Toelichting bij COM(2002)486 - Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND BIJ EN DOELSTELLINGEN VAN HET VOORSTEL

1. De activiteiten van de Gemeenschap inzake gezondheid en veiligheid op het werk hebben als rechtsgrondslag artikel 137 van het Verdrag. Dit is momenteel een van de belangrijkste en meest ontwikkelde onderdelen van het sociaal beleid van de Unie.

Verbetering van de veiligheid en gezondheid van de werknemers is immers altijd een van de aandachtspunten van het Gemeenschapsbeleid geweest, zulks vanaf 1952 in het kader van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Met het Verdrag van Rome werd deze aandacht uitgebreid tot alle bedrijfstakken.

Vanaf het eind van de jaren 70 werd vanuit het groeiende bewustzijn van het belang van deze aangelegenheden een samenhangend wetgevingscorpus opgesteld, in 1989 bekroond met de goedkeuring door de Raad van de kaderrichtlijn 98/391/EEG i.

Tussen 1978 en 2000 werden vier communautaire actieprogramma's inzake gezondheid en veiligheid op het werk opgesteld en uitgevoerd. Onlangs heeft de Commissie op basis van haar mededeling 'Zich aanpassen aan de veranderingen in werk en samenleving: een nieuwe communautaire gezondheids- en veiligheidsstrategie 2002-2006' i een document opgesteld met richtsnoeren voor communautaire acties op dit gebied.

2. Bij het opstellen van regelgeving en het ten uitvoer leggen van Gemeenschapsbeleid inzake de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers wordt de Commissie bijgestaan door vier comités :

- het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats (RCVHG), opgericht bij Besluit 74/325/EEG van de Raad van 27 juni 1974 i,

- het Permanent Orgaan voor de veiligheid en de gezondheidsvoorwaarden in de steenkolenmijnen en andere winningsindustrieën (PO), opgericht bij de besluiten van de 36e en 42e zitting van de Raad van 6 september 1956 en van 9 en 10 mei 1957, bedoeld in het Besluit van de Raad van 9 juli 1957 i; bij Besluit 74/326/EEG van de Raad van 27 juni 1974 i is de bevoegdheid van het PO uitgebreid tot alle winningsindustrieën,

- het Comité van hoge functionarissen van de arbeidsinspectie (CHFA), opgericht bij Besluit 95/319/EG van de Commissie van 12 juli 1995 i en

- het Wetenschappelijk comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan chemische agentia (SCOEL), opgericht bij Besluit 95/320/EG van de Commissie van 12 juli 1995 i.

3. In haar mededeling inzake een actieprogramma van de Gemeenschap op het gebied van veiligheid, hygiëne en gezondheidsbescherming op het werk (1996-2000) i heeft de Commissie gewezen op de noodzaak de werking van beide bij een besluit van de Raad opgerichte comités, te weten het RCVGH en het PO, te rationaliseren door deze comités samen te voegen, het aantal leden te verminderen en een gemeenschappelijk secretariaat op te richten.

Met de toetreding van nieuwe lidstaten in het kader van de uitbreiding zal het aantal leden naar verwachting aanzienlijk stijgen, hetgeen een efficiënte werking kan bemoeilijken.

In haar mededeling over een nieuwe communautaire gezondheids- en veiligheidsstrategie 2002-2006 constateert de Commissie overigens dat 'een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht berust op een nauwe samenwerking tussen de Commissie en de bevoegde instanties in de lidstaten' en dat deze 'samenwerking zou verbeterd en vereenvoudigd worden als de twee raadgevende comités (...) zouden opgaan in één Raadgevend Comité voor de veiligheid, hygiëne en gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats' i.

De grote veranderingen die de afgelopen jaren in de arbeidswereld en de Europese eenmaking hebben plaatsgevonden, met name door de opname van een sociaal protocol in het Verdrag van Amsterdam en de nieuwe vooruitzichten als gevolg van het uitbreidingsproces nopen tot een kritisch en constructief onderzoek van de ervaringen met overleg en overlegorganen in het kader van de Europese Unie.

Onderhavig voorstel voor een besluit van de Raad kadert in deze overwegingen. Het is uitvoerig besproken met de sociale partners en de regeringsvertegenwoordigers in het Raadgevend Comité, dat er een advies over heeft uitgebracht. Met de oprichting van een Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats en de intrekking van de besluiten die het oude Raadgevend Comité en het Permanent Orgaan hebben opgericht, beoogt het voorstel een ruimer kader te scheppen waarin de taken van beide bestaande comités worden overgenomen en hun werking wordt gerationaliseerd.

1.

2. INHOUD EN RECHTVAARDIGING VAN DE VOORGESTELDE MAATREGELEN


2.

2.1. Rechtsgrondslag van het voorstel


De rechtsgrondslag van onderhavig voorstel is artikel 202, tweede streepje, van het Verdrag, krachtens hetwelk de Raad beslissingsbevoegdheid heeft.

3.

2.2. Juridische vorm van het besluit


Voor veiligheid en gezondheid op het werk is een tripartiet overlegorgaan op EU-niveau noodzakelijk om in alle openheid een discussie te voeren waarbij alle belanghebbenden de kans krijgen om de krachtlijnen van het Gemeenschapsbeleid op dit gebied mee vorm te geven.

Een dergelijk orgaan moet technische en beleidsdeskundigheid kunnen bieden voor zowel specifieke initiatieven op communautair niveau als voor de evaluatie van de uitwerking en doeltreffendheid van toepassing van deze initiatieven in de lidstaten.

In dit verband moet de juridische vorm van de akte tot oprichting van een Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats ook een besluit van de Raad zijn als teken van continuïteit, vereenvoudiging en doorzichtigheid. De vorm van een besluit van de Raad wijst daarbij op de continuïteit van het overleg in een kader teken van continuïteit van het overleg in een kader - dat van het tripartiet overleg - dat zowel in het huidige Raadgevend Comité als in het Permanent Orgaan zijn nut afdoende bewezen heeft.

4.

2.3. Werkingssfeer


Dit voorstel is van toepassing (artikel 2, lid 1, tweede alinea) op alle particuliere en overheidssectoren.

Het nieuwe comité neemt de taken op zich van het huidige Permanent Orgaan inzake veiligheid en gezondheid voor alle winningsindustrieën en breidt zijn bevoegdheden uit tot de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan ioniserende straling, zoals in het kader van het Euratom-verdrag is geregeld.

De geplande benadering gaat uit van de 'generalistische' en 'horizontale' aanpak van het Raadgevend Comité, die zijn nut bewezen heeft. Zij bevestigt het concept van een enkel raadgevend orgaan voor alle aangelegenheden waarmee de Commissie op het gebied van de veiligheid en gezondheid op het werk te maken heeft.

Teneinde de deskundigheid en ervaring van het Permanent Orgaan op het specifieke gebied van de winningsindustrieën te handhaven voorziet dit voorstel overigens met name voor dit gebied in de oprichting van permanente sectoriële werkgroepen (considerans 9 en artikel 6, lid 4, tweede alinea).

De Commissie is van mening dat de met de sociale dialoog in de sector mijnbouw en winningsindustrieën samenhangende aspecten niet mogen worden onderschat. Tegelijk met dit voorstel wil de Commissie de hulpmiddelen van de sectorale sociale dialoog op dit gebied versterken.

5.

2.4. Bevoegdheden van het nieuwe comité


Artikel 2, lid 1, eerste alinea, breidt de bevoegdheid van het nieuwe comité uit tot de evaluatie van alle initiatieven die verband houden met aspecten van veiligheid, hygiëne en gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats.

Dit beantwoordt aan de herhaaldelijk door de Commissie gestelde eis om veiligheid en gezondheid beter in alle communautaire beleidslijnen te integreren aangezien het opstellen en uitvoeren van dit beleid gevolgen heeft voor belangrijke aspecten van de veiligheid van de werknemers.

Met name artikel 2, lid 2, onder f), draagt het nieuwe comité op een advies te geven over alle communautaire ontwerp-initiatieven die een uitwerking hebben op de veiligheid en gezondheid op het werk.

6.

2.5. Banden met andere comités en met het Agentschap van Bilbao


Rationalisering van de overlegprocedures binnen de bestaande comités en functionele integratie van uiteenlopende organen die het Gemeenschapsbeleid inzake veiligheid en gezondheid op het werk mee helpen vaststellen en uitvoeren zijn prioriteiten die aan de basis van dit voorstel liggen.

In dit verband geeft artikel 2, lid 3, de nu reeds informeel bestaande samenwerking tussen het Raadgevend Comité en de twee technische comités CHFA en SCOEL een formele grondslag. Het mechanisme voor deze versterkte samenwerking zal worden vastgesteld in het kader van het reglement van orde van het nieuwe comité dat op advies van de Commissie wordt aangenomen (artikel 8).

Wat de betrekkingen tussen het nieuwe comité en het Europees Agentschap voor de veiligheid en gezondheid op het werk betreft, formaliseert artikel 2, lid 2, onder g), de taken die het huidige Raadgevend Comité reeds vervult, namelijk een advies geven over de werkprogramma's van het Agentschap.

Artikel 2, lid 2, onder e), verduidelijkt overigens de rol van het nieuwe comité ter verspreiding van informatie als aanvulling op de vergelijkbare taken van het Agentschap.

7.

2.6. Samenstelling van het comité


Krachtens de besluiten tot oprichting i tellen de twee huidige comités respectievelijk 90 (RCVG) en 60 (PO) leden. Zonder wijzigingen zal de omvang van deze comités bij de uitbreiding evenredig stijgen met het aantal nieuwe lidstaten, waardoor al te grote structuren zouden ontstaan die het gevaar lopen niet meer doeltreffend te werken.

De samenstelling van het nieuwe comité dat uit de fusie van de beide voorgaande comités ontstaat, moet dus worden gewijzigd om de soepelheid te garanderen die nodig is voor een goede werking van het overlegorgaan.

Derhalve wijzigt artikel 3, lid 1, van dit voorstel de samenstelling van het comité ten opzichte van Besluit 74/325/EEG door per belangengroep en per lidstaat slechts één in de plaats van de huidige twee vertegenwoordigers toe te staan.

8.

2.7. Structuur en werking van het comité


De werking van het Raadgevend Comité is slechts in twee juridisch dwingende teksten geregeld: Besluit 74/325/EEG van 27 juni 1974 en het reglement van orde, dat op 30 april 1976 door de Raad is goedgekeurd i.

De teksten die het comité later zelf heeft opgesteld (met name het advies van 3 maart 1981 over de werkmethoden van het Raadgevend Comité en het ontwerp voor een wijziging van zijn reglement van orde van 23 april 1997) zijn juridisch niet bindend, zodat elke wijziging van en/of toevoeging aan bovengenoemde teksten niet afdwingbaar is indien deze ingaat tegen bepalingen van Besluit 74/325/EEG en van het reglement van orde.

Zo bepalen zowel Besluit 74/325/EG als het door de Raad op 30 april 1976 goedgekeurde reglement van orde dat alleen het comité werkgroepen kan oprichten (art. 6, lid 4, van Besluit 74/325/EG respectievelijk art. 14 van het reglement van orde).

In de huidige praktijk blijkt echter dat de werking van het Raadgevend Comité gebaseerd is op een operationele structuur samengesteld uit drie afzonderlijke belangengroepen waarin de vertegenwoordigers van de nationale overheden, de werknemers- en werkgeversorganisaties zich hebben georganiseerd, een aantal door het comité opgerichte werkgroepen voor specifieke technische aangelegenheden alsmede een groep 'programmering' bestaande uit vijf vertegenwoordigers van elk van de belangengroepen, die de werkzaamheden van het comité coördineert.

Onderhavig voorstel voor een besluit (artikel 5) beoogt in de eerste plaats de organisatie van het comité in belangengroepen (werknemers, werkgevers, nationale overheden), die zijn deugdelijkheid heeft bewezen, te formaliseren, te versterken en te valoriseren.

Het voorziet tevens in de aanwijzing van een woordvoerder voor elke belangengroep (die zelf lid van het comité moet zijn) en van een coördinator, die hun groep vertegenwoordigen in het bureau dat wordt opgericht als permanente instantie ter coördinatie van de werkzaamheden van het comité.

Daarnaast wordt het aantal leden van de werkgroepen vastgesteld op drie per belangengroep (in de plaats van de huidige 5) (art. 6, lid 4).

Voorts wordt voorzien in de mogelijkheid om permanente sectoriële werkgroepen op te richten teneinde specifieke problemen van bepaalde sectoren te behandelen (artikel 6, lid 4, tweede alinea).

9.

2.8. Besluitvormingsproces


De in artikel 7 van Besluit 74/325/EEG vastgestelde stemprocedure, waarbij een absolute meerderheid van de leden vereist is, blijft gehandhaafd; daarnaast biedt artikel 7, lid 3, van het huidige voorstel het nieuwe comité de mogelijkheid om (later, in het kader van zijn reglement van orde) versnelde besluitvormingsprocedures in te stellen teneinde doeltreffender te kunnen werken en sneller te kunnen reageren op bepaalde verzoeken van de diensten van de Commissie.

10.

2.9. Procedure voor benoeming van de leden en de duur van hun mandaat


De huidige procedure voor benoeming van de leden van het RCVHG (artikel 4 van Besluit 74/325/EEG) en de duur van hun mandaat (artikel 5 van hetzelfde besluit) worden geschikt geacht en hoeven derhalve niet te worden gewijzigd.

Artikel 3, lid 3, van het voorstel verwijst naar de genderdimensie: het benadrukt de noodzaak van een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen gelet op hun aandeel in de werkgelegenheid en stelt tevens dat alle noodzakelijke vaardigheden voor de uitvoering van de diverse taken van het comité aanwezig moeten zijn.

11.

2.10. Vergaderingen van het comité


Gelet op de problemen met de deelneming van de Commissaris aan de vergaderingen van het oude Raadgevend Comité (art. 6, lid 1, van Besluit 74/325/EEG), vertrouwt art. 6, lid 1, van het voorstel het voorzitterschap van de vergaderingen van het comité toe aan de directeur-generaal van de Commissie die bevoegd is voor het sociaal beleid. Is de directeur-generaal belet, dan moet de Commissie ten minste door een directeur worden vertegenwoordigd, teneinde de vergaderingen van het comité een passend beleidsprofiel te verlenen.

Indien dat nodig is voor het goede verloop van de werkzaamheden van het comité, kunnen de voorzitter en elk van de belangengroepen (naast eventuele coördinatoren die geen lid zijn van comité) maximaal twee deskundigen oproepen (art. 6, lid 3).

In de huidige praktijk worden systematisch waarnemers (Agentschap van Bilbao, Stichting van Dublin, Permanent Orgaan, enz.) uitgenodigd om aan de plenaire vergaderingen van het RCVHG deel te nemen. Artikel 6, lid 6, van het voorstel formaliseert deze praktijk door een volledige lijst te geven van de waarnemers die aan de werkzaamheden van het nieuwe comité kunnen deelnemen.