Toelichting bij COM(2000)402 - Toegang van het publiek tot milieu-informatie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2000)402 - Toegang van het publiek tot milieu-informatie.
bron COM(2000)402 NLEN
datum 29-06-2000
1.MOTIVERING VAN HET VOORSTEL

1.1Algemene opmerkingen

Dit voorstel voor een richtlijn inzake de toegang tot milieu-informatie die na goedkeuring Richtlijn 90/313/EEG van de Raad van 7 juni 1990 inzake de vrije toegang tot milieu-informatie  izal vervangen, is opgesteld overeenkomstig artikel 8 van die richtlijn, waarin de Commissie verzocht wordt de herzieningsvoorstellen in te dienen welke zij eventueel passend acht in het licht van de ervaringen die met de tenuitvoerlegging van de richtlijn zijn opgedaan.

Uit de ervaringen welke zijn opgedaan sinds 1 januari 1993, de laatste dag waarin Richtlijn 90/313/EEG door de lidstaten in het nationale recht kon worden omgezet, blijkt dat met deze richtlijn een proces van openheid in gang is gezet wat betreft de toegang van het publiek tot milieu-informatie. Deze heeft als katalysator voor veranderingen gefungeerd in die zin dat de openbare instanties thans een aanpak hanteren die gekenmerkt wordt door openheid en transparantie. Particulieren en organisaties in de gehele Gemeenschap hebben van deze mogelijkheden gebruik gemaakt. Een betere toegang van het publiek tot milieu-informatie heeft ertoe bijgedragen dat het publiek zich veel meer bewust is geworden van milieu-aangelegenheden.

Het proces van openheid dat door de richtlijn in gang is gezet, dient dan ook verder te worden aangemoedigd.

De doelstellingen van een herziening van Richtlijn 90/313/EEG zijn drieledig:

1) De tekortkomingen te verhelpen welke bij de praktische toepassing van Richtlijn 90/313/EEG aan het licht zijn gekomen;

2) De weg voor te bereiden voor ratificatie door de Europese Gemeenschap van het VN/ECE-Verdrag inzake toegang tot informatie, inspraak door de bevolking en mogelijkheid van toegang tot de rechter in milieuzaken via een gelijkschakeling van het voorstel met de desbetreffende bepalingen uit dit Verdrag.

3) Richtlijn 90/313/EEG aan te passen aan de ontwikkelingen op het gebied van de informatietechnologie zodat een 'tweede generatie'-richtlijn ontstaat waarin de wijzigingen tot uiting komen in de manier waarop informatie wordt gecreëerd, verzameld, opgeslagen en doorgegeven.

Op grond van de met de toepassing van de richtlijn opgedane ervaringen was het mogelijk om bepaalde specifieke tekortkomingen vast te stellen. De huidige herziening van de richtlijn is erop gericht om deze tekortkomingen uit de weg te ruimen en de bepalingen van de richtlijn te verduidelijken en verder aan te scherpen.

De voornaamste tekortkomingen van Richtlijn 90/313/EEG kwamen reeds aan het licht in de loop van de onderhandelingen tussen de leden van de Economische Commissie voor Europa van het VN/ECE-Verdrag inzake toegang tot informatie, inspraak door de bevolking en mogelijkheid van toegang tot de rechter in milieuzaken welke door de Commissie en 14 lidstaten (Duitsland ondertekende op 21 december 1998) op 25 juni 1998 in Aarhus (Denemarken) werd ondertekend op de vierde ministersconferentie 'Milieu voor Europa', hierna als het Verdrag van Aarhus aangeduid.

Het eerste ontwerp-verdrag dat als uitgangspunt voor de onderhandelingen diende was in ruime mate geïnspireerd door de bepalingen van Richtlijn 90/313/EEG. Bij de onderhandelingen hadden de lidstaten (samen met de andere staten die lid zijn van de Economische Commissie voor Europa en de NGO's) een eerste gelegenheid om te discussiëren over de toegang van het publiek tot milieu-informatie op basis van de ervaringen opgedaan bij de toepassing van hun nationale wetgeving op dit gebied. De onderhandelingen bleken hier dus een soort forum te zijn waarop reeds over een groot aantal van de kwesties die bij de herziening van Richtlijn 90/313/EEG waarschijnlijk aan bod zouden komen, werd gediscussieerd en overeenstemming werd bereikt.

Overeenkomstig de normaal geldende praktijk zal de Europese Gemeenschap eerst in staat zijn om het Verdrag te ratificeren wanneer de betrokken communautaire wetgeving aan de bepalingen daarvan is aangepast. Het voorstel voor een richtlijn ter vervanging van Richtlijn 90/313/EEG zal vervangen is een goede gelegenheid om de communautaire wetgeving op één lijn te brengen met die bepalingen uit het Verdrag die betrekking hebben op de toegang tot milieu-informatie.

Het voorstel houdt tevens rekening met de bevindingen van het verslag over de met de toepassing van de richtlijn  i opgedane ervaringen dat de Commissie overeenkomstig artikel 8 van de richtlijn heeft goedgekeurd. Dit verslag is gebaseerd op de informatie die de lid-staten hebben verstrekt in de verslagen die zij overeenkomstig artikel 8 bij de Commissie hebben ingediend. Voorts zijn er in het verslag suggesties te vinden van NGO's en verwijzingen naar de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie met betrekking tot de richtlijn. Tenslotte bevat het ook informatie over de tenuitvoerlegging van de richtlijn die door de Commissie zelf is verzameld binnen het kader van het toezicht op de naleving van de richtlijn op grond van artikel 211 van het EG-Verdrag.

In het voorstel wordt tevens rekening gehouden met ontwikkelingen op het gebied van de informatietechnologieën, zoals de steeds veelvuldiger toepassing van elektronische media om informatie op te slaan en te verspreiden. De bedoeling is om de wetgeving van de EG inzake de toegang tot het publiek tot milieu-informatie aan te passen aan de zogenaamde 'elektronische revolutie'.

Vanwege het feit dat er tal van wijzigingen zijn voorgesteld op Richtlijn 90/313/EEG van de Raad, werd het wenselijk geacht om in het belang van een grotere transparantie deze te vervangen in plaats van te wijzigen. Aldus zullen de betrokken partijen, en met name het publiek in het algemeen, de beschikking krijgen over één enkel duidelijk en coherent stuk regelgeving, zodat er geen afzonderlijke wijzigingen op de bestaande richtlijn behoeven te worden voorgelegd. Er dient evenwel vanaf het begin duidelijk te worden gesteld dat het bestaande acquis niet ter discussie staat. Aan het voorstel zal een correlatietabel worden gehecht.

1.2 Milieudoelstellingen welke moeten worden verwezenlijkt

In artikel 2 van het EG-Verdrag is bepaald dat een van de taken van de Gemeenschap het bevorderen van een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu is. In dit verband omvat het optreden van de Gemeenschap een beleid op het gebied van het milieu (artikel 3 (l) van het EG-Verdrag). Met dit beleid dienen de volgende doelstellingen te worden nagestreefd:

- behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu;

- bescherming van de gezondheid van de mens;

- behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

- bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan of mondiale milieuproblemen.

Essentieel bij de verwezenlijking van deze doelstellingen is dat het publiek toegang krijgt tot milieu-informatie. Dit draagt ertoe bij dat dit zich meer bewust wordt van en meer belangstelling krijgt voor milieuaangelegenheden, waardoor een efficiëntere deelname van het publiek wordt bevorderd bij het treffen van beslissingen inzake het milieu die ons leven beïnvloeden. Een beter geïnformeerd publiek is in staat om de openbare instanties op efficiëntere wijze te controleren wanneer deze hun taken op het gebied van het milieu uitvoeren, opdat een volledige en efficiënte toepassing van de EG-milieuwetgeving is verzekerd.

Voorts werd het met het oog op de grensoverschrijdende aard van tal van milieuproblemen bijzonder wenselijk geacht dat er in de gehele Gemeenschap een geharmoniseerde aanpak zou komen bij het verstrekken van milieu-informatie. Dit werd verwezenlijkt dankzij Richtlijn 90/313/EEG.

Het voorstel is erop gericht om ervoor te zorgen dat deze situatie gehandhaafd blijft en dat tegelijkertijd het proces van openheid waarmee een begin werd gemaakt door Richtlijn 90/313/EEG, tegen de achtergrond van de ervaringen welke bij de praktische toepassing van de richtlijn werden opgedaan, wordt gestimuleerd. Door de communautaire wetgeving op één lijn te brengen met de desbetreffende bepalingen uit het Verdrag van Aarhus vormt het voorstel een onderdeel van het proces dat uiteindelijk zal leiden tot ratificatie van dat Verdrag door de Gemeenschap.

2. KEUZE EN MOTIVERING VAN DE JURIDISCHE GRONDSLAG

Zoals hierboven uiteen is gezet wordt er in het voorstel naar gestreefd om de doelstellingen van het communautair milieubeleid zoals dit in artikel 174 van het EG-Verdrag zijn vastgelegd, te bevorderen. Om die reden wordt het voorstel gebaseerd op artikel 175, lid 1, van het Verdrag (medebeslissingsprocedure) dat de specifieke rechtsgrondslag vormt voor het communautair beleid op het gebied van het milieu.

1.

Subsidiariteit


EN PROPORTIONALITEIT

3.1 Wat is het doel van de voorgestelde maatregel in verband met de verplichtingen van de Gemeenschap-

Op grond van artikel 2 van het EG-Verdrag is een van de taken van de Gemeenschap het bevorderen van een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu. Met het oog hierop heeft de Gemeenschap sinds het midden van de jaren zeventig een aanzienlijk acquis tot stand gebracht op milieugebied.

Zowel de lidstaten als de Commissie zijn betrokken bij de uitvoering en de naleving van het gemeenschappelijk milieurecht. Aan de ene kant berust de taak om de omzetting, de overeenstemming en de daadwerkelijke toepassing van de communautaire milieuwetgeving te controleren bij de Commissie, welke daartoe met name de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 211, 226 en 228 van het EG-Verdrag heeft. Aan de andere kant behoort de naleving van de eisen ingevolge de communautaire milieuwetgeving tot de verantwoordelijkheid van de lidstaten. De toegang van het publiek tot milieu-informatie is een belangrijk instrument om de daadwerkelijke toepassing van het acquis te garanderen. Een ruimere toegang tot milieu-informatie draagt er toe bij dat het publiek zich meer bewust wordt van de milieuproblematiek en verbetert dus de bescherming en de kwaliteit van het milieu in de Gemeenschap.

Daarenboven ondertekende de Gemeenschap in juni 1998 het Verdrag van Aarhus. Daarmee gaf de Gemeenschap blijkt van haar engagement om de doeltreffendheid van haar milieubeleid te bevorderen, met name via een grotere bewustwording bij het publiek en een betrokkenheid van het publiek bij de besluitvorming. De ratificatie van het Verdrag van Aarhus is dan ook een politieke prioriteit voor de Commissie.

Met het voorstel wordt ernaar gestreefd de communautaire wetgeving op één lijn te brengen met die bepalingen uit het Verdrag van Aarhus die betrekking hebben op de toegang tot milieu-informatie. Hierdoor zal de Gemeenschap in staat zijn haar internationale verplichtingen na te komen en de weg te bereiden naar een ratificatie van het Verdrag door de Europese Gemeenschap.

3.2 Wat is de communautaire dimensie van het probleem-

De Gemeenschap heeft een aanzienlijke hoeveelheid wetgeving op milieugebied gemaakt om de doelstellingen te verwezenlijken van het communautair beleid op het gebied van het milieu zoals deze in het EG-Verdrag zijn vastgelegd.

Richtlijn 90/313/EEG heeft in zoverre een aantal veranderingen teweeg gebracht dat door de overheidsinstanties thans een aanpak van openheid en transparantie wordt gehanteerd. Het feit dat het publiek een betere toegang heeft tot milieu-informatie heeft ertoe bijgedragen dat dit zich meer bewust is geworden van allerlei milieuaangelegenheden. De interesse van het publiek voor de bescherming van het milieu is toegenomen. De milieuproblemen zelf hebben heel vaak een grensoverschrijdende dimensie. Burgers, NGO's en het publiek in het algemeen dienen in de gehele Gemeenschap op dezelfde basisvoorwaarden toegang te hebben tot milieu-informatie. De Gemeenschap dient derhalve de nodige inspanningen te doen om deze doelstelling te verwezenlijken.

3.3 Wat is de meest doeltreffende aanpak, gelet op de mogelijkheden van de Gemeenschap en die van de lidstaten-

Maatregelen op communautair niveau zijn ook vereist vanwege de grensoverschrijdende dimensie van de milieuproblemen. Verder zijn er maatregelen van de Gemeenschap nodig om ervoor te zorgen dat de basisvoorwaarden voor het verkrijgen van het recht van toegang tot milieu-informatie overal in de Gemeenschap op dezelfde wijze worden toegepast. Zij zijn ook nodig om ervoor te zorgen dat als iets vanzelfsprekends milieu-informatie overal in de Gemeenschap op dezelfde wijze aan het publiek beschikbaar wordt gesteld en onder dat publiek wordt verspreid.

Daarnaast zijn er maatregelen van de Gemeenschap nodig om ervoor te zorgen dat zij voldoet aan de internationale verplichtingen waarmee zij bij de ondertekening van het Verdrag van Aarhus heeft ingestemd en om ratificatie van dat Verdrag door de Gemeenschap mogelijk te maken.

Doordat betere minimumvoorwaarden en omstandigheden voor de uitoefening van het recht van toegang tot milieu-informatie overal in de EG worden vastgesteld, zal door de Gemeenschap een essentieel instrument kunnen worden versterkt waarvan gebleken is dat het van bijzonder groot belang is voor de verwezenlijking van de doelstellingen welke in het EG-Verdrag op het gebied van het milieu zijn vastgelegd.

In het voorstel wordt het aan de lidstaten overgelaten om de praktische regelingen uit te werken waarmee de milieu-informatie met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel daadwerkelijk beschikbaar moet worden gesteld.

3.4 Wat zijn de kosten van een niet-optreden van de Gemeenschap-

Indien de Gemeenschap niet optreedt zou dit betekenen dat de Gemeenschap niet in staat zou zijn om het Verdrag van Aarhus te ratificeren waardoor zij dus ook niet in staat zou zij om aan haar internationale verplichtingen te voldoen.

3.5 Welke middelen zijn voor het optreden van de Gemeenschap beschikbaar-

Op het moment waarop de werkzaamheden van de Gemeenschap op het gebied van de toegang tot milieu-informatie werden opgestart kende men in slechts een minderheid van de lidstaten nationale wetten waarmee de toegang tot milieu-informatie werd geregeld, waarbij deze wetten dan nog van de ene lidstaat tot de andere verschilden. Vanwege deze verschillen en de grensoverschrijdende dimensie van veel milieuproblemen werd het noodzakelijk geacht dat de Gemeenschap maatregelen zou nemen. Toentertijd was men van oordeel dat een richtlijn het meest geschikte instrument zou zijn om het gestelde doel te bereiken. In Richtlijn 90/313/EEG zijn de basisvoorwaarden vastgelegd waarop milieu-informatie in de Gemeenschap beschikbaar moet worden gesteld, waarbij het aan de lidstaten wordt overgelaten om de praktische regelingen vast te stellen.

Met Richtlijn 90/313/EEG is een aanvang gemaakt met een proces van vernieuwing waarbij de traditionele praktijken van officiële geheimhouding geleidelijk aan verdwenen en plaats gingen maken voor een klimaat van openheid. In de richtlijn zelf is de mogelijkheid opengelaten om deze te herzien tegen de achtergrond van de ervaringen welke met de toepassing ervan zijn opgedaan. De herziening van Richtlijn 90/313/EEG dient te geschieden aan de hand van een nieuwe richtlijn waarin betere minimumvoorwaarden en voorwaarden om het recht op toegang tot milieu-informatie in de gehele Gemeenschap te verkrijgen, zullen worden vastgelegd. Daarin zal ook worden bepaald welke milieu-informatie zonder meer voor het grote publiek beschikbaar moet zijn en daaronder kan worden verspreid. Het voorstel laat aan de lidstaten de taak over om de praktische regelingen uit te werken met behulp waarvan de informatie daadwerkelijk zal worden verstrekt.

3.6 Proportionaliteit

Toen Richtlijn 90/313/EEG werd goedgekeurd was men van oordeel dat een maatregel van de Gemeenschap in de vorm van een richtlijn passend zou zijn met het oog op de doelstelling die men wilde verwezenlijken. In de richtlijn werden de minimumvoorwaarden vastgelegd waarop milieu-informatie beschikbaar moest worden gemaakt, terwijl het aan de lidstaten werd overgelaten om de praktische regelingen waaronder die informatie daadwerkelijk beschikbaar wordt gesteld, uit te werken. Het is de bedoeling dat met het voorstel Richtlijn 90/313/EEG wordt vervangen. Vanuit juridisch oogpunt zou de omwerking van Richtlijn 90/313/EEG aan de hand van een andere richtlijn moeten geschieden. In het voorstel om Richtlijn 90/313/EEG te vervangen worden dezelfde uitgangspunten gehanteerd. Het geeft het algemeen kader voor het recht op toegang tot milieu-informatie en de milieu-informatie welke als vanzelfsprekend aan het publiek bekend dient te worden gemaakt, waarbij het aan de lidstaten wordt overgelaten om de praktische regelingen uit te werken om aan deze doelstellingen te voldoen.

4.

2.

Kosten


VOOR DE LIDSTATEN OM HET VOORSTEL TEN UITVOER TE LEGGEN

Overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 90/313/EEG dienen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking te doen treden om uiterlijk op 31 december 1992 aan de richtlijn te voldoen.

Uit de nationale verslagen is niet gebleken dat het in werking treden van Richtlijn 90/313/EEG aanleiding heeft gegeven tot grote financiële problemen.

Er kan derhalve van worden uitgegaan dat de goedkeuring van dit voorstel geen sterke kostenstijging tot gevolg zal hebben. Er dient voorts nog eens op te worden gewezen dat er met het voorstel naar gestreefd wordt om de wetgeving in de EG op één lijn te krijgen met de verplichtingen welke voortvloeien uit het Verdrag van Aarhus waarin alle lidstaten hebben toegestemd toen zij dat Verdrag ondertekenden. Sommige lidstaten hebben er reeds op gewezen dat zij het Verdrag in het jaar 2000 zullen ratificeren, terwijl anderen dat in 2001-2002 zullen doen.

Ondanks het bovenstaande moet erop worden gewezen dat, wil men in het voorstel rekening houden met bepaalde ontwikkelingen met betrekking tot de informatiemaatschappij, de lidstaten verplicht zullen zijn om in grotere mate gebruik te maken van moderne computertechnologie om informatie aan het publiek ter beschikking te stellen. Hoewel hiervoor in het begin enig extra kapitaal noodzakelijk kan zijn, en misschien ook de menselijke hulpbronnen meer zullen moeten worden aangesproken om de systemen op te zetten en te onderhouden, zullen sommige nadelen worden gecompenseerd door het feit dat er minder verzoeken om informatie zullen worden ingediend bij de overheidsinstanties zelf en er minder mensen nodig zullen zijn die anders zouden moeten worden ingezet om deze verzoeken overeenkomstig het voorstel te behandelen.

Indien er een actief beleid wordt gevoerd om informatie beschikbaar te stellen voor het publiek via moderne computertechnologie moet het mogelijk zijn om heel wat zoekwerk naar informatie rechtstreeks door de aanvragers zelf te laten uitvoeren. Dit zou dan resulteren in een verlaging van de administratieve kosten voor de behandeling van afzonderlijke verzoeken om toegang tot milieu-informatie. Tevens zal het publiek een beter inzicht krijgen in het functioneren van overheidsinstanties zodat hun vertrouwen daarin toeneemt.

Ondanks het bovenstaande is ook aangevoerd dat een meer pro-actieve aanpak met betrekking tot het verspreiden van informatie meer verzoeken om informatie tot gevolg heeft, dat deze verzoeken steeds complexer worden en dat daaraan niet kan worden voldaan door een actieve beschikbaarstelling van informatie. Sommige overheidsinstanties hebben een meer pro-actieve houding aangenomen door in publiciteitscampagnes en door de toepassing van moderne informatietechnologieën de aandacht te vestigen op de beschikbaarheid van milieu-informatie. Als gevolg daarvan is de interesse van het publiek in milieu-informatie toegenomen en komen er ook meer vragen terzake. Dit bewijst enerzijds dat een betere toegang tot milieu-informatie ertoe bijdraagt dat het publiek bewuster wordt met betrekking tot milieuzaken, hetgeen een van de hoofddoelstellingen van de betrokken wetgeving is. Aan de andere kant moet ook worden erkend dat deze aanpak een stijging van de kosten van de regeling tot gevolg heeft gehad. Deze kosten worden reeds door de lidstaten gedragen, aangezien blijkt dat de meeste steeds vaker gebruik maken van moderne computertechnologieën om milieu-informatie bekend te maken en te verspreiden. Het voortstel wil een afspiegeling zijn van deze trend en de communautaire wetgeving aanpassen aan de zogenaamde 'elektronische revolutie'. Hierin wordt vastgelegd welke minimum-milieu-informatie als vanzelfsprekend beschikbaar zou moeten zijn en onder het grote publiek in de Gemeenschap zou moeten worden verspreid met behulp van moderne computertechnologieën. In deze zin kan ervan worden uitgegaan dat er als gevolg van de goedkeuring van dit voorstel geen hogere kosten zullen ontstaan dan degene waarmee de lidstaten thans te maken hebben vanwege hun aanpassing aan de nieuwe technologieën om milieu-informatie op te slaan en bekend te maken.

De werkingssfeer van het voorstel is uitgebreid tot bepaalde lichamen buiten de overheidssector die zich bezighouden met dienstverlening met een algemeen economisch belang waardoor het milieu beïnvloed wordt. In sommige gevallen behoorden deze lichamen tot de overheidssector en golden dus voor hen de verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 90/313/EEG. In andere gevallen zijn deze lichamen in de plaats gekomen van instanties of lichamen waarvoor deze verplichtingen golden. Tegen die achtergrond zou de bepaling dat lichamen die diensten van algemeen belang verlenen waardoor het milieu kan worden beïnvloed, ook in de toekomst toegang zullen moeten verlenen tot milieu-informatie, in het algemeen niet leiden tot een omvangrijke kostenstijging. Voorzover er al sprake is van een stijging zal deze worden gecompenseerd door het voordeel van een grotere transparantie van de informatie. Het hierboven gemaakte commentaar met betrekking tot technologische ontwikkelingen en de informatiemaatschappij geldt zowel voor instanties uit de openbare als voor die uit de privé-sector.

3.

Resultaten van het overleg met de betrokken partijen



Op 26 januari 1998 werd door het Netwerk voor de tenuitvoerlegging en de naleving van de communautaire milieuwetgeving (IMPEL) een workshop georganiseerd over de tenuitvoerlegging en de toepassing van de richtlijn. Deze werd bijgewoond door vertegenwoordigers van IMPEL, van de Commissie en van bij het milieu betrokken overheidsinstanties en NGO's in de lidstaten en in staten die kandidaat zijn voor toetreding tot de Gemeenschap. Met deze workshop werd de gelegenheid geboden om tot een open uitwisseling van ideeën te komen tegen de achtergrond van de ervaringen welke door de deelnemers met de toepassing van de richtlijn waren opgedaan.

Na de workshop werd er een verslag opgesteld over de discussies die hadden plaatsgevonden en over de werkzaamheden welke in de loop van vijf jaar te zamen met deskundigen uit de lidstaten verricht waren. Hierin werd een aantal aanbevelingen gedaan voor een herziening van de richtlijn.

Op 17 december 1999 liet het directoraat-generaal Milieu een werkdocument het licht zien waarin uiteen werd gezet op welke beginselen de herziening van Richtlijn 90/313/EEG zou kunnen worden gebaseerd. Om ervoor te zorgen dat het overleg zo breed mogelijk zou zijn werd het werkdocument toegezonden aan de lidstaten, de IMPEL-coördinatoren, de niet-gouvernementele organisaties en de ondernemersorganisaties. Informele vergaderingen met deze belanghebbenden werden aan het begin van het jaar 2000 georganiseerd zodat er een definitief ontwerp-voorstel voor de herziening van Richtlijn 90/313/EEG kon worden opgesteld.

5.1 Lidstaten

Op 31 januari 2000 werd er een informele vergadering met vertegenwoordigers van de lidstaten en IMPEL-coördinatoren georganiseerd om te bespreken op welke beginselen de herziening van Richtlijn 90/313/EEG zou kunnen worden gebaseerd. De deelnemers aan de vergadering werden verzocht binnen een termijn van twee weken hierop schriftelijk commentaar te leveren. Op het moment waarop het ontwerp-voorstel werd ingediend hadden alleen Spanje, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk schriftelijke opmerkingen doen toekomen met betrekking tot de ideeën welke in het werkdocument waren vastgelegd.

5.2 Niet-gouvernementele organisaties

In aansluiting op de workshop over het onderwerp de tenuitvoerlegging van Richtlijn 90/313/EEG, die in januari 1998 door IMPEL werd georganiseerd, heeft de Nederlandse Stichting Natuur en Milieu een document opgesteld met als titel 'Aanbevelingen voor de herziening van Richtlijn 90/313/EEG inzake de vrije toegang tot milieu-informatie' waarnaar wordt verwezen in het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de ervaringen welke met de toepassing van Richtlijn 90/313/EEG zijn opgedaan.

Op 15 januari 2000 werd er een informele vergadering met niet-gouvernementele organisaties gehouden waarop een aantal ideeën werd besproken voor de herziening van Richtlijn 90/313/EEG zoals deze in het bovengenoemde werkdocument uiteen waren gezet.

De NGO's werden verzocht binnen een termijn van drie weken schriftelijk commentaar te leveren. Zij dienden één enkel document in met opmerkingen over de voorstellen welke in het werkdocument werden genoemd.

5.3 Industrie

Op 15 januari 2000 werd er een informele vergadering met verschillende ondernemers organisaties gehouden met de bedoeling dat hun opmerkingen zouden worden verzameld over de beginselen voor de herziening van Richtlijn 90/313/EEG.

De ondernemersorganisaties werden verzocht om schriftelijk commentaar te leveren op de ideeën welke in het werkdocument uiteen zijn gezet. Op het moment waarop het voorstel werd opgesteld, was er nog geen schriftelijke bijdrage ontvangen.

In het voorstel wordt op passende wijze rekening gehouden met de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de geraadpleegde belanghebbenden.

4.

Gedetailleerde toelichting


OP HET VOORSTEL

Doelstelling (Artikel 1)

De doelstelling van het voorstel is tweeledig. Enerzijds wil men hiermee het recht waarborgen op de toegang tot milieu-informatie die zich in handen van overheidsinstanties bevindt of voor deze wordt beheerd, en de basisvoorwaarden voor uitoefening van dit recht vastleggen. Anderzijds streeft men er ook naar om te waarborgen dat milieu-informatie als vanzelfsprekend aan het grote publiek beschikbaar wordt gesteld en daaronder wordt verspreid, met name door middel van de beschikbare telecommunicatie per computer en/of technologie op elektronisch gebied.

In tegenstelling tot Richtlijn 90/313/EEG, welke uitsluitend de vrije toegang tot milieu-informatie garandeerde, werd het toepasselijker gevonden om een recht op toegang tot milieu-informatie in te stellen. Door de instelling van een dergelijk recht zal het mogelijk worden de communautaire wetgeving op één lijn te krijgen met die uit het Verdrag van Aarhus.

Tenslotte wil men met het voorstel tevens garanderen dat milieu-informatie als vanzelfprekend ter beschikking wordt gesteld van het grote publiek en daaronder wordt verspreid. Om ervoor te zorgen dat het voorstel een duidelijke afspiegeling is van de veranderingen welke op het gebied van de informatietechnologie plaatsvinden of hebben plaatsgevonden, wordt benadrukt dat bij voorkeur gebruik dient te worden gemaakt van de beschikbare telecommunicatie per computer en/of technologie op elektronisch gebied.

Definities (Artikel 2)

Milieu-informatie

Hoewel Richtlijn 90/313/EEG reeds een breed opgezette definitie van het begrip 'milieu-informatie' bevat, hebben ervaringen geleerd dat de definitie overzichtelijker en explicieter dient te worden gemaakt zodat bepaalde categorieën voor het milieu relevante informatie daaronder kunnen vallen die vanwege een te restrictieve interpretatie tot nu toe van het toepassingsgebied van de richtlijn zijn uitgesloten. Met name dient erop te worden gewezen dat de definitie ook betrekking heeft op informatie over emissies en andere lozingen in het milieu, alsmede op genetisch gemodificeerde organismen. Verder is de definitie in zoverre verduidelijkt dat speciaal wordt gerefereerd aan de gezondheid van de mens en zijn veiligheid, voorzover deze door de toestand waarin het milieu verkeert worden of kunnen worden beïnvloed. In artikel 174 van het EG-Verdrag is bepaald dat de bescherming van de gezondheid van de mens een van de doelstellingen van het beleid van de Gemeenschap op milieugebied is en het lijkt derhalve gepast om bij de herziening de gelegenheid te baat te nemen om in de definitie van het begrip 'milieu-informatie' dit belangrijke element van het beleid op te nemen.

De definitie bevat voorts een speciale vermelding van een kosten-baten- en andere economische analyses welke gebruikt worden binnen het kader van de activiteiten en maatregelen welke van invloed zijn of kunnen zijn op het milieu. Hierdoor zullen bepaalde onzekerheden kunnen worden weggenomen die tijdens het herzieningsproces aan het licht zijn getreden met betrekking tot de vraag in hoeverre de huidige definitie van toepassing is op economische en financiële informatie.

Door de bovengenoemde wijzigingen zal het mogelijk worden dat de communautaire wetgeving op één lijn komt met de definitie van milieu-informatie zoals die in het Verdrag van Aarhus is vastgelegd.

Overheidsinsta nties

Richtlijn 90/313/EEG is van toepassing op overheidsinstanties die verantwoordelijkheden hebben op het gebied van het milieu en over de nodige informatie terzake beschikken. In artikel 6 van die richtlijn is bepaald dat de richtlijn ook van toepassing is op lichamen die openbare verantwoordelijkheid op milieugebied dragen en onder toezicht staan van overheidsinstanties. Met deze bepaling wordt beoogd dat de toegang van het publiek tot milieu-informatie niet wordt aangetast doordat overheidsinstanties verantwoordelijkheden aan andere instanties delegeren.

De ervaring heeft geleerd dat de precieze betekenis van de zinsnede 'die verantwoordelijkheid dragen op milieugebied' veelvuldig tot meningsverschillen aanleiding heeft gegeven. Een te beperkte interpretatie van deze bewoordingen heeft ertoe geleid dat bepaalde lichamen zijn uitgesloten van de werkingssfeer van de richtlijn vanwege het feit dat zij geen verantwoordelijkheid droegen op milieugebied, doch veeleer op andere gebieden zoals vervoer of energie. Bijgevolg heeft men aangevoerd dat de informatie die in hun bezit is niet onder de richtlijn valt. Om de problemen die als gevolg van dit soort situaties zijn ontstaan op te lossen heeft men het passend geacht om in het geval van de regering en de overheidsadministratie uit de voorgestelde nieuwe richtlijn de uitdrukking 'die verantwoordelijkheid dragen op milieugebied' te schrappen. In het geval van lichamen of personen die verantwoordelijkheden dragen of functies uitoefenen dan wel diensten verlenen onder toezicht van de regering of de overheidsadministratie heeft men het passend geacht om zowel de gevallen waarin sprake is van verantwoordelijkheden, functies of diensten welke indirect met het milieu te maken hebben als die welke daarmee rechtstreeks te maken hebben, op te nemen.

Bij de wijzigingen welke in de laatste paragraaf genoemd worden, wordt ook het beginsel van integratie dat in artikel 6 van het EG-Verdrag is neergelegd, geëerbiedigd. In dit artikel is vastgesteld dat bepaalde eisen op het gebied van de milieubescherming in de definitie en de tenuitvoerlegging van het communautair beleid en de activiteiten van de Gemeenschap moeten worden geïntegreerd, met name met het oog op het stimuleren van duurzame ontwikkeling. De bevordering van het beginsel dat de eisen op het gebied van de milieubescherming moeten worden geïntegreerd houdt in dat openbare instanties in toenemende mate in het bezit zullen zijn van milieu-informatie, ongeacht het feit dat zij al dan niet een strikte of rechtstreekse verantwoordelijkheid hebben voor het milieu.

Steeds vaker worden door privatisering en nieuwe dienstverleningsmethoden diensten van algemeen belang met betrekking tot het milieu welke van oudsher door overheidsinstanties werden verricht, uitgevoerd door instanties die geen deel uitmaken van de openbare sector. Hieronder vallen diensten als de distributie van gas, elektriciteit, water en vervoer. Het gevolg is dat in sommige lidstaten deze diensten nog steeds worden verricht door overheidsadministraties of nutsbedrijven terwijl zij in andere thans door instanties uit de privé-sector worden uitgevoerd. Deze instanties zouden niet vallen binnen de definitie van 'overheidsinstantie' in de bestaande Richtlijn 90/313/EEG of in artikel 2, lid 2, van het Verdrag van Aarhus.

Niettemin zijn de verrichte diensten en de verstrekte informatie in wezen eender, of het nu om openbare of privé-dienstverleners gaat. Voorzover er geen bepalingen in het leven worden geroepen die verder gaan dan die welke voor de ratificatie van het Verdrag van Aarhus noodzakelijk zijn, zal het publiek in sommige lidstaten een recht op toegang tot die informatie hebben, terwijl dat in andere niet het geval zal zijn. Bovendien kan zelfs binnen één enkele lidstaat een dienst van algemeen belang in een gedeelte van het grondgebied door een overheidsinstantie worden verzekerd, en in een ander gedeelte door een particuliere organisatie. Met het oog op de bescherming van het milieu is het niet wenselijk dat dit soort onsamenhangende toestanden tussen of binnen de lidstaten ontstaan louter als gevolg van de reorganisatie van het verrichten van dat soort diensten. Er dient op te worden toegezien dat de instanties die thans tot de particuliere sector behoren, toegang verlenen tot milieu-informatie op dezelfde basis als de 'overheidsinstanties' die soortgelijke diensten verlenen. Daarom zijn in de definitie van "overheidsinstanties van het voorstel rechtspersonen opgenomen die op grond van een wet of uit hoofde van regelingen met andere overheidsinstanties, belast zijn met het verrichten van diensten van algemeen economisch belang welke het milieu beïnvloeden of kunnen beïnvloeden.

In tal van gevallen toont de ervaring aan dat milieu-informatie welke in het bezit zou moeten zijn van overheidsinstanties, in feite door andere instanties voor hen wordt beheerd. Het publiek kan verzoeken toegang tot krijgen tot dat soort informatie. Overheidsinstanties zouden de toegang tot deze informatie niet mogen weigeren vanwege het feit dat deze niet concreet in hun bezit is. Met het voorstel wordt gewaarborgd dat deze informatie, indien zij bestaat en uit hoofde van bepaalde regelingen met een andere persoon of instantie voor de overheidsinstantie wordt beheerd, op een normale manier door de overheidsinstantie beschikbaar moet worden gesteld.

De definitie van het begrip 'overheidsinstanties' in het voorstel heeft geen betrekking op lichamen wanneer en voorzover deze in een rechterlijke of wetgevende hoedanigheid optreden.

Een definitie van het begrip 'aanvrager' werd nieuw in het voorstel opgenomen.

Toegang tot milieu-informatie op verzoek (Artikel 3)

Uit hoofde van Richtlijn 90/313/EEG zijn overheidsinstanties gehouden op verzoek milieu-informatie beschikbaar te stellen aan iedere natuurlijke of rechtspersoon, zonder dat deze een belang behoeft aan te tonen. Het onderliggend idee achter deze bepaling is dat de aanvrager de overheidsinstantie niet behoeft uit te leggen waarom hij/zij in de gevraagde informatie is geïnteresseerd. Het begrip 'aan te tonen' ("prove") dat in Richtlijn 90/313/EEG wordt gebruikt heeft in sommige gevallen aanleiding gegeven tot problemen. Om deze uit de weg te ruimen lijkt het passender om in de plaats daarvan de woorden 'aan te geven' ("state") te gebruiken. Met deze wijziging wordt het onderliggende idee van de richtlijn beter weergegeven, terwijl tegelijkertijd een gelijkschakeling met de bepalingen van het Verdrag van Aarhus mogelijk wordt.

Ten aanzien van de termijnen was in Richtlijn 90/313/EEG een maximumperiode van twee maanden vastgelegd waarbinnen de overheidsinstantie degene die om informatie heeft verzocht antwoord diende te geven. Het begrip 'geeft antwoord' dat in Richtlijn 90/313/EEG wordt gebruikt heeft in bepaalde gevallen aanleiding gegeven tot problemen. Sommige lidstaten waren van mening dat zij op grond van de richtlijn simpelweg binnen twee maanden op een aanvraag konden reageren met de mededeling dat de gewenste informatie beschikbaar was, zonder evenwel aan te geven wanneer dit het geval zou zijn. De Commissie is van oordeel dat deze bepaling veeleer zó moet worden geïnterpreteerd dat de gewenste informatie binnen de in de richtlijn vastgelegde termijn beschikbaar moet worden gemaakt of moet worden geweigerd.

Met Richtlijn 90/313/EEG wordt ernaar gestreefd om de toegang tot milieu-informatie te waarborgen. Het element tijd is zonder meer een heel belangrijk element van het systeem om de doeltreffendheid van de verplichtingen die op de overheidsinstanties rusten te garanderen. Indien de richtlijn zou moeten worden geïnterpreteerd in die zin dat de overheid uitsluitend verplicht is om zich aan de termijn te houden om een antwoord te geven waarbij beloofd wordt om de informatie te verstrekken, zou dit systeem bepaalde gebreken vertonen. De aanvrager zou geen enkele juridische zekerheid hebben omtrent de vraag of hij/zij werkelijk de gevraagde informatie zou krijgen.

In het licht van het bovenstaande heeft men het toepasselijk geacht om aan het gebrek aan duidelijkheid in deze bepaling een eind te maken. Daarom is in het voorstel het begrip 'geeft antwoord' ("respond") vervangen door de uitdrukking 'stelt beschikbaar' ("make available"), waardoor het onderliggende idee van de richtlijn beter wordt weergegeven. Deze wijziging is in overeenstemming met het Verdrag van Aarhus.

Toegang tot de gevraagde milieu-informatie binnen redelijke termijnen is een van de voornaamste elementen waarop het succes van het in het voorstel uiteengezette systeem zal afhangen. Op grond van het voorstel zal aan de overheidsinstanties verzocht worden de gevraagde informatie zo spoedig mogelijk mee te delen en wel uiterlijk binnen één maand in plaats van twee maanden zoals in Richtlijn 90/313/EEG is bepaald. Er dient niettemin rekening mee te worden gehouden dat in bepaalde gevallen de omwenteling welke heeft plaatsgevonden met betrekking tot de manier waarop informatie wordt opgeslagen en doorgegeven de overheidsinstanties in staat zal stellen om binnen kortere termijnen een antwoord te geven en in bepaalde gevallen zelfs onmiddellijk nadat een aanvraag ontvangen is. Tegen deze achtergrond moet ook worden erkend dat de omvang en de ingewikkelde aard van de gevraagde informatie soms zodanig kan zijn dat de overheidsinstanties niet in staat zijn om dat soort informatie ter beschikking te stellen van de aanvrager binnen een termijn van één maand. Voor die gevallen heeft men in het voorstel de mogelijkheid voorzien om de termijn van één maand met nog eens één maand te verlengen. De aanvrager dient zo spoedig mogelijk van een dergelijke verlenging en van de redenen waarom deze verlening verleend wordt, op de hoogte te worden gebracht.

In sommige gevallen kan een aanvrager vrijwillig verklaren dat hij informatie zoekt voor een bepaald doel. In dat soort gevallen dienen overheidsinstanties zich redelijkerwijs in te spannen om de aanvrager in staat te stellen om daaraan te voldoen.

Het is wellicht interessant om de in de voorgaande alinea genoemde situatie te illustreren met een praktisch voorbeeld. Een aanvrager kan toegang tot milieu-informatie trachten te verkrijgen om deze te gebruiken in het kader van een openbare overlegprocedure, zoals die welke werd ingesteld bij Richtlijn 85/337/EEG  i van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten als gewijzigd bij Richtlijn 97/11/EG  i van de Raad van 3 maart 1997 of bij Richtlijn 96/61/EC  i van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel is het de taak van de lidstaten om de termijnen vast te leggen binnen welke het publiek zijn opmerkingen moet maken.

In de eerste plaats dient te worden opgemerkt dat om een doeltreffende en betekenisvolle deelname van het publiek te garanderen in die richtlijnen een lijst van minimuminformatie wordt opgesteld die met het oog op de overlegprocedure ter beschikking moet worden gesteld van het publiek. Het publiek kan evenwel aanvullende informatie in verband met het project of de activiteit trachten te verkrijgen op basis van de bepalingen van Richtlijn 90/313/EEG. De periode van één maand binnen welke overheidsinstanties gehouden zijn de gevraagde milieu-informatie te verstrekken kan betekenen dat de betrokken informatie dan wellicht te laat wordt doorgegeven om de aanvrager nog van nut te kunnen zijn ten behoeve van de overlegprocedure.

Het is de bedoeling dat dit soort situaties met dit voorstel wordt verholpen doordat enerzijds de aanvrager in staat wordt gesteld om, indien hij dat wenst, de bedoeling van zijn verzoek om milieu-informatie toe te lichten en doordat anderzijds aan de overheidsinstanties verzocht wordt redelijke inspanningen te leveren om dat soort informatie te verstrekken binnen een zodanige termijn als noodzakelijk is om de aanvrager in staat te stellen om aan het gestelde doel te voldoen.

In Richtlijn 90/313/EEG waren geen bepalingen opgenomen met betrekking tot de vorm of het formaat waarin de gevraagde informatie beschikbaar moet worden gesteld. De ervaring heeft geleerd dat aanvragers soms problemen hadden om de informatie in de meest geschikte vorm of het meest geschikte formaat te verkrijgen. In het voorstel worden de overheids instanties derhalve verplicht om de informatie beschikbaar te stellen in de gewenste vorm of het gewenste formaat en ook in de vorm van kopieën. Deze verplichting ontstaat tenzij de informatie reeds in het openbaar verkrijgbaar is in een andere voor de aanvragers gemakkelijk toegankelijke vorm of formaat of indien de overheidsinstantie bepaalde redenen heeft om de informatie in een andere vorm of een ander formaat ter beschikking te stellen. In een dergelijk geval worden de redenen waarom deze in een andere vorm of een ander formaat beschikbaar wordt gesteld aan de aanvrager meegedeeld.

Met het oog op deze verplichting zal van de overheidsinstanties gevraagd worden om redelijke inspanningen te doen om milieu-informatie die in hun bezit is te bewaren in vormen of in formaten welke gemakkelijk kunnen worden gereproduceerd en toegankelijk zijn via telecommunicatie per computer of via andere elektronische hulpmiddelen.

De lidstaten wordt verzocht de praktische regelingen uit te werken op grond waarvan milieu-informatie daadwerkelijk beschikbaar wordt gesteld. Een indicatieve lijst van praktische regelingen is in het voorstel opgenomen waarbij het in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel aan de lidstaten wordt overgelaten om deze vast te stellen. De lidstaten zullen moeten garanderen dat het publiek op passende wijze wordt voorgelicht over de rechten welke zij uit hoofde van de voorgestelde nieuwe richtlijn genieten.

Uitzonderingen (Artikel 4)

In Richtlijn 90/313/EEG is het algemeen beginsel van de toegang van het publiek tot milieu-informatie vastgelegd. Ter bescherming van bepaalde rechtmatige belangen dienen er bepalingen te zijn op grond waarvan het mogelijk is dat informatie niet openbaar wordt gemaakt. Bij het vaststellen van die uitzonderingen dient zeer nauwkeurig te werk te worden gegaan zodat het algemeen beginsel van de vrije toegang niet wordt afgezwakt en het mogelijk blijft dat de richtlijn in de praktijk aan de doelstelling blijft voldoen.

In het voorstel is een bepaling opgenomen op grond waarvan overheidsinstanties toegang kunnen weigeren tot informatie die niet in hun bezit is of niet voor hen wordt beheerd. In het voorstel is tevens een bepaling opgenomen waarmee de overheidsinstantie bij welke de aanvraag wordt gedaan, verzocht wordt deze zo spoedig mogelijk door te zenden aan een andere instantie waarvan verondersteld wordt dat zij de informatie in bezit heeft, en de aanvrager dienovereenkomstig op de hoogte te brengen.

Overheidsinstanties dienen ook het recht te hebben toegang tot milieu-informatie te weigeren wanneer het duidelijk is dat het verzoek onredelijk is of op een te algemene manier is geformuleerd. Duidelijk onredelijke verzoeken zouden onder meer die zijn welke in nationale rechtssystemen met de termen vexatoir of rechtsmisbruik worden omschreven. Bovendien zou de overheidsinstantie bij het voldoen aan bepaalde verzoeken buitensporige kosten moeten dragen of grote inspanningen moeten doen of zouden haar normale activiteiten worden verhinderd of in ernstige mate worden belemmerd. De autoriteiten dienen in dat soort gevallen toegang tot informatie te weigeren om zodoende een eigen functioneren te garanderen.

Voorts dient er rekening mee te worden gehouden dat overheidsinstanties ook over de nodige privacy moeten kunnen beschikken. In dit verband hebben overheidsinstanties het recht om toegang tot informatie te weigeren indien het verzoek betrekking heeft op materiaal waaraan de laatste hand wordt gelegd of op interne mededelingen. In dat soort gevallen dient te worden nagegaan of het openbaar belang bij een openbaarmaking van dat soort informatie gediend is.

Richtlijn 90/313/EEG bevatte een volledige lijst van redenen die overheidsinstanties kunnen aanroepen om informatie achter te kunnen houden. Hoewel de lid-staten bij de omzetting van de richtlijn in hun nationale recht niet verplicht waren om alle redenen voor weigering op te nemen, werd dit door vrijwel alle lidstaten gedaan. De uitzonderingen in Richtlijn 90/313/EEG waren in vrij algemene termen weergegeven en de ervaring heeft aangetoond dat dit tot problemen heeft geleid.

Op grond van de bepalingen van Richtlijn 90/313/EEG hebben de overheidsinstanties het recht om de toegang tot milieu-informatie te weigeren indien als gevolg van de openbaarmaking daarvan aan een van de in artikel 3 genoemde rechtmatige belangen afbreuk wordt gedaan. Om de bepalingen met betrekking tot de uitzonderingen te verbeteren heeft men in het voorstel vastgesteld dat milieu-informatie uitsluitend mag worden achtergehouden indien de openbaarmaking daarvan een van de genoemde rechtmatige belangen nadelig zou beïnvloeden. Het spreekt vanzelf dat overeenkomstig een welomschreven beginsel van het communautair recht de uitzonderingen op een restrictieve manier moeten worden geïnterpreteerd om te voorkomen dat het beginsel van het recht op toegang tot milieu-informatie teniet wordt gedaan.

Tenslotte is met het voorstel tevens de verplichting ingevoerd om het openbaar belang dat bij openbaarmaking van informatie is gediend af te wegen tegen het particulier belang dat gediend wordt door informatie niet bekend te maken. De toegang tot de gevraagde informatie dient te worden verleend indien bij het opmaken van een balans tussen de belangen die op het spel staan, het algemeen openbaar belang zwaarder weegt dan de belangen welke beschermd zouden worden indien er niet tot openbaarmaking wordt overgegaan. In het voorstel is evenwel specifiek vastgelegd dat binnen dit kader de lidstaten garanderen dat de bepalingen van Richtlijn 95/46/EG  i van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens worden geëerbiedigd.

Indien de overheidsinstantie tot welke een verzoek is gericht, van oordeel is dat het openbaar belang dat met de openbaarmaking wordt gediend zwaarder weegt dan de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens, moet zij de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteit voor gegevensbescherming, welke is ingesteld bij artikel 28 van Richtlijn 95/46/EG, in kennis stellen van de ontvangen aanvraag en de bedoeling van deze instantie om persoonsgegevens aan derde partijen bekend te maken. Een dergelijke verwijzing naar de nationale toezichthoudende autoriteit voor gegevensbescherming zal uiteraard alleen plaatsvinden indien de betrokken overheidsinstantie tot de slotsom is gekomen dat er redenen zijn om toegang tot milieu-informatie en tot de betrokken persoonsgegevens te verlenen. In andere woorden er behoeft geen verwijzing te worden gegeven indien de overheidsinstantie besloten heeft dat het duidelijk is dat de uitzondering van toepassing is, of indien de persoonsgegevens daarvan kunnen worden uitgezonderd en de toegang tot de resterende informatie kan worden verleend. In vergelijking met Richtlijn 90/313/EEG zijn de gewettigde belangen welke moeten worden beschermd in het voorstel opnieuw verwoord, zodat de strekking ervan verduidelijkt wordt in de zin van de uitzonderingen welke in het Verdrag van Aarhus zijn vastgelegd.

Wat de uitzondering betreft waarmee vertrouwelijke commerciële en industriële gegevens worden beschermd, is in het voorstel bepaald dat de lidstaten deze niet mogen hanteren om een verzoek te weigeren indien dat verzoek betrekking heeft op informatie over emissies of andere lozingen in het milieu welke onderworpen zijn aan bepalingen van de communautaire wetgeving.

Wat de uitzondering met betrekking tot de wetgeving over de intellectuele eigendom betreft, dient erop te worden gewezen dat, indien de toegang tot milieu-informatie waarvoor een dergelijk recht geldt, wordt verleend, de aanvrager rekening zal dienen te houden met het desbetreffende recht op het gebied van de intellectuele eigendom dat geldt voor het gebruik dat hij ervan wenst te maken. Dit betekent in het algemeen dat hij de informatie niet voor andere economische doeleinden mag reproduceren of benutten zonder dat de rechthebbende daarvoor eerst zijn toestemming heeft verleend.

In het kader van het voorstel zijn overheidsinstanties verplicht milieu-informatie gedeeltelijk beschikbaar te stellen indien het mogelijk is om informatie welke binnen de werkingssfeer van de uitzonderingen valt te scheiden van de rest van de gevraagde informatie.

Indien het antwoord op een verzoek om informatie te verstrekken een weigering is, dienen op grond van artikel 3, lid 4, van de richtlijn aan de persoon die dit verzoek doet, de redenen voor die weigering te worden gegeven. Uit de nationale verslagen bleek dat verschillende lidstaten in hun omzettingswetgeving bepaald hadden dat, indien er geen antwoord werd verstrekt binnen de gestelde termijn, dit beschouwd moest worden als een beslissing dat de toegang tot de informatie werd geweigerd. Als reden hiervoor werd gewoonlijk de noodzaak opgegeven dat er in de nationale rechtsorde een desnoods fictief 'besluit' diende te zijn waardoor de persoon die een verzoek indient in staat is om na verloop van de termijn een beroepsprocedure te beginnen. Naar het oordeel van de Commissie ontheft een dergelijke juridische fictie de openbare instanties en andere lichamen niet van de plicht om binnen de in de richtlijn vermelde termijn de redenen voor de weigering te geven. Ter verduidelijking van dat standpunt dienen overheidsinstanties op grond van het voorstel de aanvrager binnen de bovengenoemde termijnen schriftelijk in kennis te stellen van de weigering om alle of een gedeelte van de gevraagde informatie beschikbaar te stellen. In deze kennisgeving dienen de redenen voor de weigering te worden vermeld en dient informatie te worden verstrekt met betrekking tot de beroepsprocedure die in dat soort gevallen kan worden aangespannen.

Vergoedingen (Artikel 5)

Op grond van Richtlijn 90/313/EEG kunnen overheidsinstanties een vergoeding eisen voor het verstrekken van informatie, doch tegelijkertijd wordt bepaald dat deze vergoeding een redelijk bedrag niet te boven mag gaan. Ervaringen hebben aangetoond dat in het algemeen de door de overheidsinstanties gevraagde vergoedingen redelijk waren. Er zijn evenwel gevallen bekend waarin er onredelijke vergoedingen geëist zijn.

In het voorstel ter vervanging van de bestaande richtlijn is een soortgelijke bepaling opgenomen. Teneinde evenwel onzekerheden uit de weg te ruimen over de te betalen vergoeding zijn overheidsinstanties op grond van het voorstel verplicht om een schema van de te betalen vergoedingen bekend te maken en ter beschikking te stellen van hen die informatie aanvragen. Verder zijn deze verplicht om gegevens bekend te maken en beschikbaar te stellen over de omstandigheden waarin vergoedingen al dan niet kunnen worden gevraagd, waarbij het overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel aan de overheidsinstanties wordt overgelaten om gedetailleerde praktische regelingen op te stellen voor de uitvoering van deze bepaling. Binnen dit kader dient erop te worden gewezen dat overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie overheidsinstanties niet het recht hebben om van aanvragers een vergoeding te eisen indien de gevraagde informatie geweigerd wordt.

Tenslotte dient erop te worden gewezen dat in het voorstel is bepaald dat voor de toegang tot openbare registers of lijsten met informatie, alsmede voor het ter kennis nemen van informatie ter plaatse, geen vergoeding mag worden gevraagd. De autoriteiten mogen niet eisen dat er een vergoeding betaald wordt voordat de informatie beschikbaar wordt gesteld.

Toegang tot rechtsmiddelen (Artikel 6)

Het recht op de toegang tot milieu-informatie dat in het voorstel is neergelegd zou niet erg doeltreffend zijn indien de aanvragers niet de mogelijkheid zouden hebben om in beroep te gaan tegen de handelingen of nalatigheden van de overheidsinstanties in verband met de door hen ingediende aanvraag.

Richtlijn 90/313/EEG verleende een persoon die van oordeel was dat zijn verzoek om informatie zonder goede redenen was afgewezen of genegeerd of door een overheidsinstantie ontoereikend was beantwoord, het recht om overeenkomstig het nationale rechtsstelsel bij een rechterlijke of bestuursrechtelijke instantie in beroep te gaan teneinde herziening van het besluit te verkrijgen.

In het voorstel is een soortgelijke bepaling opgenomen welke evenwel gewijzigd is om deze op één lijn te krijgen met de internationale verplichtingen waarover door ondertekening van het Verdrag van Aarhus overeenstemming is bereikt.

Ten eerste wordt in het voorgestelde artikel 6 uitdrukkelijk melding gemaakt van het feit dat iedere aanvrager die van oordeel is dat zijn verzoek om informatie genegeerd is, ten onrechte is geweigerd, op niet passende wijze is beantwoord of op een andere wijze niet behandeld is overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de richtlijn, toegang heeft tot een procedure voor een rechtbank of een ander bij een wet ingesteld lichaam waarmee de handelingen of nalatigheden van de betrokken overheidsinstantie aan een herziening kunnen worden onderworpen.

Naast de hierboven genoemde beroepsprocedure wordt aan de lidstaten in het voorstel verzocht om ervoor te zorgen dat een aanvrager toegang heeft tot een andere procedure waarbij de handelingen of nalatigheden van de betrokken overheidsinstantie opnieuw door die instantie kunnen worden onderzocht of administratief kunnen worden herzien door een ander bij wet ingesteld lichaam. De bedoeling is dat een dergelijke procedure vlot verloopt en gepaard gaat met geringe kosten dan wel kosteloos is. De reden voor dit alternatief is dat gerechtelijke beroepsprocedures vaak met hoge kosten en/of lange termijnen gepaard gaan.

Door het bovenstaande komt het recht op beroep tegen een handeling of een nalatigheid van een openbare instantie met betrekking tot een aanvraag om informatie beter tot uiting en wordt de doelstelling van het voorstel, namelijk het garanderen van een daadwerkelijk recht op toegang tot milieu-informatie, beter gediend.

Verspreiding van milieu-informatie (Artikel 7)

In Richtlijn 90/313/EEG had allereerst betrekking op wat genoemd wordt het 'passieve verstrekken van informatie', namelijk het op verzoek openbaar maken van informatie door een overheidsinstantie. Deze richtlijn bevatte één enkele kort geformuleerde bepaling met betrekking tot het 'actief verstrekken van informatie', ofwel de informatie welke overheidsinstanties gedurende hun normale activiteiten in het openbaar beschikbaar zouden moeten maken. Uit hoofde van die bepaling werd aan de lidstaten verzocht om het publiek algemene informatie te verstrekken over de staat van het milieu met behulp van middelen als bijvoorbeeld de periodieke publicatie van beschrijvende rapporten.

Zoals reeds is vastgesteld draagt een gemakkelijke toegang van het publiek tot milieu-informatie bij tot een grotere bewustwording van de milieuproblematiek bij het grote publiek. Dit dient uiteindelijk tot een betere bescherming van het milieu te leiden. Dienovereenkomstig dient er een grotere stimulans te worden gegeven aan de actieve verspreiding van milieu-informatie die in het bezit is van overheidsinstanties of voor deze wordt beheerd. Hiertoe dient de beschikbare telecommunicatie per computer en/of technologie op elektronisch gebied te worden gebruikt.

Teneinde ervoor te zorgen dat het grote publiek overal in de Gemeenschap op dezelfde manier wordt geïnformeerd is in het voorstel een niet-uitputtende lijst opgenomen van de soort milieu-informatie welke minimaal en als een vanzelfsprekende zaak aan het publiek in de Gemeenschap beschikbaar moet worden gemaakt en daaronder moet worden verspreid.

Om ervoor te zorgen dat de ontwikkelingen tot uiting komen die in de zogenaamde 'informatiemaatschappij' hebben plaatsgevonden dienen de overheidsinstanties op grond van het voorstel een redelijke inspanning te doen om de milieu-informatie, met name van de genoemde categorieën, beschikbaar te stellen in een vorm of een formaat welke gemakkelijk kan worden vermenigvuldigd en via telecommunicatienetwerken per computer als internet toegankelijk is. De gedetailleerde praktische regelingen waarmee de informatie daadwerkelijk beschikbaar wordt gesteld en verspreid wordt zoals het plaatsen van informatie op websites die via internet toegankelijk zijn, worden overeenkomstig het subsidiariteits beginsel aan de lidstaten overgelaten.

Indien overheidsinstanties in toenemende mate een gebruik gaan maken van nieuwe communicatiemiddelen, zoals internet, en milieu-informatie via deze middelen toegankelijk maken, zou het aantal verzoeken dat rechtstreeks tot de autoriteiten wordt gericht moeten afnemen omdat het grote publiek in staat zal zijn om onmiddellijk toegang te krijgen tot de gewenste informatie. Aan de andere kant dient er, zoals trouwens reeds is benadrukt, ook rekening mee te worden gehouden dat een dergelijke pro-actieve aanpak ertoe bijdraagt dat het publiek zich meer bewust wordt van aangelegenheden op milieugebied. Overheidsinstanties kunnen in sommige gevallen geconfronteerd worden met steeds ingewikkelder vervolgvragen om milieu-informatie welke bij het behandelen praktische problemen kunnen opleveren.

Onverminderd bepaalde specifieke verplichtingen ten aanzien van verslagen zoals door de communautaire wetgeving zijn vastgesteld, dienen er op grond van het voorstel zo nodig nationale, regionale of plaatselijke verslagen over de toestand van het milieu te worden gepubliceerd, met regelmatige tussenpozen van ten hoogste vier jaar. In dergelijke verslagen dient informatie te worden opgenomen over de kwaliteit van en de druk op het milieu.

In het voorstel zijn ook bepalingen opgenomen op grond waarvan de overheidsinstanties verzocht worden om onmiddellijk en zonder vertraging alle informatie te verspreiden die in hun bezit is waardoor het publiek dat door een naderende bedreiging van de menselijke gezondheid of het milieu in staat wordt gesteld om maatregelen te nemen om de schade als gevolg van deze bedreiging te voorkomen of te milderen. Deze bepaling is van toepassing onverminderd de specifieke verplichtingen die op dit gebied door de communautaire wetgeving zijn vastgesteld.

Op grond van het voorstel dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat, voorzover dit te verwezenlijken valt, alle informatie die overeenkomstig het nieuwe artikel 7 ter beschikking wordt gesteld, wordt verspreid of bekend wordt gemaakt duidelijk en begrijpelijk is. Het is immers van belang dat het publiek kan begrijpen wat er verspreid wordt. Erkend wordt evenwel dat bepaalde informatie zeer technisch van aard kan zijn.

De voorgestelde verplichtingen die in dit artikel worden opgelegd zijn evenwel aan dezelfde uitzonderingen onderworpen als die welke uit hoofde van artikel 3 van toepassing zijn op verzoeken om informatie.

Beroepsprocedure (Artikel 8)

In Richtlijn 90/313/EEG was bepaald dat er een evaluatie en een herziening plaats zouden vinden in het licht van de ervaringen welke waren opgedaan met de praktische tenuitvoerlegging ervan en wel vier jaar na de laatste dag waarop de richtlijn kon worden omgezet. Hiertoe legde de richtlijn de lidstaten de verplichting op om de Commissie verslag uit te brengen over de toepassing van de richtlijn.

In het voorstel is een soortgelijke bepaling opgenomen waardoor nog eens een herziening kan worden doorgevoerd na een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de laatste dag waarop de voorgestelde richtlijn kan worden omgezet.

Aanvullende bepalingen (Artikelen 9 tot en met 12)

In het voorstel worden de lidstaten verzocht alle noodzakelijke maatregelen te nemen om uiterlijk op [datum nader aan te geven] aan de richtlijn te voldoen. Het bevat ook een bepaling waarmee Richtlijn 90/313/EEG op die datum wordt ingetrokken. Tenslotte bevat het nog de bepaling dat alle verwijzingen naar Richtlijn 90/313/EEG beschouwd zullen worden als verwijzingen naar de nieuwe richtlijn.