Toelichting bij COM(2001)113 - Instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (COM(2001) 113 def. - 2001/0062(CNS)) - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2001)113 - Instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten ... |
---|---|
bron | COM(2001)113 |
datum | 09-03-2001 |
Het huidige mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten werd ingesteld bij Verordening nr. 1969/88 van de Raad van 24 juni 1988. Door die verordening werden twee communautaire financieringsmechanismen, te weten de financiële bijstand op middellange termijn i en het mechanisme van communautaire leningen ter ondersteuning van de betalingsbalansen van de lidstaten i, samengevoegd in een geïntegreerd mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn.
De Europese Raad van 16 juni 1997 heeft een resolutie aangenomen over de instelling van een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie om na te gaan of de lidstaten die de euro later dan 1 januari 1999 willen aannemen voldoen aan bepaalde convergentiecriteria als vastgesteld in artikel 121 van het Verdrag. De Europese Centrale Bank en de centrale banken van de lidstaten die niet tot de eurozone behoren hebben op 1 september 1998 een overeenkomst gesloten om de bijzonderheden vast te stellen van een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie.
Het mechanisme voor financiële ondersteuning kan door de Raad ten uitvoer worden gelegd op initiatief van, hetzij een lidstaat die zich voor feitelijke of ernstig dreigende moeilijkheden met betrekking tot de lopende rekening van de betalingsbalans of het kapitaalverkeer gesteld ziet, hetzij de Commissie die handelt op grond van artikel 119 van het Verdrag, dat tijdens de derde fase van de Economische en Monetaire Unie van kracht blijft voor de lidstaten die een derogatie hebben i.
Na onderzoek van de situatie van de betrokken lidstaat kan de Raad een besluit nemen over de toekenning van een lening of een passende financieringsfaciliteit, het bedrag, de gemiddelde looptijd en de voorwaarden van de lening of financieringsfaciliteit, alsmede de voorwaarden inzake economische politiek die aan de financiële ondersteuning verbonden zullen zijn. De Raad besluit tevens tot de eventuele financiering, door middel van een beroep op de lidstaten, van de volledige of gedeeltelijke financiële ondersteuning op middellange termijn. Het mechanisme voor financiële ondersteuning maakt het niet alleen mogelijk snel een aanzienlijk steunbedrag toe te kennen, maar ook, door de voorwaarden die eraan verbonden zijn, het vertrouwen van de financiële markten in het vermogen van het getroffen land om de situatie recht te zetten, te versterken.
Sedert de inwerkingtreding van de verordening van de Raad van 24 juni 1988 is van dit geïntegreerde mechanisme tweemaal gebruikt gemaakt voor twee verschillende lidstaten: de eerste maal in 1991 door de toekenning van een lening van 2,2 miljard EUR in drie tranches (waarvan alleen de eerste tranche van 1 miljard werd uitbetaald), terwijl het laatste besluit van de Raad op grond van de verordening dateert van januari 1993 en betrekking had op de toekenning van een lening van 8 miljard EUR in vier tranches (waarvan alleen de eerste twee van 2 miljard elk werden uitbetaald).
Inhoudsopgave
Op grond van artikel 12 van de genoemde verordening heeft de Raad sedert 1988 verschillende malen op basis van een verslag van de Commissie, op advies van het Economisch en Financieel Comité i en na raadpleging van het Europees Parlement onderzocht of het beginsel, de toepassingsregels en de maxima van het ingestelde mechanisme nog voldeden aan de behoeften die tot de invoering ervan hadden geleid.
Na het onderzoek in oktober 1997 van het verslag van de Commissie over het onderzoek van het mechanisme voor financiële ondersteuning heeft de Raad conclusies i aangenomen waarin hij oordeelde dat het mechanisme nog voldeed aan de behoeften die tot de invoering ervan hadden geleid en de wens uitsprak dat het opnieuw zou worden bekeken in het licht van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie.
In haar verslag i van november 1999 aan de Raad en het Europees Parlement over het onderzoek van het geïntegreerde mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten oordeelde de Commissie dat dit instrument moest worden gehandhaafd, maar dat de mogelijkheid van gehele of gedeeltelijke financiering van de op grond van dit instrument toegekende leningen door de andere lidstaten moest worden afgeschaft en dat het huidige maximum van 16 miljard EUR moest worden teruggebracht op 12 miljard EUR.
In zijn advies van 14 juli 2000 i over het verslag van de Commissie stemde het Economisch en Financieel Comité in met de conclusies van de Commissie.
In het kader van het onderzoek i van het genoemde verslag van de Commissie sprak het Europees Parlement zich uit voor behoud van het instrument en aanpassing van het juridische referentiekader van het mechanisme om rekening te houden met het begin van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie. Het steunde de aanbeveling van de Commissie het leningsmaximum terug te brengen van 16 tot 12 miljard EUR en verzocht haar te onderzoeken of een aangepast mechanisme voor ondersteuning van de betalingsbalansen van de kandidaat-lidstaten kan worden gecreëerd en in de pretoetredingsstrategie geïntegreerd.
De Raad heeft het instrument voor financiële ondersteuning onderzocht aan de hand van het verslag van de Commissie en het advies van het Economisch en Financieel Comité en het Europees Parlement. Op 14 december 2000 heeft hij zijn conclusies geformuleerd. Hij heeft zich uitgesproken voor handhaving van het instrument en aanpassing van het juridische referentiekader. Voorts heeft hij de wens uitgesproken dat de huidige verordening, die bepaalt dat de op grond van het mechanisme toegekende leningen uitsluitend door een beroep op de kapitaalmarkt moeten worden gefinancierd, wordt gewijzigd en dat het gebruiksmaximum van het mechanisme wordt verlaagd van 16 tot 12 miljard EUR. Hij verzocht de Commissie te gepasten tijde een voorstel tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1969/88 in die zin in te dienen.
In artikel 1 zijn de volgende wijzigingen verwerkt:
- Sedert het begin van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie (1.1.1999) kunnen alleen nog de lidstaten met een derogatie voor deelname aan de Economische en Monetaire Unie van het mechanisme gebruikmaken.
- Wegens de sterke vermindering van het aantal lidstaten dat van het mechanisme gebruik mag maken, wordt het maximum van de toe te kennen leningen van 16 tot 12 miljard EUR teruggebracht.
- In verband met de ontwikkeling van de financieringstechnieken die op de kapitaalmarkten en door de financiële instellingen worden gebruikt en om de begunstigde lidstaat voordeligere financieringskosten te bieden, is het wenselijk de bevoegdheid van de Commissie uit te breiden tot uitwisselingsoperaties van schulden en/of rentevoeten (swaps).
Artikel 2 betreft thans specifiek de lidstaten met een derogatie en preciseert een van de opdrachten van het Economisch en Financieel Comité voor de tenuitvoerlegging van het mechanisme (sedert het begin van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie is dit, zoals bepaald in artikel 114, lid 2, van het Verdrag, in de plaats gekomen van het vroegere Monetaire Comité).
In de artikelen 3 en 4 wordt de tenuitvoerlegging van het mechanisme beschreven, waarbij rekening is gehouden met de nieuwe nummering van het Verdrag sedert de ratificatie van het Verdrag van Amsterdam.
In artikel 5 wordt de rol aangegeven van de Commissie en het Economisch en Financieel Comité bij het controleren van de economische beleidsmaatregelen die ten uitvoer moeten worden gelegd door de lidstaat die een lening van de Gemeenschap heeft ontvangen.
In artikel 6 wordt het principe ingevoerd van compatibiliteit tussen de op grond van het mechanisme toegekende leningen en de faciliteit voor financiering op zeer korte termijn die eventueel door de Europese Centrale Bank kan worden toegestaan. Deze faciliteit werd ingesteld bij de overeenkomst van 1 september 1998 tussen de Europese Centrale Bank en de centrale banken van de lidstaten buiten de eurozone, waarin de operationele procedures voor een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie zijn neergelegd.
In artikel 7 worden de nadere bijzonderheden aangegeven van de op te nemen leningen en de op grond van het mechanisme te verstrekken leningen, waardoor de bepalingen van Verordening nr. 1969/88 als volgt worden aangevuld:
- artikel 1 van dit voorstel voorziet in uitbreiding van de bevoegdheid van de Commissie tot schuld- en/of renteruiltransacties (swaps). Wanneer de Commissie besluit de leningen die zij opneemt door middel van schuld- en/of renteruilverrichtingen te transformeren om gunstigere financieringskosten te verkrijgen, voegt zij een commercieel risico toe aan de financiering van de verstrekte leningen. Dit commerciële risico ontstaat uitsluitend door het risico dat de tegenpartij van de swap in gebreke blijft. Het is groter wanneer de transacties een deviezenswap inhouden dan wanneer het alleen gaat om een renteswap.
Om dit risico voor de Europese Gemeenschap zoveel mogelijk te beperken, worden de tegenpartijen zorgvuldig door de Commissie uitgekozen aan de hand van een onderzoek van hun kredietrisico (in termen van solvabiliteit en liquiditeit) door gespecialiseerde firma's die ratingbureaus worden genoemd (zoals Standard&Poor's en Moody's). Op basis van de door deze wereldbefaamde firma's verrichte analyses kiest de Commissie uitsluitend tegenpartijen die een hoge rating hebben gekregen;
- krachtens artikel 3, lid 2, van de verordening besluit de Raad over de toekenning van een lening of van een passende financieringsfaciliteit, de gemiddelde looptijd, het totale bedrag en de bedragen van de achtereenvolgende tranches waardoor de begunstigde lidstaat dit totale bedrag kan opnemen. Bij de vaststelling van deze modaliteiten laat de Raad een zekere speelruimte wat betreft de kenmerken van de toe te kennen tranches, met name de valuta, de vervaldag en de rentevoet.
Wanneer de begunstigde lidstaat een tranche van de globale lening die de Gemeenschap hem op grond van het mechanisme heeft toegekend wil opnemen, mag hij de Commissie zijn wensen kenbaar maken wat de genoemde kenmerken betreft. De Commissie zal voor de financiering zorgen die het best met die wensen overeenkomt. Als de wensen van de lidstaat haar weinig geschikt of onrealistisch voorkomen gezien de technische beperkingen die door de markten worden opgelegd, behoudt de Commissie zich de mogelijkheid voor dit aan de begunstigde lidstaat mede te delen en alternatieve oplossingen voor te stellen.
In artikel 8 wordt bepaald hoe de bedragen moeten worden berekend die worden aangerekend op het maximum van de uit hoofde van het mechanisme toe te kennen leningen.
Artikel 9 betreft het besluitvormingsproces voor de uit hoofde van het mechanisme toe te kennen leningen.
Bij artikel 10 wordt het beheer van de leningen toevertrouwd aan de Commissie.
In Verordening nr. 1969/88 was het Europees Fonds voor Monetaire Samenwerking belast met het beheer van de verstrekte leningen. Aan het begin van de tweede fase van de Economische en Monetaire Unie is dit fonds ontbonden krachtens artikel 117, lid 2, van het Verdrag; zijn functies zijn overgenomen door het Europees Monetair Instituut, dat bij hetzelfde artikel van het Verdrag is opgericht.
In artikel 123, lid 2, van het Verdrag is bepaald dat zodra de Europese Centrale Bank is opgericht, zij zo nodig de taken van het Europees Monetair Instituut overneemt. Het EMI is in liquidatie gegaan bij de oprichting van de ECB. Krachtens deze bepalingen beheert de Europese Centrale Bank sedertdien de uit hoofde van het mechanisme toegekende leningen. Daar dit beheer vooral een administratieve aangelegenheid is, behoort het niet tot de hoofdtaken van de Europese Centrale Bank. Om redenen van vereenvoudiging en doelmatigheid (de desbetreffende opgenomen leningen worden door de Commissie namens de Europese Gemeenschap beheerd) wordt derhalve aanbevolen ook het beheer van de verstrekte leningen aan de Commissie toe te vertrouwen.
In artikel 11 wordt de frequentie vastgesteld waarmee de Commissie een verslag moet uitbrengen dat tot doel heeft na te gaan of het beginsel, de toepassingsregels en de maxima van het ingestelde mechanisme nog voldoen aan de behoeften die tot de invoering ervan hebben geleid. De veranderingen ten opzichte van Verordening nr. 1969/88 zijn:
- terwijl de verordening de datum waarop het eerste verslag van de Commissie over het mechanisme moest worden ingediend had vastgesteld, is het de Raad die de datum van de latere verslagen heeft bepaald. Het lijkt wenselijker in de verordening de regelmaat vast te stellen waarmee de verslagen van de Commissie voortaan moeten worden ingediend;
- de verordening bepaalt momenteel dat het verslag van de Commissie over het mechanisme voorwerp moet zijn van een advies van het Economisch en Financieel Comité en raadpleging van het Europees Parlement vooraleer de Raad het onderzoekt. Daar dit verslag van de Commissie in hoofdzaak van technische aard is, verdient het om redenen van doelmatigheid aanbeveling zich te beperken tot de raadpleging van het Economisch en Financieel Comité vooraleer het aan de Raad voor te leggen.
Bij artikel 12 wordt Verordening (EEG) nr. 1969/88 ingetrokken.