
- TOELICHTING
- HOOFDSTUK 1
- 1.1 Globale doelstellingen van de algemene levensmiddelenwetgeving
- 1.3 Algemene doelstellingen van de levensmiddelenwetgeving
- 1.4 Wetenschappelijke grondslag van de levensmiddelenwetgeving en de beginselen van risicoanalyse
- 1.5 Voorzorgsbeginsel
- 1.6 Traceerbaarheid
- 1.7 Verantwoordelijkheden
- 1.8 Veiligheidsvereisten voor levensmiddelen en diervoeders
- 1.9 Internationale verplichtingen en handel in levensmiddelen
- 1.10 Transparantiebeginsel
- HOOFDSTUK 2
- 2.1 De Europese Voedselautoriteit (EVA)
- 2.2 Taakstelling en werkzaamheden
- 2.3 Organisatie
- 2.4 Wetenschappelijke adviezen
- 2.5 Conflicten tussen wetenschappelijke adviezen
- 2.6 Wetenschappelijke en technische bijstand
- 2.7 Wetenschappelijke studies
- 2.8 Informatie- en gegevensverzameling
- 2.9 Opsporen van opduikende risico's
- 2.10 Systeem voor snelle waarschuwingen
- 2.11 Netwerken van organisaties die op hetzelfde gebied als de Autoriteit actief zijn
- 2.12 Onafhankelijkheid, doorzichtigheid, geheimhouding en communicatie
- 2.13 Communicatie
- 2.14 Toegang tot informatie
- 2.15 Contacten met consumenten en andere belanghebbende partijen
- 2.16 Vergoedingen
- 2.17 Deelname van derde landen
- HOOFDSTUK 3
- 3.1 Systeem voor snelle waarschuwingen, crisismanagement en noodsituaties
- 3.2 Crisismanagement
- 3.3 Noodsituaties
- HOOFDSTUK 4
- 4.1 Oprichting van het comité
- 4.2 Bemiddeling
- 4.3 Aanvang van de werkzaamheden van de Autoriteit
- HOOFDSTUK 5
- 5.1 Personeel
- 5.2 Begroting
SFORMULIER
Algemene inleiding
Het Witboek over voedselveiligheid i schetst de strategische doelstellingen, de prioriteiten en het werkprogramma van de Commissie inzake voedselveiligheid in het bijzonder en levensmiddelenwetgeving in het algemeen. Het Witboek behandelt uitvoerig het engagement van de Commissie voor een alomvattende, geïntegreerde aanpak tot regeling van de voedselvoorzieningsketen. Met name stelt het Witboek de oprichting voor van een Europese Voedselautoriteit en de vaststelling van een reeks algemene definities, beginselen en maatstaven voor het garanderen van een hoog niveau van bescherming en een doeltreffend functioneren van de interne levensmiddelenmarkt.
Dit voorstel voor een Europese verordening beantwoordt aan dit engagement. Het definieert de algemene beginselen en vereisten van de levensmiddelenwetgeving, stelt de procedures vast inzake voedselveiligheid en zet een systeem op voor snelle waarschuwingen over levensmiddelen en diervoeders. Het richt de Europese Voedselautoriteit op en bepaalt de werkingssfeer, taken en verantwoordelijkheden ervan.
In de loop van de afgelopen veertig jaar is de Europese levensmiddelenwetgeving geëvolueerd waarbij een combinatie van wetenschappelijke, maatschappelijke, politieke en economische factoren heeft meegespeeld. Gedurende deze tijdsspanne hebben er voor de levensmiddelenwetgeving verschillende beleidsdoelstellingen bestaan, zoals de harmonisering van de nationale regelgeving als basis voor de interne markt en gemeenschappelijke maatregelen in het kader van het gemeenschappelijke landbouwbeleid. Hoewel dit niet steeds is geëxpliciteerd, waren al deze doelstellingen toch innig verbonden met het vaststellen en handhaven van een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid, de veiligheid en de consumentenbelangen.
Deze uiteenlopende doelstellingen hebben in de aanpak van de levensmiddelenwetgeving tot afwijkingen, ongerijmdheden en zelfs leemten geleid. Met deze verordening wordt derhalve onder meer beoogd gemeenschappelijke definities vast te stellen, waaronder ook een definitie van het begrip 'levensmiddel', en voorts de overkoepelende basisbeginselen en legitieme doelstellingen van de levensmiddelenwetgeving te bepalen voor het garanderen van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en een doeltreffend functioneren van de interne markt.
In tegenstelling tot de nog relatief recente ontwikkeling van de communautaire levensmiddelenwetgeving, heeft de nationale levensmiddelenwetgeving een veel langere geschiedenis. De definities van het begrip 'levensmiddel' en de algemene beginselen en vereisten van de levensmiddelenwetgeving zijn daarom diep verankerd in de legislatieve traditie van sommige lidstaten. Al gelijken deze nationale maatregelen qua concept en beginsel op elkaar, er zijn qua aanpak en op detailgebied toch verschillen, hetgeen een ontwrichting van de interne markt tot gevolg kan hebben. Deze verordening heeft tot doel de bestaande nationale normen in een Europese context te plaatsen en op communautair niveau tot harmonisering te komen.
Eén oogmerk van dit voorstel is niet alleen de nationale normen te harmoniseren, maar ook de Europese levensmiddelenwetgeving van morgen te voorzien van een fundamenteel kader van beginselen en definities. Wanneer in de toekomst bestaande maatregelen herzien of op nieuwe beleidsterreinen voorstellen geformuleerd moeten worden, zal deze verordening daarvoor de fundamentele beginselen, definities en oriëntatie bieden. Hoewel in deze verordening enkele specifieke normen worden voorgesteld, gaat het in de meeste gevallen om meer algemeen toepasbare vereisten die de basis zullen vormen voor meer specifieke bepalingen.
Zoals andere handelszones wordt de Europese Gemeenschap geconfronteerd met een aantal verontreinigingsproblemen in de voedselvoorziening en andere noodsituaties op het gebied van voedselveiligheid, soms ten gevolge van verontreiniging in diervoeders. In deze verordening zijn beginselen en in sommige gevallen verantwoordelijkheden en verplichtingen voor bedrijven vastgesteld om de oorzaken van problemen met de voedselveiligheid in het algemeen aan te pakken, inclusief normen voor levensmiddelenbedrijven op het niveau van de primaire productie, en, voor zover dit voor de voedselveiligheid relevant is, voor diervoederbedrijven.
Het Witboek stelt de noodzaak vast om het vertrouwensprobleem van de consument en de handelspartners met betrekking tot de Europese voedselvoorziening aan te pakken. Het vertrouwen van de consument en de handelspartners met betrekking tot de reglementering en het toezicht op de veiligheid van de voedselvoorziening heeft een lelijke deuk gekregen: dit geldt zowel ten aanzien van de overheid, de fundamenten van de Europese levensmiddelenwetgeving, als de Europese instellingen zelf. Dit heeft geleid tot een significante herinschatting van de op communautair niveau bestaande organisatorische voorzieningen.
De behoefte aan snelle, betrouwbare en gefundeerde wetenschappelijke adviezen op een gebied dat steeds meer vernieuwend en technologisch is, weegt zwaar op het Europese systeem van wetenschappelijke adviescomités. Steeds vaker is ten behoeve van de Europese bevolking voor de communautaire wetgeving een wetenschappelijke evaluatie vereist. Momenteel geschiedt dit met behulp van de wetenschappelijke comités, overeenkomstig Besluit 97/579/EG i van de Commissie houdende de instelling van wetenschappelijke comités op het gebied van de gezondheid van de consument en de voedselveiligheid, en Besluit 97/404/EG i houdende de oprichting van een wetenschappelijke stuurgroep. Door deze toenemende behoefte zijn de systemen onvermijdelijk onder grote druk komen te staan, dit geldt zowel voor het vermogen van de comités om een veiligheidsevaluatie van wetenschappelijke dossiers door te voeren, als voor de evaluatie van volksgezondheidsaspecten in het algemeen.
Dit voorstel behelst de organisatorische wijzigingen die nodig zijn voor het verstrekken van wetenschappelijke adviezen en voor de grotere samenwerking met de lidstaten die met het oog op een optimaal gebruik van de bestaande deskundigheid gestimuleerd dient te worden.
Het Witboek over voedselveiligheid stelt de oprichting voor van een Europese Voedselautoriteit, in het bijzonder om direct of indirect met de voedselveiligheid samenhangende wetenschappelijke aspecten te beschouwen en daarover openbare mededelingen te doen. Een openbare en interinstitutionele raadpleging over het Witboek heeft uitgewezen dat de oprichting van een Europese Voedselautoriteit met wetenschappelijke en technische bevoegdheden algemeen als het meest effectieve mechanisme wordt beschouwd om deze toenemende behoeften het hoofd te bieden en het vertrouwen van de burger te herwinnen. Dit voorstel voor een verordening is een uitvloeisel van het engagement van het Witboek, het legt een concrete basis voor de werking van de Autoriteit en stelt haar opdracht, taken, organisatorische structuur en werkingssfeer concreet vast.
In het voorstel wordt de aandacht ook gericht op de meest logische en doeltreffende voorzieningen voor het verzamelen en analyseren van wetenschappelijke en andere gegevens, voor het opsporen van opduikende gezondheidsrisico's en de rol van de Voedselautoriteit in een voedselcrisissituatie. Het zet ter aanvulling en verbetering van de bestaande voorzieningen een systeem op voor snelle waarschuwingen over levensmiddelen en diervoeders.
Het stroomlijnt de procedures en verantwoordelijkheden wanneer zich in de Europese voedselvoorziening een ernstig gezondheidsrisico voordoet, om het even of het product uit de Gemeenschap of uit een derde land afkomstig is.
Het volgende hoofdstuk heeft betrekking op de hoofdstukken I en II van de verordening.
Dit voorstel beoogt onder meer een gemeenschappelijke, alomvattende grondslag voor de levensmiddelenwetgeving te verschaffen. Het omschrijft de gemeenschappelijke beginselen die aan de basis liggen van de levensmiddelenwetgeving, het definieert gemeenschappelijke termen en stelt een algemeen kader voor de levensmiddelenwetgeving vast.
Dit impliceert de volgende voornaamste bepalingen:
De levensmiddelenwetgeving moet instaan voor een hoog niveau van gezondheidsbescherming;
Een doeltreffend functioneren van de interne markt met veilige levensmiddelen en diervoeders moet worden gewaarborgd;
Duidelijke definities om de consistentie en de rechtszekerheid te vergroten met inbegrip van een definitie van het begrip 'levensmiddel';
De levensmiddelenwetgeving moet stoelen op kwalitatief hoogstaand, transparant en onafhankelijk wetenschappelijk advies overeenkomstig de drie nauw met elkaar verbonden componenten van risicoanalyse: risicobeoordeling, risicomanagement en risicocommunicatie;
Toepassing van het voorzorgsbeginsel: voorlopige maatregelen treffen bij vaststelling van een onaanvaardbaar niveau van gezondheidsrisico; voor een alomvattende evaluatie van het gezondheidsrisico zijn echter verdere wetenschappelijke gegevens vereist;
De consument mag niet worden misleid en moet toegang hebben tot correcte informatie;
Traceerbaarheid van levensmiddelen, diervoeder, ingrediënten en voedselproducerende dieren;
De hoofdverantwoordelijkheid voor veilige levensmiddelen en diervoeders ligt bij de bedrijven;
De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de toepassing van de levensmiddelenwetgeving;
Verplichting om erop toe te zien dat alleen veilige levensmiddelen en diervoeders op de markt komen;
Erkenning van de internationale verplichtingen van de Gemeenschap met name met betrekking tot de handel;
Transparante ontwikkeling van de levensmiddelenwetgeving en toegang tot informatie hierover;
De diervoederbedrijven zijn verantwoordelijk indien hun producten of activiteiten een negatieve uitwerking kunnen hebben op de voedselveiligheid.
1.2 Definitie van het begrip 'levensmiddel' en overige definities
Hoewel de levensmiddelenwetgeving op communautair niveau sterk is ontwikkeld, is er geen definitie van het begrip levensmiddel. Zowel in het Groenboek inzake levensmiddelenrecht i als in het Witboek over voedselveiligheid wordt met het oog op een grotere duidelijkheid en rechtszekerheid voorgesteld dat de term moet worden gedefinieerd en in toekomstige voorstellen voor levensmiddelenwetgeving ook gebruikt. Hoewel de term op Europees niveau nooit is gedefinieerd, worden over het algemeen onder 'levensmiddel' verstaan 'stoffen, ingrediënten, grondstoffen, additieven en voedingsstoffen die worden opgenomen via het spijsverteringskanaal, met inbegrip van dranken, maar uitgezonderd medicijnen, cosmetica en tabak'. Wel inbegrepen zijn residuen ten gevolge van de productie en verwerking van levensmiddelen zoals residuen van diergeneesmiddelen en bestrijdingsmiddelen. Dieren die levend worden gegeten (zoals oesters), worden gewoonlijk als levensmiddel beschouwd, maar levende dieren die voor consumptie eerst geslacht dienen te worden niet, tenzij ze eerst geslacht zijn.
De meeste lidstaten kennen een definitie van het begrip 'voeding' of 'levensmiddel' en op internationaal niveau bestaat er een definitie in de Codex Alimentarius.
De voorgestelde definitie weerspiegelt de algemene interpretatie van het begrip 'levensmiddel' in de communautaire regelgeving, baseert zich op de definitie in de Codex Alimentarius en houdt rekening met ingeburgerde definities in de wetgeving van de lidstaten.
De voorgestelde definitie omvat elke stof die bedoeld is voor consumptie, of waarvan redelijkerwijs verwacht kan worden dat zij door mensen wordt genuttigd. De uitdrukking redelijkerwijs verwacht is gebruikt om te garanderen dat een stof (zoals palmolie), waarvan redelijkerwijze kan worden verwacht dat zij in de voedselvoorzieningsketen terechtkomt, maar die ook voor verschillende industriesectoren bestemd kan zijn, toch met dezelfde zorg wordt behandeld als een levensmiddel, zolang niet vaststaat dat zij niet voor consumptie is bestemd.
Naast grondstoffen en ingrediënten behelst de definitie ook alle water dat voor menselijke consumptie is bestemd. Dit geldt onverminderd de normen en voorschriften voor water zoals vastgesteld in Richtlijn 80/779/EEG i en Richtlijn 98/83/EG i betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water.
Toch bestrijkt de term levensmiddelenwetgeving in dit voorstel een breder spectrum van bepalingen dan hetgeen uitsluitend levensmiddelen betreft. De term omvat alle maatregelen betreffende materialen en stoffen die met levensmiddelen in aanraking komen, praktijken op het landbouwbedrijf, alsook diervoeder bestemd voor voedselproducerende dieren, voor zover er direct of indirect een impact op de voedselveiligheid kan zijn.
De definities voor de term 'levensmiddel' en andere begrippen in dit voorstel beogen in het licht van de toekomstige Europese levensmiddelenwetgeving rechtszekerheid te scheppen en voor deze begrippen op communautair niveau inzicht tot stand te brengen.
Dit voorstel legt de algemene beginselen van de levensmiddelenwetgeving vast. Het bevestigt het recht van de consument op veilig voedsel en op een correcte en eerlijke informatie die hem in staat stelt een voedselkeuze te maken. Het vormt een aanvulling op de voorschriften van het Verdrag inzake levensmiddelen en op de verantwoordelijkheden van de Gemeenschap om bij de vaststelling en uitvoering van haar beleid en activiteiten een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te verzekeren.
De voornaamste doelstellingen van de levensmiddelenwetgeving in dit voorstel zijn het verzekeren van een doeltreffend functioneren van de interne markt en in dit verband het handhaven van een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid, de veiligheid en de consumentenbelangen. De levensmiddelenwetgeving is gebaseerd op een geïntegreerde aanpak, van het bedrijf tot de eindverbruiker, met inbegrip van maatregelen die voor het landbouwbedrijf gelden. Daarnaast zijn voorschriften voor diervoederbedrijven vastgesteld, voor zover die direct of indirect voor de voedselveiligheid van belang zijn. Het 'van boer tot bord'-beginsel lag reeds aan de basis van het voorstel van de Commissie tot herziening van de communautaire hygiëneregelgeving. Ook op andere gebieden zal dit beginsel in de toekomst algemeen gelden.
De levensmiddelenwetgeving staat ook achter de algemene doelstellingen van de bescherming van de gezondheid en het leven van dieren of planten en de milieubescherming, voor zover dit met de aard van de maatregel verenigbaar is.
De levensmiddelenwetgeving zorgt zowel op nationaal als op communautair niveau niet alleen voor een bescherming van de gezondheid, maar zij stelt ook andere consumentenbelangen veilig, met betrekking tot het voorkomen van bedrieglijke praktijken, inclusief fraude met levensmiddelen, en garandeert dat de consumenten beschikken over accurate informatie. Dit voorstel verruimt de specifieke communautaire bepalingen inzake etikettering en reclame door als algemeen principe voorop te stellen dat de consument niet mag worden misleid.
1.4 Wetenschappelijke grondslag van de levensmiddelenwetgeving en de beginselen van risicoanalyse
Dit voorstel stelt de beginselen vast van risicoanalyse in de context van de levensmiddelenwetgeving en zet de structuren en mechanismen op voor de wetenschappelijke en technische evaluatie die over het algemeen door de Europese Voedselautoriteit zal worden uitgevoerd. Naargelang van de te nemen maatregel moeten de levensmiddelenwetgeving en in het bijzonder de maatregelen in verband met voedselveiligheid wetenschappelijk stevig gefundeerd zijn. De Europese Gemeenschap is een van de koplopers geweest bij de ontwikkeling van de beginselen voor risicoanalyse die daarna op internationaal niveau zijn geaccepteerd. Deze verordening stelt voor dat de drie met elkaar verbonden componenten van risicoanalyse: risicobeoordeling, risicomanagement en risicocommunicatie afhankelijk van de geplande maatregel de grondslag vormen voor de levensmiddelenwetgeving. Het is duidelijk dat niet alle levensmiddelenwetgeving sterk wetenschappelijk gefundeerd is, bv. wetgeving inzake informatie voor de consument of ter preventie van misleidende praktijken behoeft geen wetenschappelijke grondslag.
Volgens dit voorstel moet de wetenschappelijke risicobeoordeling op een onafhankelijke, objectieve en transparante manier worden verricht op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke methoden.
Risicomanagement betekent het afwegen van beleidsalternatieven in het licht van de resultaten van de risicobeoordeling en zo nodig het uitkiezen van de gepaste actie om het risico te voorkomen, te beperken of uit te schakelen, met het oog op het handhaven van het in de Europese Gemeenschap als aangewezen geachte hoge niveau van bescherming van de gezondheid. In de fase van het risicomanagement moeten de beleidsverantwoordelijken rekening houden met een aantal gegevens naast de wetenschappelijke risicobeoordeling, met inbegrip van, bijvoorbeeld, de haalbaarheid van risicobeheersing, de meest doeltreffende acties voor risicoverkleining afhankelijk van waar in de voedselvoorzieningsketen het probleem zich voordoet, de vereiste praktische voorzieningen, de sociaal-economische gevolgen en de impact op het milieu. Daarom zijn de activiteiten van risicomanagement niet alleen gebaseerd op een wetenschappelijke risicobeoordeling, maar houden zij ook rekening met een hele reeks andere, voor het betrokken geval pertinente factoren.
Risicocommunicatie is de derde component in het proces van de risicoanalyse. Men mag risicocommunicatie echter niet als een laatste fase beschouwen, aangezien zij in feite alle fasen omvat. Het gaat namelijk om een interactief proces waarbij informatie en gedachten over het risico worden uitgewisseld tussen de risico-evaluatoren, risicomanagers en andere belanghebbenden. Risicocommunicatie tussen de risico-evaluatoren en de risicomanagers is in het bijzonder tijdens het risicobeoordelingproces vereist, om te garanderen dat, bijvoorbeeld, de risicobeoordeling beantwoordt aan het probleem dat door de risicomanagers is vastgesteld. Ook na de risicobeoordeling moeten de motieven voor een maatregel van risicomanagement en de maatregel zelf aan alle belanghebbenden worden medegedeeld. In dit voorstel wordt de grondslag gelegd voor alle aspecten van risicoanalyse in aangelegenheden die direct en indirect voor de voedselveiligheid van belang zijn.
Dit voorstel geeft het standpunt van de Commissie weer dat zij onlangs heeft uitgedrukt in de mededeling over het voorzorgsbeginsel, met betrekking tot de toepassing ervan in de levensmiddelenwetgeving i. Het voorzorgsbeginsel wordt erkend als een hulpmiddel voor risicomanagers wanneer maatregelen voor de bescherming van de gezondheid of het milieu getroffen dienen te worden, maar de wetenschappelijke informatie over het risico niet afdoend of op een of andere manier onvolledig is.
Het voorzorgsbeginsel is specifiek dan van belang wanneer de risicomanagers een gefundeerde reden tot bezorgdheid hebben over een onaanvaardbaar groot risico voor de gezondheid, maar de ondersteunende informatie en gegevens onvoldoende zijn om een alomvattende risicobeoordeling te verrichten. Indien dit specifieke geval zich voordoet, kunnen de beleidsverantwoordelijken of risicomanagers op het voorzorgsbeginsel gebaseerde maatregelen treffen of andere acties tot bescherming van de gezondheid ondernemen, en tegelijk streven naar meer volledige wetenschappelijke en andere gegevens. Deze maatregelen moeten beantwoorden aan de normale beginselen van non-discriminatie en proportionaliteit en dienen als voorlopig te worden beschouwd tot vollediger informatie over het risico vergaard en geanalyseerd kan worden. In dit voorstel wordt aangegeven hoe het voorzorgsbeginsel in de levensmiddelenwetgeving wordt toegepast. Dit is tevens in overeenstemming met de groeiende internationale aanvaarding van dit beginsel in de context van de voedselveiligheid.
De recente voedselschandalen (BSE en de dioxinecrisis) hebben aangetoond dat de identificatie van de oorsprong van diervoeders en levensmiddelen, inclusief hun ingrediënten en voedingsbronnen, van het allergrootste belang is voor de bescherming van de consument. Traceerbaarheid vergemakkelijkt met name het uit de handel nemen van levensmiddelen en maakt het mogelijk de consument gerichte en accurate informatie te verstrekken over de betrokken producten. In recente voorstellen van de Commissie voor een herziening van de hygiëneregelgeving zijn de algemene vereisten inzake hygiëneproblemen vervat. In dit voorstel wordt dit nog verruimd. Deze verordening maakt ook een vrijstelling mogelijk van de verplichtingen inzake traceerbaarheid in die sectoren waar traceerbaarheid onuitvoerbaar is, en voorziet anderzijds in meer specifieke vereisten waar nodig.
Dit voorstel verplicht alle diervoeder- en levensmiddelenbedrijven te beschikken over een systeem om de oorsprong van aan hun bedrijven geleverde levensmiddelen, diervoeders, voedselproducerende dieren en ook de ontvangers van deze producten te identificeren. Deze gegevens moeten op verzoek aan de bevoegde autoriteiten worden verstrekt. Evenzo wordt van de importeurs geëist dat zij voor hun producten de exporteur uit een derde land kunnen aangeven. Indien geen specifieke normen voor een verdergaande traceerbaarheid zijn gegeven, blijft deze maatregel beperkt, in die zin dat de bedrijven in staat moeten zijn in de voedselvoorzieningsketen ten minste één schakel boven hen en één schakel onder hen aan te geven.
In sommige onderdelen van de Europese levensmiddelenwetgeving, met name in de hygiënewetgeving, wordt de hoofdverantwoordelijkheid voor het doen naleven van de levensmiddelenwetgeving, en in het bijzonder van de normen voor de voedselveiligheid, bij de levensmiddelenbedrijven gelegd. Om dit beginsel aan te vullen en te steunen moeten er door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten adequate en doeltreffende controles worden uitgevoerd. Op andere terreinen van de levensmiddelenwetgeving is dit beginsel niet zo algemeen van toepassing. In dit voorstel wordt de toepassing van dit beginsel tot de volledige levensmiddelenwetgeving uitgebreid en een algemene herziening van de levensmiddelenwetgeving ingezet. Hiermee wil men nagaan of dit beginsel wordt toegepast, en of er bepalingen in de communautaire wetgeving zijn die zonder noodzaak de verantwoordelijkheid van de diervoeder- of levensmiddelenbedrijven hebben weggenomen door voor te schrijven hoe een bepaalde doelstelling moet worden bereikt, in plaats van alleen de doelstelling te bepalen.
Dit voorstel streeft naar een definitie van een vereiste voor voedselveiligheid. Een van de leemten die in de Europese levensmiddelenwetgeving zijn vastgesteld, is het ontbreken van een algemeen beginsel dat alleen veilig voedsel op de markt mag komen. Dit beginsel bestaat wel in de levensmiddelenwetgeving van verscheidene lidstaten. Met dit voorstel wordt beoogd deze leemte op te vullen door een voedselveiligheidsvereiste vast te stellen op basis van twee elementen: levensmiddelen mogen niet mogelijk schadelijk zijn voor de gezondheid of ongeschikt zijn voor menselijke consumptie, of in die mate verontreinigd zijn dat de menselijke consumptie ervan overeenkomstig het bedoelde verbruik redelijkerwijs niet kan worden verwacht.
Een van deze elementen volstaat om voedsel als onveilig te bestempelen. Op internationaal niveau staan deze principes in de Codex Alimentarius en in de bepalingen van een aantal lidstaten.
Het begrip 'mogelijk schadelijk voor de gezondheid' wordt in dit voorstel nader bepaald, aangezien het voor ruime interpretatie vatbaar is. Om vast te stellen of een levensmiddel 'mogelijk schadelijk' is 'voor de gezondheid', moet worden nagegaan of het waarschijnlijk of naar redelijke verwachting zal worden geconsumeerd, en hoe het verwerkt of behandeld zal worden. Zo kunnen rauwe levensmiddelen, die pas na koken of andere bewerkingen mogen worden geconsumeerd, en die overeenkomstig goede hygiënepraktijken zijn geproduceerd, toch nog kleine hoeveelheden schadelijke bacteriën bevatten die bij normale verwerking, inclusief nieuwe procédés, bestraling of koken, vernietigd worden. Daarentegen zou dezelfde hoeveelheid bacteriën in een levensmiddel dat rauw wordt geconsumeerd, niet aanvaardbaar zijn. Het feit dat verwerking bepaalde soorten risico's uitsluit, ontslaat een bedrijf nochtans niet van de verantwoordelijkheid om langs heel de voedselvoorzieningsketen de voedselveiligheid te garanderen en ervoor te zorgen dat zijn procédés in overeenstemming zijn met goedepraktijkbeginselen en, waar deze bestaan, met de vereisten van specifieke bepalingen.
Het vereiste heeft betrekking op acute gevolgen, maar kan ook worden toegepast op langetermijngevolgen, wanneer de blootstelling pas in de toekomst een schadelijk effect heeft, zoals in het geval van prionen of micro-organismen met een lange incubatietijd. In de context van het begrip 'mogelijk schadelijk voor de gezondheid' moet ook met de cumulatieve effecten op de gezondheid van de consument rekening worden gehouden.
Bepaalde levensmiddelen worden ten behoeve van bijzonder gevoelige consumenten op de markt gebracht. Bij de bepaling of een levensmiddel onveilig is, moet bijgevolg ook rekening worden gehouden met het begrip 'mogelijk schadelijk voor de gezondheid' voor dit type consumenten. De consument heeft het recht het soort en de hoeveelheid levensmiddelen te kiezen die hij wenst te verbruiken, alsook in vrijheid zijn persoonlijk dieet te bepalen. Indien hetzij op het etiket of op een andere manier informatie wordt verstrekt, of de informatie algemeen toegankelijk is, en de consument bij de keuze van zijn dieet toch deze informatie negeert of bijvoorbeeld abnormaal veel consumeert en daardoor uiteindelijk zijn gezondheid in gevaar brengt, kunnen de betrokken levensmiddelen overeenkomstig deze verordening niet als onveilig worden beschouwd, indien de overige vereisten van de levensmiddelenwetgeving worden nageleefd.
In deze verordening wordt voor menselijke consumptie ongeschikt of verontreinigd voedsel met onveilig voedsel gelijkgesteld. Bedorven levensmiddelen bijvoorbeeld zijn wellicht niet noodzakelijkerwijs schadelijk voor de gezondheid, maar komen niet voor menselijke consumptie in aanmerking en gelden als mogelijk schadelijk. In dit verband is het waarschijnlijk nagenoeg onmogelijk schade of waarschijnlijke schade voor de gezondheid vast te stellen. Dit specifieke aspect wordt daarom in deze verordening bij het begrip 'veiligheid' ondergebracht.
Evenzo kunnen levensmiddelen die bijvoorbeeld met organen van insecten zijn verontreinigd, of met dierharen vervuild rundvlees wellicht per se niet schadelijk zijn voor de gezondheid. Toch kan redelijkerwijs niet worden verwacht dat dit soort levensmiddelen voor menselijke consumptie wordt gebruikt. Het is ook niet nodig dat bewezen wordt dat deze levensmiddelen mogelijk schadelijk zijn voor de gezondheid om als onveilig te worden verklaard.
Indien een levensmiddelenbedrijf garandeert dat zijn levensmiddelen overeenkomstig de specifieke bepalingen voor de betrokken levensmiddelen worden aangemaakt, wordt aangenomen dat het bedrijf aan zijn verplichtingen in het kader van de voedselveiligheidsnormen heeft voldaan. Een levensmiddel dat overeenkomstig de specifieke bepalingen voor het betrokken levensmiddel is aangemaakt, maar door de bevoegde autoriteiten toch als onveilig wordt beschouwd, kan niettemin door de bevoegde autoriteiten uit de handel worden genomen of aan andere restrictieve maatregelen worden onderworpen.
Met het oog op een versterken van de hoofdverantwoordelijkheid van de bedrijven in de levensmiddelensector, bevat deze verordening een algemene verplichting voor alle levensmiddelenbedrijven om binnen hun respectieve werkingssfeer te garanderen dat de levensmiddelen die op de markt komen aan de veiligheidsnormen voldoen. Dit voorstel stelt voor de levensmiddelenbedrijven tevens als algemene verplichting vast om de bevoegde autoriteiten te informeren over verdachte levensmiddelen en hen met alle mogelijke middelen bij te staan om de gezondheid van de consument veilig te stellen. Waar een ernstig risico voor de volksgezondheid wordt vastgesteld, moeten de bevoegde autoriteiten de Europese Voedselautoriteit via het systeem voor snelle waarschuwingen informeren.
Het voorstel eist van de levensmiddelenbedrijven dat zij levensmiddelen uit de handel nemen, indien andere maatregelen voor de bescherming van de consument niet volstaan, en dat zij de consument over de aanleiding van deze maatregel informeren.
De recente ervaringen hebben duidelijk geleerd dat diervoeder een fundamentele oorzaak is van problemen met de voedselveiligheid. Deze verordening streeft ernaar dat de voedselveiligheid op alle eventueel relevante niveaus wordt veiliggesteld. Daarom is het de taak van de diervoederbedrijven erop toe te zien dat hun diervoeders geen aanleiding tot een probleem met de voedselveiligheid kunnen geven en moeten zij garanderen dat hun werkzaamheden zodanig worden verricht dat de voedselveiligheid niet in het gedrang komt. De verordening stelt als vereiste vast dat uitsluitend veilig diervoeder op de markt mag worden gebracht en eist daarmee samenhangend tevens dat levensmiddelen op basis van met deze diervoeders gevoede dieren veilig zijn. Het behoort ook tot de verantwoordelijkheid van de diervoederbedrijven producten uit de handel te nemen en de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis te stellen, zodra blijkt dat een diervoeder de voedselveiligheid in gevaar brengt.
Het voorstel erkent het engagement van de Gemeenschap tegenover haar internationale verplichtingen met name in verband met de overeenkomsten in het kader van de Wereldhandelsorganisatie over sanitaire en fytosanitaire maatregelen en technische handelsbelemmeringen. Het voorstel onderstreept het engagement van de Europese Gemeenschap voor de ontwikkeling van internationale technische normen voor levensmiddelen.
Er wordt voorgesteld dat de Gemeenschap bijdraagt tot de ontwikkeling van internationale normen en daarmee bij de goedkeuring van levensmiddelenwetgeving ook rekening houdt. De teksten van de Codex Alimentarius en het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten (OIE) zijn erg belangrijk geworden door de overeenkomsten in het kader van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake levensmiddelenwetgeving.
Krachtens de overeenkomst over sanitaire en fytosanitaire maatregelen voldoet wie deze normen naleeft aan de verplichtingen van de overeenkomst. De leden hebben het recht een hoger niveau van bescherming van de gezondheid te eisen, en zij kunnen op risicobeoordeling gebaseerde maatregelen treffen. De overeenkomst over technische handelsbelemmeringen erkent eveneens de behoefte aan internationale normen waarop de lidstaten hun regelgeving kunnen baseren, tenzij het gebruik van zo'n norm niet doeltreffend of geschikt zou zijn voor het bereiken van hun legitieme doelstellingen. Dit voorstel erkent de verplichting van de Gemeenschap om internationale normen krachtens deze beide overeenkomsten na te leven, daarnaast staan echter de verdragseis van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en de andere doelstellingen van de levensmiddelenwetgeving van dit voorstel. Met internationale normen zal slechts rekening worden gehouden waar het hoge niveau van bescherming van de gezondheid of de andere doelstellingen van de levensmiddelenwetgeving niet in het gedrang komen.
De landbouw- en voedingssector in de Europese Gemeenschap vervult als actieve producent, exporteur en importeur van levensmiddelen een hoofdrol op de wereldmarkt. Het is daarom voor de Gemeenschap van vitaal belang dat de strenge normen van de communautaire levensmiddelenwetgeving internationaal algemeen worden aanvaard en dat de consument zowel binnen de Gemeenschap als in derde landen bescherming geniet. Voedselveiligheid draagt bij aan het concurrentievermogen van de Europese levensmiddelenindustrie door te bouwen aan een vertrouwensrelatie met de consument en de handelspartners. De Gemeenschap zal tevens rekening houden met normen die overeenkomstig de regelgeving van de internationale beleidsorganen op het punt staan om te worden goedgekeurd.
De Europese Gemeenschap heeft zich sterk gemaakt voor de ontwikkeling van internationale handelsnormen en -maatstaven en zij engageert zich voor een vrije handel in veilige en gezonde levensmiddelen. Deze verordening stelt de algemene beginselen vast waarop de internationale levensmiddelenhandel gebaseerd moet zijn. Zij stelt voor de ontwikkeling van de levensmiddelenwetgeving als doelstelling voorop dat geen enkele internationale handelspartner op een willekeurige of onverantwoorde wijze gediscrimineerd mag worden en geen verkapte handelsbelemmeringen mogen worden opgeworpen. Zij wijst met nadruk op het engagement van de Gemeenschap voor het ontwikkelen van gelijkwaardigheid en andere handelsovereenkomsten in aangepaste omstandigheden.
Dit voorstel stelt een kader op voor een grotere betrokkenheid van de belanghebbenden in alle stadia van de ontwikkeling van de levensmiddelenwetgeving en bepaalt de mechanismen die noodzakelijk zijn om het vertrouwen van de consument in de levensmiddelenwetgeving te vergroten.
Dit vertrouwen is een noodzakelijk gevolg van een succesvol levensmiddelenbeleid en het is derhalve een hoofddoel van de communautaire acties inzake levensmiddelen. De transparantie van de wetgeving en een doeltreffende raadpleging van de publieke opinie zijn fundamenteel om dit vertrouwen te vergroten. In deze context is een betere communicatie over voedselveiligheid en de relevantie van potentiële risico's, met inbegrip van een volledige openheid over de wetenschappelijke adviezen die door de wetenschappelijke comités aan de Commissie worden verstrekt, essentieel.
Het volgende hoofdstuk betreft hoofdstuk III van de verordening.
Het Witboek over voedselveiligheid analyseert de wetenschappelijke elementen die de basis vormen voor het levensmiddelenbeleid en grondt daarop het voorstel voor een Europese Voedselautoriteit om de communautaire behoeften van het nieuwe millennium het hoofd te kunnen bieden. Het Witboek concludeert dat een Europese Voedselautoriteit (EVA) niet alleen tot een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de consument op het gebied van de voedselveiligheid zou leiden, maar ook het vertrouwen van de consument in de veiligheid van de levensmiddelen zou herstellen en handhaven. Om het vertrouwen van de consument te winnen moet de Autoriteit echter op het hoogste niveau van wetenschappelijkheid, onafhankelijkheid en doorzichtigheid kunnen functioneren. De Europese Voedselautoriteit zal de algemene beginselen en vereisten van de levensmiddelenwetgeving gestalte geven en een sleutelrol vervullen voor een verbetering van de bescherming van de menselijke gezondheid en het herstel van het vertrouwen van de consument.
Het Witboek betoogt dat de essentiële rol van de EVA erin bestaat de Gemeenschap van het vereiste onafhankelijke wetenschappelijke en technische advies te voorzien om zowel op Europees als internationaal niveau het beleid en de wetgeving op het gebied van voedselveiligheid, voeding, gezondheid van dieren en planten, en dierenwelzijn te kunnen onderbouwen.
Het Witboek wijst erop dat de Autoriteit in kwestie de principiële scheiding tussen risicobeoordeling en risicomanagement en de bestaande politieke en wettelijke verantwoordelijkheden van de Commissie, het Europees Parlement en de Raad dient te respecteren.
Naast haar voornaamste taak die erin bestaat de Gemeenschap te voorzien van onafhankelijke wetenschappelijke adviezen van het hoogste niveau, wordt voorgesteld dat de EVA bevoegd wordt voor het dagelijkse functioneren van het systeem voor snelle waarschuwingen, zowel over levensmiddelen als diervoeders, en dat zij bij het beheren van crisissituaties onder de verantwoordelijkheid van de Commissie een sleutelrol gaat vervullen. De EVA zal duidelijke en openbaar toegankelijke informatie bieden over alles wat binnen haar werkingssfeer valt - een essentiële voorwaarde voor het herstel van het vertrouwen van de consument. Het recht van de EVA om over gelijk welk onderwerp van deze aard op eigen initiatief een mededeling te doen, biedt een belangrijke aanvullende garantie dat de consumentenbelangen met betrekking tot de voedselveiligheid tijdens het besluitvormingsproces van de Gemeenschap niet over het hoofd worden gezien.
De Commissie stelt ook voor dat de EVA wordt belast met de fundamentele opdracht van het vergaren en analyseren van gegevens met het oog op een nader bepalen van en toezicht op met voedselveiligheid verband houdende aangelegenheden in de Gemeenschap. Hoewel deze informatie van vitaal belang is voor de vroege herkenning van opduikende risico's, voor het in kaart brengen van leemten in de communautaire wetgeving en een alomvattende risicobeoordeling op vele terreinen, is momenteel een dergelijk mechanisme niet operationeel.
Het Witboek erkent dat het thans bestaande wetenschappelijke adviessysteem te lijden heeft onder een capaciteitsprobleem, hetgeen tot grote vertragingen bij het verstrekken van de adviezen heeft geleid. Dit geldt zowel voor adviezen inzake het beheer van belangrijke aangelegenheden met betrekking tot de gezondheid van de consument als voor de communautaire erkenning van producten, stoffen en procédés. Het Witboek stelt de noodzaak vast om intern voor de nodige wetenschappelijke onderbouw te zorgen met het oog op de voorbereidende werkzaamheden die nu grotendeels door de wetenschappelijke comités worden verricht. De leden van die comités zouden dan hun aandacht meer specifiek kunnen richten op de belangrijkste problemen van de risicobeoordeling.
Een vergaande integratie van de deskundigheid en hulpmiddelen in de lidstaten door middel van verscheidene netwerken is van groot belang voor de oprichting van een moderne structuur die in staat is de Gemeenschap tijdig wetenschappelijke en technische bijstand te bieden op de verschillende terreinen waar de EVA bevoegd is. Deze bijstand zal alle aspecten van de werkzaamheden van de Autoriteit bestrijken, met inbegrip van voorbereidende werkzaamheden voor de wetenschappelijke comités, het vergaren van informatie en opduikende risico's. Een essentieel facet van de EVA zal bestaan in de valorisering van hetgeen binnen het bestaande systeem door coördinatie en samenwerking tussen de lidstaten kan worden bereikt.
Tot slot - en dit is fundamenteel voor het algehele welslagen van de EVA - erkent het Witboek dat het vertrouwen van de consument alleen dan kan worden herwonnen, indien de Autoriteit onafhankelijk en niet onder druk van buitenaf kan optreden en als zodanig ook door alle betrokkenen wordt aanvaard. Het statuut van de Autoriteit moet derhalve garanties bieden voor onafhankelijkheid, doorzichtigheid, representativiteit en verantwoordelijkheid.
De EVA heeft een ruim mandaat nodig om een alomvattend zicht te krijgen op de voedselketen en een coherente wetenschappelijke basis te bieden voor het beleid en de wetgeving van de Gemeenschap op dit gebied. Naast voedselveiligheid en bepaalde aspecten van voeding bestrijkt het mandaat derhalve ook de gezondheid van planten en dieren en dierenwelzijn. De bevoegdheid van de EVA stekt zich uit tot alle aangelegenheden die in de context van voedselinname direct of indirect een impact op de gezondheid en de veiligheid van de consument hebben. Zij omvat daarom alle stadia vanaf de primaire productie van diervoeders en levensmiddelen, de verwerking, opslag en distributie aan de eindverbruiker.
Het voorstel van de Commissie erkent dat de veiligheidsevaluatie van producten die van belang zijn voor diervoeders en levensmiddelen niet kan geschieden zonder ook rekening te houden met belangrijke niet met levensmiddelen verband houdende aspecten. Er moet een garantie bestaan dat de risicobeoordeling alomvattend is, tussen verwante industrietakken consistentie vertoont en het beginsel 'one-door one-key' handhaaft voor de erkenning van industriële producten die onder het communautaire stelsel vallen. Indien de wetgeving voor de erkenning van een product of verwerkingswijze die rechtstreeks iets met de veiligheid van diervoeders en levensmiddelen te maken hebben, ook een evaluatie van het milieurisico en/of de veiligheid van de werknemers vereist (met name voor genetisch gemodificeerde planten en zaden, bestrijdingsmiddelen en levensmiddelenadditieven), zal de EVA derhalve garanderen dat hierop door één enkel wetenschappelijk comité of panel wordt toegezien. Met het oog op de wetenschappelijke samenhang en administratieve efficiëntie wordt voorgesteld dat de EVA ook wetenschappelijke adviezen gaat verstrekken over genetisch gemodificeerde organismen, ook al zijn die niet bestemd voor consumptie door mens of dier. Wat echter de wetgeving en het beleid van de Gemeenschap betreft inzake genetisch gemodificeerde organismen die niet voor consumptie door mens of dier zijn bestemd, zal de taak van de Autoriteit beperkt blijven tot het verstrekken van wetenschappelijke adviezen. Zo kan verwarring inzake de milieuverantwoordelijkheden in de Gemeenschap worden vermeden. Praktisch betekent dit dat de Autoriteit haar andere taken, zoals het vergaren van gegevens of het opsporen van opduikende risico's, met betrekking tot genetisch gemodificeerde organismen niet kan uitvoeren, tenzij het bij deze organismen levensmiddelen of diervoeders betreft. Wel behoudt de Commissie overeenkomstig punt n) van artikel 22 het recht om de Autoriteit om verdere wetenschappelijke steun te verzoeken in verband met alle genetisch gemodificeerde organismen.
De EVA zal zich bezighouden met de op de gezondheid van de consument betrekking hebbende aspecten van water dat voor menselijke consumptie is bestemd.
Het is ook van belang verwarring te vermijden tussen de rol van de Autoriteit en de taken van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling. Het voorstel stelt daarom duidelijk dat de werkingssfeer van de EVA geen inbreuk vormt op de bevoegdheden van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling.
Er wordt op gewezen dat de reikwijdte van het systeem voor snelle waarschuwingen dat door de Autoriteit zal worden beheerd, en het crisismanagement beperkt blijven tot de veiligheid van levensmiddelen en diervoeders.
Op voedingsgebied moet de EVA waarborgen dat voedingsadvies alleen binnen het kader van het algemene volksgezondheidsbeleid wordt gegeven. De EVA moet borg staan voor de continuïteit van de wetenschappelijke adviezen inzake de voedingseisen van dieetvoeding die overeenkomstig de communautaire wetgeving op de markt wordt gebracht (levensmiddelen voor zuigelingen, jonge kinderen en sportbeoefenaars), en inzake de snel aan belang winnende voedingsclaims en de voedingsaspecten van nieuwe voedingsmiddelen. Het is echter essentieel dat het advies over voeding en gezondheid door de Commissie en de lidstaten zorgvuldig wordt gecoördineerd zodat verwarrende of onvolledige boodschappen aan het publiek worden vermeden.
De voorgestelde organisatiestructuur zal de deelname vergemakkelijken van de vele verscheidene belanghebbenden van de EVA en zal borg staan voor onafhankelijkheid tegenover druk van buitenaf, voor doorzichtigheid en verantwoordelijkheid tegenover de democratische instellingen. Daarom wordt voorgesteld dat de raad van bestuur van de EVA bestaat uit vier door de Raad benoemde vertegenwoordigers, vier door de Commissie benoemde vertegenwoordigers, vier door het Europees Parlement benoemde vertegenwoordigers en vier door de Commissie aangewezen vertegenwoordigers van de consumenten en het bedrijfsleven. De Commissie is er ook van overtuigd dat de EVA bij het uitvoeren van haar taken als een orgaan van de Gemeenschap een optimaal gebruik van de deskundigheid en de hulpmiddelen van de lidstaten moet verzekeren, met eerbiediging van het beginsel dat risicobeoordeling en risicomanagement gescheiden dienen te blijven en overeenkomstig de algemene eis tot onafhankelijkheid. Met het oog op een doeltreffend functioneren van de verschillende netwerken voor het vergaren van informatie en van de ondersteunende mechanismen wordt daarom voorgesteld dat de EVA een adviesforum krijgt met vertegenwoordigers van vergelijkbare organen in de lidstaten. Het is duidelijk dat elke lidstaat voor zich zal moeten nagaan hoe de samenwerking met de EVA via dit adviesforum concreet gestalte moet krijgen. Niet alle lidstaten hebben immers een 'levensmiddelenagentschap' opgericht en, zelfs waar dit het geval is, reikt de werkingssfeer ervan waarschijnlijk niet zover als de ruime taakomschrijving die voor de Autoriteit is voorgesteld.
Het voorstel voorziet in een herschikking en een radicale herstructurering van de zes onafhankelijke wetenschappelijke comités die de Commissie momenteel adviseren inzake door de EVA te bestrijken aangelegenheden. Het betreft, naast de Wetenschappelijke Stuurgroep (SSC) en haar subgroep voor BSE en TSE, het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding (SCF), het Wetenschappelijk Comité voor de diervoeding (SCAN), het Wetenschappelijk Comité voor planten (SCP), het Wetenschappelijk Comité voor veterinaire maatregelen in verband met de volksgezondheid (SCVPH) en het Wetenschappelijk Comité voor de gezondheid en het welzijn van dieren (SCAHAW). De herstructurering is noodzakelijk om het proces van wetenschappelijk adviseren te stroomlijnen conform de huidige basisprincipes van het beleid en de wetgeving in de Gemeenschap zoals die tot uiting komen in de 'van boer tot bord'-aanpak voor de veiligheid van de voedselketen. De voorgestelde structuur omvat acht permanente onafhankelijke panels en een wetenschappelijk comité, die binnen hun respectieve bevoegdheid verantwoordelijk zijn voor het verstrekken van wetenschappelijke adviezen over alle onderwerpen die binnen de werkingssfeer van de Autoriteit vallen. Het is tevens de bedoeling een grotere wetenschappelijke coherentie te verzekeren in verwante gebieden als genetisch gemodificeerde producten, contaminanten in diervoeders en levensmiddelen, en microbiologische risico's. Daarnaast wordt beoogd toekomstige behoeften op het gebied van bijvoorbeeld voedingsclaims en nieuwe levensmiddelen te ondervangen. Het systeem is flexibel genoeg om kwesties die door de panels niet worden behandeld te bespreken. Bijvoorbeeld kunnen kwesties als problemen met natuurlijk mineraalwater, voedselbestraling en de gezondheid van planten door het wetenschappelijke comité worden aangepakt waarin de voorzitters van de permanente panels zitting hebben. Zo wordt een maximale flexibiliteit geboden en een optimaal gebruik van de beschikbare wetenschappelijke deskundigheid gewaarborgd.
De hoge kwaliteit van de wetenschappelijke adviezen zal verzekerd blijven op basis van de door de Commissie in 1997 ingestelde procedures volgens welke individuele wetenschappers zich als lid van een comité of panel kunnen aanmelden. De directeur is verantwoordelijk voor de afwikkeling van de selectieprocedure en de doorzichtigheid daarvan, terwijl de uiteindelijke beslissing over het lidmaatschap door de raad van bestuur zal worden getroffen.
In het Witboek is gewezen op het capaciteitsprobleem van de bestaande wetenschappelijke comités om het hoofd te bieden aan het steeds groeiend aantal en de grotere urgentie van de vragen. De EVA zal het secretariaat van het comité moeten waarnemen, en daarnaast over de nodige middelen moeten beschikken om te garanderen dat de leden van het comité administratief en wetenschappelijk voldoende gesteund worden zodat zij tijdens de beperkte tijd die zij hieraan spenderen, hun aandacht op de kernvragen van de risicobeoordeling kunnen richten. Dit impliceert het intern voorhanden zijn van een degelijke wetenschappelijke deskundigheid waardoor, samen met de ondersteuning van de lidstaten voor de voorbereidende werkzaamheden, het wetenschappelijk comité en de onafhankelijke panels in staat zullen worden gesteld hoofdzakelijk onder vakgenoten te werken. Zo kunnen de leden van het wetenschappelijk comité en van de panels grotendeels worden vrijgesteld van gedetailleerde en tijdrovende bezigheden als de voorbereiding en evaluatie van dossiers waardoor het huidige, overbelaste systeem wordt gekenmerkt.
Momenteel worden de wetenschappelijke comités krachtens communautaire wetgeving opgericht om advies aan de Commissie uit te brengen. Er wordt voorgesteld dat ook het Europees Parlement en de lidstaten of hun bevoegde organen het recht moeten hebben een verzoek tot wetenschappelijk advies bij de EVA in te dienen, met als belangrijke uitzondering die gevallen waarin de raadpleging van de EVA krachtens de communautaire wetgeving verplicht is. In dergelijke gevallen is alleen de Commissie overeenkomstig haar initiatiefrecht bevoegd om een adviesverzoek bij de EVA in te dienen. Het recht van de EVA om zelf onderzoeken in te stellen illustreert de onafhankelijkheid van de Autoriteit en is een belangrijke aanvullende waarborg dat de veiligheid van de consument in het beleid en de regelgeving van de Gemeenschap bovenaan op de agenda staat.
De uitbreiding tot het Europees Parlement en de lidstaten of hun bevoegde organen van het recht om bij de EVA rechtstreeks een verzoek om wetenschappelijk advies in te dienen impliceert dat overbelasting, onnodig dubbel werk, verlies van samenhang en het verwaarlozen van prioritaire taken vermeden dienen te worden. Het is ook van belang dat het recht van de lidstaten om adviesaanvragen te doen niet leidt tot een reductie van de reeds beperkte nationale middelen waarvan op lange termijn het welslagen van de EVA zal afhangen.
Dit alles betekent dat moet worden gezorgd voor duidelijke en transparante regels inzake de behandeling van vragen, met inbegrip van de aanvaardingscriteria van vragen voor de EVA, het behandelen van vragen uitgaande van verschillende bronnen en richtsnoeren inzake het indienen van dossiers met het oog op het opnemen van producten of verwerkingsmethoden op een positieve communautaire lijst. Er wordt voorgesteld dat de Commissie na overleg met de EVA een voorstel doet om deze modaliteiten te bepalen.
Conflicten tussen wetenschappelijke adviezen van de wetenschappelijke comités van de Commissie en andere communautaire organen kunnen het risicomanagement en de risicocommunicatie bemoeilijken, vooral waar het onderwerpen betreft die bij het publiek of onze handelspartners gevoelig liggen.
De Commissie is niet van mening dat het doenbaar of passend zou zijn om de EVA de bevoegdheid te verlenen in gevallen van conflicten tussen wetenschappelijke adviezen op een voor de betrokkenen bindende wijze op te treden als de definitieve wetenschappelijke scheidsrechter. Toch voorziet de ontwerp-verordening in een belangrijke rol van de EVA bij het voorkomen van conflicten, door de betrokkenen bij elkaar te brengen en de oorsprong van het meningsverschil in onderling overleg te bepalen. Ook wanneer de EVA het conflict niet kan oplossen, biedt deze procedure de Commissie toch een duidelijke basis om haar voorstellen voor risicomanagement te doen met een helder begrip van de onderliggende wetenschappelijke aspecten.
Indien het conflict tegenstrijdigheden betreft waarbij een communautair orgaan of een van de wetenschappelijke comités van de Commissie is betrokken, zijn de Autoriteit en het betrokken orgaan of comité verplicht samen te werken om tot een oplossing te komen, of, indien dit onmogelijk blijkt te zijn, aan de Commissie een gemeenschappelijk document voor te leggen waarin de tegenstrijdige standpunten worden uitgelegd.
Indien het conflict tegenstrijdigheden betreft in een wetenschappelijk advies van enerzijds de Autoriteit en anderzijds een nationaal orgaan, zal in overleg met het adviesforum een soortgelijke procedure worden gevolgd. Deze procedure betekent niet dat in geval van een wetenschappelijk conflict de Autoriteit een groter gezag heeft. Voor de geplande herstructurering van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling wordt gedacht aan de invoering van een analoge procedure.
Indien een conflict voortkomt uit nationale maatregelen zal de onder de titel V van dit voorstel vastgestelde bemiddelingsprocedure worden gevolgd.
Naast onafhankelijke wetenschappelijke adviezen van de wetenschappelijke comités inzake verschillende vormen van risico heeft de Commissie behoefte aan gedegen permanente ondersteuning voor een hele reeks wetenschappelijke en technische aangelegenheden die niet binnen de werkingssfeer van het wetenschappelijk comité en de permanente wetenschappelijke panels vallen. Het betreft hier bijvoorbeeld de vergaring en interpretatie van wetenschappelijke informatie als beleidssteun, het ontwerpen van specificaties in verband met de zuiverheidseisen voor additieven in levensmiddelen en diervoeders, steun bij de technische evaluatie van residu-programma's in derde landen, steun bij de evaluatie van technische mededelingen overeenkomstig de normen van de Wereldgezondheidsorganisatie en de ontwikkeling van technische richtsnoeren en handleidingen voor goede praktijken op het gebied van de levensmiddelenhygiëne. Er wordt voorgesteld dat de EVA deze steun verstrekt op verschillende manieren, inclusief door een beroep op interne deskundigheid, externe contacten met het bedrijfsleven, onderzoeksinstituten en de netwerken in de lidstaten. Deze bijstand kan echter niet onbeperkt worden verleend en het is van groot belang dat men het eens wordt over een jaarlijks werkprogramma dat voldoende flexibel is om het hoofd te bieden aan concrete en urgente probleemgevallen. Ook moet volledig rekening gehouden worden met de bijdrage van de deskundigheid van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek op specifieke terreinen van wetenschappelijke en technische ondersteuning aan de Commissie. Deze ondersteuning moet worden voortgezet en op een adequate wijze worden gecoördineerd zodat optimaal gebruik wordt gemaakt van de bestaande deskundigheid en hulpmiddelen.
Het Witboek wijst op de noodzaak dat de EVA over haar eigen begroting moet beschikken om zo nodig wetenschappelijke studies te ondernemen waarmee leemten in de kennis kunnen worden opgevuld die de vervulling van haar taken of een antwoord op crisissituaties in de weg staan. Zo is gewaarborgd dat de EVA over de nodige onafhankelijkheid beschikt om een onderzoek naar problemen in te stellen die elders niet worden onderzocht.
Het is echter essentieel optimaal gebruik te maken van bestaande hulpmiddelen en samenwerkingsverbanden op te zetten door een doeltreffende coördinatie met het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoeken de onderzoeksactiviteiten op communautair en nationaal niveau. De door de EVA verrichte wetenschappelijke studies vertonen een betrekkelijk hoge specialisatiegraad en hebben slechts een korte duur zodat een adequate snelle reactie op tijdens de werkzaamheden opduikende welomschreven problemen mogelijk moet zijn.
Het ontbreken van een gecentraliseerd mechanisme op communautair niveau voor het vergaren en analyseren van informatie over de gezondheid en veiligheid van mens en dier inzake levensmiddelen en diervoeder is duidelijk een van de grootste zwakke punten van het huidige stelsel. De beschikbaarheid van betrouwbare, vergelijkbare en geactualiseerde informatie zal de Gemeenschap als geheel een objectief zicht bieden op de voedselveiligheid; zij zal de wetgever in staat stellen in de communautaire wetgeving leemten met betrekking tot de doelstellingen van de volksgezondheid op te sporen en mogelijk maken dat de EVA zelf opduikende risico's in kaart brengt. Informatie in verband met het verbruik van levensmiddelen, de samenstelling ervan en de niveaus van mogelijk schadelijke stoffen en biologische agentia is van essentieel belang om de Autoriteit in staat te stellen de inname van voedingsstoffen en de blootstelling via de voeding voor de bevolking van de Gemeenschap in het algemeen te evalueren, en wat nog belangrijker is, voor kwetsbare subgroepen zoals zuigelingen, kinderen en ouderen. Het ontbreken van dergelijke informatie maakt het uitvoeren van risicobeoordelings vaak onmogelijk en het is een bijkomend zwak punt in het huidige stelsel dat hiermee zal worden verholpen. De relevante informatie zal uit alle mogelijke bronnen worden verzameld, waaronder gegevensbanken, wetenschappelijke literatuur en de netwerken in de lidstaten. Het vergaren van gegevens uit derde landen is noodzakelijk voor zoverre het voor de gezondheid en veiligheid van de Europese consument van belang is.
De ontwerp-verordening houdt rekening met de talrijke netwerken die in de lidstaten informatie vergaren en die overeenkomstig de communautaire wetgeving zijn opgericht. Over het algemeen houden deze netwerken zich zonder veel wisselwerking met sectorale problemen bezig en ontbreekt het hun vaak aan de infrastructuur en de middelen om ervoor te zorgen dat de gegenereerde informatie vergelijkbaar, volledig productief en tijdig gepubliceerd is.
Waar het onderwerpen betreft die slechts indirect voor de werkzaamheden van de Autoriteit van belang zijn, is de meest aangewezen aanpak informatie van wederzijds belang uit te wisselen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn voor het netwerk voor epidemiologische surveillance en beheersing van overdraagbare ziekten in de Europese Gemeenschap, opgericht bij Beschikking Nr. 2119/98/EG van het Europees Parlement en de Raad.
In het licht van het grote aantal en van de complexiteit van de bestaande netwerken wordt voorgesteld dat de Commissie een inventaris publiceert van voor de opdracht van de EVA relevante netwerken in de Gemeenschap, samen met aanbevelingen over hun overname door de EVA en een analyse van zwakke punten die moeten worden verholpen.
Hoewel het uiteraard onmogelijk is alle problemen en crisissituaties te voorkomen, stelt een vroegtijdige waarschuwing over opduikende risico's of recent vastgestelde punten van zorg de risicomanager ertoe in staat preventieve maatregelen te treffen in plaats van aan symptoombestrijding te doen. Overeenkomstig het algemene gevoelen dat de Europese Voedselautoriteit pro-actief moet handelen en niet alleen maar passief reageren op voedselalarm en crisissituaties, wordt voorgesteld dat de EVA prospectief te werk moet gaan om opduikende risico's die voor de Gemeenschap potentieel zorgwekkend zijn, vast te stellen en te controleren. Naast gebruikmaking van haar eigen procedures voor het vergaren en analyseren van informatie en de netwerken van de lidstaten om zorgwekkende tendensen in kaart te brengen, moet de EVA ook nauw contact onderhouden met internationale agentschappen en derde landen. De bekendmaking van de conclusies van de EVA in verband met opduikende risico's vormt een vast onderdeel van haar werkzaamheden. De Autoriteit moet ook optimaal gebruik maken van de op communautair niveau beschikbare relevante informatiebronnen, met name in het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek en het Europees Milieuagentschap.
Er wordt voorgesteld dat de EVA moet worden belast met het dagelijkse functioneren van het uitgebreide systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders. De ervaring van de jongste jaren met een hele reeks diverse alarmsituaties heeft uitgewezen dat een gedegen wetenschappelijk en technisch beoordelingsvermogen noodzakelijk is voor de evaluatie van de impact op de gezondheid en de urgentie van bepaalde meldingen. De Commissie is van mening dat dit het best kan gebeuren binnen de multidisciplinaire context van de Europese Voedselautoriteit, die over rechtstreekse toegang beschikt tot gegevens over de voedselveiligheid. De bepalingen voor het functioneren van het systeem voor snelle waarschuwingen worden uiteengezet onder de titel IV.
Door de oprichting van doeltreffende netwerken van organisaties die op hetzelfde gebied als de Autoriteit actief zijn, kunnen de lidstaten hun deskundigheid in het algemene belang van de Gemeenschap bundelen. Daardoor zal de voorgestelde Autoriteit een algemene bevoegdheid krijgen die vergeleken kan worden met die van veel grotere nationale organisaties zoals de 'Food and Drug Administration' in de Verenigde Staten. Het voorstel van de Commissie op dit punt houdt rekening met de ervaringen die zijn opgedaan met het systeem van wetenschappelijke samenwerking van de lidstaten bij het wetenschappelijk onderzoek van vraagstukken in verband met levensmiddelen overeenkomstig Richtlijn 93/5/EEG (SCOOP). Hoewel SCOOP de enorme mogelijkheden heeft aangetoond om het potentieel van de lidstaten te richten op een breed spectrum van communautaire problemen, heeft het tevens de beperkingen aan het licht gebracht die eigen zijn aan een systeem dat op vrijwillige steun van de lidstaten is gebaseerd. Dit heeft tot gevolg gehad dat belangrijke taken die aan de basis liggen van het communautaire beleid en de ontwikkeling van de wetgeving niet steeds met de vereiste nauwkeurigheid en op een adequate wijze binnen de gestelde tijdslimiet konden worden uitgevoerd.
De Autoriteit zal rechtstreeks samenwerken met de bevoegde organisaties in de lidstaten en hen aldus nauw betrekken bij haar werkzaamheden zodat zij zich niet alleen het wetenschappelijke potentieel van deze wetenschappelijke instituten ten nutte maakt, maar ook hun capaciteit behoudt en zelfs versterkt. Het is vooral op dit punt dat het adviesforum met vertegenwoordigers van vergelijkbare organen in de lidstaten een sleutelrol zal vervullen om een doeltreffend functioneren van de diverse netwerken te verzekeren.
De ontwerp-verordening voorziet in de opstelling van een lijst door de EVA van door de lidstaten aangewezen organisaties (overheidsorganen, universitaire instituten of privé-instellingen) met een wetenschappelijke bevoegdheid op de door de EVA bestreken terreinen die diverse taken voor de EVA op zich zouden kunnen nemen. Deze procedure zal met name van belang zijn voor de evaluatie van bedrijfsdossiers die zijn ingediend in het kader van aanvragen tot een communautaire vergunning voor producten en procédés. Er wordt voorgesteld dat de Autoriteit een beroep kan doen op de deskundigheid van de lidstaten voor het opstellen van een eerste evaluatieverslag op basis van het vergunningsdossier dat voor eindevaluatie in voorbereiding is bij een van de specifieke wetenschappelijke panels. Deze procedure profiteert van de positieve ervaring van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling dat bij de evaluatie van vergunningsdossiers van geneesmiddelen in de Gemeenschap in staat is gebleken zich aan strikte tijdslimieten te houden. Daarom is het de bedoeling dat de EVA waar het pas geeft voor hulp bij het behandelen van vergunningsdossiers aan dergelijke bevoegde instituten een vergoeding mag toekennen om zo veilig te stellen dat de tijdslimieten en de algemene kwaliteitsnormen worden nageleefd. Later dienen er door een besluit van de Commissie gedetailleerde procedures te worden vastgesteld in verband met de criteria voor de opname van instituten op de lijst van de Autoriteit en de regels voor de toekenning van een vergoeding.
Het systeem van vergunningen op communautair niveau legt een duidelijke verantwoordelijkheid bij de wetgever die moet garanderen dat de toekenning van een vergunning om een procédé aan te wenden of een product of stof op de markt te brengen de gezondheid van mens en dier, noch het milieu in gedrang brengt. Het is van belang erop te wijzen dat er in de gebieden die onder de zorg van de EVA vallen grote verschillen bestaan in de aard en reikwijdte van het voorbereidende werk dat door de autoriteiten in de lidstaten wordt verricht inzake dossiers die in het kader van een communautaire vergunningsprocedure worden ingediend. Voor levensmiddelenadditieven, smaakstoffen, materialen die met levensmiddelen in aanraking komen, technologische hulpmiddelen en voedingsstoffen wordt het hele werk door het wetenschappelijke comité verricht, afgezien van beperkte steun via SCOOP. In het geval van bestrijdingsmiddelen, nieuwe levensmiddelen, additieven in diervoeders en genetisch gemodificeerde planten verzoekt de aanvrager de lidstaat om als rapporteur op te treden overeenkomstig de respectieve procedures die voor elke sector bestaan. Dit heeft geleid tot grote verschillen in de aard en de graad van de betrokkenheid van de wetenschappelijke comités bij de risicobeoordeling in verband met communautaire vergunningen.
Om maximaal profijt te halen uit de mogelijkheden van de Autoriteit en het systeem van steunverlening door de lidstaten zullen bij de oprichting van de EVA ook de bestaande procedures moeten worden herzien inzake de wetenschappelijke bijstand door de lidstaten van het voorbereidende werk met name voor de dossiers die in het kader van een communautaire vergunningsprocedure worden ingediend. Het is essentieel veilig te stellen dat alle door de EVA verrichte wetenschappelijke evaluaties inzake wetenschappelijke kwaliteit en onafhankelijkheid beantwoorden aan de verwachtingen van de consument en de bedrijfswereld.
Gezien de praktische en juridische complexiteit van de voortschrijdende harmonisering overeenkomstig dit voorstel, wordt voorgesteld dat uiterlijk 12 maanden na inwerkingtreding van de verordening de Commissie een inventaris publiceert van de diverse, voor het werk van de EVA relevante systemen voor wetenschappelijke bijstand, meer bepaald in verband met de communautaire vergunningsdossiers. Het verslag zal vergezeld gaan van aangepaste voorstellen.
De thans vastgestelde werkingssfeer van SCOOP zal tegelijkertijd worden herzien.
Een onafhankelijke en transparante manier van werken op alle niveaus zal van doorslaggevend belang zijn voor de aanvaarding van het advies en de objectiviteit van de EVA door de publieke opinie en de wetenschappelijke wereld. De ontwerp-verordening voorziet derhalve in een reeks verplichtingen voor de raad van bestuur, de leden van het wetenschappelijk comité, de wetenschappelijke panels en hun werkgroepen en het adviesforum van de lidstaten. Deze verplichtingen beogen een daadwerkelijke en zichtbare onafhankelijkheid van de adviezen van de EVA te garanderen.
Er is in de mogelijkheid voorzien dat de raad van bestuur soms in het openbaar vergadert, of dat althans belanghebbenden als waarnemers bij sommige werkzaamheden van de Autoriteit worden toegelaten.
De EVA zal de nodige interne voorschriften goedkeuren voor een gedetailleerde praktische toepassing van deze vereisten.
In het Witboek is gewezen op het belang van directe en open communicatie met de consument over de wetenschappelijke adviezen en de controle- en bewakingsopdracht van de EVA. Het Witboek erkent dat het vertrouwen van de consument door gemakkelijk toegankelijke en eenvoudig verstaanbare informatie ten zeerste bevorderd zou worden. Het voorstel om de EVA een initiatiefrecht te verlenen om mededelingen te doen over onderwerpen waarvoor zij bevoegd is, biedt de consument een belangrijke extra garantie. Overeenkomstig de bepalingen van het Witboek zal de Commissie wel de verantwoordelijkheid behouden voor mededelingen over beslissingen inzake risicomanagement. Met het oog op de coherentie van de boodschap als geheel is het echter van belang dat tussen de EVA en de Commissie een degelijke informatie-uitwisseling plaatsvindt.
De werkzaamheden van de EVA op het gebied van de informatieverstrekking aan het publiek over voedselveiligheid en voeding moeten met de lidstaten en andere betrokkenen zorgvuldig worden afgestemd door rekening te houden met algemene volksgezondheidsaspecten, regionale factoren en de noodzaak om tegenstrijdig of onvolledig advies te vermijden.
Hoewel het transparantiebeleid eist dat het publiek gemakkelijk toegang krijgt tot informatie van de EVA, gelden toch onvermijdelijke beperkingen, voortkomend uit legitiem zakengeheim en uit de wetgeving tot bescherming van persoonlijke gegevens. De raad van bestuur bepaalt de aanvullende interne voorschriften die aangewezen worden geacht om zo nodig de geheimhouding te respecteren.
In het voorstel van de Commissie wordt erkend dat de Autoriteit met consumentenvertegenwoordigers en andere betrokken partijen contact moet kunnen onderhouden. Dit zou leiden tot een groter vertrouwen in het werk van de Autoriteit en passen in het kader van haar algemene informatieopdracht.
In tegenstelling tot wat gebruikelijk is bij het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling, is niet gepland om voor het door de EVA geleverde werk vergoedingen te vragen, althans niet in de beginfase van de werkzaamheden. Er zij evenwel op gewezen dat de communautaire wetgeving inzake de communautaire erkenning van gewasbeschermingsmiddelen en inzake de goedkeuring van levensmiddelenadditieven bepaalt dat de lidstaat die de eerste evaluatie uitvoert een vergoeding kan opleggen. De Commissie stelt voor de mogelijkheid om vergoedingen op te leggen, met name in verband met de communautaire erkenning van commerciële producten, nog in beraad te houden. Zij stelt daarom voor na verloop van drie jaar EVA-werkzaamheden de situatie opnieuw te bekijken en hierover dan een verslag te publiceren.
In verband met de deelname van de EER-landen en kandidaat-lidstaten zullen passende voorzieningen worden getroffen.
Het volgende hoofdstuk betreft hoofdstuk IV.
De Autoriteit is verantwoordelijk voor het functioneren van een verruimd systeem voor snelle waarschuwingen over levensmiddelen en diervoeders. Binnen het kader van de richtlijn algemene productveiligheid bestaat reeds een systeem voor snelle waarschuwing. Dit bepaalt dat de lidstaten de Commissie in kennis moeten stellen van de genomen maatregelen inzake het beperkt op de markt brengen van een product of het uit de markt nemen van een product of een bepaalde partij. Indien een product een ernstig en onmiddellijk risico vormt, moet de Commissie de informatie over door een bepaalde lidstaat getroffen of besloten maatregelen via het communautaire systeem voor snelle waarschuwingen onverwijld ter kennis brengen van alle lidstaten, inclusief de EER-landen en de leden van de Europese Vrijhandelsassociatie. Het toepassingsgebied van het bestaande systeem voor snelle waarschuwingen is beperkt tot consumptieproducten (levensmiddelen en industriële producten) en strekt zich niet uit tot diervoeders. Toch heeft het systeem voor snelle waarschuwingen in de voedselsector op vrijwillige basis een verruiming doorgemaakt, in die zin dat waar het voor de lidstaten van belang is op de hoogte te zijn van gezondheidsrisico's, ook andere omstandigheden worden bestreken, met name in verband met het afwijzen van depotgoederen aan de buitengrenzen van de Europese Unie.
De Commissie is van oordeel dat het hoogstnodig is levensmiddelen van andere consumptiegoederen te scheiden en een verbeterd en verruimd systeem voor snelle waarschuwingen op te zetten dat de hele voedselketen bestrijkt. Het nieuwe systeem zal daarom specifiek producten betreffen die voor menselijke consumptie of als diervoeder bedoeld zijn; dit netwerk zal de Commissie, de lidstaten en de Autoriteit omvatten. De Autoriteit zal het functioneren van dit netwerk verzekeren, d.w.z. zij moet de meldingen die via het systeem voor snelle waarschuwingen binnenkomen onmiddellijk doorsturen naar alle leden van het netwerk en de gegevens die het systeem genereert analyseren; daarbij blijven de Commissie en de lidstaten verantwoordelijk voor beleidsmaatregelen op hun eigen bevoegdheidsterreinen. Het herziene systeem voorziet in de volgende vormen van verplichte meldingen in verband met levensmiddelen en diervoeders: de melding van een ernstig direct of indirect gezondheidsrisico, de melding van inzake levensmiddelen en diervoeders getroffen maatregelen en de melding van afwijzingen aan de EU-buitengrenzen. Wanneer een ernstig direct of indirect gezondheidsrisico wordt gemeld, kan de Autoriteit een risicobeoordeling doen en de melding vervolledigen met wetenschappelijke of technische informatie. Dit vergemakkelijkt het treffen van snelle en passende maatregelen door de lidstaten.
Dit nieuwe systeem houdt rekening met de verbeteringsvoorstellen van het voorstel tot wijziging van de richtlijn algemene productveiligheid. Meer bepaald zijn de door de lidstaten te melden maatregelen of acties die, welke op een ernstig direct of indirect gezondheidsrisico betrekking hebben en een snelle interventie vereisen, inclusief de melding van vrijwillige maatregelen die door de bedrijven of in overleg met de autoriteiten zijn getroffen. Het voorstel voorziet in de mogelijkheid om op wederkerige basis en onder passende voorwaarden het systeem voor snelle waarschuwingen open te stellen voor niet EU-leden of internationale organisaties.
De recente gebeurtenissen hebben het belang aangetoond van duidelijk afgelijnde operationele procedures die een doeltreffende aanpak van voedselcrises door de Commissie mogelijk maken, vooral waar een coördinatie en/of nauwe samenwerking met wetenschappers specifiek noodzakelijk is. In dit voorstel worden nieuwe modaliteiten overwogen om een optimale coördinatie te verzekeren en om het algemene vermogen van de Gemeenschap te versterken om de meest effectieve maatregelen voor het voorkomen, verminderen of elimineren van risico's voor de menselijke gezondheid te identificeren. Deze modaliteiten sluiten aan bij een algemene aanpak van de veiligheid van de voedselketen, waarin zowel producten bestemd voor menselijke consumptie als voor diervoeders zijn vervat.
Deze nieuwe hulpmiddelen omvatten de vaststelling van een plan voor crisismanagement en voorzien, waar nodig, in de oprichting van een crisiseenheid door de Commissie onder deelname van de Autoriteit. De Autoriteit zal aan de crisiseenheid wetenschappelijke en technische steun verlenen, terwijl de Commissie de verantwoordelijkheid behoudt voor de beleidsmaatregelen. De crisiseenheid zal tijdens de duur van de crisis voor de communicatie verantwoordelijk zijn.
Overeenkomstig de huidige communautaire wetgeving verschillen de in noodgevallen te treffen maatregelen naargelang van het type product en de oorsprong ervan. Dit is een oorzaak van verwarring en inefficiëntie die door deze titel in verband met alle levensmiddelen wordt verholpen. Deze noodmaatregelen betreffen niet de producten die voor diervoeders zijn bestemd, aangezien voor de aanpak van noodsituaties op dit gebied vergelijkbare bepalingen momenteel bij het Parlement en de Raad in behandeling zijn.
Dit hoofdstuk heeft betrekking op hoofdstuk V.
Deze titel voorziet in de oprichting van een Comité voor voedselveiligheid en diergezondheid dat alle relevante regelgeving met een directe of indirecte impact op de voedselketen bestrijkt. De oprichting van een overkoepelende structuur zal een meer gecoördineerde aanpak begunstigen en bij het oplossen van problemen die diverse sectoren betreffen (zoals dioxineverontreiniging van levensmiddelen en diervoeders) een grotere flexibiliteit bieden.
Deze titel stelt een bemiddelingsprocedure vast die de Commissie in staat stelt, onverminderd andere van toepassing zijnde procedures, het advies van de Autoriteit over betwiste wetenschappelijke onderwerpen te vragen indien een lidstaat van mening is dat een andere lidstaat maatregelen heeft getroffen die hetzij met de voorgestelde verordening onverenigbaar zijn, hetzij het functioneren van de interne markt negatief kunnen beïnvloeden. Deze bemiddelingsprocedure zal van bijzonder nut blijken te zijn indien bij het conflict tegenstrijdige wetenschappelijke adviezen worden aangevoerd.
Er wordt voorgesteld dat de Autoriteit haar verantwoordelijkheden opneemt na het van kracht worden van de verordening, op een nog vast te stellen datum, zodat de continuïteit van de bestaande functies is verzekerd, met name wat het verstrekken van wetenschappelijke adviezen betreft. De bestaande wetenschappelijke comités zullen hun werkzaamheden blijven vervullen tot de leden van het wetenschappelijk comité en de acht panels door de raad van bestuur zijn aangewezen. Dit proces vereist de oprichting van de raad van bestuur, de benoeming van de directeur en de publicatie en afhandeling van een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling door wetenschappers die voor lidmaatschap van een wetenschappelijk comité of panel in aanmerking wensen te komen.
Dit hoofdstuk betreft diverse aangelegenheden.
Om de hierboven beschreven opdrachten te vervullen heeft de Autoriteit behoefte aan een voldoende aantal hooggekwalificeerde en gespecialiseerde personeelsleden. Het personeel zal omvattende wetenschappelijke en organisatorische steun verlenen om de werkzaamheden van het onafhankelijke wetenschappelijk comité en de acht panels vlot te laten verlopen, het zal de diverse netwerken waarop de werkzaamheden van de Autoriteit berusten in de lidstaten beheren en de communicatiestrategie voor het geval van een voedselcrisis voorbereiden. Er is ook personeel nodig voor de netwerken om informatie te vergaren, voor technische steun aan de Commissie, voor communicatie en de administratieve hulp die nodig is voor een onafhankelijk orgaan.
De analyse leidt tot een schatting van ongeveer 339 personeelsleden voor de Autoriteit zodra zij in het jaar n+5 volledig operationeel is (n is het jaar waarin de verordening wordt goedgekeurd). De in de bijlage van deze verordening geboden schatting voor het personeel gaat echter uit van de personeelsbehoefte in het jaar n+3 (255). Deze schatting zal in de loop van het derde jaar worden herzien om een voldoende personeelsaantal voor het doeltreffend functioneren van de EVA in de daaropvolgende jaren te garanderen. Bij wijze van vergelijking: de recent opgerichte 'Food Standards Agency' in het Verenigd Koninkrijk beschikt over 570 personeelsleden voor taken die uitsluitend met voedselveiligheid verband houden. Als men het bevolkingsaantal als criterium neemt, is de sectie "Center for Food Safety & Applied Nutrition" (CFSAN) van de 'Food and Drug Administration' in de Verenigde Staten, waar ongeveer 850 mensen werken, het meest vergelijkbaar met de EVA. Het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling, dat werkzaam is op het gebied van de beoordeling van geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en een beperktere taak heeft dan hetgeen voor de EVA is voorgesteld, heeft 210 personeelsleden.
Het personeel van de Autoriteit zal onderworpen zijn aan het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden. Er wordt overwogen om een relatief klein aantal personeelsleden uit de Commissie te laten overkomen om een doeltreffende overdracht van deskundigheid te verzekeren en de continuïteit te waarborgen van het werk van de secretariaten der onafhankelijke wetenschappelijke adviesorganen, van het functioneren van het systeem voor snelle waarschuwingen, het beheer van verscheidene bestaande netwerken voor het vergaren van informatie in de lidstaten en het opzetten van de administratieve organisatie en informaticasystemen. Er wordt overwogen om het personeel voornamelijk op basis van tijdelijke, hernieuwbare contracten in dienst te nemen en rekening te houden met de noodzaak dat het personeel op de hoogte blijft van de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen.
Voor de Autoriteit moet worden voorzien in een begroting die groot genoeg is om het personeel, zoals hierboven beschreven, in dienst te nemen, om de vergaderingen van de wetenschappelijke comités te organiseren en de deelnemers ervan te ontvangen, om de lidstaten te vergoeden voor hun evaluatiewerkzaamheden voor vergunningsdossiers, en om wetenschappelijke studies te laten uitvoeren. Voor het eerste jaar kan de begroting grofweg op EUR 9 000 000 geschat worden. Wanneer de Autoriteit helemaal operationeel is, in het jaar n+5 (n is het jaar waarin de verordening wordt goedgekeurd), zal zij naar schatting een begroting van ongeveer EUR 67 200 000 nodig hebben. De huidige financiële raming (bijgaand bij deze verordening) beslaat echter de periode van het jaar n tot n+3 tijdens welke naar schatting een budget van EUR 44 400 000 is vereist. In de loop van het derde jaar zal deze raming in het licht van de opgedane ervaring worden herzien om het doeltreffend functioneren van de EVA in de daaropvolgende jaren te garanderen.
Bij wijze van vergelijking: de 'Food Standards Agency' in het Verenigd Koninkrijk beschikt over een begroting van EUR 136 500 000 voor het jaar dat loopt van april 1999 tot april 2000. Het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling, dat een beperktere werkingssfeer en opdracht heeft dan de EVA, beschikt over een begroting van ongeveer EUR 50 000 000 voor het jaar 2000. Daarvan kan een deel worden teruggewonnen via heffingen voor de evaluatie van dossiers voor farmaceutische specialiteiten, hetgeen een van de hoofdactiviteiten van het Bureau is.
De begroting van de Autoriteit zal door middel van een subsidie van de Gemeenschap gefinancierd worden. Het opleggen van vergoedingen aan de aanvragers is niet algemeen geaccepteerd, de Commissie zal dit punt echter opnieuw bekijken. De bijdrage van de Gemeenschap zal bijgevolg voor het eerste jaar EUR 9 000 000 bedragen, geleidelijk aan tot EUR 44 400 000 in het derde jaar worden opgetrokken en tijdens de daaropvolgende jaren worden herzien.
De Autoriteit moet een doeltreffend norm- en controlesysteem instellen om de best mogelijke financiële controle te waarborgen. De raad van bestuur zal bevoegd zijn om, na goedkeuring van de Europese Commissie, de noodzakelijke maatregelen en normen ter zake goed te keuren; uiteindelijk echter zal de Autoriteit aan het toezicht van de Rekenkamer zijn onderworpen. Voor het uitvoeren of aanvragen van financiële controles en evaluaties zal de Autoriteit van de bestaande deskundigheid en hulpbronnen binnen de Commissie gebruik maken.