Toelichting bij COM(2000)788-2 - Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Avis juridique important

|
52000PC0788


Publicatieblad Nr. 120 E van 24/04/2001 blz. 0140 - 0145


Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken in het kader van het beheer van de communautaire programma's worden gedelegeerd


(door de Commissie ingediend)


Inleiding



De Commissie, die tot taak heeft het door de Gemeenschap uitgestippelde beleid in praktijk te brengen, heeft in de loop der jaren steeds meer en steeds complexere programma's uit te voeren en te beheren gekregen. Dit vereist de inzet van zeer aanzienlijke personele middelen.

Om een en ander tot een goed einde te brengen, diende de Commissie een ruim beroep op externe middelen te doen. Bij afwezigheid van aangepaste juridische instrumenten, werd steeds vaker naar het middel van de uitbesteding aan privaatrechtelijke ondernemingen (de bureaus voor technische bijstand) gegrepen.

Deze vorm van uitbesteding is gaandeweg een bron gebleken van tal van problemen: afbakening van de grenzen van de uitbesteding, praktische beheersproblemen, gebrek aan zichtbaarheid van de Commissie, verlies van ervaring met het uitvoerend werk.

1.

Nieuwe vormen van externalisering


Dit heeft de Commissie ertoe gebracht zich over het vraagstuk van de organisatie van het beheer van de communautaire programma's in het algemeen te buigen in het kader van de administratieve hervorming waarmee zij begin 2000 is gestart.

Het verbeteren van de voorwaarden waaronder communautaire programma's worden uitgevoerd, beantwoordt volgens de Commissie onmiskenbaar aan een noodzaak, maar zij zelf zou zich opnieuw meer op haar institutionele taken moeten concentreren. Daarom wil zij een beheerssysteem met een sterkere mate van specialisatie installeren dat naast doeltreffend ook doorzichtig is.

In de mededeling over de externalisering van het beheer van communautaire programma's waarvan het onderhavige voorstel voor een verordening een uitvloeisel is, belicht de Commissie de voordelen van en de grenzen aan externalisering, beschrijft zij de kenmerken van de voorgenomen nieuwe vormen van beheer en legt zij het verband tussen de uit te besteden taken en de daarvoor te gebruiken instrumenten.

2.

Het uitvoerend agentschap


De grootste juridische innovatie onder de instrumenten voor externalisering waaraan de Commissie denkt, is het uitvoerend agentschap, waarop het onderhavige voorstel voor een verordening betrekking heeft. Het uitvoerend agentschap is een communautair lichaam met rechtspersoonlijkheid, dat van de Commissie de opdracht zou krijgen om, onder haar verantwoordelijkheid en toezicht, deel te nemen aan het beheer van communautaire programma's die door de wetgever zijn vastgesteld.

Het is niet de bedoeling van de Commissie om bij deze verordening onmiddellijk een dergelijk lichaam op te richten, maar wel om het statuut ervan nauwkeurig vast te leggen. Als dat kader er eenmaal is, zou zij geval per geval kunnen besluiten om beheerstaken in verband met welbepaalde communautaire programma's te delegeren aan overeenkomstig dit statuut opgerichte uitvoerende agentschappen, voorzover het juridische instrument waarbij een programma wordt vastgesteld externe technische bijstand toestaat.

Het voordeel van een publiekrechtelijk communautair lichaam zoals het voorgestelde uitvoerende agentschap bestaat erin dat het beheer van programma's, inclusief taken die door een openbare dienst moeten worden verricht en taken in het kader van de begrotingsuitvoering, desgewenst verregaand kan worden gedelegeerd

De inschakeling van een communautair uitvoerend agentschap dat over gespecialiseerd en hooggekwalificeerd tijdelijk personeel beschikt, kan een middel zijn om het bereiken van de vooropgestelde programmadoelstellingen te vergemakkelijken en in sommige gevallen voor een grotere zichtbaarheid van het Gemeenschapsoptreden zorgen.

De Commissie stelt voor om bij de onderhavige verordening het statuut van het uitvoerend agentschap te regelen, en met name de aspecten structuur, bestuur en personeel; bevoegdheden en taken; werkmethoden en relatie met de Commissie; budgettaire en financiële aangelegenheden; controle, en juridische en financiële aansprakelijkheid.

3.

Taken


Aan het uitvoerend agentschap kan het beheer van een of meer communautaire programma's of van een deel daarvan worden toevertrouwd, met uitzondering van taken die gepaard gaan met de uitoefening van discretionaire bevoegdheid, met name het maken van politieke keuzes bij de uitvoering van programma's. Deze taken moeten uitsluitend bij de bevoegde instellingen blijven.

Het uitvoerend agentschap zou binnen een kader dat wordt bepaald door de doelstellingen van de wetgever, de programmering van de Commissie en de beschikbare kredieten, belast worden met het effectieve beheer van de communautaire programma's. Dit betekent dat het agentschap voor afzonderlijke projecten het beheer zou kunnen verzorgen van alle of een deel van de fasen van de projectcyclus, vanaf de selectie tot en met de controle op de goede uitvoering. Hiertoe zou het uitvoerend agentschap over de bevoegdheid moeten beschikken om beslissingen te nemen. Ook zou het de budgettaire verrichtingen moeten kunnen doen die voor de uitvoering van afzonderlijke projecten noodzakelijk zijn, evenals de andere daarmee samenhangende verrichtingen (gunning van opdrachten, afsluiting van contracten en overeenkomsten e.d.)

Daarnaast zou het uitvoerend agentschap ook belast kunnen worden met het verzamelen en verwerken van gegevens betreffende de uitvoering van de betrokken programma's. Dit zou het uitvoerend agentschap in staat stellen aan de Commissie aanbevelingen te doen voor het verdere verloop van programma's. Het zou dan aan de Commissie zijn om deze aanbevelingen te onderzoeken en zo nodig passende voorstellen aan de wetgevende en budgettaire autoriteiten te doen.

4.

Functioneringskader en controlestelsel


Het spreekt vanzelf dat de uitoefening van deze bevoegdheden moet plaatsvinden binnen een precies afgebakend kader, teneinde te waarborgen dat het bij het communautair rechtssysteem ingestelde institutioneel evenwicht wordt bewaard en de belangen van derden voor wie de beslissingen van het uitvoerend agentschap gevolgen hebben, worden beschermd. Dit kader zou in de eerste plaats worden gedefinieerd door de wetgevende autoriteit, via de bepalingen van de onderhavige verordening en eventueel via de verordeningen tot vaststelling van de communautaire programma's aan het beheer waarvan het uitvoerend agentschap deelneemt. Het tweede element vormen de voorwaarden, criteria, parameters en regels welke de Commissie vastlegt in het juridische instrument op grond waarvan zij de beheerstaken aan het uitvoerend agentschap toevertrouwt (de 'delegatie'), en waarin eveneens de controlevoorwaarden worden vastgesteld die de voor de programma's verantwoordelijke diensten van de Commissie in staat moeten stellen zich van het deugdelijk functioneren van het uitvoerend agentschap te vergewissen. Het derde element is de verplichting voor het agentschap om een jaarprogramma aan te houden dat spoort met de programmering die overeenkomstig de verordeningen tot vaststelling van de betrokken programma's door de Commissie is uitgestippeld.

Bovendien wordt voorgesteld het uitvoerend agentschap te onderwerpen aan een stelsel van controles bestaande uit: controles van politieke aard, door het Europees Parlement, dat kwijting moet verlenen voor de uitvoering van de huishoudelijke begroting, en door de Commissie, die verantwoording verschuldigd zou zijn aan de overige instellingen; audits inzake de regelmatigheid en het functioneren van de interne controlesystemen van het agentschap, verricht door de interne controlediensten van de Commissie en door de Rekenkamer; controles door het Europees bureau voor fraudebestrijding (OLAF), en toetsing van de wettigheid van de besluiten van agentschappen door het Hof van Justitie.

5.

Budgettair en financieel kader


De voorgestelde regeling op budgettair en financieel vlak is zo dat de begroting van het uitvoerend agentschap uitsluitend de huishoudelijke uitgaven zou omvatten. De budgettaire inkomsten zouden voor het grootste deel afkomstig zijn van een jaarlijkse toelage die door de begrotingsautoriteit op voorstel van de Commissie wordt vastgesteld. Deze toelage zou gelijk moeten zijn aan een bepaald percentage van de jaarlijkse financiële toewijzing voor de programma's aan het beheer waarvan het uitvoerend agentschap deelneemt en in verhouding moeten staan tot de gedelegeerde taken. Het budget zou worden beheerd op grond van een ad hoc financieel reglement naar het voorbeeld van het algemeen financieel reglement dat door de Commissie na raadpleging van de Rekenkamer wordt opgesteld.

De beleidskredieten voor de programma's aan het beheer waarvan het uitvoerend agentschap deelneemt, zouden deel blijven uitmaken van de algemene begroting van de Europese Unie en beheerd worden volgens het financieel reglement dat op de begroting van toepassing is. Hierdoor zou de Commissie ten aanzien van de begrotingsautoriteit geheel verantwoordelijk blijven voor de uitvoering van de kredieten en zou niets afgedaan worden aan hetgeen in artikel 274 van het Verdrag is bepaald.

6.

Bestuursorganen, personeel en plaats van vestiging


Volgens de voorgestelde bevoegdheidsverdeling voor de bestuursorganen van het uitvoerend agentschap zou de directeur verantwoordelijk zijn voor het functioneren van het agentschap en voor het operationele beheer van de communautaire programma's.

Het directiecomité zou het jaarlijks werkprogramma vaststellen en toezicht houden op het functioneren van het agentschap.

Op het personeel van de uitvoerende agentschappen zouden de bepalingen van het personeelsstatuut betreffende de ' andere functionarissen ' van toepassing zijn. Gedetacheerde ambtenaren van de Commissie zouden de kaderfuncties bezetten. Aangezien de uitvoerende agentschappen worden opgezet om aan het beheer van programma's met een bepaalde looptijd deel te nemen, is het logisch dat alle dienstverbanden en arbeidsovereenkomsten een tijdelijk karakter zouden hebben.

Wat betreft de vestigingsplaats, moet er rekening mee worden gehouden dat het voor een doeltreffend beheer van de communautaire programma's vereist is dat de Commissie en de uitvoerende agentschappen permanent en nauw met elkaar samenwerken. Het is derhalve redelijk te bepalen dat het agentschap gevestigd moet zijn waar de diensten van de Commissie hun standplaats hebben.

7.

Uit andere bronnen dan de algemene begroting gefinancierde programma's


Een bijzondere regeling is vereist voor het beheer van programma's die niet uit de algemene begroting worden gefinancierd. De op deze programma's toepasselijke regelgeving verschilt immers van die welke voor de eigenlijke communautaire programma's geldt, alhoewel de uitvoeringsfasen van beide programmacategorieën grote overeenkomsten vertonen, met name wat de aan de Commissie toegewezen rol betreft. Daarom wordt voorgesteld dat de Commissie mutatis mutandis, met inachtneming van de bij de specifieke juridische instrumenten tot vaststelling van niet uit de algemene begroting gefinancierde programma's voorziene regels en procedures, een beroep zou kunnen doen op een uitvoerend agentschap volgens de bij de onderhavige verordening bepaalde voorwaarden.

8.

Rol van de Commissie


Het uitvoerend agentschap dat het voorwerp uitmaakt van het onderhavige voorstel verschilt op enige punten van de huidige communautaire agentschappen.

Vanuit institutioneel oogpunt is het meest noemenswaardige verschil de zeer grote rol die aan de Commissie zou worden toegewezen met betrekking tot de organisatie en het functioneren van het uitvoerend agentschap.

Zo zou het besluit tot oprichting van deze agentschappen voor het beheer van een of meer communautaire programma's moeten worden genomen door de Commissie, zo nodig bijgestaan door een comité van vertegenwoordigers van de lidstaten. Ook zou het de Commissie zijn die in de specifieke besluiten tot het delegeren van bevoegdheden de grenzen van de aan het agentschap toevertrouwde taken precies aangeeft en vaststelt welke voorwaarden, criteria, parameters en werkmethoden bij de uitvoering ervan in acht dienen te worden genomen.

De uitvoerende agentschappen zouden het beheer autonoom kunnen voeren, maar niettemin strikt worden gecontroleerd door de Commissie, die de directeur en de leden van het directiecomité zou aanstellen en de inhoud van het werkprogramma zou bepalen.

Gezien het specifieke karakter van de taken die men voornemens is aan de uitvoerende agentschappen te delegeren, is deze rol van de Commissie gerechtvaardigd.

De agentschappen hebben immers als enig doel te participeren in het beheer van communautaire programma's, dat strikt genomen tot de eigen bevoegdheden van de Commissie behoort: in de juridische instrumenten waarbij deze programma's worden vastgesteld, wordt de Commissie altijd belast met het nemen van de nodige uitvoeringsmaatregelen, en daarnaast wordt de verwezenlijking van de programma's gefinancierd uit kredieten voor de uitvoering waarvan de Commissie rechtstreeks verantwoording verschuldigd is aan de begrotingsautoriteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 274 van het EG-Verdrag.

Dit betekent dat het uitvoerend agentschap in wezen te beschouwen is als orgaan dat de Commissie assisteert bij het vervullen van haar beheerstaken, zonder dat het besluitvormingsproces daardoor complexer wordt. Ook moet de Commissie de op haar rustende plicht om ten aanzien van de andere instellingen verantwoording af te leggen, kunnen blijven nakomen, hetgeen vereist dat zij de nodige controle over de werking van het uitvoerend agentschap behoudt. Een andere dan de voorgenomen relatie tussen de Commissie en de agentschappen, die het gevolg zou zijn van andere bestuurs- of controlemodaliteiten, zou het logische evenwicht van het systeem dat in het onderhavige voorstel is vervat, in het gedrang brengen.

Er dient tevens te worden onderstreept dat de toewijzing van bevoegdheden aan de Commissie en de delegatie van taken aan de uitvoerende agentschappen op geen enkele wijze afbreuk doen aan de rechten en bevoegdheden van de andere instellingen.

De inschakeling van een uitvoerend agentschap mag immers geen invloed hebben op de voorwaarden die de wetgever, met name inzake comitologie, met betrekking tot de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden heeft vastgesteld.

9.

Keuze van rechtsgrondslag


Met de uitvoering van de communautaire programma's wordt tegemoet gekomen aan de doelstellingen die in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag zijn geformuleerd. De enige bevoegdheden in het Verdrag voor de goedkeuring van een verordening als de onderhavige zijn die van artikel 308, dat bijgevolg de rechtsgrondslag voor het voorstel is.

10.

Subsidiariteit en proportionaliteit


In sommige gevallen moet het beheer van een communautair programma (of bepaalde onderdelen ervan) op het niveau van de Gemeenschap plaatsvinden, hetzij vanwege de aard van het programma, hetzij omdat het nationale niveau ontoereikend of onvoldoende doeltreffend is om de gestelde doelen te bereiken. Het instrument waarbij het statuut van de agentschappen wordt vastgesteld, heeft een communautaire dimensie en moet de algemene en bindende vorm hebben van de verordening, zonder verder te gaan dan hetgeen voor het bereiken van de doelstellingen noodzakelijk is.

11.

Artikelsgewijze behandeling


In artikel 1 wordt het hoofddoel van het voorstel omschreven, namelijk het statuut van het uitvoerend agentschap vast te stellen.

Artikel 2 bevat een definitie van twee sleutelbegrippen van het voorstel, zijnde 'uitvoerend agentschap' en 'communautair programma'.

Bij artikel 3 wordt de bevoegdheid om tot oprichting of opheffing van uitvoerende agentschappen te besluiten gedelegeerd aan de Commissie, die wordt bijgestaan door een regelgevend comité. Er wordt uitdrukkelijk bepaald dat elk agentschap moet worden opgericht in overeenstemming met het statuut waarop dit voorstel betrekking heeft. Voorts wordt voorzien in de mogelijkheid om in het besluit tot oprichting van een uitvoerend agentschap een bepaalde levensduur vast te stellen, en wordt bepaald dat in het eventuele opheffingsbesluit de voorwaarden voor de afwikkeling moeten worden vastgesteld.

Bij artikel 4 wordt aan het uitvoerend agentschap de status van communautair lichaam met de taak van openbare dienst toegekend en worden de rechtspersoonlijkheid en de juridische bevoegdheden geregeld.

In artikel 5 wordt voorgesteld dat elk uitvoerend agentschap gevestigd zou zijn op een van de plaatsen waar de bevoegde diensten van de Commissie hun standplaats hebben, dit om de vereiste nauwe en permanente samenwerking tussen het agentschap en deze diensten mogelijk te maken. Daarnaast wordt voorzien in de mogelijkheid om in andere landen bijkantoren van het agentschap op te richten wanneer zulks de uitvoering van de aan het agentschap gedelegeerde taken ten goede komt.

In artikel 6 wordt bepaald welke taken voor het beheer van communautaire programma's aan een uitvoerend agentschap kunnen worden gedelegeerd. Taken waar het maken van afwegingen inzake de uitvoering van politieke keuzes mee gemoeid is, komen per definitie niet in aanmerking. Daarentegen kan het uitvoerend agentschap wel worden belast met het verzamelen, analyseren en aan de Commissie verstrekken van gegevens die kunnen worden gebruikt om de uitvoering van de betrokken programma's te sturen; met het doen van aanbevelingen aan de Commissie in verband met de uitvoering van de programma's; met het beheer van de verschillende fasen van afzonderlijke projecten binnen een programma, hetgeen kan impliceren dat de Commissie de corresponderende beslissingsbevoegdheden delegeert, en ten slotte met het verrichten van handelingen voor de budgettaire uitvoering en aanverwante handelingen voor de realisatie van afzonderlijke projecten. Er wordt uitdrukkelijk bepaald dat voor het toevertrouwen van de taken aan het uitvoerend agentschap een delegatiebesluit van de Commissie vereist is. In dit besluit worden de voorwaarden, criteria, parameters en werkmethoden bepaald die het uitvoerend agentschap bij de vervulling van de taken in acht moet nemen, evenals de voorwaarden voor de controles die de bevoegde diensten van de Commissie verrichten om zich van het deugdelijk functioneren van het uitvoerend agentschap te vergewissen.

Artikel 7 bepaalt dat het agentschap wordt bestuurd door een directiecomité en een directeur, en dat het personeel onder gezag van de directeur staat.

Artikel 8 heeft betrekking op de aanstelling van de leden van het directiecomité en de duur van hun mandaat, alsmede op de benoeming van de voorzitter van het comité, de bijeenroeping van vergaderingen en de wijze waarop wordt gestemd.

In artikel 9 worden de taken van het directiecomité opgesomd. Te vermelden zijn, het goedkeuren van het jaarlijks werkprogramma van het uitvoerend agentschap, dat moet sporen met de door de Commissie vastgestelde programmering, het goedkeuren van de huishoudelijke begroting van het agentschap en het nemen van alle andere beslissingen in verband met de algemene organisatie van en het toezicht op het agentschap.

Artikel 10 heeft betrekking op de aanstelling van de directeur en de duur van zijn mandaat. Er wordt bepaald dat de directeur die de Commissie kiest, een ambtenaar moet zijn in de zin van de verordeningen en andere bepalingen die van toepassing zijn op de ambtenaren en andere functionarissen van de Europese Gemeenschappen.

In artikel 11 worden de taken van de directeur opgesomd. Te vermelden zijn, het vertegenwoordigen van het uitvoerend agentschap, het deelnemen - zonder stemrecht - aan de vergaderingen van het directiecomité en het voorbereiden van de door dit comité te nemen besluiten, het uitvoeren van het jaarlijks werkprogramma van het agentschap en de effectieve uitvoering van de aan het agentschap gedelegeerde beheerstaken in het kader van de communautaire programma's, het opstellen en uitvoeren van de huishoudelijke begroting van het agentschap en de zorg voor alle personeelsaangelegenheden.

In artikel 12 worden de voor de huishoudelijke begroting van het uitvoerend agentschap geldende beginselen vastgesteld, wordt de financiering uit de algemene begroting van de Europese Unie geregeld en worden bepalingen vastgesteld inzake de personeelsbezetting en het tijdelijke karakter van de dienstverbanden.

Artikel 13 stelt de procedure voor de huishoudelijke begroting vast: de directeur stelt een ontwerp op; het ontwerp wordt na goedkeuring door het directiecomité bij de Commissie ingediend; de overeenstemming met de jaarprogrammering wordt gecontroleerd en de Commissie neemt een toelagevoorstel in het voorontwerp van begroting op; de begrotingsautoriteit keurt de toelage goed; het directiecomité stelt de huishoudelijke begroting definitief vast, rekening houdende met de uiteindelijke toelage die door de begrotingsautoriteit is goedgekeurd. Het voorstel van de Commissie is, om de jaarlijkse toelage vast te stellen op een bepaald percentage van de jaarlijkse financiële toewijzing voor de communautaire programma's aan het beheer waarvan het agentschap deelneemt.

Volgens artikel 14 berust de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de huishoudelijke begroting bij de directeur van het agentschap, die verantwoording voor het beheer aflegt aan het Europees Parlement, aan de Commissie en aan het directiecomité. Kwijting voor de uitvoering van de begroting wordt aan het uitvoerend agentschap verleend door het Parlement, ten laatste twee jaar nadat het begrotingsjaar waarop de kwijting betrekking heeft, is afgesloten.

Overeenkomstig artikel 15 stelt de Commissie, bijgestaan door een regelgevend comité en na raadpleging van de Rekenkamer, het financieel reglement vast dat de uitvoerende agentschappen bij de uitvoering van de huishoudelijke begroting in acht moeten nemen. Voor dit financieel reglement zal het financieel reglement dat van toepassing is op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen zo veel mogelijk model staan.

Artikel 16 bepaalt dat de beleidskredieten voor de programma's aan het beheer waarvan het uitvoerend agentschap deelneemt, deel blijven uitmaken van de algemene begroting van de Europese Unie en dus buiten de huishoudelijke begroting van het uitvoerend agentschap worden gehouden, zelfs wanneer de Commissie taken in verband met de begrotingsuitvoering aan het agentschap delegeert. In dit laatste geval treedt de directeur namens het agentschap op als gedelegeerd ordonnateur voor wie de verplichtingen gelden van het financieel reglement dat van toepassing is op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

Het onderhavige voorstel is volgens artikel 17 ook van toepassing op de delegatie van taken aan een uitvoerend agentschap voor het beheer van programma's die uit een andere bron dan de algemene begroting van de Europese Unie worden gefinancierd. In dat geval dient rekening te worden gehouden met het specifieke juridische kader dat voor de betrokken programma's is vastgesteld, in het bijzonder voor wat betreft de opstelling van de huishoudelijke begroting van het agentschap en het financieel reglement dat van toepassing is op de beleidskredieten die zij te beheren heeft gekregen.

Artikel 18 heeft betrekking op het personeel van het uitvoerend agentschap, en bepaalt dat het is samengesteld uit gedetacheerde ambtenaren van de instellingen van de Gemeenschap en door het agentschap zelf aangeworven tijdelijke functionarissen. De op het personeel toepasselijke regelgeving is het statuut en de andere bepalingen die van toepassing zijn op de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen. De uitvoeringsbepalingen daarvan worden door het directiecomité in overleg met de Commissie vastgesteld. Het protocol inzake de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is van toepassing op het agentschap zowel als op het personeel.

Artikel 19 bepaalt op welke wijze de uitvoerende agentschappen zullen worden gecontroleerd: door de interne controleur van de Commissie, die zowel aan de Commissie als aan het agentschap zelf rapporteert; door OLAF, op basis van het interinstitutioneel akkoord inzake de interne onderzoekingen door OLAF, en door de Rekenkamer, overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag.

In artikel 20 wordt de concractuele en extra-contractuele aansprakelijkheid van het agentschap geregeld. Voorts wordt bepaald dat het Hof van Justitie bevoegd is om uitspraak te doen over geschillen betreffende de extra-contractuele aansprakelijkheid.

Bij artikel 21 wordt de wettigheidstoetsing van de handelingen van de Commissie, die op grond van artikel 230 van het Verdrag door het Hof van Justitie wordt verricht, uitgebreid tot de handelingen van uitvoerende agentschappen welke rechtsgevolgen voor derden hebben.

Artikel 22 regelt de toegang tot documenten van uitvoerende agentschappen en refereert daarbij aan de regelgeving die zal worden aangenomen om artikel 255 van het Verdrag ten uitvoer te leggen. Het directiecomité zal daartoe in het eerste jaar van het uitvoerend agentschap de nodige maatregelen nemen in de vorm van uitvoeringsbepalingen. Voorts wordt bij dit artikel de plicht ingesteld om gegevens die onder het beroepsgeheim vallen, geheim te houden. Deze geheimhoudingsplicht geldt voor de leden van het directiecomité, de directeur, het personeel van het uitvoerend agentschap en alle andere personen die bij de werkzaamheden van het agentschap betrokken zijn.

Bij artikel 23 wordt een ' comité voor de uitvoerende agentschappen ' ingesteld. Het betreft hier het regelgevend comité dat de Commissie bijstaat om de uitvoeringsbepalingen voor dit voorstel vast te stellen. Wat betreft de te volgen procedure wordt verwezen naar artikel 5 van Besluit 1999/468/EG.

Artikel 24 bevat de gebruikelijke bepaling betreffende de inwerkingtreding van de verordening, welke in dit geval plaatsvindt op de derde dag volgende op de datum van bekendmaking.