Toelichting bij COM(2002)692 - Sluiting van de overeenkomst met Kiribati inzake de visserij in de visserijzone van Kiribati

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

De toegang tot de visserij in het centraal-westelijk deel van de Stille Oceaan voor communautaire vaartuigen wordt beschouwd als een essentiele gelegenheid voor de ontwikkeling op lange termijn van de industriële tonijnvisserij van de Gemeenschap. De Stille Oceaan is namelijk het rijkste tonijnvisserijgebied ter wereld (het is goed voor 50 % van de totale tonijnvangsten in de wereld) en wetenschappelijke studies hebben aangetoond dat de bestanden in goede staat zijn en dat er ruimte is om de visserij-inspanning te vergroten.

In juni 2001 heeft de Raad van Ministers de Commissie volmacht gegeven om te onderhandelen over bilaterale tonijnvisserijovereenkomsten met ACP-staten van het centraal-westelijk deel van de Stille Oceaan.

De Republiek Kiribati was het eerste land dat ernstige belangstelling toonde voor onderhandelingen over een bilaterale tonijnvisserijovereenkomst met de EG. De Republiek Kiribati is een eilandenstaat in het centraal-westelijk deel van de Stille Oceaan; hoewel het slechts een beperkte landoppervlakte bezit (810 km ) controleert het een enorme EEZ van ongeveer 3,5 miljoen km , met rijke tonijnbestanden.

In de eerste helft van 2002 zijn met de Republiek Kiribati onderhandelingen gevoerd en de tekst van een nieuwe tonijnovereenkomst is geparafeerd op 6 juli 2002. De overeenkomst zal in werking treden zodra de partijen de kennisgeving inzake de voltooiing van de respectieve goedkeuringsprocedure hebben uitgewisseld. Een protocol en een technische bijlage maken integraal deel uit van de overeenkomst.

Het protocol bij de overeenkomst, waarbij de vangstmogelijkheden en de financiële vergoeding zijn vastgesteld, is gesloten voor een oorspronkelijke periode van drie jaar. In het protocol is ook bepaald dat de toekenning door Kiribati van vangstmogelijkheden voor communautaire vaartuigen verenigbaar moet zijn met de beheersbeslissingen die, op regionaal niveau, door de naties in het centraal-westelijk deel van de Stille Oceaan zullen worden genomen in het kader van Palau-regeling voor het beheer van de ringzegenvisserij in het westelijk deel van de Stille Oceaan. Er is overeengekomen dat de visserij-inspanning van de EG in de EEZ van Kiribati verenigbaar zal moeten zijn met de evaluaties van de tonijnbestanden op basis van wetenschappelijk criteria, met inbegrip van de wetenschappelijke overzichten die elk jaar door het Secretariaat van de Pacifische Gemeenschap (SPC) zullen worden opgesteld.

Wat de vangstmogelijkheden betreft, is overeengekomen dat in het eerste jaar van toepassing van de overeenkomst zes ringzegenvaartuigen en twaalf vaartuigen voor de visserij met drijvende beug zullen mogen vissen. Vanaf het tweede jaar worden de vangstmogelijkheden op een minimum van vier ringzegenvaartuigen en twaalf vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug gebracht; op verzoek van de Gemeenschap en voorzover de beheersbeslissingen van de partijen bij de Palau-regeling daartoe ruimte bieden, kan het aantal vergunningen voor ringzegenvaartuigen worden verhoogd tot maximaal elf vaartuigen op jaarbasis.

De totale financiële bijdrage is vastgesteld op 546.000 EUR voor het eerste jaar en op een minimum van 416.000 EUR voor het tweede en het derde jaar van toepassing van het protocol. Vanaf het tweede jaar kan de financiële bijdrage worden verhoogd met 65.000 EUR per jaar voor elk bijkomend ringzegenvaartuig waaraan Kiribati vangstmogelijkheden verleent binnen de mogelijkheden van de Palau-regeling. Indien alle mogelijke bijkomende vergunningen zouden worden toegekend, zou de totale financiële bijdrage van de EG 871.000 EUR bedragen.

Wat het beheer en de controle van de visserijactiviteiten betreft, is in de bijlage bij de overeenkomst bepaald dat de communautaire vaartuigen volledig zullen moeten voldoen aan alle regionale voorschriften (inclusief het satellietvolgsysteem VMS), die zijn vastgesteld in overeenstemming met en onder toezicht van het Forum Fishery Agency (FFA).

De reders van de communautaire vaartuigen dienen visrechten ten bedrage van 21.000 EUR per ringzegenvaartuig en 4.200 EUR per klein beugvisserijvaartuig te betalen. Bovendien moeten de communautaire reders zeelieden van Kiribati aan boord nemen en moeten zij ten minste driemaal per jaar in een haven van Kiribati hun vangst overladen.

Gelet op het voorgaande kan deze nieuwe overeenkomst beschouwd worden als heel voordelig en van strategisch belang voor de ontwikkeling van de industriële tonijnvisserij van de EG in de stille Oceaan. Bovendien zal het een verantwoorde en duurzame exploitatie van de visbestanden mogelijk maken, waarbij zowel de Gemeenschap als Kiribati gebaat is.

Het bijgevoegde voorstel voor een verordening van de Raad heeft tot doel te bereiken dat de Raad zijn goedkeuring hecht aan de sluiting van een nieuwe visserijovereenkomst tussen de EG en Kiribati.