Toelichting bij COM(2000)582 - Uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1017/68, Verordening (EEG) nr. 2988/74, Verordening (EEG) nr. 4056/86 en Verordening (EEG) nr. 3975/87 ("uitvoeringsverordening van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag")

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

I. Algemeen

Inhoudsopgave

1.

A. Context


De mededingingsregels van de Gemeenschap werden bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van 1957 vastgesteld. Artikel 81 bevat de regels die van toepassing zijn op mededingingbeperkende overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke mededinginggedragingen, terwijl artikel 82 betrekking heeft op misbruik van een machtspositie.

In 1962 stelde de Raad Verordening nr. 17 vast, waarin de procedureregels voor de toepassing van de artikelen 81 en 82 zijn vervat, die zonder noemenswaardige wijzigingen tot vandaag hebben gegolden. Het uitgangspunt van Verordening nr. 17 was dat de verbodsregel van artikel 81, lid 1, rechtstreeks toepasselijk is en dat mededingingbeperkende overeenkomsten en gedragingen vooraf moeten worden aangemeld om op grond van artikel 81, lid 3, te kunnen worden vrijgesteld. Terwijl zowel de Commissie als de nationale rechterlijke instanties en de nationale mededingingsautoriteiten artikel 81, lid 1, kunnen toepassen, werd de bevoegdheid tot toepassing van artikel 81, lid 3, bij uitsluiting aan de Commissie toegekend. Bij Verordening nr. 17 is dus voor alle mededingingbeperkende overeenkomsten waarvoor een vrijstelling vereist is, een sterk gecentraliseerd goedkeuringssysteem ingevoerd. Artikel 82 daarentegen is behalve door de Commissie steeds ook door de nationale rechterlijke instanties en de nationale mededingingsautoriteiten toegepast.

Dit systeem was geschikt voor een Gemeenschap met zes lidstaten, waar er nauwelijks sprake was van een mededingingscultuur. Het heeft het mogelijk gemaakt het communautaire mededingingsrecht tot ontwikkeling te brengen en het op coherente wijze in de gehele Gemeenschap toe te passen. Vandaag echter leven we in een geheel andere constellatie. De Europese Unie telt nu 15 lidstaten waarvan de markten reeds in ruime mate zijn geïntegreerd, 380 miljoen inwoners en elf officiële talen. Er zijn in de lidstaten nationale mededingingsautoriteiten opgericht en nationale mededingingswetten in het leven geroepen, vele naar het model van de artikelen 81 en 82.

In deze nieuwe context vertoont het huidige systeem twee grote gebieden. Ten eerste waarborgt het niet langer een doeltreffende bescherming van de vrije mededinging. Het monopolie van de Commissie op de toepassing van artikel 81, lid 3, vormt een belangrijke belemmering voor een doelmatige toepassing van de regels door de nationale mededingingsautoriteiten en de nationale rechterlijke instanties. Ook kan de Commissie in een uitgebreide Gemeenschap niet langer alleen de taak aan om de mededingingsregels in de gehele Unie te doen naleven. Bovendien vormt de aanmeldingsregeling niet langer een doeltreffend middel om de vrije mededinging te beschermen. Deze regeling brengt slechts zelden gevallen aan het licht waarin de vrije mededinging werkelijk wordt bedreigd. Het aanmeldingssysteem belet de Commissie veeleer haar middelen te gebruiken om ernstige inbreuken op het spoor te komen en te bestraffen.

Het tweede gebrek van het huidige systeem is dat het overdreven belastend is voor het bedrijfsleven: het doet de kosten om zich naar de regels te schikken, toenemen en het belet de ondernemingen hun overeenkomsten te doen handhaven zonder deze bij de Commissie aan te melden, ook al voldoen zij aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3. Dit is bijzonder schadelijk voor de KMO's, waarvoor de kosten van de aanmelding en de moeilijkheid om niet-aangemelde overeenkomsten te doen handhaven, een concurrentienadeel in vergelijking met grotere ondernemingen kunnen betekenen.

Het vooruitzicht van de uitbreiding van de Gemeenschap maakt het nog dringender tot een herziening van Verordening nr. 17 over te gaan. Een Unie met 25 of nog meer lidstaten ligt in het verschiet. Een aanmeldingssysteem waarbij één administratief orgaan vooraf zijn goedkeuring moet verlenen, zou volstrekt onhoudbaar zijn in een uitgebreide Gemeenschap, omdat potentieel voor duizenden overeenkomsten een administratieve goedkeuring vereist zou zijn, willen zij kunnen worden gehandhaafd. Rechtstreekse toepassing van artikel 81, lid 3, zorgt ervoor dat overeenkomsten die aan de voorwaarden van deze bepaling voldoen, rechtens afdwingbaar zijn zonder dat een beroep op een administratief orgaan behoeft te worden gedaan.

2.

B. Het Witboek en het overlegproces


Om het Europese mededingingsrecht zodanig aan te passen dat het de uitdagingen van de komende jaren het hoofd kan bieden, heeft de Commissie een aanvang met het herzieningsproces gemaakt door in 1999 een Witboek betreffende de modernisering van de regels inzake de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag aan te nemen en te publiceren.

In het Witboek worden een aantal opties voor een herziening onderzocht en wordt de invoering voorgesteld van een fundamenteel verschillend handhavingssysteem, een zogenoemd systeem van rechtstreeks toepasselijke uitzondering. Het uitgangspunt van dit systeem is dat de uitzonderingsbepaling van artikel 81, lid 3, rechtstreeks toepasselijk zou zijn, hetgeen zou impliceren dat de Commissie, de nationale mededingingsautoriteiten en de nationale rechterlijke instanties artikel 81, lid 3, toepassen in alle procedures waarin hun wordt gevraagd toepassing te maken van de verbodsregel van artikel 81, lid 1, die reeds directe werking heeft.

Het Witboek werd op 28 april 1999 aangenomen. Alle belanghebbenden werd verzocht opmerkingen in te dienen tegen 30 september 1999. Het Europees Parlement heeft op 22 september 1999 een openbare hoorzitting gehouden. Het heeft op 18 januari 2000 een resolutie aangenomen. Het Sociaal en Economisch Comité heeft op 8 december 1999 een advies uitgebracht. De Commissie heeft opmerkingen ontvangen van alle lidstaten en van meer dan 100 andere belanghebbenden, waaronder eva-landen, de esa en de mededingingsautoriteiten van Estland, Hongarije en de Tsjechische Republiek. Zij heeft deze opmerkingen zorgvuldig onderzocht. De inhoud van het Witboek werd tijdens een aantal bijeenkomsten besproken door een werkgroep, bestaande uit ambtenaren van de Commissie en deskundigen van de nationale mededingingsautoriteiten.

Het Europees Parlement en ECOSOC steunen het voorstel van de Commissie; zij beklemtonen evenwel de noodzaak van een coherente toepassing van het communautaire mededingingsrecht in het kader van een systeem van parallelle bevoegdheden en de noodzaak van het behoud van een toereikende mate van rechtszekerheid.

Bij de brancheorganisaties en in juridische kringen lopen de standpunten uiteen. Velen juichen de aanpak van de Commissie toe als een efficiënter en minder bureaucratisch alternatief voor het huidige handhavingssysteem, dat door nagenoeg iedereen als onbevredigend wordt ervaren. Velen leggen er echter ook de nadruk op dat de herziening er niet toe mag leiden dat de toepassing van het communautaire mededingingsrecht incoherent wordt en nationale trekken gaat vertonen en evenmin dat de ondernemingen voor een deel hun rechtszekerheid verliezen.

Het voorstel voor een nieuwe verordening is voor een belangrijk deel gebaseerd op het Witboek, echter met inachtneming van de belangrijkste zorgen tijdens de consultatieperiode geuit. De vraag betreffende uitbreiding van de procedures van de Concentratieverordening naar niet volwaardige gemeenschappelijke productieondernemingen, een vraag ook gesteld in het Witboek (para. 79-81), zal verder worden onderzocht in de context van de toekomstige reflecties betreffende de herziening van deze verordening.

3.

II. Voorstel voor een nieuwe verordening van de Raad


A. Onderwerp

Het onderwerp van het voorstel bestaat in een herziening van de verordeningen ter uitvoering van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag, d.w.z. Verordening nr. 17 en de overeenkomstige verordeningen in de vervoerssector. Voorgesteld wordt een nieuw handhavingssysteem, een zogenoemd 'systeem van rechtstreeks toepasselijke uitzondering', in te voeren. In het kader van een dergelijk systeem kunnen zowel de verbodsregel van artikel 81, lid 1, als de uitzonderingsbepaling van artikel 81, lid 3, rechtstreeks worden toegepast, niet alleen door de Commissie, maar ook door de nationale rechterlijke instanties en de nationale mededingingsautoriteiten. Overeenkomsten zijn rechtsgeldig of nietig naargelang zij al dan niet aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, voldoen. Er is geen goedkeuringsbeschikking vereist om overeenkomsten die met artikel 81 in zijn geheel in overeenstemming zijn, te handhaven. Een dergelijk handhavingssysteem bestaat nu reeds voor artikel 82 van het EG-Verdrag.

B.

Rechtsgrondslag



De rechtsgrondslag voor het huidige voorstel is artikel 83 van het EG-Verdrag. Artikel 83 kent de Raad de bevoegdheid toe de verordeningen of richtlijnen vast te stellen die dienstig zijn voor de toepassing van de beginselen, neergelegd in de artikelen 81 en 82. Artikel 83, lid 2, bevat een niet-uitputtende lijst van onderwerpen waarop de op deze grondslag vastgestelde uitvoeringsbepalingen in het bijzonder betrekking moeten hebben.

De rechtsgrondslag in artikel 83 bestrijkt de toepassing van de artikelen 81 en 82 in het algemeen. Hij geldt met name niet uitsluitend voor de toepassing van de regels door bepaalde besluitvormende organen. De communautaire wetgever is bijgevolg binnen de grenzen van de algemene beginselen van het Verdrag bevoegd tot vaststelling van regels betreffende de toepassing van de artikelen 81 en 82 door andere organen dan de instellingen van de Gemeenschap, alsook tot vaststelling van regels betreffende de interactie tussen de verschillende besluitvormende organen. De voorgestelde verordening voorziet derhalve in bepaalde regels die door de nationale mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties moeten worden nageleefd wanneer zij de artikelen 81 en 82 toepassen, alsook in regels betreffende de samenwerking tussen deze autoriteiten en instanties onderling en tussen hen en de Commissie.

Artikel 83, lid 2, onder b), bepaalt uitdrukkelijk dat de communautaire wetgever de wijze van toepassing van artikel 81, lid 3, moet vaststellen, met inachtneming van de noodzaak enerzijds een doeltreffend toezicht te verzekeren, anderzijds de administratieve controle zoveel mogelijk te vereenvoudigen. Uit de rechtsgrondslag in artikel 83 volgt dus dat de communautaire wetgever een door artikel 81 gelaten leemte moet aanvullen. Artikel 81, lid 2, buiten beschouwing gelaten, bestaat artikel 81 uit een verbodsregel (artikel 81, lid 1) en een regel die bepaalt aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om de verbodsregel buiten toepassing te kunnen verklaren (artikel 81, lid 3). Artikel 81 bepaalt echter niet volgens welke procedure en door wie tot die buitentoepassingverklaring moet worden overgegaan. Anders dan uit de woorden 'de Hoge Autoriteit verleent ontheffing' die in het EGKS-Verdrag worden gebruikt (zie artikel 65), vloeit met name uit de woorden 'kunnen buiten toepassing worden verklaard' niet voort dat een bepaalde procedure moet worden gevolgd.

De bestaande Verordening nr. 17 kende de Commissie de uitsluitende bevoegdheid tot toepassing van artikel 81, lid 3, toe, volgens een administratieve procedure die tot een goedkeuringsbeschikking moet leiden. Artikel 81, lid 3, is echter van dien aard dat het rechtstreeks kan worden toegepast. Artikel 81, lid 3, laat weliswaar een zekere beoordelingsruimte wat de uitlegging ervan betreft, maar er ligt geen discretionaire bevoegdheid in besloten die slechts door een administratief orgaan zou kunnen worden uitgeoefend. Het feit dat zij een beperkte beoordelingsruimte laat, impliceert niet dat een verdragsbepaling zich niet voor rechtstreekse toepassing leent; dit blijkt duidelijk uit de rechtspraak over bijvoorbeeld artikel 81, lid 1, en artikel 82, die reeds rechtstreeks door de nationale rechterlijke instanties worden toegepast.

Niets in het Verdrag spreekt deze conclusie tegen. De woorden 'de administratieve controle zoveel mogelijk vereenvoudigen' in artikel 83, lid 2, onder b), die de wetgever weliswaar de taak opdragen een minimum aan procedurele voorzieningen te treffen, sluiten met name niet uit dat artikel 81, lid 3, behalve door administratieve autoriteiten ook door rechterlijke instanties wordt toegepast. De communautaire wetgever kan op grond van de hem bij artikel 83 toegekende bevoegdheid kiezen voor een handhavingssysteem dat op de rechtstreekse toepassing van artikel 81, lid 3, berust.

Artikel 83, lid 2, onder e), bepaalt dat de communautaire wetgever ook bevoegd is om de verhouding tussen de nationale wetgevingen en de communautaire mededingingsregels vast te stellen. In Verordening nr. 17 werd nagelaten deze verhouding te regelen, hetgeen aanleiding heeft gegeven tot lange discussies en rechtsonzekerheid. Het Hof van Justitie heeft sommige van de gerezen vragen kunnen verhelderen door toepassing van het beginsel dat het Gemeenschapsrecht voorrang heeft boven het nationale recht. Vooral vanwege het specifieke karakter van artikel 81 bestrijken de op die basis gevonden oplossingen evenwel niet alle gevallen. Bovendien dreigt door de overgang naar een nieuw handhavingssysteem het debat te worden heropend en opnieuw rechtsonzekerheid over deze fundamentele kwestie te ontstaan. Daarom voorziet de voorgestelde verordening in een bepaling die de verhouding regelt tussen het communautaire mededingingsrecht en het nationale recht.

Tenslotte vormt artikel 83 ook de passende rechtsgrondslag voor een regeling van de toepassing van de artikelen 81 en 82 op de vervoerssector. Dit was nog niet duidelijk toen Verordening nr. 1017/68 op een dubbele rechtsgrondslag werd vastgesteld (de vroegere artikelen 75 en 87, thans de artikelen 71 en 83). Het Hof van Justitie heeft echter naderhand geoordeeld dat de communautaire mededingingsregels ten volle op de vervoerssector van toepassing zijn i. De communautaire wetgever kan bijgevolg op de rechtsgrondslag van artikel 83 beslissen de regels betreffende de toepassing van de artikelen 81 en 82 op overeenkomsten en besluiten die thans onder Verordening nr. 1017/68 vallen, in de voorgestelde verordening op te nemen. Hetzelfde geldt voor de toepassing van de artikelen 81 en 82 op de sector van het zeevervoer, die op het ogenblik bij Verordening nr. 4056/86 is geregeld. Deze laatste verordening werd, hoewel ze na de hierboven vermelde rechtspraak van het Hof van Justitie werd vastgesteld, in afwijking van het ontwerp van de Commissie (die als enige rechtsgrondslag artikel 87 [nu artikel 83] voorstelde) door de Raad ook op het vroegere artikel 84, lid 2, (nu artikel 80, lid 2) gebaseerd, omdat in die verordening een artikel 9 was ingeschreven dat betrekking had op de relaties met derde landen. Het meningsverschil tussen de Raad en de Commissie behoeft nu niet te worden beslecht, omdat de voorgestelde verordening artikel 9 van Verordening nr. 4056/87 onverlet laat.

4.

C. Kenmerken van het voorgestelde systeem


5.

1. Efficiëntere bescherming van de vrije mededinging


Met het voorstel wordt een betere bescherming van de vrije concurrentie in de Gemeenschap beoogd. Dit zal langs drie wegen worden verwezenlijkt.

6.

a) Meer tot rechtshandhaving bevoegde organen


Het voorgestelde systeem zal tot een betere handhaving van de communautaire mededingingsregels leiden, omdat naast de Commissie ook de nationale mededingingsautoriteiten en de nationale rechterlijke instanties de artikelen 81 en 82 ten volle zullen kunnen toepassen.

De in alle lidstaten in het leven geroepen nationale mededingingsautoriteiten zijn over het algemeen goed uitgerust voor het behandelen van zaken die onder het communautaire mededingingsrecht vallen. Doorgaans beschikken zij over de nodige middelen en staan zij dicht bij de markt.

Wat de kandidaat-lidstaten betreft, is reeds aanzienlijke vooruitgang geboekt op het gebied van de oprichting van nationale mededingingsautoriteiten. Ook al beschikken zij misschien in het begin niet alle over voldoende middelen om een doeltreffende bescherming van de vrije mededinging te waarborgen, de Commissie zal dankzij de voorgestelde herziening de rechtshandhaving kunnen verbeteren in die delen van de uitgebreide Gemeenschap. De voorgestelde afschaffing van het aanmeldings- en goedkeuringssysteem zal ervoor zorgen dat alle beschikbare middelen kunnen worden aangewend om de vrije concurrentie op doeltreffende wijze te beschermen.

Een van de centrale elementen in het voorstel van de Commissie is dat de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten een net moeten vormen en nauw met elkaar moeten samenwerken bij de toepassing van de artikelen 81 en 82. Het net zal een infrastructuur vormen voor de onderlinge uitwisseling van - ook vertrouwelijke - informatie en voor onderlinge bijstand, hetgeen het voor elk tot het net behorend orgaan aanzienlijk gemakkelijker zal maken de artikelen 81 en 82 op doeltreffende wijze te handhaven. Het net zal ook zorgen voor een efficiënte taakverdeling, op grond van het beginsel dat elke zaak bij voorkeur wordt behandeld door het orgaan dat daartoe het best in staat is.

Ook de nationale rechterlijke instanties zullen een belangrijker rol in de handhaving van de communautaire mededingingsregels spelen. Anders dan de nationale mededingingsautoriteiten en de Commissie, die het openbaar belang behartigen, hebben de nationale rechterlijke instanties tot taak individuele belangen te beschermen. Zij kunnen schadevergoeding toekennen en gelasten dat naar gelang van het geval een overeenkomst wordt uitgevoerd of niet uitgevoerd. Hun optreden vormt het noodzakelijke complement van het optreden door de administratieve autoriteiten.

Het voorstel van de Commissie heeft tot doel het in meer gevallen tot particuliere rechtshandhaving door middel van een beroep op de nationale rechter te laten komen. Zowel artikel 81, lid 1, als artikel 81, lid 3, kennen individuen rechten toe, die door de nationale rechter moeten worden beschermd. De huidige bevoegdheidsverdeling bij toepassing van artikel 81 is niet in overeenstemming met de belangrijke rol die de nationale rechterlijke instanties in de handhaving van het Gemeenschapsrecht in het algemeen spelen. Onder vigeur van de huidige Verordening nr. 17 maken het goedkeuringssysteem en het monopolie van de Commissie op de toepassing van artikel 81, lid 3, het voor de nationale rechterlijke instanties zeer moeilijk om artikel 81, lid 1, toe te passen. Het feit dat het wegnemen van dit obstakel tot een ruimere toepassing van artikel 81 en daardoor tot een verzwaring van de werklast van de nationale rechterlijke instanties kan leiden, is geen valabel argument tegen de herziening. Overwegingen van dien aard mogen niet in de weg staan aan een herziening die op een betere handhaving van de mededingingsregels en een betere bescherming van de rechten van individuen gericht is.

7.

b) Heroriëntering van het optreden van de Commissie


De tweede reden waarom het voorgestelde systeem voor een betere bescherming van de vrije concurrentie zal zorgen, is dat de Commissie zich zal kunnen concentreren op het opsporen van de ergste inbreuken. De ondervinding van de voorbije decennia leert dat het niet de aanmeldingen zijn die de Commissie op het spoor brengen van ernstige inbreuken op de mededingingsregels. Dat zij een groot aantal aanmeldingen moet behandelen, belet de Commissie zich in de eerste plaats toe te leggen op het aan het licht brengen en bestraffen van de ergste mededingingsbeperkingen, zoals kartels, marktafscherming en misbruik van een machtspositie. In het voorgestelde systeem zal de aanmeldings- en goedkeuringsregeling worden afgeschaft, zodat de Commissie al haar middelen zal kunnen inzetten voor het behandelen van klachten en het voeren van ambtshalve ingeleide procedures die tot verbodsbeschikkingen leiden; zij zal niet langer, zoals nu, behoeven vast te stellen dat deze of gene overeenkomst of gedraging niet verboden is. De Commissie is voornemens in een mededeling ten behoeve van potentiële klagers richtsnoeren betreffende de behandeling van klachten te verschaffen. In deze mededeling wordt onder meer een termijn vastgesteld waarbinnen de Commissie de klager moet meedelen of zij al dan niet voornemens is zijn klacht te behandelen.

8.

c) Uitbreiding van de onderzoeksbevoegdheden van de Commissie


Om een doeltreffende bescherming van de vrije concurrentie te waarborgen, moet er ook voor worden gezorgd dat de handhavende bevoegdheden van de Commissie toereikend en effectief zijn. Op grond van de bestaande Verordening nr. 17 kan de Commissie inspecties verrichten in de lokalen van ondernemingen en kan zij schriftelijke verzoeken om inlichtingen doen uitgaan. Zij kan ondernemingen geldboeten wegens schending van materiële en procedurele bepalingen alsook dwangsommen opleggen.

Een effectievere toepassing van de artikelen 81 en 82 vereist dat het huidige systeem op drie belangrijke punten wordt gewijzigd.

Ten eerste moet in de nieuwe verordening worden vastgelegd onder welke voorwaarden de Commissie een bevel van een nationale rechter kan verkrijgen ingeval een onderneming zich tegen een verificatie verzet. Dit zal, binnen de door het Hof van Justitie getrokken grenzen, de rol van de nationale rechter verduidelijken.

Ten tweede moeten de bevoegdheden van de ambtenaren van de Commissie tijdens een inspectie worden aangepast: deze ambtenaren moeten de bevoegdheid krijgen, met toestemming van de rechter, privé-woningen te onderzoeken, wanneer het waarschijnlijk is dat zich daar zakelijke documenten bevinden. Uit de door de nationale mededingingsautoriteiten en de Commissie opgedane ervaring blijkt dat steeds vaker bezwarende documenten in privé-woningen worden bewaard en ontdekt. De inspecteurs van de Commissie zouden ook de bevoegdheid moeten krijgen om kasten of kantoren te verzegelen, zodat geen documenten kunnen worden weggehaald en vernietigd. Tenslotte zouden zij het recht moeten krijgen om mondelinge vragen in verband met het onderwerp van de inspectie te stellen.

Ten derde moeten de geldboeten wegens schending van procedureregels en de dwangsommen, die in de jaren zestig in absolute cijfers werden vastgesteld, worden verhoogd. Een op omzetcijfers gebaseerd systeem wordt als een geschikte oplossing beschouwd.

9.

2. Verdergaande gelijkheid van behandeling


Het mededingingsrecht heeft rechtstreekse gevolgen voor de commerciële activiteiten van ondernemingen, omdat zij zich overal aan de heersende norm moeten aanpassen. Voor ondernemingen waarvan de activiteiten grensoverschrijdende gevolgen hebben, is gelijkheid van behandeling in de gehele Europese Unie bijgevolg van groot belang, omdat zij alleen dan ten volle van de voordelen van de interne markt kunnen profiteren.

De thans voorgestelde verordening zal in twee opzichten voor meer gelijkheid van behandeling zorgen. Ten eerste zal het communautaire mededingingsrecht op meer zaken worden toegepast, hetgeen het risico van incoherentie ten gevolge van verschillen tussen de nationale mededingingswetten zal verminderen. Ten tweede zal een reeks maatregelen ervoor zorgen dat de artikelen 81 en 82 op coherente wijze worden toegepast door de verschillende organen die bij de rechtshandhaving betrokken zijn.

10.

a) Ruimere toepassing van het communautaire mededingingsrecht


In het huidige handhavingssysteem kunnen verschillende nationale mededingingswetten en het communautaire mededingingsrecht naast elkaar op eenzelfde transactie van toepassing zijn, wanneer een overeenkomst of een gedraging de handel tussen lidstaten kan beïnvloeden. Het beginsel van de voorrang van het Gemeenschapsrecht is het enige wat aan de toepassing van het nationale recht in de weg staat.

Verschillende nationale mededingingswetten zijn opgesteld naar het model van de artikelen 81 en 82. Van een formele harmonisatie is er echter geen sprake, en er blijven zowel in rechte als in feite verschillen bestaan. Dit kan leiden tot een verschillende behandeling van overeenkomsten en gedragingen die de handel tussen lidstaten beïnvloeden.

Ter bevordering van de gelijkheid van behandeling van ondernemingen die bij overeenkomsten of gedragingen met grensoverschrijdende gevolgen betrokken zijn, is het noodzakelijk dat, zoals bepaald in artikel 83, lid 2, onder e), van het EG-Verdrag, de verhouding tussen het nationale recht en het Gemeenschapsrecht wordt geregeld. Daarom is in artikel 3 van de voorgestelde verordening bepaald dat uitsluitend het communautaire mededingingsrecht van toepassing is, wanneer een overeenkomst, een besluit of een onderling afgestemde feitelijke gedraging in de zin van artikel 81 dan wel een misbruik in de zin van artikel 82 de handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden. Deze regel zorgt er op een eenvoudige en doeltreffende wijze voor dat alle transacties met grensoverschrijdende gevolgen aan één enkel rechtsstelsel onderworpen zijn.

De voorgestelde verordening zorgt niet alleen voor gelijkheid van behandeling in de gehele Europese Unie, ze vergemakkelijkt ook een efficiënte verdeling van zaken binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten, met als doel te bereiken dat elke zaak wordt behandeld door die autoriteit welke daartoe het best in staat is. In verschillende lidstaten is de mededingingsautoriteit, zodra een zaak bij haar aanhangig is gemaakt, verplicht een formele beschikking te geven. Een dergelijke verplichting kan een beletsel vormen om een zaak naderhand toe te wijzen aan een andere autoriteit die in een betere positie verkeert om haar te behandelen. Om dit probleem bij de toepassing van de artikelen 81 en 82 uit de weg te ruimen, kent de voorgestelde verordening een mededingingsautoriteit de bevoegdheid toe om een procedure op te schorten of een klacht af te wijzen op grond dat een andere mededingingsautoriteit de zaak behandelt of heeft behandeld. Deze bepaling geldt echter enkel voor de toepassing van het communautaire mededingingsrecht. Artikel 2 van de voorgestelde verordening zorgt ervoor dat een efficiënte verdeling van zaken niet wordt belemmerd door de gelijktijdige toepassing van een nationale wet krachtens welke een nationale mededingingsautoriteit verplicht kan zijn een formele beschikking te geven. Gelijktijdige toepassing van het nationale en het communautaire mededingingsrecht moet worden vermeden, omdat dit nodeloos tot parallelle procedures leidt.

11.

b) Toepassing van het communautaire mededingingsrecht


De toepassing van hetzelfde recht en hetzelfde beleid zal op zich de coherentie in de gehele interne markt bevorderen. De nationale mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties zullen bij de toepassing van de artikelen 81 en 82 aan de communautaire groepsvrijstellingsverordeningen gebonden zijn, waardoor voor bepaalde groepen van overeenkomsten 'veilige zones' in het leven worden geroepen. Daarnaast zal hun houvast worden geboden door richtsnoeren die de Commissie opstelt.

De nationale mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties zullen ook rekening moeten houden met de rechtspraak van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg en met de administratieve praktijk van de Commissie. Wat dit laatste punt betreft, wordt in artikel 16 van de voorgestelde verordening aan de nationale mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties de verplichting opgelegd alles in het werk te stellen om niet in tegenspraak te komen met een beschikking van de Commissie.

Meer besluitvormende organen betekent ook meer rechtspraak en een uitgebreidere administratieve praktijk, hetgeen tot een verdere verduidelijking van de draagwijdte van de communautaire mededingingsregels zal bijdragen.

Bovendien zullen er nog een aantal andere instrumenten bij komen die ervoor moeten zorgen dat de artikelen 81 en 82 op coherente wijze worden toegepast.

De toepassing van de communautaire mededingingsregels door de nationale rechterlijke instanties zal binnen de werkingssfeer van de prejudiciële procedure van artikel 234 van het EG-Verdrag vallen. Het Hof van Justitie zal hier ten aanzien van het waarborgen van coherentie dezelfde belangrijke rol spelen als het op andere gebieden van het Gemeenschapsrecht heeft gedaan en nog doet. Aangezien met de voorgestelde verordening wordt beoogd het aantal gevallen van particuliere rechtshandhaving voor de nationale rechterlijke instanties te doen toenemen, valt in het begin een stijging van het aantal verwijzingen op grond van artikel 234 te verwachten. Die stijging zal echter waarschijnlijk niet erg belangrijk zijn, omdat de meeste gedingen voor de nationale rechterlijke instanties vermoedelijk betrekking zullen hebben op materies ten aanzien waarvan de toepasselijke rechtsregels duidelijk zijn.

In artikel 15 van de voorgestelde verordening wordt de bestaande verplichting van de Commissie tot samenwerking met de nationale rechterlijke instanties, die op artikel 10 van het EG-Verdrag berust, tot een geschreven norm verheven. Deze samenwerking houdt in dat de nationale rechterlijke instanties het recht hebben de Commissie te verzoeken om informatie die zij in haar bezit heeft, of om een advies over de toepassing van de communautaire mededingingsregels. Verwacht wordt dat deze regeling belangrijker zal worden, zodra de nationale rechterlijke instanties bevoegd zijn om ook artikel 81, lid 3, toe te passen.

Het voorgestelde artikel 15 kent de Commissie ook de bevoegdheid toe om eigener beweging en in het algemeen belang van de Gemeenschap schriftelijke of mondelinge opmerkingen voor de nationale rechterlijke instanties te maken. Hierdoor zal de Commissie kunnen bijdragen tot een coherente toepassing van het communautaire mededingingsrecht door de nationale rechterlijke instanties. Ook wordt voorgesteld dat aan de nationale mededingingsautoriteiten de bevoegdheid wordt toegekend om voor de rechterlijke instanties in hun lidstaat schriftelijke of mondelinge opmerkingen te maken.

Wat de nationale mededingingsautoriteiten betreft, zal het in het leven roepen van een netwerk van organen die alle hetzelfde recht en hetzelfde beleid toepassen, de coherentie en de gelijkheid van behandeling in de gehele interne markt in aanzienlijke mate bevorderen. De formele grondslag voor het oprichten van dit netwerk wordt gevormd door artikel 11 van de voorgestelde verordening, volgens hetwelk de nationale mededingingsautoriteiten van de lidstaten en de Commissie de communautaire mededingingsregels in nauwe samenwerking moeten toepassen. De bijzonderheden van deze samenwerking zullen in een mededeling worden geregeld. Het netwerk zal de ontwikkeling van een gemeenschappelijke concurrentiecultuur in de gehele Gemeenschap in de hand werken.

Daarnaast zullen een aantal formele mechanismen ter bevordering van een coherente toepassing in het leven worden geroepen, waaronder een overlegprocedure met betrekking tot bepaalde soorten beschikkingen van de nationale mededingingsautoriteiten (zie artikel 11, lid 4, van de voorgestelde verordening). Volgens deze bepaling zijn de nationale mededingingsautoriteiten verplicht het advies van de Commissie in te winnen voordat zij een verbodsbeschikking, een beschikking tot aanvaarding van verbintenissen of een beschikking tot intrekking van een groepsvrijstelling geven. Al deze beschikkingen hebben directe gevolgen voor de adressaten ervan. Er moet bijgevolg op worden toegezien dat ze met de algemene praktijk van het netwerk in overeenstemming zijn. Voor het geval dat er binnen het netwerk grondige onenigheid bestaat, behoudt de Commissie het recht om een nationale mededingingsautoriteit een zaak uit handen te nemen door zelf een procedure in te leiden.

Met betrekking tot andere soorten beschikkingen van de nationale mededingingsautoriteiten, zoals een afwijzing van een klacht of een beschikking om niet tussenbeide te komen, is ten behoeve van de coherentie geen voorafgaand overleg vereist. Deze beschikkingen zijn slechts verbindend voor de autoriteit die ze geeft, en sluiten een later optreden door een andere mededingingsautoriteit of voor een nationale rechterlijke instantie niet uit.

Met betrekking tot beschikkingen van de Commissie wordt voorgesteld de huidige verplichting voor de Commissie om het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities te raadplegen, te behouden.

12.

3. Voldoende rechtszekerheid voor de ondernemingen en minder bureaucratie


Op grond van de bestaande Verordening nr. 17 worden overeenkomsten of besluiten die onder toepassing van artikel 81, lid 1, vallen, eerst rechtsgeldig, d.w.z. voor de civiele rechter afdwingbaar, nadat ze bij de Commissie zijn aangemeld en de Commissie daarvoor bij beschikking een vrijstelling heeft verleend. In de praktijk worden de meeste zaken waarin een aanmelding wordt verricht, afgesloten met een niet-verbindende administratieve brief van de diensten van de Commissie (een zogenoemde 'comfort letter').

De voorgestelde verordening ruimt de bureaucratische obstakels van de aanmeldings- en goedkeuringsprocedure uit de weg en houdt tegelijkertijd een toereikende mate van rechtszekerheid in stand.

De voorgestelde verordening bepaalt met name dat overeenkomsten en besluiten die aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, voldoen, ab initio rechtsgeldig en afdwingbaar zijn, zonder dat daartoe een administratieve beschikking vereist is. De ondernemingen kunnen er bijgevolg van uitgaan dat hun overeenkomsten en besluiten civielrechtelijk afdwingbaar zijn zonder dat een administratie tussenbeide behoeft te komen; dit verhoogt de rechtszekerheid.

De voorgestelde verordening bevrijdt de ondernemingen niet van de noodzaak te beoordelen of hun zakelijke transacties met de mededingingsregels verenigbaar zijn. Op grond van de huidige Verordening nr. 17 verrichten de ondernemingen deze analyse, wanneer zij hun aanmelding voorbereiden. De voorgestelde verordening stelt de toepassing van de communautaire mededingingsregels gelijk met de toepassing van het recht op andere gebieden waar van de ondernemingen wordt verlangd dat zij zelf nagaan of hun gedrag wettig is.

Op het gebied van het communautaire mededingingsrecht wordt de van de ondernemingen geëiste beoordeling van hun eigen gedrag vergemakkelijkt door groepsvrijstellingsverordeningen, mededelingen van de Commissie en richtsnoeren die toelichting verstrekken bij de toepassing van de geldende regels. In het verlengde van de huidige herziening verbindt de Commissie zich ertoe in dit opzicht een nog grotere inspanning te leveren. Artikel 28 van de voorgestelde verordening kent de Commissie een algemene bevoegdheid tot vaststelling van groepsvrijstellingsverordeningen toe. Dit zal haar in staat stellen voldoende snel te reageren op nieuwe ontwikkelingen en veranderende marktsituaties.

Bovendien zal in het nieuwe systeem artikel 81, lid 3, door een groter aantal organen worden toegepast, hetgeen snel aanleiding zal geven tot het ontstaan van een geheel van rechterlijke en administratieve precedenten over de uitlegging van bepaalde aspecten van deze bepaling die tot nog toe vaag zijn gebleven, en dus tot het ontstaan van een solider referentiekader voor de beoordeling van het gedrag van ondernemingen.

De Commissie zal tot deze ontwikkeling bijdragen door beleidsbepalende beschikkingen te blijven geven in individuele zaken. In de voorgestelde verordening is bepaald dat de Commissie niet alleen verbodsbeschikkingen kan geven, maar dat zij in zaken waarin het algemeen belang van de Gemeenschap dit vereist, ook op eigen initiatief bij beschikking kan vaststellen dat er van een inbreuk geen sprake is. De Commissie zal aldus, door in een richtinggevende zaak haar standpunt te bepalen, het recht kunnen verduidelijken ten behoeve van alle ondernemingen die in een gelijkaardige situatie verkeren.

Tenslotte blijft de Commissie bereid om zo nodig in specifieke gevallen met de betrokken ondernemingen van gedachten te wisselen. Zij zal met name aangeven in welke zin een antwoord dient te worden gezocht op werkelijk nieuwe, nog niet eerder uitgemaakte vragen met betrekking tot de uitlegging van overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen. De Commissie zal te dien einde een mededeling publiceren waarin zij uiteenzet onder welke voorwaarden zij met redenen omklede adviezen kan geven. Een dergelijk systeem mag echter niet inhouden dat de ondernemingen het recht hebben om een advies te verkrijgen, want dit zou erop neerkomen dat opnieuw een soort aanmeldingssysteem wordt ingevoerd.

III.

subsidiariteit en evenredigheid



De voorgestelde verordening zorgt er in het belang van de interne markt voor dat het communautaire mededingingsrecht wordt toegepast op overeenkomsten en gedragingen die de grensoverschrijdende handel kunnen beïnvloeden, hetgeen tot gelijkheid van behandeling in de gehele Gemeenschap leidt. Tegelijkertijd zorgt ze ervoor dat dit recht wordt toegepast op het niveau waar dit het efficiëntst is. Op grond van de voorgestelde verordening deelt de Commissie de bevoegdheid tot toepassing van artikel 81, lid 3, met de nationale mededingingsautoriteiten en de nationale rechterlijke instanties, zodat deze organen de artikelen 81 en 82 op doeltreffende wijze kunnen toepassen.

De in de artikelen 12 en 21 van de voorgestelde verordening beschreven samenwerkingsmechanismen, die inhouden dat de nationale mededingingsautoriteiten bevoegd zijn om vertrouwelijke informatie uit te wisselen en om elkaar bij de bewijsvoering bij te staan, scheppen aanzienlijk meer ruimte voor een doeltreffend optreden op nationaal niveau. Ten gevolge van de marktintegratie zal het meer en meer voorkomen dat informatie en bewijsmateriaal zich in verschillende lidstaten bevinden. Een betere horizontale samenwerking zal het voor de nationale mededingingsautoriteiten gemakkelijker maken om kennis te krijgen van alle relevante feiten.

Het voorstel van de Commissie is dus volledig in overeenstemming met het in artikel 5 van het EG-Verdrag neergelegde beginsel volgens hetwelk moet worden opgetreden op het niveau waar dit het efficiëntst is. De voorgestelde verordening bevordert enerzijds in het belang van de Gemeenschap de gelijkheid van behandeling in de gehele interne markt en zorgt er anderzijds voor dat de nationale mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties de artikelen 81 en 82 ten volle en op doeltreffende wijze kunnen toepassen in alle gevallen waarin het efficiënter is dat op nationaal niveau maatregelen worden getroffen.

De Commissie zal als enige orgaan dat in de gehele Europese Unie kan optreden, noodzakelijkerwijs een centrale rol in de ontwikkeling van het communautaire mededingingsrecht en mededingingsbeleid blijven spelen en er als zodanig op blijven toezien dat dit recht en dit beleid in de gehele interne markt op coherente wijze worden toegepast, zodat het communautaire mededingingsrecht niet opnieuw nationale trekjes gaat vertonen. De ontwikkeling en toepassing van dit recht en dit beleid zullen echter zaak zijn van alle mededingingsautoriteiten die bij de handhaving van de artikelen 81 en 82 betrokken zijn. Beleidskwesties zullen binnen het net worden besproken.

Het huidige voorstel gaat niet verder dan wat noodzakelijk is om de doelstellingen van het EG-Verdrag te verwezenlijken. De totstandbrenging van een interne markt en van een regime van onvervalste mededinging behoort tot deze doelstellingen. Met het voorstel wordt juist beoogd de vrije mededinging beter te beschermen en voor gelijkheid van behandeling in de gehele Gemeenschap te zorgen.

Het voorstel tot uitsluiting van de toepassing van het nationale mededingingsrecht op overeenkomsten en gedragingen die de handel tussen lidstaten ongunstig beïnvloeden, is noodzakelijk om al die overeenkomsten en gedragingen onder één geheel van regels te doen vallen. Dit is van wezenlijk belang om vervalsing van de concurrentie in de interne markt ten gevolge van verschillen tussen de betrokken rechtsstelsels te vermijden en om voor een doeltreffende verdeling van zaken binnen het netwerk te zorgen.

Een doeltreffende taakverdeling vereist ook dat de organen die van het net deel uitmaken, elkaar van alle nieuwe zaken op de hoogte brengen en relevante informatie betreffende die zaken uitwisselen. Bovendien is het noodzakelijk de nationale mededingingsautoriteiten een verplichting tot voorafgaand overleg op te leggen met betrekking tot verbodsbeschikkingen, beschikkingen tot aanvaarding van verbintenissen en besluiten tot intrekking van een groepsvrijstelling. Divergenties tussen beschikkingen van dien aard zouden schadelijk voor de interne markt en voor de beoogde gelijkheid van behandeling in de gehele Gemeenschap zijn. Dergelijke beschikkingen hebben ook belangrijke implicaties voor het gemeenschappelijk mededingingsbeleid van het net. De Commissie zal de andere organen die van het net deel uitmaken, bij het overlegproces betrekken. De werking van het net zal nader worden geregeld in een mededeling van de Commissie betreffende de samenwerking tussen de mededingingsautoriteiten.

Er wordt in het huidige voorstel van uitgegaan dat de nationale mededingingsautoriteiten de artikelen 81 en 82 overeenkomstig hun eigen interne procedureregels zullen toepassen. De herziening vereist geen volledige harmonisatie van het nationale procesrecht. Wel is het noodzakelijk dat een beperkt aantal punten die een directe impact op de goede werking van het voorgestelde systeem hebben, op communautair niveau worden geregeld.

Eerst en vooral moeten de lidstaten ertoe worden verplicht hun nationale mededingingsautoriteiten de bevoegdheid toe te kennen om de artikelen 81 en 82 toe te passen.

Ook is het met het oog op een volledige, doeltreffende toepassing van het systeem van een rechtstreeks toepasselijke uitzondering noodzakelijk te bepalen wat de inhoud kan zijn van de beschikkingen die de nationale mededingingsautoriteiten bij de toepassing van de artikelen 81 en 82 kunnen geven (zie artikel 5 van de voorgestelde verordening). Aan geen enkele mededingingsautoriteit die van het netwerk deel uitmaakt, mag de bevoegdheid worden toegekend om bij de toepassing van de communautaire mededingingsregels constitutieve vrijstellingsbeschikkingen te geven.

De in artikel 13 van de voorgestelde verordening geregelde bevoegdheid van de nationale mededingingsautoriteiten of van de Commissie om een procedure op te schorten of af te sluiten op grond dat een ander tot het netwerk behorend orgaan de zaak behandelt of heeft behandeld, is noodzakelijk voor een doeltreffende verdeling van zaken en allocatie van middelen binnen het netwerk. Het is echter noch noodzakelijk, noch opportuun andere mededingingsautoriteiten te verplichten bij hen aanhangige procedures op te schorten of te beëindigen. Het is de taak van het netwerk er in de praktijk op toe te zien dat de beschikbare middelen op doeltreffende wijze worden aangewend.

De voorgestelde verordening verschaft een rechtsgrondslag voor de uitwisseling van informatie en de verlening van onderlinge bijstand tussen de nationale mededingingsautoriteiten. Een dergelijke horizontale samenwerking is noodzakelijk, willen zij de artikelen 81 en 82 op doeltreffende wijze kunnen toepassen.

De bevoegdheid van de Commissie om in het algemeen belang van de Gemeenschap schriftelijke of mondelinge opmerkingen te maken voor nationale rechterlijke instanties waarbij een zaak betreffende de toepassing van artikel 81 of artikel 82 aanhangig is (zie artikel 15 van de voorgestelde verordening) is noodzakelijk opdat de Commissie tot een coherente toepassing van die bepalingen zou kunnen bijdragen. Divergenties tussen de nationale rechterlijke instanties bij de toepassing van het communautaire mededingingsrecht zouden de goede werking van de interne markt en de coherentie van het systeem bedreigen. In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel wordt voorgesteld dat zowel de Commissie als de nationale mededingingsautoriteiten de bevoegdheid krijgen om eigener beweging opmerkingen voor de nationale rechterlijke instanties te maken. Bovendien zal op het maken van opmerkingen het procesrecht van de betrokken lidstaat van toepassing zijn. Behalve dat de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten de bevoegdheid krijgen om op eigen initiatief opmerkingen te maken, strekt het voorstel dus niet tot harmonisatie van het nationale procesrecht. Opdat de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten deze voorgestelde nieuwe bevoegdheid op doeltreffende wijze zouden kunnen uitoefenen, is het noodzakelijk te bepalen dat de nationale rechterlijke instanties verplicht zijn op verzoek alle relevante informatie te verstrekken betreffende zaken die bij hen aanhangig zijn en waarin de Commissie of een nationale mededingingsautoriteit overweegt of besloten heeft om schriftelijke of mondelinge opmerkingen te maken.

13.

IV. Artikelsgewijze commentaar


HOOFDSTUK I - BEGINSELBEPALINGEN

Artikel 1 - Rechtstreekse toepasselijkheid

In dit artikel ligt het algemene beginsel vervat dat de nieuwe uitvoeringsbepalingen buiten de werkingssfeer van de groepsvrijstellingsverordeningen beheerst. Het verbod van artikel 81, lid 1, en dat van artikel 82 worden overgenomen en daarnaast wordt bepaald dat artikel 81, lid 3, rechtstreeks toepasselijk is.

Ingevolge deze bepaling zijn overeenkomsten, besluiten en gedragingen die onder toepassing van artikel 81, lid 1, vallen en niet aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, voldoen, ab initio verboden en nietig overeenkomstig artikel 81, lid 1, en artikel 81, lid 2. Overeenkomsten, besluiten en gedragingen die onder toepassing van artikel 81, lid 1, vallen maar wel aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, voldoen, zijn ab initio rechtsgeldig, zonder dat hiertoe een voorafgaande beschikking van een administratieve autoriteit vereist is.

Alle besluitvormende organen - de Commissie, de nationale rechterlijke instanties en de nationale mededingingsautoriteiten - zijn, wanneer zij artikel 81, lid 1, toepassen, verplicht ook te onderzoeken of aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, is voldaan. Hierbij moeten zij de door de rechterlijke instanties van de Gemeenschap aan artikel 81, lid 3, gegeven uitlegging eerbiedigen. Daarnaast moeten zij rekening houden met alle andere elementen van interpretatieve aard, waaronder de richtsnoeren, mededelingen en beschikkingen van de Commissie.

Na te hebben vastgesteld dat (niet) aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, is voldaan, moet het besluitvormend orgaan hieruit de nodige wettelijke consequenties trekken in overeenstemming met de verordening en in voorkomend geval met de toepasselijke nationale procedureregels.

14.

Artikel 2 - Bewijslast


Dit artikel verduidelijkt op welke partij de bewijslast rust met betrekking tot de feiten waarvan afhangt of aan het bepaalde in artikel 81 is voldaan. De bepaling berust op de scheiding in het Verdrag tussen de verbodsregel van artikel 81, lid 1, en de voorwaarden waaronder deze verbodsregel buiten toepassing kan worden verklaard, zoals vastgesteld in artikel 81, lid 3. Ze is ook in overeenstemming met het in het recht van de lidstaten algemeen aanvaarde beginsel dat elke partij bij een geding het bewijs moet leveren van datgene wat zij te haren gunste aanvoert.

De bepaling zorgt voor een billijk evenwicht tussen de partijen. Het zal met name over het algemeen de partij die zich op artikel 81, lid 3, beroept, zijn die het gemakkelijkst de informatie kan verkrijgen die nodig is om aan te tonen dat aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, is voldaan (bv. met betrekking tot efficiencyeffecten). Het is bijgevolg niet meer dan normaal dat de bewijslast wat artikel 81, lid 3, betreft op deze partij rust.

15.

Artikel 3 - Verhouding tussen de artikelen 81 en 82 van het Verdrag en de nationale mededingingswetten


Dit artikel bepaalt dat, wanneer een overeenkomst of gedraging de handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden, uitsluitend het communautaire mededingingsrecht van toepassing is. De nationale mededingingsautoriteiten, die de bevoegdheid krijgen om de artikelen 81 en 82 ten volle toe te passen, zullen dus in alle gevallen waarin er sprake is van ongunstige beïnvloeding van de handel tussen lidstaten, toepassing moeten maken van het Gemeenschapsrecht.

In het huidige systeem kunnen op eenzelfde overeenkomst of gedraging zowel het communautaire mededingingsrecht als verschillende nationale mededingingswetten van toepassing zijn. Op grond van het beginsel van de voorrang van het communautaire mededingingsrecht, zoals door het Hof van Justitie in de zaak Walt Wilhelm i gesteld, kan slechts toepassing worden gemaakt van het nationale recht, voor zover dit geen afbreuk doet aan de eenvormige toepassing van de communautaire mededingingsregels in de gehele interne markt. Het voorrangsbeginsel lost duidelijke conflicten in het voordeel van het Gemeenschapsrecht op. Het kan echter niet voorkomen dat het met betrekking tot bepaalde overeenkomsten of gedragingen tot incoherentie en ongelijke behandeling tussen de lidstaten komt, zelfs wanneer dergelijke overeenkomsten of gedragingen de handel tussen lidstaten beïnvloeden.

Bij de huidige stand van ontwikkeling van de Gemeenschap is het van cruciaal belang voor gelijkheid van behandeling in de gehele Europese Unie te zorgen, zodat de ondernemingen ten volle van de voordelen van de interne markt kunnen profiteren. Zoals uit de inhoud van artikel 81, lid 3, zelf blijkt, hebben vele overeenkomsten een gunstig effect op de economische welvaart. Het is onverenigbaar met de notie van een interne markt dat overeenkomsten en gedragingen die de grensoverschrijdende handel kunnen beïnvloeden, aan verschillende normen onderworpen zouden zijn en dat een overeenkomst die uit het oogpunt van het Gemeenschapsrecht als onschadelijk of voordelig zou worden beschouwd, op grond van het nationale mededingingsrecht zou kunnen worden verboden. Dit probleem kan slechts doeltreffend worden aangepakt op de wijze waarop het Hof van Justitie in het arrest Walt Wilhelm heeft gezinspeeld, namelijk door overeenkomstig artikel 83, lid 2, onder e), van het EG-Verdrag de verhouding tussen het nationale recht en het communautaire mededingingsrecht te regelen.

Artikel 3 zorgt ervoor dat overeenkomsten en gedragingen die de grensoverschrijdende handel kunnen beïnvloeden, aan één geheel van regels worden getoetst, hetgeen bevorderlijk is voor de gelijkheid van behandeling in de gehele Gemeenschap en hetgeen de kosten vermijd voor mededingingsautoriteiten en ondernemingen verbonden aan de parallelle toepassing van Gemeenschapsrecht en nationaal recht. Het beperkt niet de armslag van de nationale mededingingsautoriteiten, die het Gemeenschapsrecht zullen kunnen toepassen. Ervaring opgedaan op nationaal niveau zal binnen het netwerk bijdragen aan de ontwikkeling van het Europese mededingingsbeleid.

Het artikel zorgt er ook voor dat alle zaken betreffende overeenkomsten en gedragingen die de handel tussen lidstaten beïnvloeden, onder toepassing van de samenwerkingmechanismen binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten komen te vallen. Het is een fundamentele doelstelling van de voorgestelde verordening dat de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten een netwerk vormen van mededingingsautoriteiten die nauw met elkaar samenwerken bij de toepassing van de artikelen 81 en 82. Het netwerk zal gebruik maken van mechanismen die erop gericht zijn de samenhang van het communautaire mededingingsrecht te bewaren.

Het voorstel sluit het risico uit dat de goede werking van het netwerk wordt aangetast door de gelijktijdige toepassing van het communautaire en het nationale mededingingsrecht. Hiermee wordt beoogd tot een efficiënte taakverdeling te komen, waarbij elke zaak in beginsel wordt toegewezen aan één autoriteit, namelijk die waarvan wordt aangenomen dat zij die zaak het best kan behandelen. Dit doel zou niet worden bereikt, indien de nationale autoriteiten op grond van hun intern mededingingsrecht verplicht zouden zijn een bij hen aanhangige zaak hoe dan ook tot het einde toe te behandelen. In verschillende lidstaten is de mededingingsautoriteit, zodra bij haar op grond van het nationale recht een klacht is ingediend, verplicht een formele, met redenen omklede beschikking te geven. Dergelijke parallelle procedures moeten worden vermeden.

16.

HOOFDSTUK II - BEVOEGDHEDEN


Artikel 4 - Bevoegdheid van de Commissie

Lid 1 bepaalt dat de Commissie bevoegd is de maatregelen te treffen waarin de verordening voorziet.

Deze maatregelen kunnen in de eerste plaats individuele beschikkingen zijn. De Commissie behoudt dus een eigen handhavingsbevoegdheid waarvan zij, behalve voor het vervolgen van inbreuken, gebruik zal maken om het beleid te bepalen en voor een coherente toepassing van het communautaire mededingingsrecht te zorgen.

De bedoelde maatregelen kunnen ook groepsvrijstellingsverordeningen zijn. Artikel 28 kent de Commissie ook een algemene bevoegdheid tot vaststelling van groepsvrijstellingsverordeningen toe.

De vaststelling van groepsvrijstellingsverordeningen vormt een centraal element van de taak van de Commissie om voor een coherente toepassing van de communautaire mededingingsregels in de gehele interne markt te zorgen. Tezamen met de beschikkingenpraktijk van de Commissie vormen ze de ruggengraat van een geheel van regels tot handhaving van het mededingingsrecht, aangevuld met richtsnoeren en adviezen van de Commissie. In het nieuwe systeem, waarin de ondernemingen in beginsel zelf moeten beoordelen of hun gedrag wettig is, is het wettelijke kader van cruciaal belang om de ondernemingen rechtszekerheid te verschaffen.

Hoewel ze algemeen geldende regels bevatten, scheppen groepsvrijstellingsverordeningen geen nieuw recht voor de ondernemingen. Ze vormen veeleer een codificatie en verduidelijking van de aan artikel 81, lid 3, gegeven uitlegging. Bij het opstellen ervan kan de Commissie zich baseren op de ervaring die zij in individuele zaken heeft opgedaan. Dankzij artikel 16 van de voorgestelde verordening zal zij ook beschikken over informatie betreffende de toepassing van de artikelen 81 en 82 door de nationale rechterlijke instanties in alle lidstaten. Zij is bijgevolg het best in staat om te bepalen op welke gebieden het noodzakelijk is groepsvrijstellingsverordeningen vast te stellen of aan te passen, teneinde gelijke tred te houden met nieuwe ontwikkelingen en snel veranderende marktsituaties. De Commissie werkt hierbij nauw samen met de mededingingsautoriteiten van de lidstaten.

Omdat groepsvrijstellingsverordeningen geen gedrag kunnen toestaan dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, op grond van artikel 81 verboden is, kan een groepsvrijstelling worden ingetrokken, wanneer in een individueel geval blijkt dat een overeenkomst, een besluit of een onderling afgestemde feitelijke gedraging gevolgen heeft die met artikel 81, lid 3, onverenigbaar zijn. De voorgestelde verordening, waaraan de gedachte van een decentrale maar coherente toepassing van het communautaire mededingingsrecht ten grondslag ligt, kent de nationale mededingingsautoriteiten de bevoegdheid toe om een groepsvrijstelling in te trekken, wanneer de relevante geografische markt niet ruimer is dan het grondgebied van hun lidstaat (zie artikel 31, lid 2). Een beschikking in die zin kan echter eerst worden gegeven nadat overeenkomstig artikel 11, lid 4, overleg heeft plaatsgevonden.

Lid 2 kent de Commissie de bevoegdheid toe om een registratieverplichting in te voeren voor categorieën van overeenkomsten, besluiten en gedragingen die onder artikel 81, lid 1, vallen en waarop geen groepsvrijstellingsverordeningen van toepassing zijn. De Commissie kan in overeenstemming met het bepaalde in dit artikellid bij verordening de registratieverplichting nader regelen; zij kan onder meer sancties vaststellen voor het geval dat deze verplichting niet wordt nagekomen.

17.

Artikel 5 - Bevoegdheid van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten


Dit artikel regelt de bevoegdheid van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten tot toepassing van de artikelen 81 en 82. Wanneer deze bevoegdheidstoekenning bijkomende maatregelen op grond van het nationale recht vereist, zijn de lidstaten ingevolge artikel 36 verplicht die maatregelen tegen een vast te stellen datum te treffen.

De mededingingsautoriteiten van de lidstaten passen artikel 81 in zijn geheel toe: telkens wanneer zij artikel 81, lid 1, toepassen, zijn zij ook bevoegd om te beslissen of aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, is voldaan. Zij passen ook artikel 82 toe.

Wanneer een inbreuk op artikel 81 in zijn geheel of op artikel 82 wordt vastgesteld, moeten de mededingingsautoriteiten van de lidstaten er in overeenstemming met de bepalingen van de verordening en de toepasselijke nationale procedureregels voor zorgen dat het betrokken gedrag op doeltreffende wijze wordt bestraft. Lid 3 bepaalt de inhoud van de verschillende beschikkingen die te dien einde kunnen worden gegeven. De voorgestelde verordening voorziet niet in een harmonisatie van nationale sancties, maar algemene principes van Gemeenschapsrecht vereisen wel dat zulke sancties een effectieve toepassing van het recht verzekeren.

Wanneer de mededingingsautoriteit van een lidstaat die naar aanleiding van een klacht of ambtshalve een onderzoek instelt tot de conclusie komt dat een gedraging geen inbreuk op artikel 81 in zijn geheel of op artikel 82 oplevert, kan zij de klacht afwijzen of de procedure afsluiten met een beschikking waarbij zij vaststelt dat er geen aanleiding bestaat om tussenbeide te komen.

Een dergelijke beschikking is slechts verbindend voor de autoriteit die haar geeft.

De voorgestelde verordening bepaalt niet welke gevolgen andere soorten beschikkingen van de nationale mededingingsautoriteiten in hun eigen lidstaat hebben. Dit is een kwestie van nationaal recht. Beschikkingen van de nationale mededingingsautoriteiten hebben geen rechtsgevolgen buiten hun lidstaat en zijn niet verbindend voor de Commissie.

18.

Artikel 6 - Bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties


Dit artikel regelt de bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties met betrekking tot artikel 81, lid 3. Wanneer een rechterlijke instantie artikel 81, lid 1, toepast, is zij bevoegd om artikel 81, lid 3, toe te passen. Het is reeds vaste rechtspraak dat de rechterlijke instanties ook artikel 81, leden 1 en 2, en artikel 82 toepassen.

Wanneer een nationale rechterlijke instantie tot de conclusie komt dat aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, is voldaan, moet zij - voorzover er geen andere bezwaren rijzen - de overeenkomst ab initio voor rechtsgeldig houden. Zij moet dan de overeenkomst doen naleven en vorderingen tot schadevergoeding, gebaseerd op een beweerde inbreuk op artikel 81, afwijzen.

Omgekeerd moet een nationale rechterlijke instantie, wanneer niet aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, is voldaan, op grond van artikel 81, lid 2, de betrokken overeenkomst of het betrokken besluit geheel of ten dele nietig verklaren; zij kan dan schadevergoeding toekennen en elke andere beslissing nemen waartoe de inbreuk op artikel 81, lid 1, aanleiding geeft.

19.

HOOFDSTUK III - BESCHIKKINGEN VAN DE COMMISSIE


Artikel 7 - Vaststelling en beëindiging van inbreuken

Dit artikel komt overeen met artikel 3 van de huidige Verordening nr. 17, zij het met twee uitzonderingen.

Ten eerste wordt verduidelijkt dat de bevoegdheid van de Commissie om bij beschikking een inbreuk vast te stellen, niet beperkt is tot gevallen waarin zij de beëindiging van een inbreuk beveelt of een geldboete oplegt, maar zich ook uitstrekt tot inbreuken die zijn beëindigd en zij geen geldboete oplegt.

In overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie i is de Commissie evenwel slechts bevoegd om onder dergelijke omstandigheden een inbreukbeschikking te geven, indien zij hierbij een gewettigd belang heeft. Dit kan het geval zijn, wanneer er een risico bestaat dat de adressaat in herhaling vervalt, of wanneer de zaak nieuwe vragen doet rijzen waarvan het in het algemeen belang is dat ze worden opgehelderd.

Ten tweede is de Commissie bevoegd alle verplichtingen op te leggen die noodzakelijk zijn om een einde aan de inbreuk te maken; dit omvat de bevoegdheid tot het bevelen van structurele maatregelen. Structurele maatregelen kunnen noodzakelijk zijn om daadwerkelijk een einde aan de inbreuk te maken. Dit kan met name het geval zijn bij bepaalde samenwerkingsovereenkomsten en bij misbruik van een machtspositie; het kan dan noodzakelijk zijn dat een deel van de activa wordt afgestoten.

20.

Artikel 8 - Voorlopige maatregelen


Volgens dit artikel is de Commissie bevoegd voorlopige maatregelen te treffen, wanneer het risico bestaat dat de mededinging op ernstige en onherstelbare wijze wordt geschaad, mits het prima facie bewijs van een inbreuk wordt geleverd. Voorts wordt bepaald dat voorlopige maatregelen gedurende ten hoogste een jaar gelden, behoudens verlenging.

De Commissie handelt in het algemeen belang en niet in het belang van individuele marktdeelnemers. De verplichting van de Commissie tot het treffen van voorlopige maatregelen dient bijgevolg te worden beperkt tot gevallen waarin het risico bestaat dat de mededinging op ernstige en onherstelbare wijze wordt geschaad. Ondernemingen kunnen zich steeds tot de nationale rechter wenden, die juist tot taak heeft de rechten van individuen te beschermen.

21.

Artikel 9 - Toezeggingen


Lid 1 kent de Commissie een nieuwe bevoegdheid toe: zij kan bij beschikking de toezeggingen aanvaarden die de ondernemingen doen in een procedure waarin de Commissie voornemens is een beschikking tot beëindiging van een beweerde inbreuk te geven. Een beschikking tot aanvaarding van toezeggingen kan een bevredigende oplossing bieden, indien de gedane toezeggingen aan de door de Commissie aangevoerde bezwaren uit het oogpunt van de mededinging tegemoet komen. Een dergelijke beschikking bevat een uiteenzetting van de feitelijke toedracht van de zaak, het prima facie bewijs van de vermoedelijke inbreuk en de gedane toezeggingen.

De adressaat van de beschikking van de Commissie waarbij de toezeggingen worden aanvaard, is aan die beschikking gebonden; derden kunnen er voor de nationale rechter een beroep op doen.

De beperking van de geldigheidsduur van de beschikking zorgt ervoor dat de ondernemingen niet voor onbepaalde tijd aan de toezeggingen gebonden zijn en dat de Commissie zo nodig na een zekere tijd de overeenkomst of het besluit en de doeltreffendheid van de toezeggingen kan re-evalueren. Lid 2 bepaalt dat in de beschikking geen uitspraak wordt gedaan over het bestaan van een inbreuk vóór of na de aanvaarding van de toezeggingen. Zodra de Commissie bij beschikking de toezeggingen heeft aanvaard, sluit zij het dossier af.

Lid 3 bepaalt dat de Commissie slechts bevoegd is om de procedure te heropenen, indien een belangrijke verandering is opgetreden in de feiten op grond waarvan de Commissie de toezeggingen heeft aanvaard, indien de onderneming die de toezeggingen heeft gedaan, onvolledige, onjuiste of misleidende informatie heeft verstrekt of indien de onderneming in strijd met de toezeggingen handelt.

22.

Artikel 10 - Vaststelling van niet-toepasselijkheid


In het voorgestelde systeem van een rechtstreeks toepasselijke uitzondering zullen de belangrijkste taken van de Commissie erin bestaan inbreuken te vervolgen, het mededingingsbeleid verder te ontwikkelen en door middel van algemene maatregelen zoals groepsvrijstellingsverordeningen en richtsnoeren voor een coherente toepassing van de mededingingsregels te zorgen.

Artikel 10 van de voorgestelde verordening kent de Commissie echter ook de bevoegdheid toe om beschikkingen te geven waarbij wordt vastgesteld dat artikel 81 niet van toepassing is, hetzij omdat niet aan de voorwaarden van artikel 81, lid 1, is voldaan, hetzij omdat aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, is voldaan en/of artikel 82 niet van toepassing is.

De Commissie kan een dergelijke beschikking slechts op eigen initiatief en in het algemeen belang van de Gemeenschap geven. Hieruit volgt dat ondernemingen de Commissie niet om een dergelijke beschikking kunnen verzoeken. Ware dit mogelijk, dan zou dit haaks staan op de voornaamste doelstelling van de herziening, namelijk ervoor te zorgen dat alle mededingingsautoriteiten hun aandacht kunnen toespitsen op datgene wat verboden is.

In het gedecentraliseerde systeem is een bijzondere rol weggelegd voor de Commissie als hoedster van het Verdrag en centrale autoriteit: zij moet het mededingingsbeleid bepalen en ervoor zorgen dat de artikelen 81 en 82 in de gehele interne markt op coherente wijze worden toegepast. Dit onderstelt dat de Commissie de bevoegdheid krijgt om positieve beschikkingen te geven, indien het algemeen belang van de Gemeenschap dit vereist. Dankzij deze bevoegdheid kan de Commissie met name met betrekking tot nieuwe soorten overeenkomsten of gedragingen en met betrekking tot vragen waarop tot dusver in de rechtspraak en de administratieve praktijk nog geen antwoord is gegeven, bij beschikking de afwezigheid van een inbreuk vaststellen.

Beschikkingen van de Commissie tot vaststelling van de afwezigheid van een inbreuk hebben een declaratoir karakter. Ze zijn dus van een geheel andere aard dan de huidige vrijstellingsbeschikkingen ex artikel 81, lid 3, die rechten in het leven roepen welke erga omnes gelden zolang de beschikking van kracht is, onverschillig of zich feitelijke veranderingen voordoen. Beschikkingen tot vaststelling van de afwezigheid van een inbreuk hebben de gevolgen van handelingen van de Gemeenschap. Artikel 16 van de voorgestelde verordening legt de nationale mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties de algemene verplichting op alles in het werk te stellen om uitspraken die met beschikkingen van de Commissie in tegenspraak zijn, te vermijden. Door de Commissie overeenkomstig artikel 10 gegeven beschikkingen tot vaststelling van de afwezigheid van een inbreuk kunnen bijgevolg in belangrijke mate tot de eenvormige toepassing van het communautaire mededingingsrecht bijdragen.

23.

HOOFDSTUK IV - SAMENWERKING MET DE NATIONALE AUTORITEITEN EN RECHTERLIJKE INSTANTIES


Artikel 11 - Samenwerking tussen de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten

In dit artikel wordt als beginsel gesteld dat de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten nauw moeten samenwerken, zodat zij bij de toepassing van de artikelen 81 en 82 overeenkomstig de voorgestelde verordening als een net functioneren. Het artikel bevat de basisregels inzake de informerings- en overlegmechanismen, die in een door de Commissie overeenkomstig artikel 34, vastgestelde uitvoeringsverordening en in een mededeling betreffende de samenwerking tussen de mededingingsautoriteiten in bijzonderheden zullen worden geregeld.

In lid 1 is het beginsel van nauwe samenwerking neergelegd. Het omvat zowel de samenwerking tussen de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten als de samenwerking tussen deze laatste mededingingsautoriteiten onderling.

Lid 2 neemt de regel van artikel 10, lid 1, van de huidige Verordening nr. 17 over, aangepast aan het nieuwe handhavingssysteem.

Lid 3 legt de nationale mededingingsautoriteiten de verplichting op de Commissie in een vroeg stadium in kennis te stellen van de zaken die zij op grond van de artikelen 81 en 82 behandelen. In de praktijk zal dit langs elektronische weg geschieden en zal de informatie via het net voor de mededingingsautoriteiten van alle lidstaten beschikbaar zijn. De belangrijkste doelstellingen zijn de verdeling van zaken te vergemakkelijken, de samenwerking in een vroeg stadium op gang te brengen en te zorgen voor een efficiënte behandeling van klachten die bij meerdere mededingingsautoriteiten tegelijk worden ingediend.

Lid 4 voert een verplichting tot raadpleging in met betrekking tot alle beschikkingen van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten die tot doel hebben een inbreuk op artikel 81 of artikel 82 te doen beëindigen of te bestraffen. Hiermee wordt, ter waarborging van een coherente toepassing van de mededingingsregels, een coördinatie van alle verbodsbeschikkingen en soortgelijke beschikkingen beoogd.

In lid 5 wordt verduidelijkt dat het beginsel van nauwe samenwerking ook vrijwillig overleg over andere gevallen dan die bedoeld in lid 4, omvat.

Lid 6 neemt de regel van artikel 9, lid 3, van de huidige Verordening nr. 17 over, aangepast aan het nieuwe handhavingssysteem: de Commissie is bevoegd om een zaak aan een nationale mededingingsautoriteit te onttrekken en ze zelf te behandelen. Deze bepaling is van cruciaal belang in het nieuwe handhavingssysteem; ze zorgt voor een efficiënte verdeling van zaken en een coherente toepassing van het communautaire mededingingsrecht.

24.

Artikel 12 - Informatie-uitwisseling


Lid 1 schept een rechtsgrond voor de uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten en het gebruik ervan als bewijsmateriaal in procedures waarin toepassing wordt gemaakt van het communautaire mededingingsrecht. Het bestrijkt de mededeling van informatie door de Commissie aan de mededingingsautoriteit van een lidstaat en vice versa, alsook de mededeling van informatie door de mededingingsautoriteit van een lidstaat aan de mededingingsautoriteit van een andere lidstaat. De bepaling maakt ook de overdracht mogelijk van volledige dossiers, met inbegrip van vertrouwelijke documenten. Doel is met het oog op een efficiënte verdeling van zaken de overname van een bij een bepaalde mededingingsautoriteit aanhangig gemaakte zaak door een andere mededingingsautoriteit mogelijk te maken.

Lid 2 stelt beperkingen aan het gebruik van de overeenkomstig lid 1 meegedeelde informatie en biedt aldus de betrokken ondernemingen passende procedurele waarborgen. Volgens de eerste zin mag de meegedeelde informatie uitsluitend worden gebruikt met het oog op de toepassing van de communautaire mededingingsregels. Elk gebruik voor andere doeleinden is uitgesloten. In de tweede zin wordt nog een andere beperking aan het gebruik van de meegedeelde informatie gesteld, namelijk met betrekking tot sancties. Met deze regel wordt beoogd een juist evenwicht tot stand te brengen tussen het recht van verweer waarop de betrokken ondernemingen een beroep zouden kunnen doen in de lidstaat vanwaar de informatie afkomstig is, en de sancties die zij mogelijkerwijs in de vervolgende lidstaat riskeren. Voorgesteld wordt uit te sluiten dat uitgewisseld bewijsmateriaal wordt gebruikt om andere sancties dan geldstraffen aan ondernemingen op te leggen.

25.

Artikel 13 - Opschorting of afsluiting van de procedure


Dit artikel is gericht op een efficiënte verdeling van zaken binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten. Het geeft zowel de mededingingsautoriteiten van de lidstaten als de Commissie het recht om een procedure op te schorten of een klacht af te wijzen, indien dezelfde zaak door een andere mededingingsautoriteit wordt behandeld of is behandeld. Aldus wordt het risico van dubbel werk vermeden en wordt ervoor gezorgd dat de betrokkenen er geen belang bij hebben zich tot meer mededingingsautoriteiten tegelijk te wenden.

Lid 1 schept een rechtsgrond voor opschorting of afsluiting van de procedure, indien een klacht reeds door een andere mededingingsautoriteit wordt onderzocht. Deze bepaling heeft voorrang boven het nationale recht, wanneer de mededingingsautoriteit van een lidstaat op grond daarvan verplicht is ten gronde uitspraak te doen over elke klacht die zij ontvangt. De bepaling laat de overige gronden tot afwijzing van een klacht onverlet en doet niet af aan de bij artikel 11, lid 6, aan de Commissie toegekende bevoegdheid om een zaak aan een nationale mededingingsautoriteit te onttrekken.

Lid 2 bevat een overeenkomstige regel voor het geval dat een klacht over een overeenkomst of een feitelijke gedraging reeds eerder door een andere mededingingsautoriteit is behandeld.

26.

Artikel 14 - Adviescomité


Artikel 14 houdt het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities, zoals opgericht bij de huidige Verordening nr. 17, in stand. Het heeft in het verleden goed gefunctioneerd en zijn rol ligt volkomen in de lijn van het beginsel van nauwe samenwerking tussen de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten. De voorgestelde aanpassingen, namelijk het gebruik van de schriftelijke procedure en de mogelijkheid om door de mededingingsautoriteiten van de lidstaten behandelde zaken te bespreken, moeten de werking van het comité met het nieuwe handhavingssysteem in overeenstemming brengen.

Lid 1 bepaalt over welke soorten beschikkingen de Commissie verplicht is het comité te raadplegen.

Lid 2 regelt de samenstelling van het comité. Het volgt artikel 10, lid 4, van de huidige Verordening nr. 17.

Lid 3 regelt de werking van het comité. Het neemt de inhoud van artikel 10, lid 5, van de huidige Verordening nr. 17 over. Om de procedure vlotter te laten verlopen, voert het een nieuwigheid in: de lidstaten kunnen instemmen met een kortere convocatietermijn.

Lid 4 biedt de mogelijkheid gebruik te maken van de schriftelijke procedure. Dit moet de werking van het comité versoepelen en efficiënter maken.

Lid 5 voorziet in de mogelijkheid tot publicatie van het advies van het comité, naar het voorbeeld van de concentratieverordening.

Lid 6 schept een rechtsgrond voor het bespreken van zaken die door de mededingingsautoriteiten van de lidstaten worden behandeld. Het is de bedoeling dat het comité een forum wordt waar van gedachten kan worden gewisseld over alle zaken die van algemeen belang zijn, met name uit het oogpunt van een coherente toepassing van de artikelen 81 en 82. Indien dit door een Lidstaat wordt gevraagd, zal de Commissie normaal gesproken een nationale zaak op de agenda plaatsen.

27.

Artikel 15 - Samenwerking met de nationale rechterlijke instanties


Dit artikel heeft tot doel voor een nauwere samenwerking tussen de Commissie en de nationale rechterlijke instanties te zorgen en aldus een coherente toepassing van de artikelen 81 en 82 te bevorderen.

Lid 1 kent de nationale rechterlijke instanties het recht toe om met het oog op de toepassing van de artikelen 81 en 82 van de Commissie informatie te verkrijgen die deze in haar bezit heeft. Zij kunnen de Commissie ook om een advies over vragen betreffende de toepassing van de communautaire mededingingsregels verzoeken. De Commissie zal een en ander nader regelen in een mededeling, die in de plaats komt van de bestaande mededeling betreffende de samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en de Commissie. In die mededeling zal onder meer worden bepaald binnen welke termijn de Commissie moet antwoorden.

Lid 2 heeft tot doel het toezicht op de toepassing van de artikelen 81 en 82 door de nationale rechterlijke instanties te vergemakkelijken. Het verplicht de nationale rechterlijke instanties de Commissie een afschrift toe te zenden van alle beslissingen waarin zij toepassing maken van artikel 81 of artikel 82. Deze informeringsverplichting is van dien aard dat zij voor de nationale rechterlijke instanties en voor de Commissie een minimum aan administratieve beslommeringen meebrengt. Met name wordt van de nationale rechterlijke instanties zeer weinig bijkomend, zuiver administratief werk verlangd. Er moet zo weinig mogelijk van papier en zoveel mogelijk van elektronische transmissiemiddelen gebruik worden gemaakt.

Lid 3 kent de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten de bevoegdheid toe om voor de nationale rechterlijke instanties schriftelijke en mondelinge opmerkingen te maken. In het geval van de nationale mededingingsautoriteiten houdt deze bevoegdheid slechts het recht in om in het eigen land in rechtszaken te interveniëren. De Commissie mag slechts van deze mogelijkheid gebruik maken in het algemeen belang van de Gemeenschap (als amicus curiae) en dus niet in het belang van een van de partijen. Deze bepaling wil met name de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten de mogelijkheid bieden de aandacht van de nationale rechterlijke instanties te vestigen op punten die van groot belang zijn voor een coherente toepassing van het communautaire mededingingsrecht. De nationale rechter is niet verplicht het advies van de Commissie of van een nationale mededingingsautoriteit te volgen. Lid 3 laat artikel 234 van het EG-Verdrag onverlet.

Lid 3, tweede alinea, legt de nationale rechterlijke instanties de verplichting op naar gelang het geval de Commissie of de nationale mededingingsautoriteiten over individuele zaken te informeren, zij het slechts indien zij uitdrukkelijk hierom verzoeken teneinde te kunnen beschikken over alle relevante informatie betreffende een bij een nationale rechterlijke instantie aanhangige zaak waarin zij voornemens zijn schriftelijke of mondelinge opmerkingen te maken. Het is van wezenlijk belang voor de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten dat zij ten volle over de grond van de zaak worden ingelicht, ten eerste om met kennis van zaken te kunnen beoordelen of zij al dan niet overeenkomstig lid 3 dienen te interveniëren, en ten tweede om - indien zij beslissen te interveniëren - hun opmerkingen degelijk te kunnen onderbouwen.

28.

Artikel 16 - Eenvormige toepassing van het communautaire mededingingsrecht


De beschikkingen van de Commissie blijven in het voorgestelde nieuwe systeem een belangrijke rol spelen bij het bepalen van het mededingingsbeleid en - aangezien zij in de gehele Gemeenschap gelden - bij het behoud van een coherente toepassing van de mededingingsregels in de gehele interne markt. Deze beschikkingen zijn handelingen van de Gemeenschap die onder toepassing van artikel 249 van het EG-Verdrag vallen en die aan een eigen stelsel van rechterlijke controle onderworpen zijn. Nationale rechterlijke instanties zijn niet bevoegd om handelingen van de Gemeenschap op hun rechtsgeldigheid te toetsen. Dit behoort bij uitsluiting tot de taak en de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de Gemeenschap, die in het belang van de communautaire rechtsorde en de rechtszekerheid voor een eenvormige toepassing van het Gemeenschapsrecht zorgen.

Het behoud van een coherente toepassing van de mededingingsregels is van wezenlijk belang in een handhavingssysteem dat wordt gekenmerkt door het feit dat de Commissie, de nationale mededingingsautoriteiten en de nationale rechterlijke instanties over parallelle bevoegdheden tot toepassing van de artikelen 81 en 82 beschikken. Indien zich bij de toepassing van deze bepalingen belangrijke divergenties zouden voordoen, zou dit de samenhang van het communautaire mededingingsrecht en de goede werking van de interne markt in het gedrang brengen. Er zijn bijgevolg doeltreffende maatregelen nodig om dit risico van een incoherente toepassing weg te nemen.

Artikel 16 van de voorgestelde verordening legt de nationale rechterlijke instanties en de nationale mededingingsautoriteiten de verplichting op alles in het werk te stellen om uitspraken die met beschikkingen van de Commissie in tegenspraak zijn, te vermijden. Deze bepaling doet niet af aan de rechtspraak van het Hof van Justitie.

Dit artikel heeft tot doel een systeem in het leven te roepen dat het risico van tegenstrijdige uitspraken beperkt. Het is van wezenlijk belang te vermijden dat de nationale rechterlijke instanties beslissingen nemen en de nationale mededingingsautoriteiten beschikkingen geven die in tegenspraak zijn met beschikkingen van de Commissie, omdat het bestaan van tegenstrijdige uitspraken over dezelfde rechtsregels de goede werking en de integriteit van de communautaire rechtsorde in gevaar zou brengen.

Of de mogelijkheid bestaat dat het tot conflicten komt, hangt af van het dispositief van de beschikking van de Commissie en van de feiten waarop dit berust. Wanneer de Commissie een inbreuk heeft vastgesteld, moeten de nationale rechterlijke instanties en de nationale mededingingsautoriteiten alles in het werk stellen om conflicten te vermijden, indien de feiten in wezen dezelfde zijn. Dit geldt ook voor beschikkingen waarbij de Commissie overeenkomstig artikel 10 van de voorgestelde verordening de afwezigheid van een inbreuk vaststelt.

Nationale rechterlijke instanties kunnen tegenstrijdige beslissingen vermijden door overeenkomstig artikel 234 van het EG-Verdrag een prejudicieel verzoek tot het Hof van Justitie te richten of - in gevallen waarin een beroep tegen een beschikking van de Commissie bij de rechterlijke instanties van de Gemeenschap aanhangig is - door hun procedure op te schorten. Het resultaat is in beide gevallen dat de kwestie wordt opgehelderd door de rechterlijke instanties van de Gemeenschap, waarvan de uitspraken in de gehele Gemeenschap gelden. Nationale mededingingsautoriteiten kunnen tegenstrijdige beschikkingen vermijden door de Commissie te raadplegen of - in gevallen waarin een beschikking van de Commissie voor de rechterlijke instanties van de Gemeenschap wordt aangevochten - door hun procedure op te schorten.

29.

HOOFDSTUK V - ONDERZOEKSBEVOEGDHEDEN


Artikel 17 - Onderzoek van bedrijfstakken

Dit artikel neemt artikel 12 van de huidige Verordening nr. 17 over. De ontdekking van inbreuken is ten dele het gevolg van marktstudies. Daarom dient het onderzoek van bedrijfstakken te worden behouden als middel voor de Commissie om de situatie in sectoren waar de evolutie van de markt op een beperking van de mededinging wijst, van naderbij te bezien.

30.

Artikel 18 - Verzoeken om inlichtingen


Dit artikel is gebaseerd op artikel 11 van de huidige Verordening nr. 17.

De tekst behoeft niet ingrijpend te worden gewijzigd. Het voorgestelde artikel voert slechts één kleine aanpassing in:

Lid 3 bepaalt dat naar behoren gemachtigde advocaten namens hun cliënten op verzoeken om informatie kunnen antwoorden. De ondernemingen blijven echter verantwoordelijk voor de juistheid van de verstrekte informatie.

31.

Artikel 19 - Bevoegdheid tot het opnemen van verklaringen


Dit artikel biedt de Commissie de mogelijkheid natuurlijke personen en rechtspersonen, al dan niet direct in de procedure geïmpliceerd, te horen en hun mondelinge verklaringen op te tekenen. Door te bepalen dat mondelinge verklaringen kunnen worden opgetekend en in de procedure als bewijsmateriaal kunnen worden gebruikt, vult dit artikel een leemte in de bevoegdheden van de Commissie aan.

32.

Artikel 20 - Bevoegdheid van de Commissie tot inspectie


Dit artikel bepaalt over welke inspectiebevoegdheden de Commissie beschikt. Het komt in grote lijnen overeen met artikel 14 van de huidige Verordening nr. 17, zij het dat ter bevordering van de efficiëntie enkele belangrijke wijzigingen worden voorgesteld.

Volgens de huidige Verordening nr. 17 zijn de ambtenaren van de Commissie bevoegd de boeken en bescheiden van de onderneming te controleren, afschriften of uittreksels van deze boeken en bescheiden te maken, ter plaatse mondelinge inlichtingen te vragen en alle lokaliteiten, terreinen en vervoermiddelen van de onderneming te betreden. In de nieuwe tekst worden de volgende wijzigingen voorgesteld:

Lid 2 voert drie nieuwigheden in om ter bevordering van de doeltreffendheid van de inspecties de bevoegdheden van de Commissie uit te breiden:

Ten eerste voorziet lid 2, onder b), in de bevoegdheid om privé-woningen te doorzoeken, wanneer er redenen bestaan om te vermoeden dat daar zakelijke documenten worden bewaard. Deze nieuwe bevoegdheid berust op de ervaring opgedaan in recente zaken waarin bleek dat werknemers van ondernemingen relevante documenten in hun privé-woning bewaarden. Er werd bewijsmateriaal gevonden dat erop wees dat bezwarende documenten opzettelijk in privé-woningen werden bewaard. Krachtens de huidige regels kunnen ondernemingen op die manier de inspecties door de Commissie dwarsbomen. Om de doeltreffendheid van de inspecties in het geval van geheime inbreuken te behouden, is het bijgevolg noodzakelijk de bevoegdheden van de inspecteurs van de Commissie zodanig uit te breiden dat zij een huiszoeking kunnen verrichten in de privé-woning van personeelsleden van de betrokken ondernemingen waar vermoedelijk documenten worden bewaard. Lid 7 van artikel 20 waarborgt dat deze bevoegdheid slechts met de toestemming van een nationale rechterlijke instantie kan worden uitgeoefend.

Ten tweede kent lid 2, onder e), de inspecteurs van de Commissie de bevoegdheid toe om kasten en kantoren te verzegelen, zodat tijdens de inspectie geen documenten kunnen verdwijnen. Doel is de doeltreffendheid van de inspecties te waarborgen, inzonderheid in gevallen waarin een inspectie meerdere dagen in beslag neemt en de ambtenaren van de Commissie de lokalen van de betrokken onderneming moeten verlaten vooraleer de inspectie is voltooid. Artikel 22, lid 1, onder d), stelt een sanctie op het verbreken van de zegels.

Ten derde bepaalt lid 2, onder f), dat de inspecteurs van de Commissie tijdens de inspectie om het even welke vragen in verband met het voorwerp van de inspectie kunnen stellen. Dit is noodzakelijk om de doeltreffendheid van de inspecties te verhogen; artikel 14 van de huidige Verordening nr. 17 staat de inspecteurs immers alleen toe om mondelinge inlichtingen over documenten te vragen.

In lid 8 wordt de Hoechst-rechtspraak i tot schriftelijke norm verheven, dit om te waarborgen dat ondernemingen die aan inspecties door de Commissie worden onderworpen, in de gehele interne markt gelijk worden behandeld.

Wanneer de Commissie op grond van het huidige artikel 14, lid 3, bij beschikking een inspectie gelast, moeten in de meeste lidstaten de nationale autoriteiten die de Commissie bijstaan, een bevel van de rechter verkrijgen om, wanneer de betrokken onderneming zich tegen de inspectie verzet, dit verzet te boven te komen. Volgens het Hof van Justitie in het arrest Hoechst kan de nationale rechter zijn beoordeling niet voor die van de Commissie in de plaats stellen, noch de rechtsgeldigheid van de beschikking van de Commissie ter discussie stellen. De enige controle die de nationale rechter kan uitoefenen, bestaat erin dat hij de beschikking van de Commissie op haar echtheid toetst en dat hij de voorgenomen dwangmaatregelen (d.w.z. de mogelijkheid voor de Commissie om zonder de toestemming van de betrokken onderneming te handelen) tegen het voorwerp van de inspectie afweegt. Om de rechter in staat te stellen deze taak te vervullen, moet de Commissie de beschikking waarbij zij de inspectie gelast, voldoende motiveren.

De bevoegdheid van de rechter ten aanzien van de toepassing van het nationale mededingingsrecht verschilt van zijn bevoegdheid ten aanzien van de toepassing van het communautaire mededingingsrecht. Dit kan voor verwarring zorgen, omdat sommige rechters de neiging hebben om op inspecties die krachtens het Gemeenschapsrecht plaatsvinden, hun nationale normen toe te passen. Om te waarborgen dat de door de Commissie verrichte inspecties in de gehele interne markt aan dezelfde regels onderworpen zijn, wordt het absoluut noodzakelijk geacht in de nieuwe verordening de in het arrest Hoechst gestelde normen duidelijk uiteen te zetten.

33.

Artikel 21 - Onderzoeken door de mededingingsautoriteiten van de lidstaten


Dit artikel is gebaseerd op artikel 13 van de huidige Verordening nr. 17, zij het aangepast aan het nieuwe handhavingssysteem. Aan de mogelijkheid voor de lidstaten om op hun grondgebied namens de Commissie verificaties te verrichten, die behouden blijft, wordt de mogelijkheid voor de nationale mededingingsautoriteiten toegevoegd om namens de mededingingsautoriteit van een andere lidstaat onderzoeksmaatregelen te verrichten. Deze bepaling is noodzakelijk voor een doeltreffende samenwerking tussen de mededingingsautoriteiten van de lidstaten. Dankzij deze samenwerking kunnen de nationale mededingingsautoriteiten optreden in gevallen waarin het bewijsmateriaal zich ten dele in andere lidstaten bevindt. Zonder een dergelijk mechanisme zou moeilijk een echte decentrale toepassing van de communautaire mededingingsregels kunnen worden gerealiseerd.


34.

HOOFDSTUK VI - SANCTIES


Artikel 22 - Geldboeten

Artikel 15 van de huidige Verordening nr. 17 voorziet in twee soorten geldboeten: boeten wegens inbreuken op procedureregels (verzoeken om inlichtingen, verzet tegen een verificatie...) en boeten wegens materiële inbreuken op artikel 81 of artikel 82.

Lid 1 wijzigt de geldboeten wegens inbreuken op procedureregels, die volgens de huidige Verordening nr. 17 100 tot 5 000 EUR kunnen bedragen. Er gaat van deze bedragen niet langer een afschrikkende werking uit. Voorgesteld wordt deze procedurele boeten in overeenstemming te brengen met het EGKS-Verdrag, dat voor dit soort inbreuken voorziet in boeten tot 1% van de totale jaaromzet (artikel 47). De voorgestelde verordening stelt ook sancties op de weigering om tijdens een verificatie mondelinge vragen te beantwoorden, en op het verbreken van zegels.

Lid 2 betreft de geldboeten wegens inbreuken op de materiële mededingingsregels. Er wordt geen wijziging van de hoogte van deze tweede categorie van boeten (tot 10% van de totale jaaromzet) voorgesteld. Alleen moeten de schending van een beschikking houdende voorlopige maatregelen en de niet-nakoming van bij beschikking aanvaarde verbintenissen aan de lijst van inbreuken worden toegevoegd.

Lid 4 voert een nieuwe regeling betreffende door ondernemersverenigingen begane inbreuken in. Het Verdrag staat de oplegging van geldboeten aan verenigingen wegens inbreuken op het communautaire mededingingsrecht toe. Het Hof van Justitie heeft verklaard dat de boete kan worden berekend op basis van de omzet van de leden van de vereniging. In de praktijk is het echter vaak onmogelijk de opgelegde boete te innen: verenigingen beschikken zelden over voldoende eigen middelen om de boete te betalen, en er bestaan op het ogenblik geen wettelijke middelen om de leden van de vereniging tot betaling van de boete aan te spreken. Daarom wordt een nieuwe regel voorgesteld die het de Commissie mogelijk maakt om, wanneer de vereniging in gebreke blijft, van de leden betaling van de boete op de datum van de inbreuk te vorderen.

35.

Artikel 23 - Dwangsommen


Ook de bepalingen inzake dwangsommen moeten worden aangepast wat het bedrag betreft (volgens de huidige Verordening nr. 17 bedragen de dwangsommen 50 tot 1 000 EUR). Voorgesteld wordt het maximumbedrag vast te stellen op een percentage van de omzet: 5% van de gemiddelde dagelijkse omzet voor elke dag vertraging. Dit is het bedrag dat in het EGKS-Verdrag (artikel 47) is bepaald.

Voorts vereist de invoering van nieuwe categorieën van beschikkingen, namelijk beschikkingen tot aanvaarding van toezeggingen en beschikkingen houdende voorlopige maatregelen, dat dwangsommen kunnen worden opgelegd aan ondernemingen die deze beschikkingen niet nakomen.

36.

HOOFDSTUK VII - VERJARING


Artikel 24 - Verjaring ter zake van de oplegging van sancties

Dit artikel neemt de bepalingen inzake verjaring uit Verordening nr. 2988/74 in de voorgestelde verordening over. Verordening nr. 2988/74 is bijgevolg niet langer van toepassing op de geldboeten en dwangsommen waarin de voorgestelde verordening voorziet.

De bepalingen inzake verjaring zijn aan het nieuwe handhavingssysteem aangepast. Het enige belangrijke punt betreft de decentrale toepassing overeenkomstig de voorgestelde verordening: volgens Verordening nr. 2988/74 wordt de verjaring slechts door handelingen van de lidstaten gestuit, indien zij deze handelingen op verzoek van de Commissie verrichten; deze voorwaarde wordt opgeheven, zodat de verjaring ook wordt gestuit door maatregelen van de nationale mededingingsautoriteiten die artikel 81 of artikel 82 toepassen, ook indien de Commissie niet daarom heeft verzocht.

37.

Artikel 25 - Verjaring ter zake van de tenuitvoerlegging


Net zoals artikel 24 neemt dit artikel de bepalingen inzake verjaring uit Verordening nr. 2988/74 in de voorgestelde verordening over. De tekst is op dezelfde wijze aangepast als die van artikel 24.

38.

HOOFDSTUK VIII - HOORZITTINGEN EN GEHEIMHOUDINGSPLICHT


Artikel 26 - Het horen van partijen, klagers en derden

De Commissie heeft op grond van artikel 19 van de huidige Verordening nr. 17 een praktijk inzake hoor en wederhoor en toegang tot het dossier ontwikkeld die ten dele in de mededeling van 1997 betreffende de toegang tot dossiers is uiteengezet. In het voorgestelde artikel wordt het recht van inzage van het dossier bevestigd en wordt het aan de Commissie overgelaten om dit in een mededeling in bijzonderheden te regelen.

39.

Artikel 27 - Geheimhoudingsplicht


Lid 1 neemt het bepaalde in artikel 20, lid 1, van de huidige Verordening nr. 17 over. Het bepaalt dat de overeenkomstig de artikelen 17 tot en met 21 verkregen informatie uitsluitend voor het doel waarvoor zij is ingewonnen mag worden gebruikt. Artikel 27, lid 1, geldt onder voorbehoud van specifiekere bepalingen van de verordening, namelijk de artikelen 12 en 15.

Lid 2 breidt de bij artikel 20, lid 2, van de huidige Verordening nr. 17 ingestelde geheimhoudingsplicht uit tot alle vertrouwelijke informatie die overeenkomstig de voorgestelde verordening tussen de nationale mededingingsautoriteiten wordt uitgewisseld. Deze bepaling vormt een aanvulling op de door artikel 12, lid 2, geboden waarborgen.

40.

HOOFDSTUK IX - GROEPSVRIJSTELLINGEN


Artikel 28 - Vaststelling van groepsvrijstellingsverordeningen

De Commissie is op het ogenblik door de Raad gemachtigd tot het vaststellen van groepsvrijstellingsverordeningen op het gebied van verticale overeenkomsten, intellectuele eigendomsrechten, specialisatieovereenkomsten, onderzoek- en ontwikkelingsovereenkomsten en verzekeringen, alsook op bepaalde gebieden van de vervoerssector.

Dit artikel regelt de bevoegdheid van de Commissie om onder bepaalde voorwaarden groepsvrijstellingsverordeningen vast te stellen. Het is voor de vaststelling van een groepsvrijstellingsverordening vereist dat het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities tweemaal wordt geraadpleegd.

41.

Artikel 29 - Individuele intrekking


Lid 1 bepaalt in overeenstemming met de huidige regelgeving dat de Commissie over de bevoegdheid beschikt om een groepsvrijstelling voor de toekomst in te trekken, indien zij na een individuele beoordeling tot de conclusie komt dat een bepaalde overeenkomst niet aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, voldoet.

In lid 2 wordt voorgesteld de nationale mededingingsautoriteiten de bevoegdheid toe te kennen om een groepsvrijstelling op hun eigen grondgebied in te trekken, op voorwaarde dat dit grondgebied een afzonderlijke relevante geografische markt vormt. Op het ogenblik beschikken de nationale mededingingsautoriteiten slechts met betrekking tot verticale overeenkomsten over deze bevoegdheid i. Om voor een coherente toepassing van de groepsvrijstellingsverordeningen, die handelingen van de Gemeenschap zijn, te zorgen, is het noodzakelijk te bepalen dat, wanneer de nationale autoriteiten voornemens zijn een groepsvrijstelling in te trekken, de Commissie voorafgaandelijk moet worden geraadpleegd (zie artikel 11, lid 4, van de voorgestelde verordening).

42.

Artikel 30 - Verordening tot buitentoepassingverklaring


Dit artikel bepaalt dat de Commissie in groepsvrijstellingsverordeningen kan stipuleren dat zij bevoegd is om bij verordening bepaalde overeenkomsten of gedragingen die op een bepaalde relevante markt worden toegepast, van het toepassingsgebied van de groepsvrijstelingsverordening uit te sluiten. Concurrentiebeperkende effecten zijn vaak toe te schrijven aan het bestaan van een aantal parallelle overeenkomsten of netwerken van overeenkomsten i. In dergelijke gevallen is een individuele intrekking van de groepsvrijstelling met betrekking tot elke overeenkomst of elk netwerk van overeenkomsten inefficiënt. De gepaste aanpak is een buitentoepassingverklaring van de betrokken groepsvrijstellingsverordening op een bepaalde markt.

43.

HOOFDSTUK X - ALGEMENE BEPALINGEN


Artikel 31 - Bekendmaking van beschikkingen

Dit artikel komt overeen met artikel 21 van de huidige Verordening nr. 17.

44.

Artikel 32 - Toezicht door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen


Dit artikel komt overeen met artikel 17 van de huidige Verordening nr. 17.

45.

Artikel 33 - Van het toepassingsgebied uitgesloten materies


Dit artikel bepaalt op welke gebieden de voorgestelde verordening niet van toepassing is. Het gaat om bepaalde gebieden van de sectoren zeevervoer en luchtvervoer, die niet onder de huidige bepalingen tot uitvoering van de artikelen 81 en 82 vallen (zie de Verordeningen nr. 4056/86 en 3975/87).

46.

Artikel 34 - Uitvoeringsbepalingen


Dit artikel verleent de Commissie de bevoegdheid bepalingen tot uitvoering van de voorgestelde verordening vast te stellen, en vermeldt een aantal punten waarop die bepalingen onder meer betrekking kunnen hebben.

47.

HOOFDSTUK XI - OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN


Artikel 35 - Overgangsbepalingen

Lid 1 bepaalt dat krachtens de huidige Verordeningen nr. 17, nr. 1017/68, nr. 4056/86 en nr. 3975/87 ingediende aanmeldingen en overeenkomstige verzoeken bij het van toepassing worden van de voorgestelde verordening vervallen.

In de tweede alinea wordt de consequentie getrokken uit de nieuwe regeling wanneer wordt bepaald dat bestaande vrijstellingsbeschikkingen op de datum waarop deze verordening van toepassing wordt, hun geldigheid verliezen.

Lid 2 zorgt ervoor dat overeenkomstig de huidige Verordeningen nr. 17, nr. 1017/68, nr. 4056/86 en nr. 3975/87 verrichte procedurehandelingen na het van toepassing worden van de nieuwe verordening geldig blijven. Zo zullen op grond van de artikelen 3 en 15 van de huidige Verordening nr. 17 begonnen procedures op grond van de nieuwe verordening worden voortgezet en vanaf het van toepassing worden van die verordening onder de bepalingen daarvan vallen.

48.

Artikel 36 - Aanwijzing van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten


Lid 3 legt de lidstaten de verplichting op hun nationale mededingingsautoriteiten de bevoegdheid toe te kennen om de artikelen 81 en 82 ten volle toe te passen, indien daartoe naast artikel 6, nationale maatregelen vereist zijn. De toekenning van een dergelijke volledige bevoegdheid aan de mededingingsautoriteiten van de lidstaten is een onontbeerlijke voorwaarde voor een efficiënte toepassing van de artikelen 81 en 82 in het kader van het nieuwe gedecentraliseerde handhavingssysteem. Het is ook een noodzakelijke voorwaarde voor een goede werking van het netwerk van mededingingsautoriteiten. Zonder een dergelijke bevoegdheidstoekenning zou de beoogde taakverdeling niet kunnen worden gerealiseerd en zou de Commissie gedwongen kunnen zijn een onevenredig groot deel van de zaken die betrekking hebben op markten in een lidstaat waarvan de mededingingsautoriteit niet bevoegd is om de artikelen 81 en 82 toe te passen, voor haar rekening te nemen.

49.

Artikel 37 - Wijziging van Verordening (EEG) nr. 1017/68


Dit artikel heft specifieke procedurebepalingen van Verordening nr. 1017/68 op, maar laat de materiële bepalingen van die verordening intact. De wijzigingen zijn noodzakelijk om een handhavingssysteem in te voeren dat ook op de vervoerssector van toepassing is.

50.

Artikel 38 - Wijziging van Verordening (EEG) nr. 2988/74


Dit artikel bepaalt dat Verordening nr. 2988/74 niet van toepassing is op de geldboeten en dwangsommen, bedoeld in de voorgestelde verordening.

51.

Artikel 39 - Wijziging van Verordening nr. 4056/86


Dit artikel heft specifieke procedurebepalingen van Verordening nr. 4056/68 op, maar laat de materiële bepalingen van die verordening intact. De wijzigingen zijn noodzakelijk om een handhavingssysteem in te voeren dat ook op de vervoerssector van toepassing is.

52.

Artikel 40 - Wijziging van Verordening nr. 3975/87


Dit artikel heft specifieke procedurebepalingen van Verordening nr. 3975/87 op, maar laat de materiële bepalingen van die verordening intact. De wijzigingen zijn noodzakelijk om een handhavingssysteem in te voeren dat ook op de vervoerssector van toepassing is.

53.

Artikel 41 - Intrekking


Dit artikel somt de verordeningen op die door de voorgestelde verordening worden vervangen.

54.

Artikel 42 - Inwerkingtreding


Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de verordening.